Carter Nick : другие произведения.

The N3 Conspiracy

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:


 Ваша оценка:

  NC 82
  
  
  
  
  
  Het N3 complot
  
  
  
  Oorspronkelijke titel: The N3 Conspiracy
  
  No by Universal-Award-House, Inc.
  
  No NL by Tiebosch Uitgeversmy BV - Amsterdam
  
  Vertaling: Jacob Bigge
  
  Omslagfoto: F. André de la Porte
  
  ISBN 90 6278 582 4
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  Actie-Pockets Amsterdam.
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Het was een jongeman met vurige ogen en grote plannen voor zijn woestijnland en voor zichzelf, maar de Verenigde Staten hadden de oude koning nodig die hij ten val wilde brengen, dus doodde ik hem.
  
  Dat is mijn werk: Nick Carter, Killmaster voor mijn land, AXE, David Hawk en voor een hoog loon. N3 bij AXE, de meest geheime organisatie in Washington en misschien ter wereld.
  
  De opstandige prins was een idealistische, trotse en sterke man, maar voor mij was hij geen partij. Hij maakte geen enkele kans. Ik schoot hem neer in de afgelegen woestenij van zijn land waar niemand hem zou vinden voor zijn lichaam niets anders meer was dan door gieren schoongevreten botten.
  
  Ik liet die te ambitieuze prins rotten in zijn eigen zon en ging terug naar de stad om mijn rapport in te dienen via kanalen die maar weinig mensen bekend waren en om Wilhelmina schoon te maken.
  
  Als je zo leeft als ik, zorg je goed voor je wapens. Het zijn de beste vrienden die je hebt. Een verdomde hoop momenten zijn het de enige 'vrienden' die je helemaal kunt vertrouwen. Mijn 9 mm Luger is Wilhelmina. Ik heb ook een stiletto onder mijn mouw die Hugo heet. Pierre is een miniatuur gasbom die ik overal vastplak waar het maar uitkomt.
  
  Ik boekte tevens voor een straalvliegtuig naar Lissabon. Jack Finley was ditmaal mijn dekmantel, een ijverige wapenhandelaar die net weer een 'order' had afgesloten. Hij vloog nu terug naar zijn welverdiende rust. Alleen was het nou niet precies rust waar ik naar toe ging.
  
  Als N3 van AXE had ik een admiraalsrang voor spoedgevallen. Ik kon dus iedere Amerikaanse ambassade of militaire basis binnenwandelen, het codewoord noemen en dan elk transport eisen tot en met een vliegdekschip. Ditmaal nam ik een privé toestel omdat ik voor privé zaken ging. Hawk, mijn baas, is het er niet mee eens dat zijn agenten, privé zaken hebben. Zeker niet als hij ervan weet, en hij weet bijna alles. Maar dit was alleen voor mezelf.
  
  Ik verwisselde driemaal van toestel en naam in Lissabon, Franfurt en Oslo. Het was een omweg naar Londen toe, maar op deze reis wilde ik geen achtervolgers en geen waakhonden. De hele vlucht bleef ik in mijn stoel zitten en verborg me achter een stapel tijdschriften. Ik ging zelfs niet naar de lounge voor mijn gebruikelijke hoeveelheid drank en ik beantwoordde ook niet de glimlach van de roodharige. Hawk heeft overal ogen. Gewoonlijk vind ik dat wel prettig; wat mijn huid betreft stel ik het juist heel erg op prijs. En als ik Hawk nodig heb, is hij er meestal op de een of andere manier.
  
  Londen zat dicht toen we de grond raakten, zoals gewoonlijk. Het cliché is waar zoals de meeste clichés, maar de mist was nu schoner. We gaan vooruit. Heathrow Airport ligt een eind buiten de stad en ik kon geen gebruik maken van een van onze gerieflijke auto's, dus nam ik een taxi. Het was donker op het moment dat die me afzette in een achterbuurt van Chelsea bij een verlopen hotelletje. Ik had gereserveerd onder weer een vierde naam. Ik controleerde de rommelige, stoffige kamer op bommen, micro's, kamera's en kijkgaten. Maar hij was schoon. Maar, schoon of niet, ik was niet van plan er veel tijd in door te brengen. Om precies te zijn: twee uur. Geen seconde langer, geen seconde korter. Dus ik ging over tot mijn twee uur durende oefening.
  
  Een agent, in het bijzonder een contra-agent en helemaal een Killmaster, leeft op routine. Hij moet wel, anders leeft hij niet lang. Ingestampte gewoontes als een tweede natuur zijn evenzeer deel van hem geworden als ademhalen voor ieder ander. Hij maakt zijn geest vrij om te zien, te denken en te reageren bij elke plotselinge actie, verandering of gevaar. Deze automatische routine is ontworpen om een agent zo te conditioneren dat hij elke seconde met 100% doeltreffendheid weet te gebruiken.
  
  Ik had twee uur. Nadat ik de kamer had gecontroleerd, nam ik een miniatuur alarmapparaat en bevestigde dat tegen de deur. Als de deur werd aangeraakt zou het geluid te laag zijn om door iemand te worden gehoord, maar ik zou erdoor worden gewekt. Ik kleedde me geheel uit en ging liggen. Een lichaam moet ademen, zenuwen moeten zich ontspannen. Ik liet mijn geest leeg worden en mijn honderdtachtig pond spieren en botten verslappen. Binnen een minuut sliep ik.
  
  Na één uur en vijftig minuten was ik weer wakker. Ik stak een sigaret op, schonk mezelf een borrel in uit mijn heupfles en ging op het sjofele bed zitten.
  
  Ik kleedde me aan, verwijderde het deuralarm, controleerde de stiletto op mijn arm, plakte het gasbommetje bovenaan tegen mijn dij, laadde Wilhelmina en glipte de kamer uit. Ik liet de koffer achter. Hawk had dusdanige apparatuur laten ontwikkelen dat hij te pas en te onpas kon controleren of zijn agenten op hun post waren. Maar als hij zo'n baken ditmaal in mijn koffer had weten te frommelen wilde ik hem laten geloven dat ik nog steeds veilig in dit luizige hotel verkeerde.
  
  De lobby had nog steeds borden uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog die de gasten naar de schuilkelders wezen. Een balieklerk was druk bezig post in de muurvakjes te stoppen en een neger lag uitgestrekt op een voddige bank te dommelen. De klerk was pezig en stond met zijn rug naar me toe. De neger droeg een oude overjas, die te smal was voor zijn brede schouders, en verder glanzende nieuwe schoenen. Hij deed één oog open om naar me te kijken. Hij nam me zorgvuldig op, sloot zijn oog toen weer en verschoof zich om wat gerieflijker te liggen. De klerk keek niet naar me. Hij draaide zich zelfs niet om om een blik op me te werpen.
  
  Buiten kwam ik op mijn schreden terug en keek de lobby in vanuit de nachtschaduwen van Chelsea Street. De neger had openlijk naar me gekeken, de pezige klerk scheen me zelfs niet te hebben opgemerkt in de lobby. Maar ik had zijn gemene ogen gezien. Het was me niet ontgaan dat hij me had opgenomen in de spiegel achter de balie.
  
  Ik besteedde dus geen aandacht aan de klerk. Ik keek naar de neger op de bank. De klerk had geprobeerd te verbergen dat hij naar me keek, dat had ik ogenblikkelijk opgemerkt, en zelfs het goedkoopste spionagebedrijf zou niet iemand gebruiken die zo onbruikbaar was dat ik hem met één enkele blik door had. Nee, wanneer er gevaar te duchten was, kwam dat van de neger. Hij had gekeken, me bestudeerd en toen weer een andere kant op gekeken. Openlijk, eerlijk, niet verdacht. Maar zijn jas paste niet helemaal en zijn schoenen waren nieuw, alsof hij gehaast ergens vandaan was komen vliegen, van een plek waar hij geen overjas nodig had.
  
  Ik nam hem vijf minuten lang op. Als hij me door had en geïnteresseerd was, was hij te goed om dat te tonen, zich bewust dat ik voorzorgsmaatregelen zou nemen. Hij kwam niet van de bank af en toen ik een taxi aanhield, scheen hij mij niet te volgen.
  
  Ik kon het mis hebben gehad, maar ik heb ook geleerd mijn eerste voorgevoelens over mensen te volgen en ik noteerde hem in mijn onderbewustzijn voor ik hem zou vergeten.
  
  De taxi zette me af in een drukke straat van Soho, te midden van lichtreclames, toeristen, nachtclubs en prostituees. Door de energie- en geldcrisis waren er minder toeristen dan in andere jaren en zelfs op Piccadilly Circus leken de lichten flauwer. Het kon me niets schelen. Op dit moment was ik niet zo geïnteresseerd in de toestand van de wereld. Ik liep twee blokken en sloeg een zijstraat in waar ik begroet werd door de mist.
  
  Ik maakte mijn jas los boven mijn Luger en liep langzaam verder door de flarden mist. Twee straten verderop schenen de straatlantaarns zich te bewegen in guirlandes van mist. Mijn voetstappen klonken op van de oude klinkers en ik luisterde naar echo's van andere geluiden. Ze waren er niet. Ik was alleen. Ik zag het huis op een half blok van me vandaan.
  
  Het was een oud huis in deze mistige straat. Het was al oud geweest in de tijd dat de boeren van dit eiland emigreerden naar het land waarvoor ik nu werk. Vier verdiepingen rood baksteen. In het souterrain was een ingang, een trap liep naar de eerste verdieping en opzij bevond zich een smalle steeg. Ik glipte die steeg binnen en ging achterom.
  
  Er brandde een enkel licht in het oude huis: een achterkamer op de derde verdieping. Ik keek naar de hoge rechthoek van zwak licht. Muziek en gelach dreven voort over de mist in deze pretbuurt Soho. In die ene kamer boven me was geen geluid of beweging te bespeuren.
  
  Het zou eenvoudig zijn geweest het slot van de achterdeur te forceren, maar deuren kunnen verbonden zijn met alarminstallaties. Ik nam een dun nylon koord uit mijn zak, gooide het in een lus over een uitstekende, ijzeren staaf en trok me op tot het donkere raam van de tweede verdieping. Ik plaatste een zuignap op het glas en sneed de hele ruit weg. Toen liet ik me weer zakken en zette de ruit voorzichtig op de grond. Na me weer opgetrokken te hebben tot bij het raam, klom ik naar binnen en stond toen in een donkere, lege slaapkamer, buiten de slaapkamer strekte een nauwe gang zich uit. De schaduwen roken naar vocht en ouderdom, als van een gebouw dat een eeuw geleden was verlaten. Het was donker, koud en stil. Té slil. In huizen die verlaten zijn in Londen, trekken de ratten binnen. Maar om me heen klonk niet het geluid van harige, kleine pootjes die aan het scharrelen waren. Nog steeds woonde er iemand in dit huis, iemand die er nu aanwezig was. Ik glimlachte.
  
  Ik klom de trap op naar de derde verdieping. De deur naar de enige verlichte kamer was gesloten. De knop draaide rond onder mijn hand. Ik luisterde. Er bewoog zich niets.
  
  In een enkele geluidloze beweging, opende ik de deur; sloot hem meteen weer achter me en bleef in de schaduwen staan kijken naar de vrouw die alleen was in de zwak verlichte kamer.
  
  Ze zat met haar rug naar me toe en bestudeerde wat papieren op hel bureautje voor haar. De bureaulamp was het enige licht hier. Lr stond een groot tweepersoonsbed, het bureau, twee stoelen, een brandende gaskachel, verder niets. Alleen de vrouw, een slanke hals, donker haar, een slank figuur in een strakke, zwarte jurk die al haar vormen liet zien. Ik deed een stap van de deur weg naar haar toe.
  
  Ze draaide zich plotseling om, haar zwarte ogen achter een gekleurde bril. 'Daar ben je dus?' zei ze.
  
  Ik zag haar glimlachen en hoorde op hetzelfde moment een gedempte explosie. Een rookwolk kringelde op in de kleine ruimte tussen ons in, een wolk die haar bijna onmiddellijk verborg.
  
  Ik drukte mijn arm tegen mijn zij en mijn stiletto sprong vanonder mijn mouw vandaan in mijn hand. Door de rook heen zag ik haar naar de vloer rollen en het zwakke licht ging uit.
  
  In het plotselinge duister, met de rook dicht om me heen, kon ik niets meer zien. Ik hurkte diep neer op de vloer, denkend aan haar gekleurde glazen: infrarood glazen waarschijnlijk. En ergens in deze kamer was een infrarood lichtbron. Ze kon me zien.
  
  De jager was nu prooi geworden, gevangen in een klein vertrek dat zij beter kende dan ik. Ik vloekte onderdrukt en wachtte ingespannen tot ik een geluid of een beweging hoorde. Ik hoorde niets. Weer vloekte ik. Als ze zich bewoog, was het de beweging van een kat in ...
  
  Het dunne koord kwam van achteren om mijn keel. Ik hoorde het sissen van haar ademhaling dicht tegen mijn nek. Ze was er zeker van dat ze me dit keer had. Ze was snel, maar ik ben sneller. Ik voelde het koord op het moment dat zij het in een lus om mijn keel sloeg en toen zij het strak trok, was mijn vinger er al tussen.
  
  Ik stak mijn andere arm naar achteren en kreeg haar te pakken. Ik draaide me om en we kwamen in een hoop op de vloer terecht. Ze worstelde en kronkelde in het duister, elke spier in haar slanke, gespannen lichaam hard tegen mij aan. Sterke spieren in een geoefend lichaam, maar ik had mijn gewicht mee. Ik stak mijn hand uit naar de bureaulamp en knipte hem aan. De rook was opgelost. Hulpeloos onder mijn greep, neergehouden door mijn gewicht, flitsten haar ogen naar me omhoog. De gekleurde bril was verdwenen. Ik vond mijn stiletto en drukte hem tegen haar slanke hals.
  
  Ze wierp haar hoofd achterover en lachte.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  'Jij, schoft,' zei ze.
  
  Ze wierp zich omhoog en zette haar tanden in mijn hals. Ik liet de stiletto vallen, trok haar hoofd aan het lange, zwarte haar naar achteren en kuste haar hard. Ze beet in mijn lip, maar ik hield mijn mond stevig op de hare geklemd. Ze werd slap, haar lippen gingen langzaam open, zacht en vochtig, en ik voelde haar benen opengaan voor mijn hand. Haar tong bewoog zich zoekend door mijn mond, steeds dieper, terwijl mijn hand haar jurk langs haar gespannen dij omhoog schoof. Ze droeg niets onder die jurk. Even zacht, vochtig en open als haar mond.
  
  Mijn andere hand vond haar borsten. Ze hadden hoge rotspunten geschenen toen we met elkaar worstelden in het duister. Nu waren ze zacht en vloeiend, als de zwelling van haar buik waar ik het zijdeachtige haar beroerde.
  
  Ik voelde mezelf bijna losbreken, mezelf groeien en hard worden om in haar door te stoten. Zij voelde het ook. Ze trok haar mond terug en begon mijn nek te kussen, vervolgens mijn borst waar tijdens de worsteling mijn overhemd was verdwenen en dan weer omhoog, naar mijn gezicht. Kleine, hongerige kussen als scherpe messen. Mijn rug en lendenen kregen het ritme van het dikke bloed tot ik op het punt van ontploffen kwam.
  
  'Nick,' kreunde ze.
  
  Ik greep haar schouders vast en duwde haar weg. Haar ogen waren stijf gesloten. Haar gezicht één roes van hartstocht, haar mond nog steeds bezig te kussen in blinde begeerte.
  
  Sigaret?' vroeg ik.
  
  Mijn stem klonk dik, meer als een gekraak. Na de steile, gewelddadige klip van explosieve begeerte beklommen te hebben, dwong ik mezelf terug te trekken. Ik voelde mijn lichaam trillen, volledig bereid weg te zakken in een folterende glijbaan van genot die ons in de hoge, opgeschorte bereidheid zou brengen voor de volgende, hete, steile curve. Ik duwde haar weg, mijn tanden op elkaar geklemd in die heerlijke pijn. Een ogenblik wist ik niet zeker of zij het zou redden. Nu wist ik niet of zij het kon maken en kon stoppen. Maar het lukte haar. Met een lange, bevende zucht lukte het haar, haar ogen gesloten en haar handen gebald tot trillende vuisten.
  
  Toen deed ze haar ogen open en keek me glimlachend aan. 'Geef me die sigaret, verdomme,' zei ze. 'Oh, verdomme, Nick Carter. Je bent geweldig. Een hele dag te laat. Ik haat je.'
  
  Ik rolde van haar weg en gaf haar de sigaret. Neergrijnzend op haar naakte lichaam, omdat de zwarte jurk in onze hartstocht was gescheurd, stak ik onze sigaretten aan.
  
  Ze stond op en ging op het bed liggen. Ik ging naast haar zitten, warm in de hitte van de gaskachel. Ik begon zacht en traag haar dijen te strelen. Er zijn niet veel mensen die het op die manier kunnen verdragen, maar wij konden het. We hadden het heel vaak eerder gedaan.
  
  'Een hele, verdomde dag te laat,' zei ze rokend. 'Waarom?'
  
  'Je weet wel beter dan dat te vragen, Deirdre,' zei ik.
  
  Deirdre Cabot en ze wist wel beter. Mijn collega AXE-agent. N15, een doden-wanneer-noodzakelijk rang, top contra-agent met de status van onafhankelijk operatie commando. Ze was goed en ze had het net weer eens bewezen.
  
  'Je had me ditmaal bijna te pakken,' zei ik grijnzend.
  
  'Bijna,' zei ze grimmig. Haar vrije hand werkte aan de laatste knopen van mijn overhemd. 'Ik denk dat ik je aan kan, Nick. Als het echt was. Geen spel. Helemaal echt.'
  
  'Misschien,' zei ik. 'Maar het zou op leven en dood moeten gaan.'
  
  'Je in ieder geval aan flarden steken,' zei ze. Haar hand ritste mijn broek open en ze streelde me. 'Maar ik zou je toch geen kwaad kunnen doen, wel? Ik zou dit alles geen kwaad kunnen doen. God, jij past prachtig bij me.'
  
  Op deze manier kende en beminde ik haar al een lange tijd. De aanval en verdediging, elke keer dat we elkaar ontmoetten, was onderdeel van onze manier, een heetbloedig spel tussen profs; en misschien zou ze me aan kunnen als het op leven en dood ging. Alleen zou ik dan ook vechten om te doden en dat was niet hetgeen we van elkaar wensten. Er zijn een heleboel manieren om geestelijk gezond te blijven in dit vak en voor ons beiden was jarenlang een van die manieren onze geheime ontmoetingen. Door de ergste tijden heen, door al die andere mannen en vrouwen, was er altijd dat licht aan het einde van de tunnel. Zij voor mij en ik voor haar.
  
  'We passen bij elkaar,' zei ik. 'Fysiek en emotioneel. Geen illusies, wel? Zelfs niet dat dit eeuwig door zal gaan.'
  
  Mijn broek was nu uit. Ze boog voorover om mijn buik beneden te kussen.
  
  'Op een dag zal ik wachten en dan zal jij niet komen,' zei ze. 'Een kamer in Boedapest, in New York en ik zal alleen zijn. Nee, ik zou het niet verdragen, Nick. Jij wel?'
  
  'Nee, dat zou ik ook niet verdragen,' zei ik, terwijl ik mijn hand over haar dij naar boven liet gaan, naar waar het vochtig en open was. 'Maar jij zou het opbrengen en ik ook. We hebben ons werk te doen.'
  
  la, inderdaad,' zei ze. Ze drukte haar sigaret uit en begon mijn lichaam met beide handen te strelen. 'Op een dag komt Hawk erachter. Op die manier zal het eindigen.'
  
  Hawk zou gillen, paars worden, als hij het wist. Twee van zijn agenten. Hij zou verlamd zijn. Twee van zijn agenten minnaars van elkaar. Het gevaar ervan zou hem doen verstijven, het gevaar voor AXE, niet voor ons. We waren vervangbaar, zelfs N3, maar AXE was heilig, vitaal en boven al het andere op deze wereld geplaatst. Onze rendez-vous werden dus in het meest donkere geheim gehouden, daarbij gebruikmakend van al onze \aardigheid en opleiding, even voorzichtig contact met elkaar opnemend alsof we aan een zaak werkten. Ditmaal had zij het contact gemaakt. Ik was gekomen en zij was gereed.
  
  Hawk weet het nog niet,' fluisterde ze.
  
  Ze lag absoluut bewegingloos op het grote bed in de warme, geheime kamer, haar zwarte ogen open en op mijn gezicht gericht. Het donkere haar spreidde zich uit om haar kleine, ovale gezicht en brede schouders; haar volle borsten hingen nu los van elkaar, de tepels groot en donker. Bijna zuchtend fluisterde ze de vraag. 'Nu?'
  
  We onderzochten eikaars lichaam alsof het de eerste keer was.
  
  Er was geen vet op haar gespierde dijen en slanke heupen, niets in de holte van haar buik boven de oprijzende venusheuvel. Met haar een meter zeventig bezat ze het lichaam van een atlete en leek ze lang en slank. Ze wachtte op me.
  
  'Nu,' zei ik.
  
  Het was een vrouw. Geen meisje. Tweeëndertig en meer vrouw dan de meesten van haar leeftijd. Soldaat sinds haar zeventiende. Ze had bij de Israëlische commando's gediend om 's nachts Arabieren te vermoorden. Op haar twintigste nazi-jager en op haar tweeëntwintigste agent voor AXE. Een sterke vrouw met littekens om het te bewijzen: de brandwonden van marteling op haar rug, het litteken van de zweep over haar linkerborst, het krullende vraagteken boven het wigvormige haar waar een Arabische dokter de toekomstige kinderen uit haar had gesneden en haar haat had geleerd.
  
  'Nu,' zei ze.
  
  Simpel en direct, zonder schuchterheid of pretenties of vals machismo. We kenden elkaar te lang en te goed voor al die spelletjes die nieuwe minnaars spelen. Gelijken. Een paar. Man en vrouw. Ze wilde me in haar hebben, ik wilde in haar zijn.
  
  Zwarte ogen openden zich en richtten zich op mijn gezicht, diep en heet, kijkend vanuit ergens diep van binnen. Ze opende haar benen en bracht ze hoog omhoog. Recht en sterk, zonder inspanning. Ik keek alleen maar naar haar ogen en drong binnen in haar.
  
  We raakten elkaar nergens aan, behalve daar. Diep en traag voortglijdend in het warme en vloeibare welkom van haar lichaam. Traag en glimlachend terwijl we elkaar in de ogen keken. Huiverend bewoog ze zich en ik werd groter in haar, tot haar ogen zich sloten en mijn vingers diep in het bed groeven.
  
  Ze trok haar fantastische benen naar achteren en haar knieën op tot ze haar borsten raakten en haar hielen het ronde vlees van haar billen. Ze bracht haar arm om mijn nek en spande zich. Ik nam haar in mijn armen als een kleine, gesloten bal. Ik tilde haar vrij van het bed en hield haar hele lichaam in mijn armen, haar dijen tegen mijn borst, haar billen tegen mijn buik en stootte dieper in haar, terwijl ze lage kreunen aan haar lippen liet ontsnappen.
  
  We bewogen ons in een gelijk, versnellend ritme als twee delen van hetzelfde wezen. Woest en teder, opgesloten in pijn en vervolgens in vrede toen een dikke, hete vloed, even diep en overweldigend als de oceaan, om ons heen spoelde en ons in een stil donker begroef.
  
  De kachel was warm. De verborgen kamer stil. Ergens ruiste de wind en het leek alsof de wind tegen het huis aanschurkte. Ergens klonk muziek en gelach. Ver weg. In één hand had ze een sigaret. Met de andere streelde ze gedachteloos over mijn buik. 'Hoe lang hebben we?'
  
  'Tot morgen,' zei ik. 'Jij?'
  
  'Tot morgen.'
  
  Dat was alles. Geen verdere vragen. Buiten deze verborgen kamer, buiten deze korte momenten hadden we ons werk. Vragen stellen en beantwoorden zou betrokkenheid inhouden en betrokkenheid kan gevaar betekenen en een heel leven veranderen. De geringste verandering zou betekenen dat Hawk het wist, of dat vroeg of laat aan de weet zou komen. Een straffe stelregel dat we niet betrokken waren in eikaars werk was de enige verdediging tegen Hawks eindeloze ogen en oren. Dat en de training van een heleboel harde jaren: vertrouw niemand, zelfs niet degene van wie je houdt.
  
  'Lang genoeg,' zei Deirdre, terwijl ze me streelde.
  
  'Vanavond nog een keer en morgen ...'
  
  'Vanavond twee keer,' zei ik. De ambitieuze prins had me veel te lang beziggehouden, veel te ver van willige vrouwen.
  
  Ze lachte. 'Je wordt elk jaar veeleisender. Hoeveel kan een vrouw eigenlijk verwerken?'
  
  'Alles wat ik heb,' zei ik grijnzend. 'En je weet hoe goed dat is.'
  
  'Niet zo bescheiden, Nick Carter,' zei Deirdre. 'Je ...'
  
  Wat ze wilde zeggen, zal ik nooit weten. Ze hield op midden in de zin op hetzelfde moment dat ik mijn schouder heet voelde worden en die ging branden. Het was een stil en geheim teken, maar ze zag mijn vage rilling.
  
  Het kleine warmtesignaal dat onder mijn huid was aangebracht kon alleen maar op een kilometer afstand worden geactiveerd en dat betekende dat het signaal van een plaatselijke bron afkomstig was. Alleen Hawk kende het en het wordt gebruikt als een laatste noodcontact, als alle andere communicatiemiddelen hebben gefaald en als Hawk niet weet waar ik ben of in wat voor soort situatie ik verkeer. Een signaal dat is ontworpen om onvindbaar te blijven voor iemand anders, maar Deirdre Cabot kende haar vak. Ze is even snel als ik en ze voelde het plotselinge contact.
  
  'Nick?'
  
  'Sorry,' zei ik. 'Zojuist zijn we morgen en vanavond kwijtgeraakt.'
  
  Ik stond op van het bed en pakte mijn broek. Zonder zich te bewegen bleef ze, liggend op het bed, naar me kijken.
  
  'Vanavond niet,' zei Deirdre. 'Nog een keer. Nu.'
  
  Het warmtesignaal was een uiterst bevel, alleen gebruikt bij spoedgevallen waar snelheid essentieel is. Maar Deirdre wilde me weer en in ons werk zou er misschien nooit meer een volgende keer komen. En ik wilde haar ook, zelfs al zou ik ervoor moeten sterven.
  
  Ik nam haar, of zij nam mij. Hard en ruw. Samen, zoals dat altijd zou moeten zijn.
  
  Toen we ons allebei aankleedden zag ik dat rijpe, volle lichaam verdwijnen in het kleine slipje, de donkere kousen en vervolgens in de strakke, zwarte jurk. Ik voelde een brok van binnen, een barstend gevoel in mijn rug, maar ik kleedde me aan; en onder het controleren van onze wapens spraken we over onbelangrijke zaken. Ze kuste me speels toen ik haar mes op zijn plaats bracht tegen de binnenkant van haar dij. Ze was veel beter met dat mes dan ik. Ze bond haar kleine Beretta onder de cup van haar beha. Ik bracht mijn stiletto weer op zijn plaats en controleerde de Luger.
  
  We lieten de geheime kamer achter zoals hij was en gingen via een ander raam weer naar buiten. Ik dekte haar toen zij achterom liep naar de steeg. Zij dekte mij toen ik door de steeg glipte en vanuit het donker nam ze de lege straat op. Ze liep me voorbij, de gewone vertrekprocedure, en stapte de straat op.
  
  Een automatische procedure en weer redde die reflexroutine ons.
  
  Ik zag de donkere deuropening aan de overkant van de straat. Een schaduw, een tint donkerder dan de nacht, een flauwe beweging, opgepikt door mijn persoonlijk radar dat was geperfectioneerd door jaren van voortdurend op mijn hoede zijn. 'Liggen!' schreeuwde ik.
  
  Twee schoten barstten uit de duisternis.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Gedempte schoten. Ze spuwden de nacht in op hetzelfde moment dat ik de donkere schaduw had gezien en had geschreeuwd: 'Liggen!'
  
  Twee schoten en een seconde later een kreet als een onmiddellijke echo. Deirdre lag op de grond. Ze had zich plat laten vallen op het harde steen van de Londense straat op het moment dat ze de schoten en mijn kreet hoorde. Maar wat was eerder geweest: mijn schreeuw of de schoten?
  
  Ze lag onbeweeglijk.
  
  Ik had Wilhelmina vast. Ik vuurde op het portiek op hetzelfde moment dat ik Wilhelmina te voorschijn haalde en richtte. Drie schoten voor de schaduw opnieuw kon schieten, voor Deirdre overeind kwam, als ze zich nog ooit kon bewegen.
  
  Een lange, gesmoorde kreet was mijn beloning.
  
  Ik wachtte. Er volgden geen schoten meer. Niemand kwam door de mist naar voren om een onderzoek in te stellen. Ik zag bloed op Deirdre's rechterarm, maar het zou haar niet helpen als ik naar voren stapte en gedood werd. Een minuut is een lange tijd voor een man met een pistool, vooral als hij gewond is.
  
  Plotseling rolde Deirdre zich om over de straat, kwam overeind en verdween in de schaduwen: ze was in orde.
  
  Mijn geschreeuw moest op een haar na eerder zijn geweest dan de schoten. Getraind door een leven lang onder vijanden had ze zich in die fractie van een seconde plat op straat laten vallen. De kogel van de onzichtbare schutter moest haar arm hebben geschampt toen ze viel. Ik was dankbaar elk ogenblik van gevaar dat ons had veranderd in automatische, superdoeltreffende wapens.
  
  De donkere deuropening bleef stil, zonder enige beweging. Ik stapte naar voren.
  
  Ik liep op mijn tenen op het donkere portiek af, de Luger naar voren wijzend in beide handen. Deirdre op een pas achter me met haar Beretta.
  
  Een neger lag op zijn rug. Zelfs in de nacht kon ik de twee donkere vlekken op zijn borst zien. Ik had de roos geraakt met twee van mijn drie kogels. Het hadden er drie moeten zijn.
  
  'Je maakte je zorgen over mij,' zei Deirdre. 'Ik zal het niet tegen Hawk zeggen.'
  
  'Ik zou het nooit overleven,' zei ik. 'Ben je in orde?'
  
  Ze glimlachte, maar ze was iets bleker dan een paar minuten geleden. Een kogel was door het vlezige bovendeel van haar arm gedrongen.
  
  'Ik ben in orde,' zei ze.
  
  Ik knikte. Ik keek niet naar haar arm. Ze was een prof, ze zorgde voor zichzelf. Ik had belangrijker dingen om aan te denken. Achter wie had deze dode neger aan gezeten? En waarom? 'Ken je hem?' vroeg ik aan Deirdre.
  
  'Nee,' zei ze.
  
  Het was niet dezelfde neger die ik in de lobby van het goedkope Chelsea-hotel had gezien. Magerder en jonger, niet veel meer dan een jongen. Maar twee negers om me heen in Londen op dezelfde avond, was verdomd veel toeval. Vooral als de eerste kennelijk haastig van ergens anders vandaan was gekomen en deze een fel gekleurde mantel droeg over een smerige broek, een goedkoop wollen hemd en een soort zelfgemaakte sandalen. En dat alles in een Londense winter ...
  
  Ik raapte zijn pistool van het trottoir op. Een oude automatische Browning, Belgische makelij, met een gloednieuwe demper erop. Hij zag er niet uit als een man die het zich kon veroorloven een nieuwe demper voor zichzelf te kopen. In zijn zak bevonden zich een paar ponden en wat zilvergeld, een hotelsleutel zonder herkenningstekens en een extra magazijn voor de Browning. Om zijn nek had hij een dun gouden kettinkje met een klein amuletachtig bedeltje. Een slapend leeuwtje.
  
  'Het Teken van Tsjaka,' zei Deirdre. 'Hij zat achter mij aan.'
  
  'Maar je kent hem niet?'
  
  'Nee, maar hij is waarschijnlijk een Zoeloe, of misschien een Zwazi. Ze zijn de laatste tijd wat dichter bij elkaar gekomen.'
  
  'Tsjaka,' zei ik. En meteen klikte er iets in mijn fotografische geheugen: 'Eerste Zoeloe-koning, stichter van het Zoeloerijk in de twintiger en dertiger jaren van de vorige eeuw. Grootste en sterkste negerleger in de geschiedenis. Gebroken door de Britten in 1879, nadat ze eerst de Rooinekken behoorlijk in de pan hadden gehakt. Zoeloes maken nu deel uit van Zuid-Afrika, zo ongeveer als slaven. De Zwazi's hebben daar min of meer een onafhankelijk land. Wat nog meer, Deirdre?'
  
  'Wat nog meer voor een volk in slavernij?' zei ze. 'Je hebt hoop nodig, een legende: Tsjaka, de slapende leeuw, die op een dag zal terugkeren.'
  
  'Het is een mythe,' zei ik. 'Mythen sturen geen negers vanuit de rimboe van Zoeloeland naar Londen. De slapende leeuw is het symbool voor de een of andere ondergrondse organisatie. Waarom willen ze je dood?'
  
  Dat kun je wel raden, Nick,' zei Deirdre.
  
  'Je opdracht?'
  
  Ze knikte, keek even neer op de dode neger en schoof toen de Beretta weer onder haar borsten. Ze stond daar in de duisternis van de mistige straat traag langs haar arm te wrijven. Toen haalde ze diep adem en glimlachte naar me. lot de volgende keer dan,' zei ze. 'We kunnen hier niet blijven rondhangen.'
  
  'Wees voorzichtig,' zei ik.
  
  Ik volgde haar door de donkere straten tot we in het licht en het rumoer van Piccadilly kwamen. Ze zwaaide eenmaal en verdween in de menigte plezierzoekers. Ik hield een passerende taxi aan. Ik ging niet terug naar het luizenhotel. Als de grote neger in de lobby lid was van dezelfde groep als de schutter dan had ik hen waarschijnlijk naar Deirdre toe geleid. Ik zag niet in hoe. Ik was er zeker van dat ik niet gevolgd was, dus dat zou moeten betekenen dat ze de mensen, de vaardigheid en de uitrusting hadden om me onderweg op te pikken zonder dat ik er iets van merkte. Als ze zo goed georganiseerd waren, kon ik het niet riskeren terug te keren naar het hotel.
  
  Ik kon het niet riskeren één van de huizen van AXE in Londen te gebruiken, of contact op te nemen met één van onze plaatselijke contactlieden. Ik moest gebruikmaken van een telefooncel en opbellen naar een verbindingscentrum.
  
  'Wilsön Research Service, kunnen wij u helpen?'
  
  'Kunt u de geschiedenis van de strijdbijl voor me nagaan?'
  
  'Een ogenblikje alstublieft.'
  
  Het woord 'bijl', AXE, was het basis contactwoord, de eerste stap, maar een woord kan toevallig vallen.
  
  De stem van een kalme man: 'Ik weet zeker dat we alles wat u hebben wilt in onze dossiers hebben, meneer. In wat voor soort strijdbijl bent u precies geïnteresseerd?'
  
  'De linkshandige uit het noorden, van de midden-saga periode.' Dit was de bevestigende code die bewees dat ik een AXE-agent was en het vertelde hem welke agent: N3. Maar ik kon een bedrieger zijn.
  
  'Oh ja,' zei de rustige stem. 'Welke koning als eerste?'
  
  'Halfdan de Zwarte,' zei ik.
  
  Alleen de echte N3 kende die laatste code. Het had door marteling uit me geperst kunnen zijn, maar in elk vak had je risico's die je moest nemen. Als een bedrieger aan de telefoon contact probeerde te krijgen, was het ergste dat AXE kon verliezen het Londense verbindingscentrum. Dan moesten de contactcodes veranderd worden.
  
  Er klonk een serie klikken toen ik werd doorverbonden via AXE's illegale verbindingsnet. Toen kwam de kille, strenge stem door: 'Je bent in Londen, N3. Waarom?'
  
  Een vlakke, nasale stem: Hawk zelf. Kwaad, maar de boosheid vervaagde bijna ogenblikkelijk in een scherpe, droge haast die me duidelijk maakte dat wat Hawk ook wilde ernstig was, belangrijk en moeilijk.
  
  'Laat maar zitten. Je kunt het later wel uitleggen. Je gesprek is gelokaliseerd. Over zes minuten komt een auto je ophalen. Kom direct.'
  
  Dit karwei moest wel belangrijk zijn. Hawk had mijn nummer gebruikt, N3, en had een gesprek vanuit een openbare telefooncel zelf aangenomen, zonder tussenpersoon of vervormer aan mijn kant.
  
  'Waar komen?' vroeg ik.
  
  Hij had al opgehangen. Hawk praat niet lang over een open lijn. Hij zit, klein en mager, op zijn onbetekenende kantoor in Washington met de macht om met een enkel woord een ruimtestation te commanderen. Toch kennen geen vijf mensen buiten AXE en de geheime diensten hem, of weten dat hij bestaat.
  
  Ik stapte uit de telefooncel, mijn ogen half dichtgeknepen om te weten of er iets op straat te zien was dat afweek van het normale patroon. Er was niets in de mist en de heldere lichten van Soho. Ik keek op mijn horloge. Nog twee minuten. Hij was vijf seconden te vroeg: een kleine, grijze auto met een zwijgende chauffeur. Ik stapte in.
  
  Een uur later stond ik op de verlaten vliegstrook van een oude, met onkruid overgroeide RAF-basis. De auto was weg en ik was alleen op een RAF-basis die ik niet kende. Misschien Honington, gezien het vlakke land er omheen, of misschien Thetford.
  
  Ik hoorde de straaljager komen voor ik hem kon zien. Ik verwachtte geen vliegtuig op het verlaten veld in de nacht. Maar hij kwam naar beneden, slechts geleid door zijn eigen landingslichten. Een afstandsjager van de raf. Hawk heeft overal zijn contacten.
  
  'Sorry,' zei ik tegen de piloot.
  
  Hij had de vereiste brede snor, maar hij was grijs en zijn ogen toonden meer intelligentie dan de meeste luchtmachtjongens. Een man die misschien soms zelf wat vragen zou stellen. Ditmaal gebaarde hij me alleen maar aan boord en hij taxiede al weg voor ik goed en wel zat.
  
  'Ze wilden iemand hebben die hier kon landen zonder grondleiding of -lichten,' zei hij. 'Er zijn er niet zo veel van ons soort over.'
  
  Hij draaide zich om om me aan te kijken. 'Jij moet minstens de Derde Wereldoorlog tegenhouden.'
  
  'Minstens,' zei ik.
  
  Hij glimlachte flauw en gooide de gashendels in startpositie. Ik voelde me als een man die blindelings op een stenen muur afrende. Maar de oude RAF-man kende zijn veld. Hij haalde het makkelijk en vloog toen in westelijke richting. Hij sprak verder geen woord en ik viel in slaap.
  
  Het was al licht toen handen me wakker schudden. We stonden aan de grond op een klein vliegveld dat was omgeven door hoge, kale bomen en met sneeuw bedekte velden. In de verte stonden hoge gebouwen en het landschap kwam me bekend voor.
  
  De wagen die in mijn richting gleed kwam me nog bekender voor: een zwarte Cadillac met een Maryland-nummerplaat. Ik was terug in Amerika en dicht bij Washington. Het zou werkelijk een ruige klus worden en heel belangrijk.
  
  Hawk brengt me niet vaak zo plotseling thuis en nooit naar Washington als hij het kan verhelpen. Ik ben Killmaster nummer één, goedbetaald en noodzakelijk, maar niemand wil graag toegeven dat ik besta: vooral zij in Washington niet. Gewoonlijk bereikt Hawk me, als hij me wil spreken, in de een of andere uithoek van de wereld. Hij neemt daar contact met me op of komt naar me toe, maar hij probeert niet het risico te lopen dat iemand me in verband brengt met AXE, of zelfs maar met Washington.
  
  Dus trokken ze de gordijntjes van de Cadillac dicht toen we het vliegveld verlieten en richting Potomac reden. Dat was oké, voor wat mij betrof. Ik hou niet van Washington, of van enige nationale hoofdstad. Politici en staatslieden wonen in nationale hoofdsteden en na zekere tijd willen alle politici en staatslieden koning spelen. De meesten gaan dan ook denken dat ze koning zijn. Ze hakken het hoofd af van iedereen die het niet met hen eens is, omdat zij weten wat het beste is en wat er gedaan moet worden voor het bestwil van het gewone volk.
  
  Maar ik was niet geïnteresseerd in politici en overdacht weer waarom Hawk me naar Washington had laten komen. Hij zou het alleen doen als hij dat moest, als hij me niet ergens ver weg kon ontmoeten. Deze klus moest zo belangrijk zijn, zo'n prioriteit hebben, dat zelfs Hawk er geen uiteindelijke autoriteit in bezat. Wat het ook was, hij moest in onmiddellijk contact staan met hoge heren om elke vraag te beantwoorden die ik zou kunnen stellen.
  
  Deze klus zou aan de top beginnen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Ze duwden me de Cadillac uit in de een of andere zijstraat en lieten me een groot, anoniem, grijs gebouw in. Een lift bracht ons tot minstens drie verdiepingen onder de begane grond. Daar werd ik op een kleine, open wagen gezet die op rails stond. En alleen in die wagen verdween ik in een smalle tunnel.
  
  Niemand had tegen me gesproken en het was duidelijk dat ik niet werd verondersteld te weten waar ik naartoe ging. Maar ik heb niet alle Killmasters zo lang overleefd zonder alle voorzorgsmaatregelen te nemen voor zover ik kon. Niemand vermoedde het, zelfs Hawk niet voor zover ik wist, maar ik had deze tunnel lang geleden onderzocht toen ik hier voor de eerste keer werd gebracht. Ik wist waar ik was en waar ik naartoe ging. Ik was op de meest geheime, miniatuurspoorbaan ter wereld, op weg naar een reeks bomvrije vertrekken onder een heel groot, wit huis aan een brede laan.
  
  Het wagentje stopte bij een zwakverlicht, smal perron. Voor me bevond zich een stille, grijze deur. Ik probeerde de deur, hij was niet op slot. Ik liep een grijs vertrek binnen dat een stalen bureau bevatte, drie stoelen, twee banken en verder geen zichtbare uitgang. Hawk zat achter het stalen bureau: David Hawk, NI, hoofd van AXE, mijn baas. En dat is alles dat ik van hem wist. Wat dat aangaat wist ik meer over hem dan de meesten. Als hij een verleden bezat, een thuis, een gezin, of zich zelfs amuseerde met iets anders dan zijn werk, dan wist ik het niet.
  
  'Vertel op over Londen,' beet hij me toe, zijn vlakke, nasale stem even dodelijk en sinister als een kobra.
  
  Het is een kleine man met een lach als het gebulder van een kanon, als hij lacht, en een sardonische grijns als hij grijnst. Hij deed nu noch het een noch het ander. Hij staarde me uitdrukkingloos aan. Hij droeg hetzelfde tweedjasje en de grijze broek die hij altijd droeg. Hij heeft er een klerenkast vol van, allemaal
  
  hetzelfde. We waren alleen in de grijze kamer, en toch waren we dat eigenlijk niet. De rode telefoon stond op een paar centimeter van hem vandaan op het stalen bureau.
  
  'Nadat ik mijn “order” had geplaatst in de woestijn,' zei ik, 'was ik bang dat ik opgemerkt zou worden. Dus ik gebruikte routine vier naar Londen voor de zekerheid.'
  
  Als excuus was het nauwelijks logisch en ik wachtte tot hij zou exploderen. Dat gebeurde niet. In plaats van dat te doen frunnikte hij aan de rode telefoon en zijn ogen vertelden mij dat hij niet werkelijk met zijn gedachten bij wat ik in Londen had gedaan was. Hij was met zijn gedachten bij het karwei dat hij me ging laten doen, en door de gloed in zijn ogen wist ik dat het een grote klus was. Hawk leeft voor zijn werk. Ik heb hem nooit zien rusten, nooit van hem gehoord dat hij vrijaf nam. Het enige dat hem werkelijk opwindt is een zaak die AXE waardig is, zijn tijd en zijn 'kind' waardig is.
  
  'Goed,' zei hij. 'Stuur je rapport later in.'
  
  Van binnen haalde ik opgelucht adem. Het had ditmaal op het kantje kunnen zijn. Vroeg of laat zou hij erachter komen dat Deirdre Cabot in Londen was geweest en de zaken met elkaar in verband brengen. Dat was een tweede natuur van hem. Maar nu stak hij een van zijn smerige sigaren op en frunnikte weer aan de rode telefoon.
  
  'Ga zitten, Nick,' zei hij.
  
  Terwijl ik ging zitten, realiseerde ik me dat er ditmaal iets heel anders was. Hij zat te popelen. Ja, zijn ogen gloeiden van de uitdaging aan AXE. Maar hij was tegelijk bezorgd, bijna kwaad en niet om mij. Er was iets met deze nieuwe 'order' dat hem niet beviel. Ik stak een van mijn sigaretten met gouden mondstuk op en ging zitten.
  
  'Je bent nooit in Mozambique geweest,' zei Hawk. 'Je gaat er over twee uur naartoe.'
  
  'Ik zal mijn Portugees en Swahili moeten bijspijkeren,' zei ik. 'Misschien ook naar Zwaziland en misschien zelfs naar Zuid-Afrika,' vervolgde Hawk verstrooid alsof hij mijn opmerking niet had gehoord. Hij keek op en kauwde op de peuk van zijn goedkope sigaar. 'Een delicate situatie.'
  
  'Krijgen we ooit iets anders,' grijnsde ik.
  
  'Niet zo lollig,' beet de oude man me toe. 'Ik ben Londen nog niet vergeten.'
  
  Ik bleef grijnzen, ik evenmin.'
  
  Hawk houdt er niet van om in de maling te worden genomen. Ik wachtte op de klap. Die kwam niet. Ik hield snel op met glimlachen. Dat hij niet reageerde was een veeg teken. Hawk had een probleem en dat had iets te maken met AXE zelf. Dit was een moment om ernstig te zijn.
  
  'Wat moet ik in Mozambique doen?' vroeg ik rustig.
  
  Hawk kauwde op zijn sigaar en speelde met het snoer van de rode telefoon. 'Lissabon en Kaapstad vermoeden een grote opstand in de Zoeloegebieden, langs de grens.'
  
  Mijn ruggengraat begon te kriebelen. Zoeloe! Ik dacht aan de dode schutter in Londen en aan het Teken van Tsjaka. Had de schutter het misschien op mij gemunt gehad en niet op Deirdre? Voor ik zelfs maar wist dat er een klus bestond waarbij de Zoeloes waren betrokken ...
  
  'Zuid-Afrika is nogal bedreven in het voorkomen van opstanden,' zei ik. 'En de rebellen van Mozambique zijn nog niet talrijk.'
  
  'Omdat Kaapstad er altijd in is geslaagd de zwarte meerderheid gescheiden en onder controle te houden,' zei Hawk. 'En omdat de negers in Mozambique nooit geld hadden, steun of ervaren leiders. Nu schijnt er een nieuw leiderschap in Mozambique te bestaan en misschien heeft Kaapstad een vergissing gemaakt met zijn politiek van de ''thuislanden”, de “Bantoestans” of andere mooie woorden voor concentratiekampen. De Zoeloe-thuislanden bevinden zich langs de grenzen van Mozambique en Zwaziland of er dicht bij.'
  
  Hawk zweeg en zoog aan zijn sigaar. 'Wat hen echt heeft gealarmeerd is dat zij denken dat de Zwazi's erbij betrokken zijn. Dat maakt er een mogelijk explosieve internationale situatie van, wat de vrijheidsstrijders nou precies willen. Het verschaft hen tevens een vrijplaats voor training, mobilisatie en onderduikadressen, iets dat de negers daarginds nooit hebben gehad.'
  
  'Zwaziland?' zei ik hoofdschuddend. 'Sinds de onafhankelijkheid zijn de Zwazi's afhankelijk van buitenlandse belangen, vooral die van Zuid-Afrika en van Portugal. De oude koning Sobhoeza zou geen moeilijkheden met hen willen hebben.'
  
  'Misschien is hij niet in staat zijn volk in bedwang te houden, Nick,' zei Hawk grimmig. 'Hij heeft in Zwaziland een hoop heethoofdige, jonge militanten. Zelfs een georganiseerde oppositie. Maar denk eraan dat hij ten slotte een Bantoe-leider is. Nu heeft hij Lissabon en Kaapstad nodig, maar hij zou geen werkelijk bezwaar hebben tegen een onafhankelijk Mozambique en Zoeloeland om zich bij Zwaziland te voegen. Dat zou hem een sterkere positie geven tegenover Zuid-Afrika en misschien zelfs uiteindelijk Zuid-Afrika isoleren. Er is een Pan-Bantoebcweging waarover we goed geïnformeerd zijn. En Zwazi's en Zoeloes staan nog dichter bij elkaar omdat er Zwazi's in Zuid-Afrika zitten. Ze hebben tweehonderd jaar schouder aan schouder gestaan. Ze bevochten elkaar lange tijd, maar nu vechten ze niet meer tegen elkaar.'
  
  Hawks sigaar was uitgegaan. Hij pauzeerde even om die weer aan te steken. Hij trok tot de sigaar weer gloeide en de dikke rook door de kamer wolkte.
  
  'De Zoeloes, de Zwazi's, Shangan en een stelletje van de Ndebele hebben ten slotte een organisatie in elkaar gezet: de Slapende Leeuw,' zei Hawk, terwijl hij me aankeek. 'Het Teken van Tsjaka. Ze hebben een motto: de Verenigde Assegaai. Dat is het woord voor speer in Zoeloe, in Siswati en in Ndebele en dat geeft hun gemeenschappelijke afstamming en belangen aan. En nu hebben ze een gemeenschappelijk plan: een opstand die zo groot is dat zelfs als die faalt, de blanken daar zo'n bloedbad gaan aanrichten dat de vn en de grote mogendheden tussenbeide moeten komen. Ze denken dat ze daarna onafhankelijkheid kunnen afdwingen voor Mozambique en Zoeloeland.'
  
  Het was een logisch plan. Ik zag het struikgewas, de velden, de bergen en het oerwoud al stromen van het Bantoebloed tot de vn een halt toeriep en de grote mogendheden partij kozen. Zuid-Afrika en Portugal zouden dan recht in hun ziel worden getroffen. Maar het was tevens een plan dat een verdomde hoeveelheid leiderschap vereiste om al die Bantoes bij elkaar te houden. Mannen zouden in grote getale zij aan zij sterven, maar alleen is het moeilijk om het gevoel te hebben dat je voor een zaak sterft. Er zou ook vaardigheid en geld nodig zijn, organisatie en voldoende leger om ervoor te zorgen dat de vrijheidsstrijders niet direct overweldigd werden.
  
  'Wat ga ik daar doen?' vroeg ik.
  
  Hawk gaf niet meteen antwoord. Hij trok nerveus aan zijn sigaar. Wat het ook mocht zijn dat hem zorgen baarde, het kwam al dichter aan de oppervlakte.
  
  'Een terneergeslagen, krachteloos volk kan een dergelijk plan niet alleen uitwerken, N3,' zei de oude man langzaam. 'Een van de sleutelfactoren daarginds is een grote, nieuwe eenheid blanke huurlingen die in Mozambique opereert. We weten niet wie de aanvoerder ervan is. Maar wie het ook mag zijn, hij is goed. Hij heeft tevens een extra voordeel: een contactman die hoog in de regering van Mozambique zit.'
  
  Ik begon de toestand te begrijpen.
  
  'Hoe hoog?' vroeg ik.
  
  'Heel hoog,' zei Hawk. 'Direct onder de koloniale gouverneur. De vrijheidsstrijders weten alles wat de regering van Mozambique van plan is, voor die zijn plannen uitvoert. De huurlingen verslaan de koloniale troepen keer op keer.'
  
  'Weten ze wie het is?'
  
  'Ze hebben de mogelijkheden teruggebracht tot drie,' zei Hawk. 'En niet meer dan drie.' Hij rookte. 'Zoek dat uit, en dood die man voor hen.'
  
  Goed. Het was geen nieuwe situatie en het was bovendien mijn werk. Ik had het eerder gedaan, voor een heleboel regeringen waarmee Washington bevriend wilde blijven.
  
  'Waarom wij?' vroeg ik. 'Waarom doen ze het niet zelf.'
  
  'Omdat zij denken dat ze niet kunnen vaststellen wie van de drie het is,' zei Hawk. 'En dat wij dat wel kunnen.'
  
  Er was iets aan de manier waarop hij dat zei dat me naar hem deed kijken. Zijn sigaar was weer uitgegaan en de wijze waarop hij erop kauwde zonder me aan te kijken, deed me realiseren dat we toegekomen waren aan hetgeen hem zorgen baarde. Er zat een moeilijkheid aan verbonden en ik wilde weten wat.
  
  'Waarom denken zij dat wij het beter kunnen dan zijzelf?'
  
  Hawk verpletterde de sigaar in de asbak en staarde woedend naar de overblijfselen ervan. 'Omdat zij weten dat we met de rebellen hebben samengewerkt.'
  
  Dat was het dus. Ik liet hem verdergaan en het allemaal duidelijk op een rijtje zetten. Maar ik zag het helemaal voor me. Washington had aan beide kanten meegespeeld, wachtend wie er zou winnen. En wie er ook won, Washington zou eruit te voorschijn komen als het feestvarken. Alleen was er nu plotseling gedonder in de glazen gekomen. De duimschroeven werden aangedraaid en Washington moest kiezen.
  
  'We hebben wapens en geld gestuurd naar de vrijheidsstrijders van Mozambique en naar de Slapende Leeuw-groepering van de Zoeloes. Onder tafel natuurlijk, gebruikmakend van een dekmantel. Maar we hebben het gedaan. We hebben Sibhoeza en de Zwazi's geholpen. Nu hebben Kaapstad en Portugal laten weten dat zij ervan op de hoogte zijn en nemen zij ons in dienst.'
  
  Ik wist nu alles. 'Het is dus AXE die de rebellen onder een dekmantel heeft geholpen?'
  
  Hawk knikte. 'Washington heeft op het moment Lissabon en Kaapstad harder nodig dan de rebellen.'
  
  'En de rebellen zijn nu van de baan,' vulde ik hem aan.
  
  Hawk knikte weer. Hij keek me niet aan en ik wist wat hem uiteindelijk dwars zat, de kern van de hele smerige operatie.
  
  'We kunnen die klus opknappen,' zei ik, 'en die man van de rebellen doden. Omdat wij met de rebellen hebben samengewerkt. We hebben een contact en ze vertrouwen ons. Lissabon en Kaapstad gaan gebruikmaken van onze hulp aan de rebellen door hen door ons te laten vernietigen. Lekker.'
  
  Hawk keek me woest aan.
  
  'De rebellen liggen eruit en AXE eveneens,' zei ik. 'Als we die topman doden, zullen de vrijheidsstrijders weten wie, hoe en waarom.'
  
  Hawk vloekte. 'Verdomme. Vijf jaar door de plee weggespoeld en naar de verdommenis gejaagd! Een misdadige verspilling. Het zal ons jaren kosten daar opnieuw te beginnen en weer iets op te bouwen. Het is stompzinnig en weinig doeltreffend.'
  
  'Maar doen we het?' vroeg ik.
  
  'Het doen?' Hawk knipperde met zijn ogen. 'We hebben een bevel.'
  
  'Geen loyaliteit ten opzichte van de rebellen die we aangemoedigd hebben?'
  
  'We hebben maar één loyaliteit, als eerste en laatste,' beet Hawk me toe.
  
  Ons eigenbelang, dat waar alles om draait, dacht ik wrang. 'Kunnen we onze agent daar redden?'
  
  Hawk haalde zijn schouders op en glimlachte flauwtjes. 'Dat hangt van jou af, N3.'
  
  Er was iets aan de manier waarop hij het zei. Ik keek naar zijn magere, sardonische gezicht, maar zijn scherpe, oude ogen waren het toonbeeld van onschuld. Ik voelde me niet op mijn gemak.
  
  'Hoe pak ik het aan?' vroeg ik. 'Wanneer begin ik?'
  
  'Je vliegtuig vertrekt over anderhalf uur,' zei Hawk droog nu er praktisch werk te doen was. 'We moeten een hoeveelheid geld afleveren aan de rebellen. De overdracht zal geschieden waar de Ingwavuma-rivier de grens van Zwaziland met Zoeloeland kruist. Er is afgesproken dat de geheime functionaris van de rebellen het geld oppikt. Als hij zich laat zien, dood je hem.'
  
  'Is er een speciale methode waaraan u de voorkeur geeft?' vroeg ik droog.
  
  'Wat je maar wilt. Ditmaal zijn er geen subtiliteiten nodig. Als het eenmaal is gebeurd, breekt de hel los,' zei de oude man kort. 'Je werkt samen met onze plaatselijke agente daar bij de rebellen. Ze zal je naar het contactpunt begeleiden.'
  
  Zij! Ik wist het eigenlijk al en het verklaarde wat er vreemd was geweest toen Hawk me zei dat het redden van onze agent van mij afhing. Die oude vos wist het dus. Hij wist van mij en Deirdre Cabot en waarschijnlijk wist hij het al jaren. Ik was niet echt verbaasd, hij mist niet veel. Ik grijnsde nu. Hawk niet.
  
  'Je gaat werken, N3, niet spelen. Is dat duidelijk?'
  
  'Hoe lang heeft u het al geweten van N15 en mij?' vroeg ik.
  
  Zijn lippen krulden zich in een vermakelijke, spottende grijns. 'Sinds het begin natuurlijk.'
  
  'Waarom heeft u ons niet tegengehouden?'
  
  'Je hebt je afleiding nodig en je was uiterst diskreet,' lachte de oude man. 'Zolang je meende dat je mij in de maling nam, zou je voortgaan met de gepaste geheimhouding en geen gevaar veroorzaken.' Hij leunde achterover en stak een volgende sigaar op. 'Zolang je hard genoeg bezig was om mij te bedotten, zou je niet door iemand anders worden opgemerkt.'
  
  Hij had ons dus laten denken dat hij het niet wist en al die tijd had hij nagenoeg over onze schouders meegekeken. Ik vloekte inwendig. Ik had hem waarschijnlijk een heleboel lol bezorgd. Zijn sardonische glimlach verbreedde zich.
  
  'Het lijkt me nogal een vrouw, niet?'
  
  Hij is even briljant als doeltreffend en meestal ben ik er blij om. Ik wil dat hij achter me blijft staan. Maar zelfs Hawk weet niet altijd alles en hij was heel bezorgd toen ik hem over de schutter in Londen vertelde. Hij leunde scherp naar voren.
  
  'Het Teken van Tsjaka? Dan hebben ze N15 dus in de gaten en verdenken de rebellen ons.'
  
  Iemand in de regering van Mozambique kan gekletst hebben.' Hawk dacht na. 'Tenzij die Zoeloe een dubbelagent was. En de Portugezen er zeker van proberen te zijn dat we doorgaan met de moord.'
  
  Mogelijk,' zei ik. 'Misschien vertrouwen ze N15 niet, bang dat te trouw aan de rebellen is geworden.'
  
  'Ga erheen en wees voorzichtig,' snauwde Hawk. 'Als je denkt dat ze het spel van N15 doorzien, gebruik haar dan niet. Behalve als lokaas.'
  
  Ik stond op. Hawk greep naar de rode telefoon om verslag uit te brengen van onze ontmoeting. Hij stopte en keek naar me op. We moeten die functionaris koud maken, hoe dan ook. Begrijp je?'
  
  Ik begreep het. Als Deirdre verdacht werd, zou ik dat feit misschien moeten gebruiken en haar voor de leeuwen gooien. Ze was vervangbaar. Alleen de klus telde en het moest gedaan worden met alle mogelijke middelen die ik tot mijn beschikking had. Mijn eigen gevoel mocht geen rol spelen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  De lange blondine en ik troffen het op de 747 van Londen naar Kaapstad toen we ontdekten dat we allebei naar Mbabane gingen. Ze heette Hester Maschler. Ze werkte voor een Belgische Mijnbouwonderneming en ze had de kennis om dat te bewijzen, zodat ik geen reden had aan haar te twijfelen. Maar ik hield mijn ogen open, gedeeltelijk omdat zij een paar van de volste en meest hoge borsten bezat die ik ooit had gezien. Ik wilde weten hoe die stonden zonder die kleren aan.
  
  'Ik denk dat we allebei wel zullen zien hoe het wordt,' zei ze tegen mij tussen Kaapstad en Lorengo Marqués. 'Jij bent een fascinerende man, Freddie.'
  
  Op dit moment was ik Fred Morse, internationaal handelaar in mijnbouwspullen, sportman en een verwoed gokker. Het was een even goede dekmantel als welke andere ook voor iemand die naar Zwaziland ging. Het Royal Zwazi Hotel is een van de nieuwste plekken voor de internationale incrowd.
  
  'Dat probeer ik ook te zijn,' zei ik tegen haar. Ze scheen heel onschuldig, althans politiek.
  
  In Lorengo Marqués, aan de kust van Mozambique, stapten we over op een licht toestel dat ons naar Mbabane bracht. De hoofdstad van Zwaziland is een 'metropolis' van ongeveer 18.000 zielen, waar de meeste Europeanen die op het land wonen een bezoekje komen brengen van hun enorme boerderijen en mijnbouwondernemingen. Ik had het nog nooit eerder gezien en voor een ogenblik vergat ik de blondine toen we een bocht beschreven voor de landing.
  
  Het was laat in de winter in Europa, dus was het hier begin herfst en de micrometropolis blonk in de koele, heldere lucht van de hoogvlakte. Het deed me denken aan een jachtig stadje aan de voet van het Coloradogebergte. De groene, golvende vlakte strekte zich naar alle kanten uit rond de vijf straten met voornamelijk witte gebouwen, waarvan vele met rode daken. Er waren acht of negen wolkenkrabbers met zes of zeven verdiepingen en groepjes witte huizen en lage appartementen die tegen de hellingen tussen donkergroene bomen genesteld lagen. Neergelegd in een ondiepe open ruimte met bomen was de kleine stad verdeeld door een drukke hoofdstraat met vier rijbanen die aan één kant uitmondde in een rond park en aan de andere kant in een ongeplaveide snelweg. Het scheen in de wildernis te zijn neergegooid, zodat alle straten uitkwamen op ongeplaveide wegen die weg kronkelden over de eindeloze uitgestrektheid van de hoogvlakte.
  
  Aan de grond pikte ik Hester Maschler weer op en samen gingen we door de douane. Een paar ziet er altijd onschuldiger uit dan een man alleen. De Zwazi-douane bleek makkelijk, ik had me geen zorgen hoeven maken. De functionarissen van Mbabane maakten zelfs niet een van mijn twee koffers open. Niet dat ze iets gevonden zouden hebben. Mijn privé werktuigen zijn goed verborgen in een nauwe, met lood beklede ruimte aan de zijkant van mijn koffer, als ik gebruik maak van een commerciële vlucht en al het zware spul zou met een afgesproken dropping komen.
  
  Een glimlachende chauffeur wachtte met een auto die 'Fred Morse' vanuit Londen had besteld. Hij was jong en aangenaam zonder onderdanig te zijn. Een vrij man in een vrij land. Hij nam Hester Maschlers fantastische borsten goedkeurend maar beleefd op toen ik haar in de wagen hielp. Ze bedankte hem met een glimlach en mij met een langzame aanraking van haar borsten en dij toen ze instapte. Ik hoopte dat ze geen andere plannen had dan een langzame, lange nacht met een medereiziger, ver van thuis.
  
  Het Royal Zwazi Hotel ligt op zo'n twaalf kilometer van Mbabane en we moesten dwars door het jachtige stadje heen. Auto's vulden de hoofdstad met zijn ene verkeerslicht, het enige van het hele land, en de trottoirs waren bevolkt door wandelaars en winkelende mensen op deze zonnige avond. Er waren Europeanen van iedere nationaliteit, stoere Zuid-Afrikanen, parmantige Portugezen uit Mozambique en honderden Zwazi's in een bonte mengeling van leeuwen- en luipaardenhuiden. Felle stoffen rokken met westerse colberts, nylon sokken en kralen hoofdbanden, westerse hoeden en rode toerako-veren die een hoge rang aanduidden.
  
  De rijke, verwesterde en politiek machtige Zwazi's waren hier in Mbabane druk bezig de taak van het zich vrijworstelen van anderhalve eeuw Europese overheersing te voltooien. Buiten in de bush en in het veld leefden de gewone mensen nog steeds zoals ze dat altijd hadden gedaan, maar er was een verschil, vooral met de negers in het nabije Mozambique en Zuid-Afrika. Naar Europese maatstaven waren ze nog steeds arm en ongeletterd, maar niet zo arm als ze waren geweest en niet zo ongeletterd; bovendien trokken ze zich niet veel aan van Europese maatstaven. Hun koning had hen voor meer dan vijftig jaar geleid en ze kenden de westerse wereld en de westerse manieren. Ze begrepen hoe ze met de Europeanen moesten werken en hoe ze die moesten gebruiken. Maar ze bogen niet langer en geloofden niet dat Europa iets te bieden had dat beter was dan hun eigen leefgewoontes. Ze hielden van hun manier van leven, liepen trots. Ik herinnerde me Hawks woorden: koning Sobhoeza was een Bantoe en hij zou er geen bezwaar tegen hebben om vrije Bantoes als buren te krijgen.
  
  We reden verder over het veld dat groen opschitterde en voort golfde in de koele herfstavond. De blonde Hester Maschler leunde tegen me aan en ik liet mijn hand in haar jurk glijden waar ik haar elegante borsten streelde. Ze verweerde zich niet. De nacht beloofde interessant te worden, maar mijn geest bleef alert en ik bekeek het landschap om me heen, en de weg achter me. Ik zag niets verdachts.
  
  Het Royal Zwazi Hotel lag tegen een berghelling genesteld in de beschaduwde Ezoelwini vallei, omgeven door hete bronnen, een zwembad en golflinks met achttien banen, glinsterend als een luxe cruiseschip op de oceaan. Ik betaalde de chauffeur, schreef me in en sprak met Hester Maschler af haar over een uur in de salon te ontmoeten. In mijn suite douchte ik het stof van de lange reis weg, trok mijn smoking aan en belde de balie voor eventuele boodschappen. Er waren er geen op dit moment. Ik vond het prima. Het contact zou komen en ik zou mijn slachtoffer doden, maar ik had geen haast.
  
  Ik ging naar beneden naar de bar en de speelvertrekken. Onder de elegante, met kwastjes versierde kroonluchters leek niets verder weg dan de hoogvlakte buiten en de ronde hutten van de Zwazi's. Elke nieuwe natie probeert op welke manier ook vreemde valuta te verkrijgen en in de hedendaagse wereld is een speeloord een zeer lucratieve methode. Fruitautomaten rinkelden en aan de roulettetafels zette de internationale jetset zijn gekleurde fiches in. Ik vond de slanke Hester Maschler wachtend aan de bar in gezelschap van een Zwazi-prins met een geitensik.
  
  De prins nam mijn komst niet al te vriendelijk op. Hij had een stapel fiches bij zich die groot genoeg was om een krokodil te laten stikken of om indruk te maken op een blondine, maar hij hield zijn fatsoen. Hij ging weg, maar niet te ver, slechts een paar krukken verderop aan het andere einde van de bar. Ik hield een oogje op hem.
  
  'Honger of dorst?' vroeg ik Hester.
  
  'Dorst,' zei ze.
  
  We kregen snel onze drankjes geserveerd en zij keek over mijn schouder naar de roulettetafels.
  
  'Heb je geluk, Freddie?' vroeg ze.
  
  'Soms.'
  
  'Laat eens zien,' zei ze.
  
  Aan de roulettetafels stonden blank en zwart door elkaar en de harkjes van de croupiers in smoking gleden snel over het groene laken. Snelle Portugezen uit Mozambique gokten zwierig, stijve Engelsen namen winst en verlies zonder een spier op hun gezicht te vertrekken en een gezette Afrikaan speelde onverstoorbaar met een somber gezicht. Ze vertegenwoordigden het hele gamma van spelers, van de zware gokkers die honderden op een enkel getal zetten tot en met de gretige toeristen die een paar rand, de Zwazi-munt, riskeren op rood of zwart.
  
  Ik speel altijd hetzelfde: vijfentwintig op rood of zwart, pair of impair, tot ik de tafel en het wiel aanvoel. Dat is voldoende om het de moeite waard te maken, maar zonder alles te riskeren wat ik heb. Ik wacht tot ik een bepaalde richting voel: ik zoek naar een teken, een tempo, wat de gokkers noemen: de 'bui' van het wiel. Alle wielen hebben een bepaalde bui op een avond. Ze zijn gemaakt van hout, metaal en plastic, dat verandert met de temperatuur, vochtigheid smering en de stijl waarmee een bepaalde croupier het behandelt.
  
  Ik keek dus toe en wachtte af, mezelf inhoudend. Hester was fanatiek en emotioneel, inzettend en terugnemend. Daar hield ik van. Ze zette een paar fiches op enkele nummers, speelde een tijdje op hetzelfde nummer en veranderde dan willekeurig. Ze verloor. Ik merkte dat de prins met de geitensik naar de tafel was gekomen en naar haar keek. Toen hij haar blik ving, begon hij zwaar te gokken, gewaagd, zwaar winnend en zwaar verliezend. Hij lachte luid om opzettelijk aandacht te trekken. En steeds met een oog op Hester Maschler.
  
  Ze scheen het niet te merken.
  
  Ik zag dat de gezette Zuid-Afrikaan de zwarte prins opnam. Toen voelde ik een bepaalde richting van het wiel: het begunstigde zwart en oneven. Ik verhoogde mijn inzetten. Na een uur had ik duizend dollar gewonnen. Nu zag het er veelbelovend uit. Ik was gereed om over te gaan op nummers met hogere uitkeringen, maar ik kreeg de kans niet. Hester zette haar laatste twee fiches op 27, verloor en keek me aan.
  
  'Dat is het voor vanavond,' zei ze. 'Ik wil een borrel, op mijn kamer, met jou, Freddie.'
  
  Gokken is prima, maar seks is beter. Voor mij in ieder geval en zeker wanneer de vrouw zo uitnodigend is als Hester Maschler. Zelfs ik krijg niet veel directe uitnodigingen, als ze dat tenminste in gedachten had. Ik vergeet nooit wie ik ben - als ik dat deed zou het een snelle dood voor me betekenen - en toen we naar haar kamer vertrokken, merkte ik op dat de Zwazi-prins net zijn voorraad had verloren en eveneens de tafel verliet. De gezette Zuid-Afrikaan was een paar minuten geleden vertrokken. Ik nam Hesters mooie, volle arm toen we naar boven gingen. De Zwazi-prins liep net voor ons en ging ook naar boven.
  
  Hesters kamer was klein en bevond zich op de bovenste verdieping. Misschien was ze niets anders dan een niet-zo-rijk meisje dat uit was op een pretje. De Zwazi-prins was verdwenen op het moment dat we haar deur bereikten. Ik voelde geen ogen die ons in de gaten hielden toen we naar binnen gingen. Ze deed de ketting op de deur en keek me glimlachend aan.
  
  'Maak voor mij een dubbele Scotch met ijs,' zei ze.
  
  Ik maakte die van mij enkel. Ze kleedde zich niet om, maar zat aan het andere eind van de kamer naar me te kijken, terwijl ze van haar drankje nipte. Ik babbelde over Zwaziland, over mijnbouw en gokken. Ze zei niets en ik zag dat haar teugen langzaam groter werd. Het was alsof ze een ritme aan het opbouwen was, een stijgend ritme zoals de heupen van een vrouw wanneer je in haar dringt. Ik realiseerde me dat dit haar manier was, een deel van het geheel. Ze bouwde het op tot een klimaks en toen ze haar laatste teug van haar glas nam, was ik gereed.
  
  Ze kwam uit haar stoel en ik was al overeind om haar op te wachten. We kwamen bij elkaar in het midden van de kamer. Ze drukte me zo vast tegen zich aan dat het leek alsof ze probeerde door me heen te duwen. Ze draaide en wrong in mijn armen, terwijl de hoge, zachte borsten werden platgedrukt. Haar ogen waren gesloten. Toen ik achteruit stapte volgde ze me niet. Ze stond daar maar. Haar ogen gesloten, haar lichaam deinend, haar armen hangend langs haar lichaam, in een roes van hartstochtelijke concentratie.
  
  Ik stapte weer naar haar toe, ritste haar jurk open en trok die naar beneden. Ik haakte haar beha los, liet de grote borsten vrij en vol naar buiten vallen en duwde haar slipje naar beneden. Toen trok ik haar schoenen uit en tilde haar op. Haar hoofd bungelde achterover toen ik haar naar het bed droeg. Ik deed het licht uit, stapte uit mijn broek en ging naast haar liggen. Ze wikkelde zich om me heen als een grote slang. Toen we in elkaar sloten, begroef ze haar nagels in mijn rug. Ik greep haar polsen vast om haar neer te houden en spreidde haar armen even ver als ik haar benen spreidde.
  
  Toen het voorbij was, begon ze me overal te kussen. Harde, hongerige kussen. Met gesloten ogen klemde ze zich aan me vast alsof ze me niet werkelijk wilde zien, alleen maar in haar geest. Ik stak mijn hand uit naar mijn colbertje en mijn sigaretten.
  
  Op dat moment klonken er lichte geluiden buiten op de gang.
  
  Ik greep mijn broek. Hester, op het bed in de donkere hotelkamer, scheen het niet te horen. Ze lag daar met gesloten ogen, haar handen tot vuisten gebald, haar knieën opgetrokken tot haar borsten, zich alleen maar op zichzelf concentrerend. Ik liet haar daar, gleed naar de deur en duwde die open.
  
  In de gang wervelde de gezette Zuid-Afrikaan van de roulettetafel rond toen ik naar buiten keek. Hij had een automatisch pistool met geluiddemper in zijn hand. Een zwarte man lag op de gangvloer.
  
  De Zuid-Afrikaan sprong over de liggende gestalte heen en verdween langs de brandtrap. Hij verspilde geen tijd door op me te ' schieten, maar schoof snel door de branddeur en was verdwenen. Ik rende naar buiten.
  
  De branddeur was op slot, aan de andere kant op slot gedraaid.
  
  Ik boog me over de gevallen man heen. Het was de Zwazi-prins met de sik die aan de speeltafel zo zijn best had gedaan om indruk te maken op Hester. Hij was vier keer geraakt: tweemaal in de borst en tweemaal in het hoofd. Hij was heel erg dood.
  
  Ik zag de dunne ketting om zijn nek waar het elegante overhemd was gescheurd. Aan het einde van het kettinkje hing een klein gouden figuurtje van een slapende leeuw. Weer het Teken van Tsjaka.
  
  In de gang ging een deur open. Ik kwam snel weer overeind en keek op door de stille gang. Er was geen enkele manier om weg te komen met de gesloten branddeur, behalve door helemaal de gang door te lopen naar de liften en de hoofdtrap. Andere deuren gingen open. Stemmen vertelden me dat er mensen aankwamen.
  
  Als ze me met de dode vonden ...
  
  De branddeur achter me ging open.
  
  'Verdomme, schiet op.'
  
  Een vrouwenstem, die ik uit duizenden zou herkennen.
  
  Ik sprong door de branddeur naar buiten toen de stemmen in de gang luider werden. Iemand schreeuwde me na.
  
  'Stop jij!'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Deirdre sloot de deur, terwijl ze me voortduwde.
  
  'Naar beneden! Snel!'
  
  Ik nam de brandtrap met drie treden tegelijk naar beneden. Deirdre volgde me. Ze droeg een goed passende overall die als gegoten om haar slanke lichaam zat, afgezien van een dikke bobbel op de plaats van haar linkerarm waar ze aangeschoten was, twee dagen geleden in de donkere straten van Londen. Ze hield de Beretta in haar hand. Twee verdiepingen lager leidde ze me door een branddeur heen, een lager gelegen gang in. Hij was verlaten.
  
  'Links,' siste Deirdre.
  
  In de gang links ging een kamerdeur open. Een lange, magere neger in oerwoudkhaki gebaarde naar ons. Deirdre ging me voor de kamer in, verder naar een open raam toe. Een touw bengelde langs de gevel naar beneden langs de achterkant. Deirdre ging als eerste, even soepel en snel als een kat. Ik volgde haar en liet me naast haar op de grond vallen in de buurt van een Landrover die in het dichte struikgewas was verborgen. De lange neger kwam als laatste. Hij rukte het touw los van zijn verankering boven, wond het snel op en gooide het in de Landrover. Boven hoorde ik stemmen schreeuwen en allerlei geluiden rond het hotel werden steeds sterker.
  
  'Schiet op,' beet Deirdre ons toe.
  
  We sprongen in de Rover. De lange neger nam het stuur, reed even achteruit en scheurde toen weg. Terwijl we naar voren schoten zag ik een man in de struiken, in de schaduw van het hotel. Het was de gezette Zuid-Afrikaan. Zijn gedempte automatische pistool lag naast hem en zijn keel was opengesneden. Ik wierp een blik op Deirdre, maar haar ogen vertelden me niets en ik vroeg niets. Nog niet. Ik wist niet welke vragen gevaarlijk konden zijn.
  
  De Landrover schoot uit de bomen een donkere zandweg op die naar het zuiden voerde. De weg glansde witrood in de nacht. Noch Deirdre, noch de lange neger spraken terwijl de weg voort kronkelde en de Landrover voort denderde met alleen zijn parkeerlichten aan om iets van de weg te zien. We kwamen langs kleine kraals van ronde Zwazi-hutten en een paar Europese gebouwen hoog tegen de hellingen van de heuvels. In een paar van die afgelegen huizen brandde licht en honden blaften toen we langs brulden.
  
  Na enige tijd passeerden we een dorp met vele hutten en een gebouw in Europese stijl. Een kudde vee loeide in een grote, cirkelvormige ruimte. Stemmen daagden ons uit en ik zag felle ogen en flitsen van speren: assegaais. De neger vertraagde onze snelheid niet en de assegaais en felle ogen vervaagden achter ons. Door de grootte van het dorp, de kudde vee en het ene Europese huis wist ik dat de plaats die we gepasseerd waren Lobamba was, de geestelijke hoofdstad van Zwaziland, de plaats waar de koningin-moeder woonde: Ndlovoekazi, de vrouwelijke olifant.
  
  Na Lobamba reden we enige tijd door geïrrigeerd land. Toen sloegen we af bij een zanderig zijpad en stopten tien minuten daarna in een donker dorp. Er blaften geen honden en de hutten leken verlaten. Deirdre stapte uit en liep een van de ronde Zwazi-hutten in. Eenmaal binnen liet ze een huid voor de ingang zakken, stak een petroleumlamp aan en leunde tegen een van de wanden terwijl ze me opnam.
  
  'Nou, heb je plezier gehad, Nick?' vroeg ze.
  
  Ik grijnsde: 'Jaloers?'
  
  'Je had de hele missie kunnen verpesten.'
  
  Kwaad liet ze zich in een canvasstoel zakken. Buiten hoorde ik de Landrover wegrijden; het geluid van de motor vervaagde in de verte. De hut was heel stil en slechts zwak verlicht.
  
  'Nee, dat kon niet,' zei ik. 'Ik heb met haar gedronken, met haar gegokt, haar genaaid, maar ik vertrouwde haar niet.'
  
  Ze snoof minachtend en ik liet haar een tijdje voortsudderen. De kleine hut bezat geen ramen en naast de canvasstoel en de lantaarn waren er twee slaapzakken, een Coleman fornuis, een rugzak met voedsel, twee M-16 geweren, een sterke radio en een diplomatenkoffertje dat het geld voor de Zoeloes moest bevatten.
  
  'Moet je nu echt iedere vrouw hebben die je tegenkomt?' zei Deirdre ten slotte.
  
  'Als dat zou kunnen,' zei ik.
  
  Ze was slank en soepel als een panter in die zwarte overall. Mooi en een echte vrouw. Misschien dat ik niet iedere, aantrekkelijke vrouw zou willen hebben als een normaal leven voor ons tot de mogelijkheden had behoord. Maar zoals het er nu voorstond ...
  
  Ze zag dat ik haar opnam en ze bestudeerde de uitdrukking op mijn gezicht. Toen glimlachte ze. Een zwakke glimlach, alsof zij zich ook afvroeg hoe het had kunnen zijn als onze levens anders waren geweest.
  
  'Misschien was ik jaloers,' zei ze met een zucht. 'Was het goed?'
  
  'In een heftige manier.'
  
  'Dat kan leuk zijn.'
  
  'Even wel,' zei ik. 'We hebben ditmaal onze tweede dag niet gekregen.'
  
  'Nee,' zei ze.
  
  Dat was alles. Ze haalde een sigaret uit haar borstzak, stak hem op en zakte achterover in de canvasstoel. Ik stak een van mijn sigaretten met gouden mondstuk op en ging op een van de slaapzakken zitten. Ik wilde die tweede dag. Hester Maschler was snel en explosief geweest, maar ze had me slechts ten dele bevredigd achtergelaten: een zoete bonbon tempert maar tijdelijk de honger. Deirdre was iets anders, een man herinnert haar lange tijd. Maar aan de geconcentreerde uitdrukking op haar gezicht zag ik dat het nu tijd voor zaken was. Ze zag er bezorgd uit.
  
  'Wat is er precies gebeurd?' vroeg ik. 'Iets mis met de “order" waar we nu mee bezig zijn?'
  
  'Nee, maar als ze je daar hadden gepakt, zouden ze je vastgehouden hebben en dan zou er geen tijd meer zijn geweest alles opnieuw op te zetten,' zei Deirdre. Ze leunde achterover in haar canvasstoel alsof ze doodvermoeid was. 'Die Zwazi-prins was een geheim lid van het Teken van Tsjaka, een leider van de militanten hier die alle Bantoes bij elkaar wil brengen. De Zuid-Afrikaan was een lid van de geheime politie van Kaapstad. Op de een of andere manier doorzag hij de prins.
  
  'Jouw prins wist het,' zei ik. 'Hij probeerde de vijand om de tuin te leiden door zich voor te doen als een verwende gokker die op de versiertoer was voor een blonde toeriste.'
  
  'Hij wist wie die Zuid-Afrikaan was,' zei Deirdre, 'maar hij wist niet dat de man inmiddels opdracht had gekregen hem te doden, Nick. We ontdekten het, maar we kwamen te laat. Het enige dat Damboelamanzi nog kon doen was die Zuid-Afrikaan doden.'
  
  'We?' zei ik.
  
  'Je weet nu zo onderhand wel dat ik de plaatselijke contactfiguur ben van AXE bij de Zoeloes. In twee jaar, Nick, raak je intiem met de mensen.'
  
  'Waarom probeerden ze je dan in Londen te vermoorden?'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Dat deden ze niet, Nick. Die schutter was een dubbelagent, misschien het bewijs voor Hawk dat Lissabon en Kaapstad van onze hulp aan de rebellen op de hoogte waren.'
  
  'Het waren er twee,' zei ik en ik vertelde haar over de andere neger die ik in de lobby van het goedkope Chelsea-hotel had gezien.
  
  Ze luisterde aandachtig naar mijn beschrijving. Toen stond ze op en liep naar de radio. Ze gebruikte een paar codewoorden in een taal die ik niet kende. Waarschijnlijk Zoeloe. Ik herkende er voldoende van om te weten dat het een Bantoe-taal was.
  
  'Wat is er aan de hand, Deirdre?' vroeg ik.
  
  'Ik rapporteer die tweede man. De rebellen moeten gewaarschuwd worden over een tweede dubbelagent.'
  
  Ik keek haar aan. 'Identificeer je niet te veel met hen, Deirdre. Na deze “order” zul je niet kunnen blijven. We gaan je verhouding met hen hemelhoog opblazen.'
  
  Ze beëindigde haar uitzending, schakelde de radio uit en ging weer in de canvasstoel zitten. Ze stak een volgende sigaret op en liet haar hoofd tegen de wand van de hut steunen.
  
  'Misschien kan ik iets redden, Nick. Twee jaar heb ik met hen samengewerkt hier, hen bevoorraad vanuit Washington en hen betaald. We kunnen het niet allemaal gewoon laten vallen en hen onze rug toedraaien.'
  
  'Ja, dat kunnen we wel,' zei ik. 'Zo liggen de zaken.'
  
  Ze sloot haar ogen terwijl ze een lange haal aan haar sigaret nam. 'Misschien kan ik hun vertellen dat jij uitgekocht werd en verrader werd. Je zou ook een kogel in mij kunnen schieten om het er goed uit te laten zien.'
  
  Ze wist wel beter.
  
  'Ze zullen AXE niet langer vertrouwen, of iemand van AXE, zelfs wanneer zij geloven dat ik omgekocht ben.' zei ik. 'Nee, het wordt tijd om ervandoor te gaan, schat. Je gaat die twee jaar waarin je het vertrouwen hebt gewonnen van die rebellen nu gebruiken om hen te vernietigen. Dat zijn onze bevelen.'
  
  Ze wist het en ze kende haar werk, het werk waarvoor we hadden getekend: dat te doen wat AXE en Washington wilden dat we deden, alles. Maar ze deed haar ogen niet open. Ze zat daar stil te roken in de zwakverlichte, kleine Zwazi-hut.
  
  'Heerlijk werk, nietwaar, Nick?' zei ze. 'Een prachtige wereld.'
  
  'Het is dezelfde wereld als het altijd is geweest. Niet slechter en waarschijnlijk een heel stuk beter dan het een eeuw terug was,' zei ik botweg. 'Iemand moet ons werk doen. We zitten hierin omdat we ervan houden, omdat we er goed in zijn, omdat het opwindend is en omdat we meer geld verdienen en een beter leven kunnen leiden dan de meesten. Laten we onszelf niet in de maling nemen, N15.'
  
  Ze schudde haar hoofd alsof ze alles wilde ontkennen, maar er was een glans in haar ogen toen ze die ten slotte opende. Ik zag haar neusvleugels bijna uitstaan als die van de jagende tijgerin, die ze in werkelijkheid was. Allebei hadden we de spanning en het gevaar nodig. Het was deel van onszelf.
  
  'Wat Washington wil hebben, krijgt Washington.' zei ze. 'Zolang ze me goed betalen, niet? Of zouden we het misschien ook voor niets doen? Ik vraag me af of Hawk dat weet.'
  
  'Hij weet het wel,' zei ik droog.
  
  Deirdre keek op haar horloge. 'Als we opgemerkt waren, zou er nu wel iemand hier zijn. Ik denk dat we veilig zijn, Nick. We kunnen nu beter gaan slapen, want we vertrekken morgenochtend vroeg.'
  
  'Slapen?' zei ik grijnzend. 'Ik wil nog steeds die tweede dag.'
  
  'Zelfs na die blonde?'
  
  'Laat me haar vergeten.'
  
  'We gaan slapen,' zei ze, terwijl ze opstond. 'Gescheiden slaapzakken vannacht. Morgen zal ik over je nadenken.'
  
  Een vrouw moet soms 'nee' zeggen. Alle vrouwen. Ze moeten voelen dat ze het recht hebben om 'nee' te zeggen en een verstandig man weet dat. Het recht om 'nee' te zeggen is de meest fundamentele vrijheid die er bestaat. Het vormt het onderscheid tussen de vrije mens en de slaaf. Het probleem is dat geen enkele man wil dat zijn vrouw 'nee' zegt, wanneer dan ook.
  
  We kropen in onze slaapzakken en Deirdre viel als eerste in slaap. Ze heeft nog minder zenuwen dan ik. Tweemaal werd ik wakker door de geluiden van de dieren in de buurt van het verlaten dorp, maar ze kwamen niet dichterbij.
  
  Bij het aanbreken van de dag gingen we tot actie over. Ik maakte het ontbijt terwijl Deirdre de spullen inpakte en radiocontact opnam met de ondergrondse rebellen voor de laatste afspraken. Het geld moest overgedragen worden aan de onbekende functionaris van Mozambique, over twee dagen bij het aanbreken van de dag ergens langs de Fugwavuma rivier aan de Zoeloekant van de grens. Beiden kenden we het echte plan, afgezien van de manier waarop ik die functionaris ging doden, maar dat ging niemand wat aan behalve mij.
  
  'Ken je hem, Deirdre?' vroeg ik. 'Het doelwit?'
  
  'Niemand kent hem, behalve een paar topleiders in het oerwoud.'
  
  Niet dat het er iets toe deed, ik zou hem doden, wie het ook was. Na het eten wachtten we, bepakt en bezakt in het lege dorp op de lange chauffeur, Damboelamanzi. Het was een heldere, koele, zonnige dag op het hogeveld. Om ons heen lagen de geïrrigeerde velden van de Malkerns Vallei en in de verte torenden de ruige bergen van de westgrens van Zwaziland op. We hadden alle noodzakelijke papieren. Fred Morse had toestemming om Nsoko te bezoeken en te logeren bij een oude vriendin, Deirdre Cabot, die even buiten Nsoko op een kleine veeboerderij woonde.
  
  Damboelamanzi verscheen ten slotte in een wolk van rood stof. Nadat we de jeep hadden ingeladen, vertrokken we over een weg naar het oosten, in de richting van de handelsstad Manzini. Hoewel het kleiner is dan Mbabane, is Manzini drukker en ligt het in de lange vruchtbare gordel die van noord naar zuid dwars door Zwaziland loopt. We stopten niet, pauzeerden zelfs niet, maar bleven voortrijden over het vruchtbare land. Boerderijen en citrusplantages lagen overal om ons heen verspreid. Europese en Zwazi-boerderijen zij aan zij op hun eigen land.
  
  Bij Sipofaneni ging de weg verder langs de Grote Oesoetoe rivier en we reden naar Big Bend door laag, dor struikgewas en droog land waar mager vee graasde. De bestuurder scheen kwaad naar de kudden te kijken.
  
  'Hou je niet van vee?' vroeg ik.
  
  Dc grote Zoeloe hield zijn ogen op de weg. 'We houden te veel van ons vee, maar het zal ons vernietigen als we niet oppassen. Voor een Zoeloe betekent vee geld, status, huwelijk; het is de ziel van elke man en van de hele stam. Toen de Zuid-Afrikaners ons van onze boerderijen verdreven en ons naar de Bantoestan stuurden die zij voor ons schiepen, gaven ze ons rantsoenen waarop geen mens kan leven. Mijn volk wil niet in de nederzettingen leven omdat zij hun vee niet op willen geven. Dus zwerven ze door Zoeloeland met hun vee, als deel van de grote zwarte trek zonder doel om heen te gaan.'
  
  'Damboelamanzi,' zei ik, 'was dat niet de naam van de generaal die hij Rorke's Drift werd verslagen, de dag na jullie grote overwinning in de Zoeloe-oorlog?'
  
  'Mijn voorvader, de neef van onze laatste echte koning, Cetewayo,' zei de lange Zoeloe terwijl hij nog steeds niet naar mij keek. 'In open terrein vaagden wij ongeveer 1200 van hen weg, maar we verloren zelf 4000 man. En bij Rorke's Drift werden 4000 van ons tegengehouden door 100 man. Zij hadden de geweren en de dekking. Wij hadden speren en onze naakte borst. Zij hadden de discipline, wij hadden alleen maar de moed.' Nu keek hij me aan, zijn donkere ogen waren gevuld met de pijn en bitterheid van een eeuw. 'Maar wat zij werkelijk hadden was opleiding, de soort opleiding waardoor de Europese soldaat standhoudt en voor niets sterft. De Europese soldaat vecht en sterft voor niets, geen persoonlijke zaak, slechts voor plicht en trots. Dat is iets dat we nog moeten Ieren.'
  
  'Het Teken van Tsjaka?' zei ik.
  
  Damboelamanzi reed een tijdje zwijgend voort. 'Tsjaka stichtte de Zoeloenatie, verdreef iedere andere stam en regeerde over heel Natal en nog meer. Zijn soldaten waren onoverwinnelijk in Afrika omdat ze vochten voor het vechten alleen, niet voor persoonlijk voordeel. Onze koningen en generaals na Tsjaka vergaten dat, dus werden we slaven. Tsjaka slaapt, maar eens zal hij ontwaken.'
  
  Hij zei niets meer. Ik probeerde meer uit hem te krijgen over de ondergrondse rebellen die het Teken van Tsjaka droegen en om iets te ontdekken over het militaire genie, of misschien de krankzinnige, die de zwakke federatie van stammen van Natal had veranderd in een zwarte natie. Maar hij reed verder zonder te antwoorden en zonder uitdrukking op zijn gezicht. Er was a ls met hem dat me ongemakkelijk en ongerust maakte. Er was een antagonisme dat hij niet helemaal kon verbergen. Was het legen alle blanken gericht, wat ik hem niet kwalijk kon nemen, of speciaal tegen mij? Ik dacht daar nog steeds over na toen we Nsoko bereikten.
  
  'We laten de jeep hier achter,' zei Deirdre.
  
  De rest zou lopen worden. Toen Damboelamanzi vertrok om voor de laatste maal te spreken met zijn mensen aan de andere kant van de grens, rekruteerde Deirdre twee Zwazi-dragers en verzamelde ik mijn uitrusting. Naast mijn gewone Luger, stiletto en gasbommetje, had ik de M-16, twee fragmentatiegranaten, noodrantsoenen voor het geval ik op een moeilijke manier moest ontsnappen, mijn dunne nylon touw en een speciale miniatuurradio, verborgen in mijn rugzak.
  
  Ik had tevens mijn oude, speciale Springfield, met telescoopvizier en met een infrarood sluipschuttersvizier voor nachtwerk. Ik had hem uit elkaar genomen - mijn eigen, speciale ontwerp -en verborgen in de verschillende delen van mijn rugzak. Ik had nog geen beslissing genomen hoe ik die onbekende functionaris zou doden. Dat zou uiteindelijk afhangen van de situatie als ik hem in het oog kreeg. Er bestond nog steeds een mogelijkheid dat ik op afstand kon werken en AXE erbuiten kon laten. Misschien was ik in staat het op een regeringspatrouille te schuiven. Er was eigenlijk niet veel kans dat zij daarin zouden trappen, guerilleros weten gewoonlijk in hun eigen land wel wanneer er een patrouille in de buurt is.
  
  Damboelamanzi kwam terug. 'Onze mensen rapporteren extra patrouilles in de buurt. Er is grote activiteit. Het bevalt me niets.'
  
  Denk je dat zij een contact vermoeden?' vroeg ik.
  
  Mogelijk,' gaf de Zoeloe toe.
  
  'Dan moeten we meteen vertrekken,' besloot Deirdre. 'We moeien voorzichtig zijn en dat zal langer duren.'
  
  Wc namen een snelle maaltijd tot ons en vertrokken. Het was al laat in de middag en we wilden zo veel mogelijk kilometers uileggen voor de duisternis inviel, 's Nachts reizen is langzaam en gevaarlijk voor een groepje van vijf in vijandelijk gebied. We reisden licht bepakt: wapens, wat water, munitie en Deirdre's radio. De Zwazi's droegen alles behalve mijn rugzak en de wapens. Een uur na ons vertrek staken we de grens naar Zoeloeland over.
  
  Eenmaal in Zuid-Afrika waren we binnendringers, vogelvrijen, slechts aan onszelf overgelaten. We konden ter plekke worden neergeschoten en Hawk zou niets kunnen uitrichten. Hij zou ons niet kunnen identificeren en, indien noodzakelijk, evenmin begraven.
  
  Zwijgend liep ik achter Deirdre voort, overwegend hoe ik die rebellenfunctionaris zou vermoorden. Als ik hem kon doden voor we op de ontmoetingsplaats waren of hem het geld liet nemen en hem later in een hinderlaag overviel, zou ik misschien in staat zijn AXE te beschermen. Maar als ik hem eerder doodde, zou ik Damboelamanzi ook moeten doden. En het was onwaarschijnlijk dat hij zijn identiteit zou onthullen voor hij zijn geld had. Hem doden nadat hij het geld in ontvangst had genomen, betekende een risico van ontglippen, het risico dat hij hem zou smeren en mijn opdracht hield in de eerste plaats in dat ik hem zou doden.
  
  Nee, de enig zekere manier om hem te doden was dat te doen op het moment dat het geld aan hem werd overgedragen en er dan op te vertrouwen dat de verrassing en de verwarring ons zouden helpen te ontkomen. Ik hield evenveel van het leven als ieder ander.
  
  De zon zakte laag in de plotselinge, Afrikaanse schemering en we begonnen te zoeken naar een plaats om ons kamp op te zetten. Ik dacht aan rust en aan Deirdre. Ik wilde die tweede nacht met haar hebben. Ze had een flauwe glimlach op haar gezicht, alsof zij er ook aan dacht.
  
  Droge, uitgesleten kreekbeddingen, dongas, lagen als vlekken in de vlakte met struikgewas. Deirdre wees naar links, naar een bedding die dieper lag dan de andere en goed verborgen was door doornige struiken. Lang voor de geschiedenis begon, in de tijd dat we in huiden rondliepen en in grotten huisden, heeft de mens al in angst geleefd en was hij op zijn hoede voor gevaar. En sinds die dagen van de holbewoners is er een moment van bijzonder gevaar geweest: het moment dat een man zijn grot vlak voor zich ziet. Voor een ogenblik ontspant hij zich en laat hij zijn verdediging te vroeg zakken. Dat gebeurt zelfs bij mij.
  
  Ze kwamen omhoog uit de dongas. Een stuk of twintig blanken in laarzen en in versleten uniformen. De twee Zwazi's probeerden te vluchten en werden neergeschoten. Ik greep naar mijn I.uger.
  
  'Nick,' riep Deirdre.
  
  Damboelamanzi verlamde mijn arm met de kolf van zijn geweer en hield me onder schot. Zijn gezicht stond uitdrukkingloos. Handen grepen onze wapens. Een kleine, benige man met dun blond haar stapte naar voren en gebaarde met zijn pistool naar het noorden.
  
  'Laufen! Schnell!'
  
  Mijn eerste gedachte was dat dit een Zuid-Afrikaanse patrouille was en dat Damboelamanzi een dubbelagent was die ons had verlinkt. Mijn tweede gedachte was meer beredeneerd: deze mannen liepen te stil, te voorzichtig en te efficiënt: soldaten die niet thuis zijn maar op vijandelijk gebied. De wapens waren een mengeling van Britse, Amerikaanse en Russische makelij. De benige leider was een Duitser. Ik zag Zweden, Fransen en anderen die eruit zagen als Zuid-Amerikanen.
  
  Ik herinnerde me wat Hawk had gezegd over een nieuwe macht in Mozambique: huurlingen.
  
  Twee uur later wist ik het zeker. Verborgen tussen de bomen langs een brede, ondiepe rivier, gecamoufleerd in de duisternis, bevond zich een tentenkamp. Zwijgende bewakers keken toe hoe Deirdre en ik naar een grote tent werden geleid en naar binnen werden geduwd.
  
  Een lange, magere, lijkkleurige man glimlachte naar ons vanachter zijn veldbureau.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  'Ik ben kolonel Carlos Lister van het Verenigd Bevrijdingsfront van Mozambique,' sprak de lange, lijkkleurige man. 'Jullie zijn spionnen en agenten van de vijand. Jullie worden neergeschoten.'
  
  Hij sprak Engels, wat inhield dat hij meer over ons wist dan ik prettig vond. Maar zijn accent was Spaans. Om precies te zijn Castilliaans. Een echte Spanjaard. Zijn uniform was uit een andere tijd. Hij droeg een zachte baret en een los hemd, de slobberige broek en de lage laarzen en het kolonelsinsigne van de Republikeinse troepen tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Toch kon hij niet zo oud zijn, niet ouder dan vijfenvijftig. Hij had het diplomatenkoffertje met geld op zijn bureau. Ik stapte kwaad naar voren.
  
  'Jij stomme idioot,' beet ik hem toe. 'We zijn geen vijanden. Dat geld is voor je organisatie, voor de Zoeloe-opstand. Damboelamanzi liegt tegen je.'
  
  De benige Duitser en een kleine, getaande man sprongen toe om me tegen te houden. Kolonel Lister wuifde hen weg, bijna kwaad alsof hij geërgerd was ons neer te moeten schieten. 'Damboelamanzi is een leider van de ondergrondse Zoeloebeweging,' zei hij. 'Hij heeft nauw samengewerkt met miss Cabot en hij kent haar. Hij liegt niet. We weten waarom je ditmaal hierheen kwam.'
  
  Deirdre vloekte. 'Verdomme, kolonel, dit gaat te ver. Ik ben beschoten in Londen, verraden in Mbabane en nu dit. Heel het Teken van Tsjaka is doordrongen van de dubbelagenten. Nu ziet het er naar uit dat Damboelamanzi ...'
  
  De kleine, tanige man die was opgesprongen om me tegen te houden, vloekte plotseling in het Spaans. Zijn donkere gezicht stond verwrongen van woede. Voor iemand kon reageren trok hij een lang mes, greep Deirdre bij haar lange, donkere haar en bracht het mes omhoog. 'Hoer. Yankeehoer!'
  
  'Emilio!' De stem van kolonel Lister klonk als het knallen van een zweep. Zijn ogen stonden hard en koud. 'Laat haar los.'
  
  De kleine man aarzelde. Hij bleef Deirdre bij haar haar vasthouden en trok haar hoofd achterover zodat haar hals bloot kwam voor zijn mes. De stem van kolonel Lister werd zachter. Hij sprak in het Spaans.
  
  'Genoeg, Emilio,' zei de kolonel. 'We zijn geen bandieten. Het zal volgens de regels gedaan worden. Ga nu wat afkoelen.'
  
  De donkere man, Emilio, liet Deirdre los, draaide zich om en verdween uit de tent. Kolonel Lister keek naar zijn verdwijning, schudde zijn hoofd en zuchtte zonder naar Deirdre of naar mij te kijken.
  
  'Emilio is Chileen. Derde in commando. Een goed soldaat. Hij leeft om terug te keren naar Chili en daar te vechten om zijn volk te bevrijden van het leger en de Amerikaanse zakenlieden. Ondertussen vecht hij hier, maar Amerikanen vormen nu eenmaal niet zijn favoriete volk.'
  
  'Wat zou je zijn zonder AXE, kolonel?' zei ik. 'En AXE is Amerikaans. Je vecht met Amerikaanse dollars, met Amerikaanse hulp.'
  
  'Omdat het strookt met de belangen van Washington,' beet Lister me toe. Weer schudde hij zijn hoofd. De diepliggende ogen stonden branderig in zijn skeletachtige hoofd. 'Jullie schijnen ons allemaal voor idioten te houden. Jij en je leider, wie dat ook is. Hij zit achter het een of andere grote bureau in Washington Ie intrigeren en aan de touwtjes te trekken en denkt dat niemand anders enig verstand in zijn kop heeft.'
  
  Hij keek me aan. 'AXE biedt de Zoeloes een betaling aan, een speciale betaling, niet? Alleen onze geheime leider in de regering van Mozambique kan die in ontvangst nemen. Raar, niet? Jij dacht niet dat we ons zouden afvragen waarom?' Hij lachte dun en bitter. 'Vijf uur na het aanbod wisten we wat je van plan was. In stervende, koloniale regeringen zijn weinig geheimen meer. Alles kan gekocht worden. Als de ene functionaris tegen jullie praat is er altijd een andere die wel tegen ons wil praten, legen een prijs, hè. Corruptie. Als je werkt met corrupte regeringen kun je verwachten dat je verraden wordt.'
  
  Hij keek naar me, maar ik zei niets. Hij draaide ons plotseling zijn rug toe in zijn stoel.
  
  'Bah.' zei hij tegen de achterwand. 'Schiet ze overhoop.'
  
  De benige Duitser en een andere man grepen me vast. Twee anderen pakten Deirdre. Ze reageerde instinctief: jaren van opleiding en overlevingsinstinct wierpen hun effect af. Een scherpe judostoot van haar elleboog deed een van de mannen dubbel slaan. De andere houwde ze neer met de zijkant van haar hand. Ik wierp de benig Duitser halfweg door de tent en sloeg de tweede man neer. Ze waren overeind en opnieuw in de strijd. Weer haalde ik er een neer, evenals Deirdre.
  
  De kolonel nam ons met samengeknepen ogen op, bijna waarderend over onze vaardigheid. Meer huurlingen stroomden de tent binnen en drukten Deirdre tegen de grond. Ik vocht nog wat langer. Toen kwam er plotseling een stok over mijn luchtpijp en werden mijn armen snel aan de stok vastgesjord; ik zou mezelf wurgen als ik probeerde me los te worstelen.
  
  'Vecht, AXE-man.' zei kolonel Lister, 'en je smoort jezelf. De garotte, onze oude Spaanse executiemethode is heel doeltreffend. Sterf zoals je wil, maar, geloof me, doodgeschoten worden is beter.'
  
  Ik hield op met worstelen. Kolonel Lister glimlachte. Hij knikte en gebaarde naar zijn mannen om ons weg te leiden.
  
  Toen we omgedraaid werden kwam Damboelamanzi de tent binnen. Hij keek naar mij, liep naar de kolonel toe en fluisterde hem iets in het oor. De kolonel keek naar mij, toen naar Damboelamanzi. De lange neger knikte.
  
  'Maak hen los,' zei de kolonel. 'Neem de vrouw mee naar buiten.'
  
  Ik keek naar Damboelamanzi, maar het gezicht van de neger was even uitdrukkingloos als altijd. Hij volgde Deirdre toen ze haar naar buiten voerden.
  
  'Ga zitten,' zei hij.
  
  'Als je haar gaat ...' begon ik.
  
  'Zitten,' beet de kolonel me toe.
  
  Ik ging zitten. Hij schommelde langzaam in zijn stoel, zonder een ogenblik die diepliggende ogen van me af te nemen.
  
  'Zo,' zei hij ten slotte. 'Jij bent Nick Carter. De beroemde Nick Carter. Ik heb veel over je gehoord.'
  
  Ik zei niets.
  
  'Misschien ...,' hij hield peinzend op. 'Ik vraag me af, Carter, hoeveel is je leven je waard? Een overeenkomst misschien?'
  
  'Wat voor overeenkomst?'
  
  Lister dacht schommelend in zijn veldstoel na. 'Mijn vader heeft me over je verteld. Ja, Nick Carter van AXE, Killmaster. Gevreesd door een ieder en op de hoogte van alles wat er binnen AXE gebeurt, hè?'
  
  Ik zei: 'Je vader? Ken ik die?'
  
  Ik was tijd aan het rekken. Er is altijd een kans als je de kleinste opening al hebt. Hou hem bezig, wacht tot hij zijn argwaan laat zakken, vind Deirdre ...
  
  'Ja,' zei de kolonel, 'mijn vader. Een ongeluk in Cuba, een paar jaar geleden. Tijdens die raketcrisis.'
  
  'Generaal Lister? Jouw vader?'
  
  Dat verklaarde zijn uniform uit de Spaanse Burgeroorlog. De beroemde republikeinse generaal Lister, zijn vader, een van de weinige leiders die in dat bloedige conflict hun roeping vonden, die goed vochten en die met eer en goede reputatie eruit te voorschijn kwamen, zelfs na de nederlaag. Het was niet zijn echte naam. Hij was een eenvoudige, Spaanse jongeling die 'generaal Lister' werd. Na de oorlog vertrok hij naar de Sovjet-Unie om de wereldwijde strijd voort te zetten. Het was een man die meer dan eens in Cuba verscheen om de soldaten van Castro te oefenen, om de revolutie daar te helpen en die mij op een nacht tegen het lijf liep, en verloor.
  
  'Ik herinner me de generaal,' zei ik. 'Ik herinner me ook een jonge man in die tijd in Cuba. Was jij dat?'
  
  'Ik was daar.'
  
  'Nu ben je hier, een nieuwe oorlog?'
  
  De kolonel haalde zijn schouders op. 'Ik heb in vele oorlogen gestreden, op vele plaatsen. Mijn vader vocht om Spanje te bevrijden; hij vocht in Cuba, in de hele wereld, en ik zet zijn werk voort. Mijn mannen zijn van alle nationaliteiten: Duitsers, Fransen, Chilenen, Brazilianen, Zweden, Portugezen. We zullen dit deel van de wereld bevrijden en daarna ga ik verder.'
  
  'Een andere plaats, een andere oorlog,' zei ik. 'Hou je van vechten, kolonel? Hou je van oorlog, van doden?'
  
  'Ik hou van vechten, ja. Maar ik vecht voor vrijheid.'
  
  'Voor vrijheid hier, of voor de Sovjet-Unie hier?'
  
  Hij keek me aan. 'Kom mee.'
  
  Ik volgde hem de tent uit. De nacht was donker onder de bomen langs de brede rivier, maar de maan was nu op en toen mijn ogen eenmaal gewend waren, zag ik een hoop activiteit in het kamp. De huurlingen zaten in kleine groepjes hun geweren schoon te maken, of ze zaten in kleine cirkels te luisteren naar wat lessen schenen. Anderen werkten met kleine ploegen negers. 'Zoeloerebellen,' zei Lister. 'We opereren aan beide zijden van de grenzen en als Zoeloes, Zwazi's of andere zwarten de blanke regering moeten ontvluchten, helpen wij hen, verbergen wij hen en beschermen wij hen op hun weg naar de veiligheid. We helpen hen opleiden, moedigen hen aan.'
  
  De meeste negers waren jong, velen waren vrouwen. Ze zagen er half verhongerd uit en bang, de ogen rollend in de nacht. Hun kleding was gescheurd en ze rilden. De huurlingen gaven hen eten, kleren en spraken met hen.
  
  'Zonder ons zouden ze geen enkele kans of hoop hebben,' zei kolonel Lister naast me. 'Maakt het uit of we voor iemand anders werken? AXE werkt voor beide kanten, maar voor welke kant voel je het meest, Carter?'
  
  'Voor de kant die me betaalt,' zei ik.
  
  'De Killmaster? Voor geld? Niets anders?'
  
  'Ik word er goed voor betaald.'
  
  Tijdrekken. We waren buiten. Ik was niet langer gebonden. Een druk kamp, donker, met dicht struikgewas en diepe dongas en aan alle kanten de rivier. Ik wachtte op een kans, maar ik moest ook aan Deirdre denken.
  
  'Misschien,' zei Lister, zijn ogen verborgen in het donker, 'kun je beter betaald worden.'
  
  'Hoe?'
  
  'Jij bent N3. Jij weet alles wat er te weten valt over AXE,' zei Lister. 'Hoe het opereert, de namen van de agenten, de naam van de man die aan het hoofd ervan staat. Ik wil dat alles weten.'
  
  'Dat haalt je de koekoek,' zei ik.
  
  'Het is voor mij een leger en voor jou een fortuin.'
  
  'Heb je een fortuin, Lister? Ik betwijfel het. Ik denk niet dat jij mijn jaarsalaris kunt opbrengen.'
  
  'Ik weet waar ik het kan krijgen, Carter,' snauwde hij. Zijn ogen lichtten op in de nacht. 'Je zou vrij zijn, rijk en misschien dat ik je zelfs je opdracht nog laat afmaken. Dat kan ik regelen. Je kunt je doelwit doden, naar huis gaan en geen haan die er naar kraait.'
  
  Ie zou mij je eigen leider om zeep laten helpen en dan nog verwachten dat ik jou zou vertrouwen,' zei ik. 'Jij bent een lekkere jongen.'
  
  'I)e zaak is belangrijker dan een leider.'
  
  Een leider voor AXE. Geen verdenking op mij, tot AXE-mannen beginnen te sterven als ratten. Geen deal, Lister.'
  
  'Ik kan je veiligheid garanderen.'
  
  'Als ik van partij verander.' zei ik. 'Geen deal.'
  
  'Jij bent geen partij meer, Carter. Je bent nagenoeg dood.'
  
  'Dood gaan we allemaal.'
  
  De kolonel draaide zich om en blafte een bevel. Mannen, voorafgegaan door de Duitser die tweede in bevel scheen, verschenen uit het niets. Ze waren al die tijd dicht bij ons geweest in het donker. Ik was niet verrast. Ze grepen me vast en leidden me naar een verre hoek van het kamp, dicht bij de brede, ondiepe rivier. De kolonel was weg. Er bewoog zich iets in de rivier. 'Kijk,' zei de benige Duitser.
  
  Hij deed een greep in een grote emmer en haalde er een enorm stuk vlees uit. Wolfachtig naar me grijnzend gooide hij het vlees in de rivier. Er was een geweldige werveling in het donkere water en een soort verkillend gebrul. Ik zag opengesperde bekken, de lange snuiten en zware staarten die het water tot schuim sloegen: krokodillen. De rivier zat er vol mee. Ze vochten met elkaar om het stuk vlees.
  
  Ie dacht toch niet aan wegzwemmen, wel?' zei de benige mof. 'Niet in m'n eentje,' zei ik. 'Wat was je? Gestapo? SS? Bewaker in Dachau?'
  
  De Duitser werd rood. 'Dacht je dat ik één van die zwijnen was? Ik ben soldaat, hoor je dat, Amerikaan? Een sergeant, sergeant Helmut Kurtz, eerste divisie Pantzergrenadiers. Soldaat, geen smerige jakhals.'
  
  'Wat ben je nu?'
  
  De Duitser bracht zijn hand naar achteren om naar me uit te halen, maar stopte abrupt. Hij glimlachte. Ik draaide me om en zag kolonel Lister in een wijde lichtcirkel bij de oever van de rivier. Zes lantaarns op batterijen waren in een cirkel opgesteld om een plaats te verlichten. In het centrum van de lichtcirkel hielden drie huurlingen Deirdre vast. Damboelamanzi stond achter haar, een assegaai met een breed lemmet glinsterend in zijn hand.
  
  'Nick,' riep Deirdre. 'Geef niet toe.'
  
  De huurlingen groepten zich om haar heen en wierpen schaduwen over haar. De kolonel kwam naar me toe tot hij recht voor me stond. Hij keek me recht in de ogen en knikte eenmaal. Achter hem mikte Damboelamanzi op Deirdres schouder. Ze schreeuwde het uit toen de assegaai haar raakte.
  
  'Dood gaan we allemaal,' zei kolonel Lister zonder zich om te draaien. Hij keek alleen maar naar mij. 'Je kunt haar redden. Eerst haar en dan jezelf.'
  
  'Nick,' riep Deirdre; haar stem klonk gesmoord maar helder. 'Vertrouw hem niet.'
  
  'Voor jou heb ik zelfs een nog betere methode,' zei Lister.
  
  'Loop naar de verdommenis, Lister,' zei ik.
  
  'Majoor Kurtz,' beet Lister.
  
  De Duitse majoor liep naar de cirkel van licht. Kolonel Lister liet me geen moment los met zijn ogen. Over zijn schouder heen zag ik Kurtz gebaren naar de huurlingen die Deirdre vasthielden. Ze dwongen haar op haar knieën, terwijl ze haar armen wijd gespreid hielden en haar hoofd naar voren drukten. Huurlingen en een paar Zoeloes zwermden rond de lichtcirkel. Majoor Kurtz duwde hen opzij, opdat ik vrij uitzicht bleef houden op Deirdre.
  
  'Nog eenmaal, Carter,' zei kolonel Lister. 'Een eerlijke deal.'
  
  'Nee,' zei ik, maar mijn stem klonk gesmoord.
  
  Zou hij ...? Nee, dat kon hij niet ...
  
  Lister draaide zich zelfs niet om om naar de afgezonderde lichtcirkel te kijken waar Deirdre neerknielde in haar slanke, zwarte overall, terwijl haar haar los en zacht neerhing. De kolonel bewoog zijn hoofd. Damboelamanzi bracht zijn assegaai omhoog en weer snel naar beneden.
  
  Haar bloed scheen als een straal uit haar hoofdloze romp te spuiten. Het hoofd viel en rolde weg. Een laag gemompel vulde het kamp.
  
  Ik sprong en raakte kolonel Lister vol in het gezicht. Hij viel en handen hielden me tegen.
  
  De kolonel sprong op en sloeg me met zijn hand vlak in mijn gezicht. 'Kijk,' schreeuwde hij. 'Kijk!'
  
  Ze hielden me vast bij mijn armen, hals en hoofd en dwongen me door het donker naar de lichtcirkel te blijven kijken. Het slanke lichaam in de zwarte overall krampte nog steeds. Het hoofd lag met het gelaat naar boven en het was alsof het naar mij keek. Donker van het bloed scheen haar hoofd naar me te staren in het schijnsel van het licht, het lange haar tegen de grond en de donkere ogen verstard door de dood.
  
  Lister knikte opnieuw.
  
  Ik keek toe hoe ze het lichaam oppakten en in de rivier gooiden.
  
  Het water kolkte toen de krokodillen van alle kanten toe zwermden. de smalle kaken wijd gesperd om toe te happen.
  
  Ik begon zwaar te beven. Overal langs de rivier kwamen de monsterachtige reptielen naar het vlees en het bloed toe.
  
  Dat was mijn kans ...
  
  Ik liet me als een stuk rots neervallen, brak me los van de handen die me vasthielden. Op het moment dat ik de grond raakte, liet ik me naar de rivieroever rollen. Daar kwam ik weer overeind. Eén huurling stond voor me. Ik schopte hem in zijn kruis en dreef hem een duim in zijn oog. Hij gilde. Ik greep zijn wapen, draaide me om en schoot er drie neer toen ze op me afstormden.
  
  Lister stond te krijsen. 'Stop hem. Schiet ...'
  
  Ik kreeg er nog een te pakken en schoot hem van dichtbij in het hoofd. Ik nam zijn pistool en zijn mes. Ik schoot op Lister. Hij ging neer, slechts aangeschoten, en vloekte.
  
  Het was donker. De helft van hen was verblind door de lichtkring van de lantaarns. Ze liepen door elkaar heen, bang te schieten uit angst elkaar of de kolonel te raken.
  
  Half gek geworden schoot en stak ik er nog drie dood. Ik greep er een bij zijn strot en sprong in de brede, ondiepe rivier. Het was een kleine kans, maar niettemin een kans. De krokodillen bewogen zich nog steeds in de richting van hun feest met Deirdre's lichaam. Haar dood kon me wellicht redden.
  
  Ik ging onder in het maanverlichte duister. Het maanlicht zelf haalde streken uit met de schaduwen in de rivier. Stammen en struiken dreven aan de oppervlakte en ik hoorde de krokodillen op me af komen. Ik zou ze nog een feest geven.
  
  Ik stak de huurling die ik vasthield overhoop, sneed zijn keel door om het bloed te laten stromen en zwom door het ondiepe water tot mijn longen barstten. Ik kwam boven water onder een bewegende stam: een krokodil!
  
  Ik stak hem, gaf hem een paar houwen en dook weer onder. Schoten spatten om me heen. Iets schramde mijn schouder en de stervende krokodil scheurde een jaap in mijn been.
  
  Ik zwom verder, maar nu bloedde ik. De krokodillen ... De grote stam dreef statig als een oceaanstomer langs me heen. Ik greep er naar, miste en greep weer.
  
  Ik kreeg hem te pakken en tandenknarsend trok ik mezelf er bovenop. Ik ging plat liggen, snakkend naar adem, terwijl de stam me over de rivier meevoerde.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Ik werd wakker. Niets bewoog zich.
  
  Ik lag daar met mijn gezicht naar beneden en er bewoog zich niets terwijl het geluid van de rivier overal om me heen was. Langzaam bracht ik mijn hoofd omhoog, heel langzaam. De stam was vastgelopen op een zandbank met water aan alle kanten en de dikke bomen aan de oever ver weg. Op de zandbank lagen twee krokodillen naar me te kijken. Het bloeden was opgehouden en het water van de rivier had gedurende de nacht mijn wonden schoongewassen.
  
  Ken grijze ochtend brak aan boven de rivier en de ver afgelegen savannen. De zwarte stam, twee maal zo breed als ik, stak ver het water in. Dat had me uiteindelijk gered van de krokodillen. Dat en de snelle stroom, het donker en Deirdre's dode en bloederige lichaam in de rivier vol krokodillen. Ze had mij mijn enige kans geschonken: de rivier. Met haar bloed, haar gebeente en haar leven.
  
  Een blinde woede spoelde over me heen, terwijl ik daar in de ondiepe rivier lag. Deirdre. Er zou nu nooit meer een tweede nacht komen. Geen morgen meer voor ons.
  
  De grote Nick Carter, Killmaster. En ik had moeten toekijken bij haar vreselijke dood, een dood die zo zinloos was. Gedwongen haar dood te gebruiken om mezelf te redden. Ik liet de woede door me heen trekken, een blinde, verzengende woede die me overweldigde. Een woede waarbij een man in mijn werk het altijd verliest, maar toch zijn er momenten waarbij het er niet toe doet. Ik heb eerder gehaat in mijn leven, maar nooit zo sterk als ik nu kolonel Lister haatte. Een blinde, bittere haat.
  
  Op de zware boomstam huiverde ik in de kille herfstochtend. Hulpeloos als een kind. Spoedig zou de zon opkomen en er was geen enkele manier waarop ik kon weten hoever ik van kolonel Listers kamp was afgedreven. Elk moment zouden ze me weer
  
  kunnen vinden. Ik bracht mezelf omhoog op de stam en bestudeerde de oevers van de brede rivier. Ik zag of hoorde niets. Maar dat betekende niet dat zij daar niet waren, misschien kijkend naar mij terwijl ik naar hen speurde. Ook zij waren profs en zij verstonden hun werk. Kundig en meedogenloos, betaalde doders. Zoals ik?
  
  Nee, weer verblindde de woede me bijna. Nee, niet zoals ik. Het waren doders die ervan hielden om te doden, leefden van bloed. Ze ...
  
  Ik rilde over mijn hele lichaam terwijl ik de woede bestreed. Woede zou me alleen maar kwetsbaar maken. Het was tijd om na te denken, te overdenken hoe de situatie was. De rivier was stil en verlaten, de oevers leken vrij.
  
  Het mes dat ik van de huurling had afgenomen die ik aan de krokodillen had opgevoerd, stak in de stam. Ik moest dat hebben gedaan voordat ik bewusteloos raakte en de gedachte aan die huurling deed me grijnzen als een wolf. Ik hoopte alleen maar dat hij nog niet dood was toen de krokodillen hem te pakken kregen.
  
  Mijn schouder was slechts geschampt en de wond in mijn been van de tanden van de krokodil was niet al te ernstig. Ik merkte dat het pistool in mijn riem stak. Dat moet ik automatisch hebben gedaan.
  
  Het was een 9 mm Luger. Ze hadden natuurlijk al mijn wapens afgenomen en de rugzak met alles erin. Maar ze hadden de vier platte magazijnen aan de binnenkant van mijn riem over het hoofd gezien. Munitie voor de Luger. Ik had dus wapens: een mes en een Luger met vier magazijnen.
  
  Het was redelijk goed, beter dan ik had durven hopen. De krokodillen ongerust opnemend liet ik me van de stam glijden en probeerde die te bewegen. Zonder mijn gewicht schoof hij over de zandplaat. Ik kon hem vrij krijgen door hem achterwaarts van de schuinte van de zandbank te sjorren en dan naar de kant te varen.
  
  Ik bestudeerde de rijzende zon. De linkeroever zou me terug voeren naar de grens van Zwaziland. Ik bracht de stam terug in het water. Terwijl ik mijn ogen op de krokodillen hield, ging ik er weer plat op liggen en peddelde door de stroom heen naar de hoge met grasbegroeide oever en hoge bomen toe.
  
  In de schaduw van de bomen hurkte ik neer en keek hoe de stam traag de stroom afdreef en verdween waar de zon boven de rand van de wereld was verschenen. Ik bleef kijken tot de stam uit mijn gezicht was verdwenen. Ook die had mijn leven gered.
  
  Toen hij verdwenen was, haalde ik diep adem en begon te overdenken wat ik nu moest doen. Er klonk geen enkel geluid om me heen, tussen de bomen en op de savanne, ik had een pistool en een mes. De huurlingen waren nergens te bekennen en de klimmende zon wees me de weg terug naar Zwaziland en naar de ontsnapping. Ik was Killmaster, N3 van AXE, met een opdracht uit te voeren. Ik had mijn plichten.
  
  Naar de verdommenis met die plichten!
  
  Naar de verdommenis met AXE, met N3 en de opdracht. En helemaal naar de verdommenis met Zwaziland en de ontsnapping.
  
  De klimmende zon vertelde me ook waar ik vandaan was gekomen, waar het kamp zich bevond. En ik wilde de huurlingen te pakken nemen. Ik wilde kolonel Carlos Lister.
  
  Ik draaide Zwaziland de rug toe en liep stroomopwaarts naar het noorden, naar de plek waar Deirdre Cabot was gestorven. Ik ging naar kolonel Carlos Lister toe, om hem te doden, om majoor Helmut Kurtz te doden en iedereen die ik te pakken kon krijgen.
  
  Om Damboelamanzi te doden, vooral Damboelamanzi.
  
  Ik liep stil en voorzichtig voort, de rivier volgend maar steeds uit het gezicht blijvend. De zon steeg gestaag en het lopen werd moeilijker in de stijgende hitte. Ik had er geen moeite mee om de rivier op enige afstand te volgen, de loop ervan stond onuitwisbaar aangegeven door de meanderlijn van bomen langs de oevers in dit droge land. Maar de savanne was ruig, gebroken en doorgroefd met eindeloze dongas en ik moest het dichte struikgewas nemen om uit het gezicht te blijven. Aangezien mijn veldfles ook was afgenomen, had ik geen druppel water bij me en mijn keel en lippen voelden rauw aan. Maar zodra het donker werd zou ik water gaan halen bij de rivier en de rest van de dag bleef ik naar het noorden trekken.
  
  Ik zag geen leven, geen dieren en geen mensen, slechts een paar verlaten kraals in het struikgewas. Dit was Zoeloeland, arm en voor meer dan een eeuw moedwillig verwaarloosd door de blanke regering van Zuid-Afrika. Nu zou het teruggegeven worden aan een volk zonder hoop. Ik haatte Kaapstad en ik wilde een behoorlijk leven voor de Zoeloes. Maar dat was politiek, de toekomst. Maar alles waar ik me nu druk over maakte en dat ik nu wilde was wraak voor Deirdre.
  
  Hoe arm het ook was, er had iets in het dorre land moeten zijn: kleine kudden vee. Er was niets, alsof het land was kaalgevreten door een zwerm sprinkhanen. Dat was eigenlijk ook zo, menselijke sprinkhanen van beide zijden. De mensen die hier leefden waren gevlucht voor de onderdrukkers en voor de zogenaamde redders.
  
  Tegen het vallen van de avond vond ik de plek van het kamp op de oever van de rivier, tussen de bomen waar Deirdre was gestorven.
  
  Het was verlaten, tenten en soldaten waren weg. Ik doorzocht de directe omgeving en vond niets. Dat wil zeggen: niets dat ik wilde vinden. Ik vond wel iets dat ik niet wilde vinden. Diep binnenin me was er al die tijd een zwakke twijfel geweest, een flauwe hoop dat Deirdre niet was gestorven, dat mijn ogen mij op de een of andere manier hadden bedrogen, dat ik niet had gezien wat ik had gezien. Die hoop stierf weg toen ik neerkeek op de plas gedroogd, zwart bloed in het zand van de rivieroever. Ze was dood. Dood, Carter. En desondanks had ik werk te doen. Ik dronk van de rivier, groef in hun afvalkuil tot ik een fles vond, vulde die met water en vertrok weer. Ik had niet meer gegeten sinds ik vierentwintig uur eerder uit Nsobo was vertrokken, maar ik had geen honger. Ze hadden minstens een halve dag voorsprong op mij. Ze hadden niet veel moeite gedaan om hun spoor te verbergen. Dat betekende dat zij op hun snelheid vertrouwden om uit de buurt van de vijand te blijven. Te voet zou het niet eenvoudig zijn om hen in te halen.
  
  Ik had contact kunnen opnemen met Hawk, een helikopter kunnen vragen. Er zijn noodmaatregelen voorhanden, waar ik me ook bevind. Maar Hawk zou me nog geen springstok geven voor wat ik van plan was. Wraak is zinloos, inefficiënt, niet productief. Bovendien loopt hij paars aan voor elke vendetta. Dus ik zou moeten lopen. Het spoor voerde recht naar het noorden, naar Mozambique.
  
  De hele nacht bleef ik doorgaan door het oerwoud. Gedreven door de haat liep ik te snel, viel in niet opgemerkte dongai en scheurde mijn kleren aan doornige struiken. Alsof ik bezeten was, kon ik geen tempo minderen en tegen de ochtend wist ik dat ik op hen inliep.
  
  Ik vond hun kamp en de as van hun kookvuren was nog warm. Ze hadden wat voedsel achtergelaten, maar hoewel ik meer dan zesendertig uur niet had gegeten had ik zelfs nu geen honger. De woede vulde me volledig. Ik dwong mezelf iets te eten. Ondanks de woede wist ik dat ik iets moest eten om op krachten te blijven. Ik dwong mezelf te gaan liggen in een verscholen donga en te gaan slapen, een uur, niet meer. Toen ging ik weer op weg. Tegen het vallen van de avond begon ik dorpen en mensen tegen Ie komen. Ik moest mijn tempo wat terugdraaien. Ik had geen enkele manier om uit te vinden of de mensen vriend of vijand waren. Sommige van de verwijderde stemmen in de nacht spraken Portugees. Ik was in Mozambique. Het spoor van de huurlingen draaide scherp naar het oosten.
  
  De rest van de dag verliep in een waas. Terwijl ik mezelf voortdreef veranderde het land waar ik doortrok van savanne in oerwoud. Water en mangrovemoerassen versperden de weg. Ik bleef doorgaan, de sporen van de huurlingen werden steeds duidelijker. Ik wist dat ik de kust naderde en dat ik zou moeten eten en rusten. Een man heeft zijn krachten nodig om te doden.
  
  Tweemaal glipte ik een dorp binnen, werkte wat gestolen voedsel naar binnen en trok toen weer verder. Rust zou ik later maar moeten nemen.
  
  Het was nog niet helemaal donker toen ik hen vond. Een groot, inheems dorp, aan drie kanten beschermd door mangrove moerassen aan de oever van de diepe, trage kreek die langs een hoog voorgebergte in de richting van de Indische Oceaan stroomde. Maar ik zag geen inboorlingen in het dorp. In ieder geval geen mannelijke inboorlingen. Vanuit de schaduwen van de dikke mangroven zag ik veel inheemse vrouwen hun kleren wassen, eten koken en de groengeklede huurlingen de hutten in volgen. Ik had hun hoofdkwartier gevonden. Nu kon ik een tijdje rusten.
  
  Grimmig ging ik het moeras weer in, bouwde een klein platform van bladeren en takken in een mangrove en ging liggen. Binnen een paar seconden sliep ik in. Ik had hen gevonden.
  
  Ik ontwaakte in het stikdonker en voelde dat iemand heel dicht in mijn buurt was. Ik bleef heel stil liggen op mijn zelfgemaakte platform. Onder me bewoog iets. Zonder te kijken kon ik wel iaden wat het was. Een ervaren, kundige commandant zou schildwachten neerzetten op sleutelposities; een ring van permanente, op elkaar aansluitende wachtposten, patrouilles die verder weg gingen, en tussen die ring en de patrouilles zwervende schildwachten die nooit dezelfde plaats op hetzelfde moment twee keer passeerden.
  
  Zonder geluid te maken boog ik de takken onder me uiteen en keek naar beneden. In het donker stond de enkele schildwacht in kniediep water. Hij had zijn geweer over zijn schouder geslagen en stond stil om te rusten.
  
  Met het mes in mijn hand liet ik me als een steen bovenop hem vallen.
  
  Hij was de eerste. Ik sneed zijn keel af en liet hem zijn laatste bloed vergieten in het moeraswater. Ik vervolgde mijn weg door het donkere moeras in de richting van het dorp.
  
  De lange Zweed zat ingegraven achter een mitrailleur op een droge verhoging in het moeras. Ook hem sneed ik de keel af.
  
  Een kleine, magere Fransman hoorde me omhoog kruipen en hij had net voldoende tijd om een vloek te mompelen in zijn moedertaal voor ik hem drie keer in zijn borst stak.
  
  Terwijl ze de een na de ander stierven voelde ik de woede sterker worden in mijn borst. Ik moest me beheersen, mijn verstand dwingen vast te houden en te blijven herinneren dat ik boven alles kolonel Lister wilde hebben, de Duitse sergeant, nu majoor Kurtz, en Damboelamanzi. Ik kwam nu in het hoofdkwartierdorp.
  
  Ik was door de buitenste omheining heen op weg naar de rand van de hutten toen ik een patrouille op weg naar buiten zag komen. Zes man, geleid door majoor Kurtz in eigen persoon, en bij hem was Damboelamanzi.
  
  De woede stroomde door me heen als gesmolten lava. Allebei! Ik ging de weg terug die ik net was gekomen en toen de patrouille langs me trok door het smerige moeras, sloot ik me achter hen aan.
  
  Ze gingen naar het noordwesten. Drie kilometer buiten het dorp kwamen ze uit het moeras in een reeks lage rotsachtige heuvels. Ze trokken een smal ravijn binnen. Ik was dicht achter hen.
  
  Net onder de heuvelkam splitste het ravijn zich en de patrouille deelde zich in twee groepen. Zowel Kurtz als Damboelamanzi bleven bij de groep die de linkervork nam.
  
  Wat ik toen voelde was bijna een golf van vreugde. Ik had ze allebei te pakken. Maar ergens, van diep binnenin, kwam mijn opleiding boven en die vertelde me voorzichtig te zijn. Laat je niet meeslepen ... Wees op je hoede ...
  
  Ik liet hen verder trekken, volgde hen over de kam heen en dan weer naar beneden een volgend ravijn in. De helling naar beneden was begroeid met struiken en bomen en in de nacht verloor ik hen uit het oog. Maar ik volgde de geluiden naar beneden, het ravijn in en dan weer naar boven in een lange cirkel. Toen kreeg ik plotseling het gevoel dat ze te ver vooruit kwamen. Ik ging sneller, kwam dichterbij. Ik wilde ze een stuk afsnijden, zag dat het ravijn om een lage heuvel kromde en ik verliet de geul en klom naar de top van de heuvel.
  
  Toen ik de top bereikte, bemerkte ik dat de heuvel uit één en al struiken bestond. Ik ging staan en keek om me heen.
  
  De gezichten rondom me als een zwerm bijen, de handen die me vasthielden en mijn mond bedekten, waren allemaal zwart. Toen een knuppel tegen mijn hoofd knalde hoorde ik Hawk zeggen, dat mijn woede me zou vernietigen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  Ik dreef in een waas. De pijn hamerde door mijn hoofd, verdween en hamerde opnieuw, en ...
  
  Ik scheen door de lucht te stuiteren. Er waren daar wielen, wielen die ronddraaiden met een krankzinnig makend gepiep. Zwarte gezichten zwermdem om me heen. Zwarte handen bedekten mijn mond. Iets raakte me. Een knuppel. Hawk leunde voorover in één van zijn tweedcolberts, vervloekte tweedcolberts, en schudde zijn hoofd. De koude, nasale stem klonk geërgerd.
  
  'Kwaadheid ruïneert een spion. Woede vernietigt een agent.'
  
  Een keer dacht ik dat ik wakker was en een zwart gezicht keek op me neer van onder een laag, bleek, los plafond. Mijn arm voelde het nies erin steken. Wat voor soort plafond is bleek en los?
  
  Ik deinde in een eindeloos ritme: op en neer ... op en neer ... Handen ... stemmen ... vallen ... neer ... en neer ... en neer ... Deirdre glimlachte naar me ... gillen ... neer en stemmen ...
  
  Hij zat op een troon. Een troon met een hoge rugleuning als een halos rond zijn glinsterende hoofd. Gouden hoofd. Scherpe bek ... een havik ... Hawk, waar ben je ...? havik-man ... man-havik ... Hawk ...
  
  'Vertel me over Hawk, Carter. Wat is er met Hawk? Wie is hij? Iemand met wie je werkt? Vertel op ...'
  
  Hawk-man, man-hawk. De lange, kromme snavel van een havik.
  
  Mijn dikke stem klonk traag. 'Jij bent een havik. Kromme snavel.'
  
  'Ach, een semiet, hè? Ben je tegen semieten? Die Hawk, haat die ook semieten?'
  
  Binnenin vocht ik. 'Jij, jij bent een havik. De havik.'
  
  Er was daar niemand. Ik lag op een smal bed onder een geplooid plafond van canvas. Een tent? Ze hadden me dus weer te pakken in de tent van Lister. Ze hadden me weer, ik was ...
  
  Kwaad zei Hawk: Die driftbuien van je zullen je nog ruïneren, N3.'
  
  Het waas verdween. Ik lag naar boven te kijken. Geen canvas, nee. Ik knipperde met mijn ogen. Ik zocht naar groene uniformen. Er was niemand. Ik was niet in een tent. Een vrolijke, zonnige kamer met witte muren, vensters met gordijnen, ingewikkelde mozaïeken en kostbare, zijden stoffen die neerhingen van het plafond. Een kamer uit de 1001 nacht. Perzië ... Bagdad ...
  
  'Bagdad.' zei de zachte stem. 'Ach, Carter, ik wou dat je gelijk had. Om weer in Bagdad te zijn, een droom.'
  
  Hij zat op dezelfde troon die ik in mijn hallucinatie had gezien. Een zwaargebouwde man in vloeiende, witte met goud afgezette gewaden. Hij was zo klein dat zijn voeten de grond niet raakten. Zachte, kostbare kleren, gouden, met edelstenen afgezette ringen aan elke hand en zijn witgouden kaftan op zijn plaats gehouden door dikke, gouden koorden. Een Arabische prins en buiten de verblindende kamer scheen de zon stralend.
  
  Zon! En de troon was een tenen leunstoel met een hoge rug, een grote cirkel die een halo rond zijn donkere gezicht met de haakneus en de zwarte ogen vormde. En een dunne, zwarte baard. Stralend zonlicht. De stoel en het vertrek geen illusie of hallucinatie.
  
  'Waar ben ik in jezusnaam,' zei ik. 'Wie bent u?'
  
  Mijn hersens werkten koortsachtig zonder op een antwoord te wachten. Waar ik ook mocht zijn, het was niet in het huurlingendorp in het moeras en gezien de zon buiten was ik lange tijd bewusteloos of halfbewusteloos geweest. Het verklaarde de sensatie van dat drijven, van wielen, van een los plafond: een vrachtwagen met een canvas huif. Ik was heel wat verder gebracht dan het huurlingenkamp en het mes op mijn arm was een injectiespuit geweest: verdoofd om bewusteloos te blijven.
  
  'Hoe lang ben ik hier al?' vroeg ik. 'Waar? Wie?'
  
  'Tuttut,' berispte de kleine man me mild. 'Zo snel zo veel vragen? Sta me toe die te beantwoorden. In volgorde dan. Je bent in mijn huis. Ik ben Talil Abdoella Faisal Wahbi al Hoessein, prins van Jaffa en Homs. Ik geef er de voorkeur aan Wahbi genoemd te worden. Je bent hier nu zo'n twaalf uur. Je bent hier omdat ik vreesde dat je in een groter gevaar zou zijn door in de jungle rond te trekken.'
  
  'Die mannen die me besprongen, die negers, zijn dat uw mannen?'
  
  'Mijn mannen, ja.'
  
  'Geen leden van de Zoeloerebellen of van de huurlingen?'
  
  'Nee. Als ze dat waren, betwijfel ik of je nog in leven zou zijn.'
  
  'Wat deden ze daar?'
  
  'Laten we zeggen dat ik graag een oogje op kolonel Lister hou.'
  
  'Dus we zitten nog steeds in Mozambique?'
  
  Prins Wahbi schudde zijn hoofd. 'Ik heb vijanden, Carter. Ik geef er de voorkeur aan mijn verblijfplaats niet bekend te maken.'
  
  'Waarom maakt u zich druk om mij?'
  
  Wahbi trok een wenkbrauw omhoog. 'Wil je een gegeven paard in de bek kijken. Carter? Wees dankbaar. De goeie kolonel zou je nu al aan je testikels hebben opgehangen.'
  
  Ik nam hem peinzend op. 'Prins van Jaffa en Homs? Nee, ik heb vaag over u gehoord. Al Hoessein - een Hasjemiet - en Homs en Jaffa maken nu deel uit van Saoedi-Arabië en Israël, geen vrienden van de Hasjemieten.'
  
  'Een verbannen prins, Carter,' zei de kleine man en zijn gezicht werd donkerder. 'Een verstotene, terwijl mijn neef in Jordanië regeert. Maar Allah erkent mijn domein.'
  
  'Hoe weet u wie ik ben; mijn naam?'
  
  'Ik weet erg veel, Carter. Ik weet bij voorbeeld waarom kolonel Lister je dood wil hebben en ik ken het lot van je metgezelle - vreselijk.' Prins Wahbi huiverde even. 'Maar hier ben je veilig.'
  
  'Ik moet aan het werk,' zei ik. 'Ik moet rapport uitbrengen.'
  
  'Natuurlijk, er worden regelingen getroffen. Maar eerst moetje eten en rusten. Weer op krachten komen.'
  
  Hij glimlachte en stond op. Ik knikte. Hij had gelijk. Hij ging weg. Hij had gelijk, maar ik vertrouwde hem voor geen rooie cent.
  
  Ik sloot mijn ogen op de bank alsof ik uitgeput was. Als hij iets met me van plan was zou hij me door iemand ergens vandaan in de gaten laten houden. Dus ik sloot mijn ogen, maar sliep niet. In mijn geheugen ging ik zijn dossier na: prins Wahbi, neef van de eerste Hasjemitische Faisal die tegen de Turken had gevochten in de Eerste Wereldoorlog. Een afvallige neef die de Turken had geholpen. Na de oorlog een oude dronkaard die door heel Europa gokte, failliet ging en verdween. Dus deze 'prins' Wahbi zou zijn zoon zijn en hij zag er in het geheel niet bankroet uit.
  
  Ze lieten me twee uur 'slapen'. Toen verroerde ik me, gaapte en stak een sigaret op uit een versierde onyx doos op tafel. Toen de sigaret voor de helft opgerookt was, ging de deur open en vier negers in spierwitte gewaden kwamen de kamer binnen met dienbladen met eten. Er was fruit, brood, gebraden lamsvlees, vruchtensappen, melk, wijn en kommen vol dampende groenten en rijst. De negers zetten dit alles neer, klapten twee tafels uit, spreidden er een verblindend wit tafelkleed over uit en gingen buigend weer naar buiten. Ik zette me neer voor het overvloedige maal.
  
  Als ik gelijk had met prins Wahbi te verdenken, dan zou er iets met het eten zijn.
  
  Dat was ook zo. Ik kon het ruiken. Ik kende het middel, een soort kalmeringsmiddel, dat mijn wilskracht zou breken. Dat betekende dat Wahbi een aantal vragen wilde stellen en er was maar één manier om uit te vinden waarom. Ik moest 'eten' maar ...
  
  Er was geen tijd om uit te zoeken vanwaar ik in de gaten werd gehouden. Ik bestudeerde de kamer en belde toen voor een bediende. Een van de negers kwam binnen. Ik wees op een getralied raam in een kleine alkoof.
  
  'Zet de tafel daar neer. Ik wil graag naar buiten kijken terwijl ik eet.'
  
  De bediende had kennelijk instructies gekregen om me goed te behandelen. Hij riep nog twee bedienden. Ze zetten de tafel in de alkoof, plaatsten mijn stoel erbij en gingen weer buigend naar buiten. Ik ging zitten alsof ik niet kon wachten het overvloedige maal tot me te nemen.
  
  Met mijn gezicht naar het raam in de smalle alkoof kon niemand iets zien, alleen maar mijn rug vanwaar ze me ook in de gaten mochten houden.
  
  Ik begon te eten. Ik boog voorover, at met smaak en liet elke vork vol eten in een servet op mijn schoot vallen. Ik kauwde, dronk en genoot. Van tijd tot tijd kwam ik overeind alsof ik genoot van het uitzicht en slaagde er dan in het onopgegeten voedsel in de melkkan te laten glijden. Een keer of wat draaide ik me half om en at werkelijk een mond vol, niet erg veel.
  
  Toen de borden bijna leeg waren, leunde ik achterover alsof ik verzadigd was en stak een sigaar op die met het eten was meegekomen. Ook die was bewerkt met het verdovende middel, en keurig deed ik alsof ik hem echt oprookte. Met de sigaar in mijn hand liep ik terug naar de bank, een beetje waggelend. Ik ging zitten en begon te knikkebollen. Toen liet ik de sigaar uit mijn slappe hand vallen en mijn hoofd zakte op mijn borst.
  
  Na een paar tellen ging de deur open en drie mannen kwamen naar binnen. Twee gespierde negers, naakt tot het middel met lendendoeken, en een Arabier met een haviksneus in donkere, omgorde gewaden. De negers droegen geweren en leunden tegen de deur en de linkermuur. De Arabier had een met juwelen afgezette dolk bij zich in zijn gordel en een bandrecorder in zijn hand. Hij kwam snel op me af.
  
  Hij trok de dolk en prikte me in mijn nek. Ik bewoog me en kreunde. Ik voelde dat de Arabier ging zitten en de bandrecorder inschakelde.
  
  'Welkom, N3. Ik wacht op je rapport.'
  
  Ik kreunde en verzette me. 'Nee ... alleen op het hoofdkwartier ...'
  
  'Dit is het hoofdkwartier, Carter, zie je dat niet? We zijn in Washington. Er is geen tijd te verliezen. Ik ben het, Hawk.'
  
  'Hawk, ja.' Ik knikte. 'We moeten rapport uitbrengen aan de baas ...'
  
  'De baas, N3? Waar is hij? Welke naam gebruikt hij tegenwoordig?'
  
  'Zijn huis, Texas,' mompelde ik. 'U kent hem, Hawk. Manxman. John Manxman. Ja? Ik heb nieuws. De Portugese regering is gereed om ...'
  
  Ik liet mijn hoofd dieper zakken en mijn stem verder dalen tot een onhoorbaar gemompel. Vloekend ging de Arabier staan en boog zich toen over me heen waarbij zijn gewaden me omgaven. Mijn linkerhand kreeg zijn luchtpijp te pakken en kneep met alle kracht die er in me zat, terwijl mijn rechterhand zijn mes greep. Ik stak hem terwijl ik zijn lichaam ophield. Hij maakte geen enkel geluid. Ik wel. Ik rekende er op dat de negers uiterst gedisciplineerd waren. Ik imiteerde de Arabier.
  
  'Wachten!'
  
  Ze sprongen beiden als herten naar me toe, allebei tegelijk. Ik smeet de dode Arabier tegen een van hen aan en stak de ander in zijn keel. Ik stak de tweede neer voor hij zich had kunnen bevrijden van de Arabier en rende toen de kamer uit de gang op.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  De gang was leeg. Ik wachtte, de dolk klaar. Het onmiddellijke gevaar zou komen van degene die de kamer had geobserveerd. Er gebeurde niets.
  
  De Arabier die ik had gedood moest de kamer in de gaten hebben gehouden. Het gaf me wat ik nodig had: tijd. Ik ging terug naar binnen, nam het geweer van een van de dode negers en alle munitie die ik op hen beiden kon vinden en liep terug naar de gang. Daar liep ik stil naar het licht dat aan het einde te zien was.
  
  Ik keek neer op een witgeschilderde binnenplaats die lag te schitteren in de late middagzon, en keek over de muren uit op de dichtbegroeide jungle. Heel in de verte zag ik de blauwe oceaan. Het huis van prins Wahbi was gebouwd als een fort in de woestijn, een en al witte muren, witte koepels en minaretten; boven de hoofdpoort wapperde de groene, Islamitische vlag. Maar de dichte jungle vormde geen deel van Arabië of van Noord-Afrika en de vlag op de centrale toren was Portugees. Ik bevond me nog steeds in Mozambique.
  
  Gesluierde vrouwen liepen over de binnenplaats in de ruwe kledij van dienaren en over de transen van de muren patrouilleerden gewapende Arabieren. Het zag er naar uit dat prins Wahbi ook zijn privé legertje had. Achter een binnenmuur, in een tuin met bomen en fonteinen wandelden en luierden nog meer gesluierde vrouwen. Deze vrouwen gingen gekleed in zijde: de harem. Ik liep verder door helder witte gangen, beschaduwd door rasterwerk voor koelte en gedecoreerd met schitterend mozaïekwerk in de streng Islamitische stijl die geen weergave van de menselijke gestalte toestaat. De gangen waren weelderig en stil; de privé vertrekken van de prins. Ik kwam niemand tegen tot ik de achtertrap naar beneden vond.
  
  Ik kreeg een bewaker te pakken die bovenaan de stenen trap zat te dommelen en ik liet hem bewusteloos en geboeid met zijn eigen burnoes achter in een zijkamer. De tweede bewaker, bij de achteringang, was waakzamer. Hij had nog tijd om te grommen toen ik hem neersloeg met de kolf van mijn geweer. Ik bond hem en verkende de binnenplaats achter.
  
  De muren waren te hoog om te beklimmen, maar de kleine achterpoort was slechts gesloten aan de binnenkant met een zware grendel. Ik liep terug en nam de burnoes van de laatste bewaker, trok die aan en liep toen langzaam naar buiten over de binnenplaats in het late licht van de zon. Niemand kwam me zelfs maar in de weg en twintig seconden later was ik in het oerwoud.
  
  Ik ging in oostelijke richting. Aan de kust zouden wel dorpen zijn en het werd tijd om contact op te nemen met Hawk en weer aan het werk te gaan. Na de gevangenneming door prins Wahbi en het doden van de drie huurlingen, was mijn woede uitgewerkt. Ik was kolonel Lister of Damboelamanzi nog niet vergeten, maar het was nu een kille woede; koel en weloverwogen, genietend van de zorgvuldig uitgedachte plannen die ik nu voor hen in gedachten had.
  
  Ik struikelde bijna over de nederzetting in het oerwoud. Een groot, ommuurd dorp dat van boven bijna verborgen lag door de dikke bomen. De muren waren van leem en onbeschilderd; veelgebruikte paden liepen naar de poorten. Verwonderd liep ik er overheen tot ik door de getraliede hoofdpoort naar binnen kon kijken.
  
  Door de hoofdpoort zag ik een halfronde plaats van aangestampte modder met een aantal groepen hutten er omheen, iedere groep aan weerszijden van de andere afgescheiden. En in elke groep lagen tien hutten; de schuttingen er tussenin waren hoog. Een gesloten poort scheidde iedere groep hutten van de plaats, als een reeks minidorpen rond een halfcirkelvormig centrum, of als de paarden- en veehokken rond de arena van een rodeo.
  
  Ik wilde me net iets dichterbij werken toen ik het geluid van stemmen hoorde en het geluid van voeten die zich over een van de brede paden in de richting van de ommuurde nederzetting begaven. Ik versmolt in de avondschaduwen van het oerwoud, groef me in onder de natte onderbegroeiing en hield het pad in de gaten.
  
  Ze naderden snel. Drie gewapende Arabieren in mantels omgord met bandeliers munitie, waakzaam en het oerwoud om hen heen in de gaten houdend. Achter hen kwamen paarden en ezels die beladen waren met goederen, geleid door negers die ook omhangen waren met bandeliers. De karavaan ging recht op de hoofdpoort af die openzwaaide om hen binnen te laten. Maar ik keek niet naar de poort.
  
  Nadat de paarden en ezels voorbij getrokken waren zag ik nog eens vier Arabieren die zo'n tien negers voortdreven. Ze waren helemaal naakt, acht vrouwen en twee mannen. De twee mannen waren groot en gespierd, met vurige ogen, hun armen achter hun ruggen gebonden en kettingen aan hun benen. Nog eens drie Arabieren vormden de achterhoede en de hele kolonne verdween in de nederzetting. De poort sloot zich weer.
  
  In de donker wordende avond lag ik weggedoken in de begroeiing van het oerwoud en liet alles wat ik zojuist had gezien door me heen gaan. Het was als iets dat ik eerder had gezien, een soort van herinnering die ik niet kon geloven. Ik moest het zeker weten, want als het stemmetje in mij gelijk had, moest Hawk het weten. Het was iets waarvoor Washington gewaarschuwd moest worden en voor op zijn hoede moest zijn.
  
  Ik bleef in het oerwoud tot het donker was en ging toen op pad. Geluiden vulden de nacht van binnenuit de aarden muren: brassend, dronken gelach, kreten van vrouwen, geschreeuw van mannen. De wacht binnen de poort, een Arabier, keek lachend naar iets dat er binnen de nederzetting gebeurde. Misschien hadden alle bewakers alleen maar aandacht voor wat binnen in de nederzetting gebeurde. Dit was mijn kans.
  
  Een van de grote bomen in het oerwoud had dikke takken die over de muur hingen. Ik klom tegen de stam op en schoof naar voren over de dikke tak.
  
  Het toneel binnen die muren leek één fantastische nachtmerrie. De negers en Arabieren zwermden over de aarden plaats in een kakofonie van herrie en gelach. De negers dronken uit wijnkruiken, de inhoud morsend op de grond en een paar Arabieren dronken eveneens; maar voor de meeste Arabische soldaten lag de opwinding in iets geheel anders. Ze hadden alle hekken van de kleine hutgroepen opengemaakt en stroomden naar binnen en naar buiten in de omheiningen van de groepen hutten. Sommige mannen hadden zwepen, sommige knuppels, sommige droegen manden met eten en emmers met de een of andere olieachtige rommel.
  
  Binnen de afgesloten ruimtes waren negervrouwen. Jonge zwarte vrouwen, naakt, hun huid glimmend in het heldere licht van honderd schijnwerpers. Een paar zwarte mannen, jong en sterk, zaten eveneens in de afgesloten ruimtes, elk met boeien en ketenen aan palen vastgezet. Van tijd tot tijd ranselde een van de Arabieren een jonge neger op zijn knieën.
  
  Ook sloegen ze de donkere, slanke vrouwen, maar dat was niet alles. Sommige vrouwen kregen eten, werden gedwongen te eten, als prijsdieren die klaar werden gemaakt voor de markt. Sommige vrouwen werden gewassen met de olieachtige vloeistof en ingewreven tot hun donkere huid glansde in het licht. De meesten werden betast, geliefkoosd, de hutten binnengesleept en velen werden op de grond neergelegd zonder zelfs maar de beschutting van een hut.
  
  Allemaal, zowel de mannen als vrouwen, werden ze op een goed moment de grote plaats op gedreven en tentoongesteld aan de rijke, dronken mannen, als goederen op een markt.
  
  Het was ook een markt, een slavenmarkt.
  
  Wat ik zag was een weloverwogen, berekenend neerhalen van menselijke wezens tot onderworpen slaven. Er waren geen kopers, nu niet. Maar alles was een voorbereiding voor het moment dat de kopers zouden komen. Een opleiding, naar ik aannam, om hun uiteindelijke bestemming bijna welkom te laten lijken. Een slavenmarkt - ja - maar nu met de moderne verbeteringen, met de ervaring en oefening van Dachau, Buchenwald, de tijgerkooien van Saigon en ook de Goelach Archipel.
  
  Hoe maak je slaven, vooral vrouwelijke slaven, dat ze liever aan elke, willekeurige bieder worden verkocht dan te blijven. Hoe maak je een vrij mens tot iets dat zich helemaal niet meer kan herinneren dat vrijheid ooit bestond, die slavernij als een zegening kan aanvaarden en aan hun onderdrukkers geen moeilijkheden opleveren.
  
  Een plotselinge stilte viel over de nederzetting als een enorme gongslag. Herrie, chaos en toen stilte. Geen enkele beweging en alle ogen waren gericht op de hoofdingang. Ik wachtte.
  
  Prins Wahbi kwam door de poort. De kleine, zware man schreed de binnenplaats op in zijn goud met witte gewaden, met overal om hem heen gewapende Arabieren. De negerinnen werden weer de afgesloten ruimtes binnengeduwd, de hekken werden gesloten en vergrendeld. Plotseling ontnuchterd stelden de Arabische en zwarte soldaten zich op in twee rijen met een pad er tussenin en wachtten tot Wahbi er doorheen zou schrijden.
  
  In plaats van dat te doen draaide de prins zich scherp om, beende weg en kwam recht onder de tak waarop ik lag en keek op.
  
  'Je had moeten vluchten toen dat kon, Carter,' sprak de kleine Arabier. 'Het spijt me werkelijk.'
  
  Buiten de muur, onder me en achter me stonden tien van zijn mannen met hun geweren op mij gericht. Ik liet mijn gestolen geweer vallen, gleed terug over de tak en sprong op de grond. De Arabische soldaten grepen mijn armen en marcheerden met me terug door het donkere oerwoud naar Wahbi's fort.
  
  Ze duwden me hetzelfde vertrek binnen en zetten me op dezelfde bank neer. Het was nog nat van het bloed van de Arabier die ik had gedood, maar de lichamen waren uit de kamer verdwenen. Prins Wahbi schudde treurig zijn hoofd toen hij naar de bloedvlek keek.
  
  'Eén van mijn allerbeste luitenants,' zei hij schouderophalend. 'Toch zou ik je daarvoor niet hebben laten doden. Hij kende de straf voor onvoorzichtigheid, het risico van het soldatenbedrijf.'
  
  'Waarom wilt u me laten doden?' vroeg ik.
  
  'Je weet nu wat ik je niet mag laten weten. Een vergissing, Carter.' Hij nam een lange, Russische sigaret en bood er mij een aan. Ik nam hem van hem aan. Hij stak hem voor me op. 'En ik vrees, aangezien je toch moet sterven, dat mijn mannen een moeilijke dood voor je verwachten, ja, dat zelfs eisen als vergelding. Mijn verontschuldigingen, maar een leider moet zijn mannen dienen en de meesten van mij zijn nauwelijks beschaafd te noemen.'
  
  'Maar u bent beschaafd?'
  
  'Ik hoop dat ik dat ben, Carter, ja,' zei hij. 'Ik zal proberen ervoor te zorgen dat je dood zo min mogelijk wordt gerekt, terwijl de behoefte naar vergelding van mijn mannen toch wordt bevredigd. Akkoord?'
  
  'Een man die leeft van de slavernij. Een slavenhandelaar bent u,' zei ik verachtelijk. 'De grondslag van uw rijkdom, nietwaar? Jij verkoopt zwarte slavinnen, Wahbi.'
  
  Prins Wahbi zuchtte. 'Helaas. Ik vrees dat er ieder jaar minder vraag is naar goede mannen. Werkelijk jammer. Mijn klanten verdienen over het algemeen hun geld met olie en investeringen tegenwoordig. En ze hebben zo weinig behoefte aan sterke arbeid.'
  
  'Maar in vrouwen lopen de zaken goed?'
  
  'Uitstekend in bepaalde gebieden, en hoogst winstgevend zoals je je wel kunt voorstellen. Natuurlijk hebben mijn klanten de neiging om in afgelegen gebieden te wonen, ver weg van de moderne wereld, gebieden die ze met ijzeren hand regeren. De wereld van de Islam bestaat voor het grootste gedeelte uit afzonderlijke potentaten. De Koran verbiedt de slavernij niet, evenmin concubines en wat is een betere concubine dan een slavin? Op de juiste manier getraind is ze dankbaar voor elke vriendelijke behandeling, gul met haar gunsten en dankbaar dat de eisen die aan haar zijn gesteld zo eenvoudig en kameraadschappelijk zijn. Vooral een eenvoudig zwart meisje uit een arm jungledorp, waar alles wat ze ooit kan verwachten huwelijk en slavernij op haar twaalfde betekent.'
  
  'Je ontvoert ze dus, martelt ze en verkoopt ze aan rijke perverselingen en maffe despoten.'
  
  'Ik “leid ze op” om bereidheid te tonen,' snauwde Wahbi. 'En meestal ontvoer ik niet. De meeste verarmde dorpen hebben een overschot aan vrouwen en de dorpshoofden, zelfs de vaders, zijn bereid die vrouwen te verkopen. Een praktijk die niet geheel onbekend is in landen die dan wel als beschaafd worden beschouwd.'
  
  'Hoe kun je dit ongestraft doen? Dat zou je niet lukken zonder de stilzwijgende steun van de Portugezen. Misschien wel meer dan stilzwijgend.'
  
  'Waar een wil is, is een weg, Carter. Noem het vrij ondernemerschap. Als arme dorpen geld krijgen en minder monden hoeven te voeden, dan zijn ze een veel geringere last voor de koloniale regering. Goedbetaalde leiders willen dat de zaken zo blijven zoals ze zijn en vinden het niet leuk als de boel in onrust wordt gebracht. Elke functionaris denkt zo. En daarbij willen koloniale functionarissen ook altijd geld. Dat is de reden dat de meesten naar de koloniën vertrekken als ze eigenlijk veel liever thuis zitten. Een oud verhaal dat maar heel weinig is veranderd.'
  
  'Jij koopt de regering van Mozambique dus om?'
  
  'Tuttut. ik werk niet met regeringen. Ik werk met mensen. Men koopt regeringen niet om.'
  
  'Maar dat geeft je een aandeel in de manier waarop de zaken wel gaan, nietwaar? Misschien zou het je niet zo goed afgaan onder een rebellenregering. Rebellenleiders hebben de neiging om verdomd idealistisch te zijn en heel bekrompen van geest.'
  
  'Misschien.' De prins haalde zijn schouders op. 'Maar politiek verveelt me. Ik heb er geen behoefte aan. Zowel doelstellingen als principes zijn zinloos, ze interesseren me eigenlijk niet zo veel. Ik zal dit allemaal heel prettig overleven, Carter. Maar jij, helaas, niet.'
  
  Hij bleef daar een ogenblik staan, terwijl hij naar me keek alsof hij nog steeds onwillig was om me te doden. Hij schudde zijn hoofd.
  
  'Jammer,' zei hij. 'Jij zou me zo'n voordeel kunnen schenken. Er is zoveel dat je me zou kunnen vertellen. Maar ik zal je niet beledigen door een mogelijke overeenkomst voor te stellen. We zijn allebei volwassen en we weten dat we elkaar nooit zouden vertrouwen. Nee, je moet verdwijnen. Het spijt me.'
  
  'Mij ook,' zei ik droog.
  
  'Ach, als je nou maar ontsnapt was zonder mijn bedrijfje te ontdekken. Maar je hebt zo je eigen noodzaken en ik die van mij. Mijn mannen staan erop dat je morgenochtend publiekelijk wordt geëxecuteerd. Maar vannacht kan ik je tenminste gastvrijheid aanbieden.'
  
  De kleine man draaide zich glimlachend om en vertrok in een werveling van golvende gewaden. De deur ging dicht, ik was alleen. Maar niet voor lang.
  
  Een neerhangend wandkleed bewoog zich tegen de zijmuur en een slank, zwart meisje stond in de kamer. Misschien vijftien jaar oud. Ze was binnengekomen door een deur die was verborgen door het wandkleed. Ze was naakt. Ze stond trots rechtop, haar donkerbruine lichaam glanzend als zijde. Haar zware borsten waren lichter bruin en te groot voor het smalle meisjesachtige lichaam; de tepels waren bijna roze. Haar zware haar zat strak om haar hoofd, het schaamhaar was een kleine wig over de opbolling van haar venusheuvel. Haar mond was klein en donkerrood, haar iets scheve ogen stonden kwaad.
  
  'Hallo,' zei ik kalm.
  
  Ze liep langs me heen in een golvende, vloeiende gang en ging op de bank liggen. Ze sloot haar ogen en spreidde haar benen. 'Nee, bedankt,' zei ik. 'Zeg tegen de prins dat hij wordt bedankt.'
  
  Ze opende haar ogen en er kwam een verandering over haar kleine gezichtje: heet, gretig en sensueel. Ze ging staan, kwam dicht bij me, sloeg haar armen om mijn nek en verschool zich achter mijn postuur. Ze sprak fluisterend.
  
  'Ze willen weten wat jij weet. Ik moet je verdoven als we vrijen. Ik moet je uitputten, je laten praten. Zij kijken. We moeten vrijen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  
  Ik had het kunnen weten. De prins was geen man die het snel opgaf. Hij wilde van me wat kolonel Lister van me gewild had: alles wat ik over AXE wist. Een wapen dat een fortuin waard is als het op het juiste moment wordt gebruikt of verkocht. Hij wist dat hij het met foltering niet uit me zou krijgen en dat ik argwanend zou staan tegenover ieder aanbod van ontsnapping of gratie. Hij hoopte dat bij mij, in slaap gewiegd door zijn kennelijke noodzaak mij te doden, een truuk zou werken.
  
  Als ik het meisje weigerde, zou Wahbi een ander plan klaar hebben. Misschien zou hij me uiteindelijk, als hij geen andere keus had, toch martelen. Misschien zou hij me direct doden. Ik had geen keus. Het meisje hing aan mij. Ze had haar lippen hongerig op die van mij gedrukt, haar lichaam dicht tegen me aan, alsof ze bang was niet te doen wat haar verteld was. Heb je ooit op bevel genaaid, wetend dat je in de gaten wordt gehouden? Met een vrouw waarvan je wist dat ze het evenmin wilde als jij? Zelfs geen vrouw, maar een meisje. Het is niet eenvoudig, maar ik had geen keus.
  
  Ik tilde haar op van de vloer en droeg haar, stijf en recht tegen me aan, naar de bank. Ik legde haar daar neer en dwong mijn geest en mijn lichaam zich te concentreren op haar lichaam, haar lippen en haar warme huid. Ik dreef elke gedachte uit mijn geest, zelfs de dood, en probeerde alleen aan dit meisje en haar uitnodigende lichaam vóór mij te denken.
  
  Het was maar een meisje, maar in het oerwoud worden meisjes snel vrouw. In arme, halfbeschaafde dorpen wordt een meisje al vanaf de wieg geleerd vrouw te zijn; en ze deed alles wat er in haar macht lag om mij te helpen. Ze deed het heel goed; ik vond haar handen waar ik ze nodig had, tastend en knedend, terwijl ze haar nagels diep in mijn erogene zones begroef. Al die tijd fluisterde ze zacht kreunend, terwijl ze haar tongetje diep in mijn oren en in de holten van mijn hals en keel gebruikte. Plotseling wist ik dat zij, wie zij ook mocht zijn, niet alleen maar in het oerwoud had gewoond. Ze kwam niet uit het een of andere halfbeschaafde dorp.
  
  Ze spoorde me aan, fluisterde me aanmoedigingen toe in het Engels. Een zuiver Engels zonder accent. Ze wist waar ze me moest aanraken en ik voelde de hartstocht groeien. Ik slaagde erin uit mijn broek en overhemd te komen. Naakt lagen we tegen elkaar aan en het was niet langer gespeeld. Niet voor mij en plotseling ook niet meer voor haar. Ik kon het verlangen diep door haar heen voelen trillen.
  
  Haar billen waren als die van een jongetje, haar benen slank en smal als van een jong hert. Stevige, kleine billen die ik in één hand kon houden. Ik greep ze vast en bewoog haar op en neer tegen me aan met één hand, terwijl ik die grote, zwaaiende borsten met de andere hand bij elkaar hield. Ik vergat de ogen die toekeken. Ik vergat prins Wahbi. Ik vergat waar ik was of wat ik aan het doen was met dit meisje, wat ik eigenlijk moest denken, mijn dood of een mogelijke ontsnapping.
  
  Ik wilde haar hebben, klein, strak en nauw als een jongen, maar niet als een jongen toen ze haar benen opende en die om me heen sloeg. Ik ging haar even snel en gemakkelijk binnen als het mes dat nog maar een paar uur geleden op dezelfde bank in de Arabier was gegleden. Een bank die nog steeds nat was van zijn bloed, nu vermengd met het vocht uit haar lichaam.
  
  Ik stootte in haar en ze schreeuwde het uit: 'Oh, oh ... God ... Oh!'
  
  De ogen van het meisje werden groter tot ze haar hele kleine gezichtje schenen te vullen. Ze keken naar me op vanuit een diepte die heel ver weg scheen. Ze waren in een andere wereld en in een andere tijd. Wijd open, diepe ogen van buiten deze tijd; voorbij deze tijd, vol van een diepe, intense begeerte.
  
  'Oh ...'
  
  Ik voelde mijn ogen vanuit diezelfde diepte op haar neerkijken, vanuit diezelfde oertijd, vanuit datzelfde moeras waaruit we allemaal zijn voortgekomen en dat we ons nog allemaal herinneren in momenten van angst en haat. Ik scheen in haar te groeien, groter dan mogelijk was, groter dan ik me voor kon stellen en mijn tanden beten zich vast in mijn eigen lip. Ze beten ... en toen was het voorbij in een lange, huiveringwekkende vrije val en ik lag boven op haar, die kleine, stevige billen in mijn hand. Ik proefde het zout van mijn eigen bloed op mijn lippen.
  
  Een eindeloze minuut van stilte, van elkaar aankijken met diepe, ongelovige ogen. Er was iets waarachtigs gebeurd. Ik zag het in haar ogen, voelde het in die van mij. Voor een ogenblik waren we geen van tweeën in deze bonte kamer. We waren elders, ongezien, alleen met ons tweeën in een moment van ontdekking. Een moment waarin hemel en aarde in beweging waren.
  
  Haar zachte gefluister aan mijn oor: 'Ze komen nu wanneer ik het teken geef dat ik jou je spuitje heb gegeven.'
  
  Ik kuste haar oor. 'Doe net alsof ik je dwing nog een keer met me te vrijen.'
  
  Zachtjes: 'Kun je dat?'
  
  'Nee, maar probeer me in je te houden. Ik zal doen alsof. Waar is die spuit?'
  
  'In mijn haar.'
  
  De enige plaats waar ze die kon hebben. Ik moest zorgvuldig een plan opstellen. Ik deed alsof ik doorging met vrijen. Ze hield me zo stevig mogelijk binnenin haar, wikkelde haar benen om me heen en hield mijn heupen vast met haar kleine handen. Ik beet ik haar oor. 'Wie kijkt er?'
  
  Ze begroef haar gezicht in mijn nek. 'Alleen prins Wahbi. Hij ... is impotent. Hij houdt ervan om te kijken en moet alleen zijn om te genieten van dat kijken.'
  
  Ik had het kunnen weten. Een voyeur. Waarschijnlijk ook nog een sadist.
  
  'Er zijn twee mannen achter die deur waar ik door binnen kwam,' fluisterde ze met haar lippen langs mijn keel. 'Ze kunnen niets zien.'
  
  We transpireerden hevig zo stevig in elkaar gerold op die bank. Ik drukte mijn gezicht tussen haar stevige, grote borsten. 'Wat gebeurt er als ik eenmaal verdoofd ben?'
  
  'Dan geef ik een teken en komt Wahbi binnen. Hij verbergt zich dan achter de bank. Ik zeg je dat ik iemand ben die Deirdre heet en stel je vragen over iets dat AXE heet, over je leider en je operaties.'
  
  Ik baadde in het zweet omdat ik uit alle macht in haar moest zien te blijven en te doen als of de passie nog niet geweken was. 'Goed. We doen nu alsof we weer klaarkomen, jij doet alsof je me inspuit en ik zorg voor de rest.'
  
  Ze knikte. 'Ik . . Met knipperende ogen keek ze naar me op. Toen trok ze haar hoofd naar achteren, staarde me aan met wijd open ogen die plotseling diep in haar weg leken te zinken. Haar mond ging open, haar ogen sloten zich. 'Ik ... oh ... oh ...'
  
  Ik voelde de zachte, grijpende bewegingen als een vloeibaar vuur. Ik voelde hoe ik haar weer vulde en plotseling, weer, hoefden we niet te doen alsof. Ik voelde mezelf als een enorme kracht die achter haar ogen peilde, achter haar gespannen gezichtje en niet langer deden we alsof, niet langer speelden we. Ik hoefde me niet langer in te spannen om in haar te blijven. Ik had niet uit haar los kunnen komen als ik dat gewild had, als ze me de kans had gegeven. Ik wilde niet uit haar, ik wilde dat het nooit meer ophield. Ik maakte me niet druk over Wahbi, over ontsnappen, over een plan, of... Stop niet, hou niet op ... nee ... nee ...
  
  Langzaam keerde ik terug van heel ver weg. Ik worstelde om mijn geest in bedwang te houden. Zij ... zij ... ik voelde de lichte aanraking van de spuit tegen mijn dijbeen. Ik bewoog me, keek diep in haar ogen. Ik verborg de injektiespuit in mijn hand langs mijn zij, deed alsof ik ingespoten was en rolde van haar af. Ik ging rechtop zitten, schudde mijn hoofd en ging toen glimlachend op mijn rug liggen. Ik deed alsof ik diep ademhaalde door de nasleep van de hartstocht en het effect van het middel. Ze gaf het teken. Ik luisterde en hoorde het vage geluid van bewegingen achter de muur. Ik had misschien vijf seconden.
  
  Ik was overeind, stak de weelderige kamer door en drukte me plat tegen de muur waar de deur zou opengaan. Hij ging open. Prins Wahbi kwam binnen, deed drie passen naar de bank en stopte toen. Hij staarde naar de plek waar het negermeisje alleen lag en zijn blik met trotse ogen beantwoordde.
  
  Ik stond met een paar passen achter hem, bedekte zijn verbaasde mond en gaf hem een injectie met zijn eigen middel. Een fractie van een seconde stond hij verlamd door de schok. Toen begon hij te worstelen. Ik liet de injectiespuit vallen en hield hem vast, met nog steeds een hand voor zijn mond geslagen. Het meisje sprong overeind en dook naar de grond om zijn schoppende benen vast te houden. Ik hield hem vijf volle minuten in mijn greep, zwetend en worstelend in de stilte van het vertrek. Langzaam werden zijn ogen leeg. Zijn lichaam ontspande zich en begon te glimlachen. We droegen hem naar de bank en zetten hem daar neer. Hij nam ons met kalme, rustige ogen op, knikte minzaam naar ons, knipperde toen met zijn ogen alsof hij zich iets probeerde te herinneren. Ik knikte naar het meisje.
  
  'Als ik het je zeg, laat je hem de mannen achter die verborgen deur roepen.'
  
  Ze keek me aan. 'Ze zouden argwaan kunnen krijgen. Jij hebt alleen maar zijn mes. Ik hou hem wel rustig tot jij ontsnapt bent.'
  
  'Als hij bijkomt, vilt hij je levend,' zei ik. 'Misschien nog wel erger. We ontsnappen samen.'
  
  Ze keek naar de verdoofde, glimlachende prins. 'Ik ben niet bang om dood te gaan. Laat zijn mes achter, dan dood ik hem eerst.'
  
  'Nee, doe wat ik zeg. We moeten die twee wachtposten hebben. Ze zouden binnen kunnen komen en hem dan te snel vinden. We gaan samen.'
  
  Ik ging achter een hoge kast staan naast het tapijt voor de verborgen deur en knikte naar het meisje. Ze sprak zacht en op scherpe toon tegen Wahbi. Hij knikte, zonder de wil zich te verzetten.
  
  'Ahmed. Haroen. Kom hier.'
  
  Het wandtapijt werd opzij geschoven en de twee Arabieren haastten zich door de verborgen deur naar binnen. Wahbi had ze goed getraind. Ze kwamen te snel op zijn bevel. Ik stak er één neer met Wahbi's mes voor hij drie stappen had gedaan en kreeg de andere te pakken voor die zich half had omgedraaid. Snel nam ik hun wapens af en gooide een burnoes naar het meisje. 'Trek aan en neem een geweer en een dolk!'
  
  Ze hulde zich in de burnoes en deed het zo dat de snee en de kleine bloedvlek erop niet te zien waren. Gelukkig was de Arabier klein van postuur geweest. Ze had een geweer en een dolk en was klaar.
  
  Ik liep naar Wahbi en trok hem overeind. 'Jij neemt ons mee voor een bezoek aan je slavennederzetting.'
  
  De prins glimlachte en liep rustig voor ons de kamer uit.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  De eerste wachtpost bracht zijn geweer omhoog toen hij mij zag. Hij bevond zich bovenaan de trap. Hij liet zijn geweer weer zakken toen hij prins Wahbi opmerkte. Ik porde de prins zonder dat de wacht het zag.
  
  'Ik neem Carter mee om het slavenkamp te inspecteren,' zei de kleine Arabier.
  
  De wachtpost keek ons wantrouwig aan, maar hij was niet van plan Wahbi met vragen lastig te vallen. Hij stapte dus opzij met een snelle buiging. We gingen de trap af naar de voordeur toe. De manier waarop de wacht naar ons had gekeken beviel me niet. We moesten een beter verhaal hebben wilden we langs iemand komen met meer autoriteit.
  
  'Ik heb besloten met je mee te doen,' zei ik tegen Wahbi toen we uit het gezicht waren in de verlaten gang beneden. 'Jij hebt me het meisje gegeven, ze bevalt me. Ik doe dus met je mee. Jij brengt me naar het slavenkamp om mij je werk te laten zien.'
  
  'Ach,' knikte de prins. 'Daar ben ik blij om, Carter.'
  
  Hij keek stralend naar mij en het meisje. Ik haalde diep adem toen we de binnenplaats op stapten. Schijnwerpers hielden de hele plaats gevangen in een zee van licht. De wachten op de muren zagen Wahbi en namen meteen een waakzame, eerbiedige houding aan. Een lange Arabier in weelderiger gewaden dan ik bij de meesten had gezien, haastte zich naar ons toe. Hij had het gezicht van een oude gier, met overschaduwde, zwarte ogen en een scherp gepunte baard. Hij behandelde Wahbi met eerbied, maar kroop niet voor hem.
  
  'Khalil al Mansoer,' fluisterde het meisje in mijn oor. 'Hoofdadviseur van prins Wahbi en diens kapitein.'
  
  'Allah zij met u,' zei de lange man in het Arabisch tegen Wahbi. Ik zei: 'U moet Khalil zijn. De prins vertelde me over u. Ik denk dat we het wel samen kunnen vinden.'
  
  De Arabier keek me aan met een mengeling van woede, verbazing en ongerustheid. 'Het samen kunnen vinden, Carter?' Dit in zuiver Engels.
  
  Ik gaf prins Wahbi opnieuw ongezien een duwtje in zijn rug. De kleine man knikte: 'Carter doet met ons mee, Khalil. Werkelijk, heel goed nieuws.' Wahbi knikte weer. 'Het meisje dat ik hem gaf, bevalt hem. Hij is nu bij ons. Ik breng hem naar de nederzetting om hem mijn werk te laten zien.'
  
  Khalil keek naar het meisje en toen naar mij. Hij knikte. 'Een vrouw heeft vele keren de gedachten van een man veranderd.'
  
  'Evenals geld,' zei ik. 'Ik hou van vrouwen en van geld. Meer dan van een graf.'
  
  De lange, oude Arabier knikte. 'Een wijze beslissing.'
  
  'Ook voor jullie,' zei ik. 'Ik heb een heleboel dat het verkopen waard is.'
  
  De ogen van de Arabier glinsterden. Het zag er iets te overtuigend uit. 'Dat denk ik ook, Carter." Hij wendde zich tot de prins. 'Zal ik uw lijfwacht roepen, prins Wahbi?'
  
  'We hebben haast,' zei ik. 'De prins wil een wagen.'
  
  'Een wagen, ja,' zei de prins toen ik hem aanstootte.
  
  Khalil al Mansoer wenkte een soldaat. Een jeep verscheen vanachter het grote huis. We stapten in achter de chauffeur. De poort werd opengemaakt en we reden weg over een brede, ongeplaveide weg in de richting van het slavenkamp in het oerwoud. Ditmaal zou ik niet stilhouden om ergens naar te kijken. De dode wachtposten in de kamer zouden vroeg of laat worden gevonden.
  
  De weg splitste zich op een kilometer van het huis van de prins in het oerwoud. De bestuurder nam de rechter vertakking, in de richting van de nederzetting. Ik siste snel iets in het oor van prins Wahbi. Hij boog zich naar voren.
  
  'Stop hier even, soldaat.'
  
  De chauffeur stopte en ik sloeg hem neer op het moment dat hij de handrem had aangetrokken. Ik sprong achter het stuur. Het zwarte meisje achter me zei waarschuwend: 'Mr. Carter.'
  
  Ik draaide me om. De prins staarde me aan en keek toen naar de bestuurder op de grond buiten de jeep. Zijn ogen stonden verwonderd. Hij kwam al los van de invloed van het middel. Hij was het nog niet helemaal, maar het effect liep ten einde.
  
  'Goed,' zei ik tegen het meisje. 'We kunnen hem beter vastbinden ...'
  
  'Vastbinden?' zei ze. 'Nee, ik heb een betere manier.'
  
  De dolk flitste door de nacht en prins Wahbi gilde één maal. Ze stak hem recht in zijn hart en stootte de dolk keer op keer. Terwijl het bloed naar buiten gutste, zakte hij achterover en gleed uit de jeep op de grond. Ik rukte haar het mes uit haar hand.
  
  'Jij, verrekte idioot. We hebben hem nodig.'
  
  'Nee,' zei ze koppig, 'we hebben hem helemaal niet nodig. Hij moest dood.'
  
  Ik vloekte. 'Verdomme! Goed, waar gaat deze weg ...'
  
  Het geluid klonk achter ons op de weg. Ik zweeg en luisterde. Ik zag niets, maar hoorde het: mannen kwamen over de weg achter ons aan. We hadden geen tijd het lichaam van prins Wahbi ergens te verbergen. Ik liet de jeep naar voren schieten, slipte hem rond en reed weg over de linker vertakking van de weg, zo snel ik kon.
  
  Minder dan een minuut later hoorde ik kreten achter ons. 'Verdomme,' tierde ik. 'Nu hebben we ze achter ons aan. Hoe ver is de dichtstbijzijnde Portugese basis?'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'De Portugezen zullen ons niet helpen. Ik ben een rebel en jij bent een spion. Prins Wahbi is een gerespecteerd burger. Hij betaalde veel van hen.'
  
  'Wat stel je dan voor te doen?'
  
  'Er is nog een weg over drie kilometer. Die loopt naar het zuiden naar de grens. Aan de andere kant van de grens heb je mijn land. Daar zullen wc veilig zijn en hulp krijgen.'
  
  Ik had geen tijd om tegen te spreken. En ik was niet van plan haar te vertellen dat op dit moment de rebellen niet gelukkiger met mij of met AXE waren dan Khalil al Mansier zou zijn als hij ons te pakken kreeg. Misschien had het bericht nog niet alle rebellen bereikt. Ik zou het moeten spelen naar gelang de omstandigheden zich voordeden.
  
  We vonden de weg en gingen naar het zuiden. Ik reed zonder licht, terwijl ik luisterde naar de geluiden van de achtervolging. Even dacht ik dat ik iets hoorde, toen stierf het weg alsof ze de weg langs de kust hadden genomen. Ik bleef naar het zuiden rijden, tot de weg het oerwoud achter zich liet en ten slotte eindigde in niets meer dan een spoor over de open vlakte. 'Hiervandaan moeten we lopen,' zei het meisje.
  
  We gingen lopen. Nog acht kilometer door de nacht, zonder licht en door woest, gebroken land, met scherpe en taaie struiken. Mijn broek was aan flarden en haar blote voeten bloedden, ik zal wat eten zoeken voor we gaan slapen,' zei het meisje.
  
  Ze verdween in de nacht en plotseling realiseerde ik me dat ik alles van haar lichaam, haar moed en haar woede afwist, maar dat ik haar naam niet kende. Op een bepaalde manier had ze mijn leven gered en ik wist niets anders van haar dan dat ik weer met haar wilde naaien. Toen ze terugkeerde, had ze haar burnoes vol bessen en wortels die ik niet kende. Ze smaakten heerlijk en ze kwam naast me zitten onder het eten.
  
  'Hoe heet je?' vroeg ik. 'Wie ben je?'
  
  'Doet het er toe?'
  
  'Ja,' zei ik. 'Jij weet hoe ik heet. Jij bent niet een gewoon dorpsmeisje. Jij bent heel jong, maar je weet hoe je moet doden.'
  
  Haar gezicht was in de duisternis verborgen. 'Ik heet Indula. Ik ben de dochter van een Zoeloe-stamhoofd. Onze kraal ligt ver naar het zuiden bij de grote Toegela rivier, het hart van ons land, waar Tsjaka ooit woonde. Mijn vaders grootvader was een van de indunas van Caetewayo. Hij vocht in onze grote overwinning op de Engelsen en stierf in onze uiteindelijke nederlaag.'
  
  'De nederlaag bij Oelindi?'
  
  Haar ogen blonken op naar me in de nacht. 'Ken je onze geschiedenis, Mr. Carter?'
  
  'Iets weet ik ervan,' zei ik. 'Ik heet trouwens Nick.'
  
  'Nick,' zei ze zacht. Misschien dacht ze ook aan onze tweede keer op de bank.
  
  'Hoe kreeg Wahbi jou te pakken?' vroeg ik.
  
  'Mijn grootvader en mijn vader hebben nooit de manieren van de blanken geaccepteerd, noch die van de Zuid-Afrikaan, noch die van de Engelsman. Onze mannen hebben vele jaren in de gevangenis doorgebracht. Toen de jongemannen zich bij het Teken van Tsjaka voegden en mijn vader geen zoon had om te sturen, ging ik. Ik werd een rebel tegen de Zuid-Afrikanen. Ik ben tweemaal gepakt en toen loofden ze een beloning uit voor mijn gevangenneming. Vier maanden geleden moest ik vluchten. Ik werd door onze mensen geholpen en Zoeloeland uitgestuurd. Een eenheid huurlingen hielp me Mozambique binnen.'
  
  'De eenheid van kolonel Lister,' zei ik.
  
  'Ja, hij verborg me samen met vele anderen, zette me over de grens en hield me veilig voor de blanke soldaten.'
  
  'Hoe kreeg Wahbi jou te pakken?'
  
  'Ik was op weg naar het hoofdkamp van de huurlingen met een kleine eenheid van kolonel Listers mannen toen we door de bandieten van Wahbi werden aangevallen. Ik wist te ontvluchten, maar ze kwamen me op het spoor en brachten me naar het slavenkamp. Ik heb daar drie maanden gezeten.' Haar ogen stonden vurig. 'Als we niet waren ontsnapt, zou ik het daar geen week meer hebben uitgehouden. Nooit meer.'
  
  'Heeft Wahbi je niet kunnen verkopen in die drie maanden?'
  
  Ze lachte een ruwe lach. 'Hij heeft het tweemaal geprobeerd, maar elke keer vocht ik als een gek en wilde de koper me niet nemen. Ik was niet voldoende afgericht. Dus Wahbi richtte me nog wat verder af. Daarvoor heeft hij me aan veel mannen gegeven, veel mannen elke nacht.'
  
  'Het spijt me,' zei ik.
  
  'Nee,' zei ze snel. 'Met jou was het...'
  
  Ze zweeg huiverend. Ik keek naar haar zwarte vorm in de donkere burnoes.
  
  'Voor mij was het ook iets anders,' zei ik. Ik raakte haar aan en voelde haar trillen. Ik wilde haar weer hebben, hier en nu, en ik wist dat zij mij eveneens wilde.
  
  'Ik ben blij dat ik hem heb gedood,' zei ze in een stem die overging in een gejank van pijn. 'Hij werd beschermd door alle blanken, aan alle kanten van de grens. Zelfs negers hebben overeenkomsten met hem. De Zwazi's, de oude stamhoofden, de voorgangers van het dorp, ze verkochten hun meisjes aan hem. Zelfs in de Zoeloekraals, voor geld en voor macht.'
  
  Er klonk haat in haar stem door, maar ook iets anders. Ze praatte om niet te denken, te voelen. Ze praatte over prins Wahbi om niet over iets anders te hoeven praten.
  
  'Er is daarginds iets gebeurd,' zei ik. 'Indula? Er is daar iets met ons gebeurd.'
  
  Ik raakte haar aan en ze trok zich terug. Niet ver, slechts een paar centimeter, misschien nog wel minder. Ze vertelde iets, maar niet erg duidelijk.
  
  'Ja,' zei ze. 'Er gebeurde daar iets dat ik nooit eerder heb gevoeld. Een blanke, en het gebeurde toch. Maar het kan niet weer gebeuren.'
  
  'Waarom niet?'
  
  'Omdat ik het te graag wil,' zei ze. Ze wendde haar gezicht naar me toe, als een donkere veeg in de nacht. 'Ik doodde die vunze, kleine Arabier omdat hij me vernederde met vijftig man ... en omdat ik ervan hield. Ik heb gemerkt dat ik te veel van seks hou, Nick. Ik genoot van wat Wahbi me liet doen. Ik schaam me.'
  
  'Alle mannen?'
  
  'Niet zoals jij, maar de meeste mannen, ja.'
  
  'Je bent in de war, Indula. Misschien kunnen we later praten.'
  
  'Misschien,' zei ze. 'Ja, later. Nu moeten we rusten.'
  
  Gewikkeld in de burnoes ging ze liggen. Ik legde me naast haar neer. Ik wilde haar nog steeds hebben. Maar je hebt van die momenten dat je het een vrouw op haar eigen manier moet laten afhandelen. Ze had haar eigen strijd te voeren. Ik sliep.
  
  Ik werd even voor de Afrikaanse dageraad wakker. Ik voelde me koud en stijf, maar er was geen tijd voor oponthoud. Indula werd even na mij wakker. We aten de laatste bessen die zij had geplukt en hervatten onze trek naar het zuiden.
  
  De zon stond hoog tegen de middag toen we de grens passeerden en Zoeloeland bereikten. Indula scheen haar pas te versnellen. Ze glimlachte naar me, alsof ze zich in haar eigen land plotseling minder schaamde om haar behoeften. Ik glimlachte terug, maar van binnen voelde ik me ongeruster worden en bleef ik de omgeving in de gaten houden. Haar vrienden konden nu makkelijk mijn vijand zijn. Ik zou er spoedig achter komen.
  
  Vijf man kwamen door het lage struikgewas naar ons toe, gebruikmakend van de dongas en andere dekking. Ze wilden niet gezien worden, maar ik zag hen toch. Ik zag hen eerder dan Indula, ik zit langer in dit vak. Het waren rebellen, guerillas, er was geen twijfel over mogelijk. Eenvoudige dorpelingen dragen geen geweren en pangas, dragen geen uniformstukken samen met de oude Zoeloe krijgstooi en glippen niet door het struikgewas met duidelijke bedoelingen.
  
  'Indula,' zei ik.
  
  Ze zag hen en glimlachte. 'Onze mannen.' Ze stapte naar voren en riep. 'Solomon! Oesebebo! Ik ben het. Indula Mishwane!'
  
  Eén van hen riep terug: 'Wie is het die met Indula Mishwane meereist?'
  
  'Een vriend uit een ver land,' zei het meisje. 'Zonder deze vriend zou ik nog steeds in de slavendrijvende handen van prins Wahbi zijn.'
  
  Ze kwamen allemaal langzaam op ons af. Een van de mannen zei: "Het woord vliegt door het land dat de slechte prins Wahbi dood is. Weet jij daarvan, Indula?'
  
  'Ik weet het,' zei het meisje. 'Wij waren het die hem doodden.' Eén van de anderen zei: 'Het is een dag van vreugde voor Zoeloeland.'
  
  'Een andere dag komt spoedig,' zei weer een volgende.
  
  'De dag dat Tsjaka wakker wordt,' zei Indula.
  
  De eerste die had gesproken en die me geen moment had losgelaten met zijn ogen knikte nu naar Indula. Hij was duidelijk de leider van deze rebelleneenheid.
  
  'Jij spreekt vrijuit voor je vriend en dat is goed,' zei hij. Hij was een kleine, magere Zoeloe met dodelijke ogen. 'Maar we noemen hem nog geen vriend. Voorlopig blijft hij bij ons. Kom, we gaan terug naar onze kraal. Anderen zullen zich bij ons voegen.' Indula begon te protesteren. 'Jij wantrouwt mijn vriend, Solomon Ndale? Alsof het niet genoeg is dat ik voor hem spreek en dat hij Wahbi heeft gedood en mijn leven gered. Weet dan dat hij ...'
  
  Ik viel haar in de rede, terwijl ik hen allen glimlachend aanzag. 'Ik ben er tevreden mee om bij de zonen van Tsjaka te verblijven. Het is wijs om je ervan te overtuigen dat een man een vriend is voor je hem een vriend noemt.'
  
  Vier van hen leken onder de indruk. Maar Indula keek verwonderd, alsof ze zich bewust was dat ik haar de pas had afgesne-, den. En de leider, Solomon Ndale, nam me argwanend op. Hij was geen idioot. Hij vertrouwde niemand. Ik moest het risico nemen Indula een beetje te alarmeren voor ze hem vertelde dat ik bij AXE zat. Ik had geen enkel idee van wat ze inmiddels over AXE hadden gehoord.
  
  Maar Indula liet het zo en Solomon Ndale gebaarde dat ik me achter hen moest aansluiten. We kronkelden door het struikgewas voor we een diep ravijn bereikten waar zich beneden een kleine kraal bevond. Zo'n man of vijftien en een paar vrouwen liepen tussen de zeven ronde hutten binnen de omheining van doornstruiken.
  
  Indula en Solomon Ndale overlegden met een aantal oudere mannen en toen kwam Indula terug en knikte naar een hut.
  
  'Ze wachten op een vergadering. Wij zullen daarbinnen wachten.'
  
  Ik kroop door de lage opening naar binnen en ging samen met Indula op een stroleger zitten. Het bed scheen te bewegen. Het bewoog inderdaad, het wemelde van de kakkerlakken. Indula scheen het niet te merken; ze was kennelijk gewend aan de bezoekingen van een Zoeloehut. Ik vergat de kakkerlakken toen mijn ogen gewend raakten aan het donker. We waren niet alleen.
  
  Drie mensen zaten aan de andere kant van de hut. Eén was een oude man met rode toerako veren in zijn haar gestoken: een Zwazi-opperhoofd. De tweede was een Zoeloevrouw met een breed Afrokapsel, gekleed in een zijden gewaad dat aan de schouder was vastgezet met een gouden medaillon. De derde was een man van middelbare leeftijd met de kentekenen van Shangan-onder-stamhoofd. Het leek op een bijeenkomst op middenniveau van de rebellen strijdkrachten.
  
  De oude Zwazi sprak als eerste, zoals dat aan zijn leeftijd verplicht was. 'De blanke man is een van ons, Indula?'
  
  Hij maakte gebruik van Swahili, niet van Siswati, waardoor ik hem kon verstaan. Hij was beleefd tegenover mij.
  
  'Hij is een machtige vriend die ons van ver weg helpt,' zei Indula. Ze keek naar de Shangan. 'Is de dag nabij?'
  
  'Nabij,' zei de Shangan. 'Er bestaan goede blanken.'
  
  'We wachten nu op de goede blanken,' zei de vrouw. Ze maakte gebruik van Engels. Ze was een Zoeloe, maar ze was nog beleefder tegen mij, hoewel haar accent zwaar was. Haar zijden gewaad en haar gouden medaillon gaven aan dat ze iemand van belang was. Haar gezicht met de brede neus, de donkere ogen en de gladde, zwarte huid had alles van tussen de dertig en de veertig kunnen zijn. Maar Zoeloevrouwen worden vroeg oud en ik schatte haar op achter in de twintig.
  
  'Komt je man?' vroeg Indula.
  
  'Hij komt,' zei de vrouw. 'En nog een belangrijker iemand. Degene die ons alles vertelt over de Portugezen.'
  
  Ik probeerde geen belangstelling te tonen, maar innerlijk verstrakte mijn maag - ze moest die onbekende rebel in de regering van Mozambique bedoelen. Mijn doelwit. Het zou mijn kans kunnen zijn. Ik bezat een dolk en het geweer dat ik van Wahbi's wacht had afgenomen.
  
  Ik probeerde nonchalant te klinken. 'Ik heb gehoord over de hoge functionaris in Mozambique die jullie helpt. Komt hij hierheen?'
  
  Ze nam me een ogenblik argwanend op. 'Misschien.'
  
  Ik liet het verder rusten, maar de vrouw bleef naar me kijken. Ze zag er sterk uit. Nog jong, maar geen meisje; geen meisje zoals Indula, met gespierde armen en een platte buik. Er was iets met haar blik, haar gezicht, de manier waarop ze keek ... Het was heet in de hut. Ik voelde de kakkerlakken onder me bewegen en mijn zenuwen waren gespannen door de gedachte hoe ik de functionaris kon doden en er toch nog vandoor kon gaan. Misschien was dat het, of misschien was het dat ik me ineens realiseerde wat er met die Zoeloevrouw aan de hand was: ze deed me denken aan Deirdre Cabot. Plotseling voelde ik me ziek en misselijk. Ik moest weg uit die hut.
  
  Het was gevaarlijk. Ik werd nog niet volledig vertrouwd en naar buiten lopen zou als een belediging opgevat worden. Maar ik moest het riskeren. De gedachte aan Deirdre, aan het bloed dat uit haar nek spoot die nacht aan de oever van de rivier ... Ik stond op.
  
  'Ik moet wat frisse lucht hebben, Indula. Vertel ze maar iets.'
  
  Ik wachtte niet op antwoord. Ik kroop door de lage opening naar buiten en stond daar diep ademhalend in het zonlicht. Misschien was het alleen maar de hitte of de kakkerlakken geweest. Wat het ook geweest mocht zijn, het redde mijn leven.
  
  In het zonlicht merkte niemand me op. Niemand van het dorp was in mijn buurt. Ik keek rond voor de Zoeloes en zag ze aan de rand van de kraal, kijkend naar een naderende colonne mannen.
  
  Een colonne blanken in groene kleren. Een eenheid huurlingen. Het waren degenen waarop ze wachtten. De huurlingen, met kolonel Lister als hun aanvoerder. Ik zag de kadaverachtige Spanjaard voorop benen.
  
  Waarschijnlijk kwamen ze hier om de rebellenfunctionaris uit Mozambique te ontmoeten. Maar ik had geen tijd om daar nu over te denken. Door die hut uit te gaan had ik een kans gekregen. ik greep die aan. De kraal was voor een ogenblik uitgestorven. Zonder ook maar een seconde te aarzelen, draaide ik me om, liep om de hut heen en sprintte naar de omheining van doornen aan de achterkant. Daar hakte ik met een mes een doorgang en rende het diepe ravijn in tot ik uit het gezicht was.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Ik stopte pas toen ik uit het ravijn was, diep in de beschutting van het hechte struikgewas. Het was nog vroeg in de middag en het struikgewas bood niet de beste beschutting om zowel de Zoeloes als de huurlingen te vermijden, maar als er een kans was ...
  
  Mijn opdracht was nog steeds het doden van de rebellenfunctionaris.
  
  Ik vond een kleine verhoging, overgroeid door dicht struikgewas. Daar hurkte ik zo diep mogelijk ineen en keek naar de kraal in het ravijn. De kolonel en zijn patrouille hadden de kraal bereikt en de Zoeloes begroetten hem luidruchtig. Ik zag Solomon Ndale bij Lister staan en terwijl ik keek zag ik Indula en de Zoeloevrouw uit de hut komen waar ik even eerder nog had gezeten. De Zoeloevrouw kwam dicht naast Lister staan. Ze had op haar man gewacht. Geen wonder dat ze zijde en goud droeg. Ik vergat haar verder.
  
  Indula keek om haar heen. Ik zag dat ze tegen Solomon sprak. Beiden keken rond, beiden zochten. De Zoeloevrouw zei iets. Kolonel Lister draaide zich om. Ik zag hem kwaad tegen zijn mannen spreken, toen keek hij de kraal rond. Ik hoefde niet te horen wat er gebeurde. Lister had gedacht dat ik dood was, krokodillenvoer in de rivier. Of in ieder geval verdronken. Nu wist hij dat ik nog leefde en hij zou zich zijn drie dode mannen herinneren.
  
  Ik zag Solomon en Indula bevelen geven aan de Zoeloerebellen. Lister beende naar zijn eigen patrouille. Binnen een paar momenten zouden ze zien waar ik door de omheining was gebroken. Ik aarzelde; al mijn ervaring vertelde me dat ik zo snel mogelijk moest maken dat ik wegkwam, maar tegelijkertijd vertelde die me dat ik, als ik kans zag hen te ontlopen, een kans zou krijgen de functionaris te doden. Als ik wegvluchtte, zou ik wellicht nooit een kans krijgen een schot op hem te lossen. Als ik niet vluchtte zou ik wellicht nooit meer een schot op wie dan ook kunnen lossen.
  
  Alleen, te midden van de schrale begroeiing, in hun land, had ik niet veel kans. Ik vluchtte weg.
  
  Morgen kwam er weer een dag. Er moest nog een dag komen, tenzij mijn dood van mijn opdracht een zeker succes zou maken. Er was hier geen zeker succes te behalen om mijn zelfmoord te rechtvaardigen, dus vluchtte ik.
  
  Ik had een goede voorsprong en zij hadden geen voertuigen. Hoewel het hun land was, was ik beter getraind. Later kon ik nadenken over kolonel Lister en Deirdre. Ik maakte gebruik van de sterren, terwijl ik me omzichtig voortbewoog door het nachtelijke struikgewas. Ik meed de dorpen en toen ik het oerwoud en de mangrovemoerassen bereikte, ging ik in de richting van de kust. Het was een lange, trage tocht.
  
  Zonder uitrusting zou het dichtstbijzijnde contactpunt met AXE in Lorengo Marqués zijn. Het zou niet makkelijk worden. Van de Portugezen hoefde ik geen hulp te verwachten. Ik was een vijandelijke agent, een spion voor hen zowel als voor iemand anders.
  
  Ik sliep een uurtje in een holle boomstam toen de Zoeloes in de nacht voorbij kwamen. Tien stuks, als zwarte spoken, en zelfs in het maanlicht herkende ik Solomon Ndale. Ze hadden me tot hier opgespoord. Ze waren goed en vastbesloten. Ditmaal was het menens. Geen wonder dat die witkoppen in Lissabon en Kaapstad zich zorgen maakten.
  
  Toen ze voorbij waren, glipte ik van mijn boomstam en ging achter hen aan. Het was de veiligste plek waar ik kon zijn. Dat dacht ik tenminste. Ik had het bijna fataal verkeerd.
  
  De maan was onder. Ik volgde hen op hun vage geluiden en als die Duitser niet was gestruikeld, zou ik niet veel verder zijn gekomen.
  
  'Himmel.'
  
  Het was een explosie van zuchten op nog geen twintig meter links van me. Een zachte, Duitse stem, de kreet van schrik omdat hij tegen een boom was gelopen en zijn teen had gestoten, of zoiets. Ik liet me tot aan mijn ogen in het moeras zakken, haalde zo licht mogelijk adem en wachtte af. Ik voelde ze overal om me heen in de zwarte nacht. Huurlingen, een grote patrouille, uitzwermend door het oerwoud en de moerassen als een SS-eenheid door de met sneeuw bedekte Ardennen.
  
  Als demonen dreven ze langs, hun groene kleding wit van de modder. Stilte, dodelijke geesten, Vliegende Hollanders, twee van hen zo dichtbij dat ik hun benen aan had kunnen raken. Ze keken zo gespannen voor zich uit dat ze mij over het hoofd zagen. Ze keken geen enkele keer naar beneden.
  
  Ik wachtte, onder water tot aan mijn neusvleugels. Langzaam vervagend in het moeras, liepen zij me voorbij.
  
  Ik wachtte. Water sijpelde in mijn oren, in mijn neus en in mijn mond, maar ik bleef wachten.
  
  De tweede linie spookachtige huurlingen kwam op bijna honderd meter na de eerste. Een oude, Duitse legertruck, meestal gebruikt in dichte wouden. Oud, maar effectief. Evenals een opgejaagd hert of konijn, vindt een opgejaagd mens het bijna onmogelijk om stil te blijven en bewegingloos als de vijand eenmaal gepasseerd is. Een onweerstaanbare drang om op te springen en de andere kant op te rennen: recht in de geweren van de tweede, vijandelijke linie.
  
  Ik weerstond die aandrang en weerstond hem voor een tweede keer. Er kon nog altijd een derde linie volgen, een stelletje, stille sluipschutters als achterhoede. Ondergedoken wachtte ik een half uur. Toen draaide ik me om en ging wederom op de kust af. Er schuilt ook gevaar in te lang wachten, ze kunnen op hun passen terugkeren.
  
  Ik ging nu sneller. Gezien het aantal huurlingen nam ik aan dat zij terug gegaan moesten zijn naar hun eigen territorium. Het hoofddorp moest zich ergens in dit moeras bevinden. En voor de Zoeloes zou ik veiliger zijn als ik herrie maakte dan wanneer ik probeerde om stil te zijn. Met zo veel soldaten die naar mij op zoek waren, zou geluid hen minder alarmeren dan de geluiden van nerveus gescharrel. Ik maakte de keuze, nam het risico ter wille van de snelheid en hoopte maar dat ik gelijk had.
  
  Dat had ik ook. Ik zag de schaduwachtige gestalten op een kleine verheffing in het mangrovemoeras. Een diepe stem riep iets in Zoeloe. Ik kende net voldoende Bantoe om te weten dat het een aanroep was, een vraag. Ik antwoordde kwaad in het Duits:
  
  'Het zwijn heeft twee van onze mensen gedood, een paar kilometer verderop. Majoor Kurtz heeft hem nu bijna in een hoek gedreven. Ik breng handgranaten. Schnel!.'
  
  Ik haastte me verder zonder te stoppen. Ze hadden geen lampen bij zich om me te volgen en de enige Duitsers die zij kenden in dit gebied waren huurlingen. Ik hoorde hen teruggaan door het moeras. De weg voor me moest vrij zijn.
  
  De woede van een paar dagen geleden - dagen die nu weken leken - begon zich weer in me te roeren. Ik bevond me vlakbij Listers hoofdkwartier. In het moeras nu, allemaal op jacht naar een onzichtbare prooi, kon ik er makkelijk veel meer te pakken nemen. Eén per keer. Maar ik zou nu niemand doden. Kolonel Lister zat klaar dat ik juist dat zou doen, me dan lokaliseren en vervolgens toeslaan.
  
  Ik plonsde dus zo snel ik kon voort door het moeras en richtte me recht op de kust. Eenmaal daar zou ik de stad opzoeken en contact opnemen.
  
  De moerassen maakten plaats voor weelderig oerwoud en toen voor palmen en kustsavannen. Tegen de opkomst van de zon, kwam ik uit de palmen tevoorschijn en bereikte ik een schoon, wit strand. Inboorlingen wierpen hun netten uit in de zee en verderop op het blauwe water zag ik een kleine vloot vissersboten uitvaren naar de visgronden verder uit de kust. Ik was zo lang in het binnenland geweest, in niets anders dan moeras, jungle en droog struikgewas, dat dit het een of andere glorieuze mirakel leek. Ik wilde er een duik in nemen en zwemmen. Misschien dat ik op een goede dag de tijd krijg voor mirakels en voor wat zwemkunst, maar die tijd was nog niet gekomen. Niet in mijn bedrijf.
  
  Ik hoorde het lichte vliegtuig nog voor het binnen mijn gezichtsveld was gekomen. Laag over de palmen scherend kwam het uit het binnenland op me af. Het maakte een schuine bocht en vloog terug in de richting waaruit het was gekomen. Ik had zijn kentekens gezien en wist wat het betekende.
  
  Een Portugese legerverkenner. En uit de manier waarop hij op mij was afgekomen, maakte ik op dat hij naar mij op zoek was. Ik was gerapporteerd, waarschijnlijk door Khalil al Mansoer, aan degenen in de regering die door de slavenhandelaar werden betaald en een Portugese patrouille zou niet ver achter de verkenner zitten.
  
  Een patrouille was nou niet iets waarmee ik in de strijd wilde gaan op een open strand. Ik trok me terug tussen de palmen en begaf me omzichtig naar het noorden. Lorengo Marqués moest ergens in de buurt liggen.
  
  Om tien uur had nog geen patrouille me gevonden en het toenemende aantal boerderijen en plantages gaf aan dat ik in een bevolkingscentrum kwam. Ten slotte bereikte ik de beschaving: een geplaveide weg. Ik begon te zoeken naar die andere steunpilaar van de moderne beschaving, een telefoon. Als ik niet zo moe was geweest zou ik in luid lachen zijn uitgebarsten bij dit beeld: Nog geen zes uur geleden werd ik opgejaagd in het moeras, even primitief en woest als het al duizend jaren was - opgejaagd door stamleden met speren. Nu liep ik over een geplaveide weg en was ik op zoek naar een telefoon. Afrika vandaag!
  
  Ik vond mijn telefoon, in een glazen cel, vlak langs de kant van de weg, als een klein stukje Lissabon. Van de informatie kreeg ik het nummer van het Amerikaanse consulaat in Lorenco Marqués. Dat belde ik, gaf het codewoord dat AXE identificeerde. Binnen twee seconden was de consul aan de telefoon.
  
  'Ach, Mr. Morse. We verwachtten uw telefoontje al. Spijtig van uw zuster. Misschien kunnen we elkaar beter over een uurtje in mijn woning treffen.'
  
  'Dank u, consul,' zei ik en hing op.
  
  'Spijtig van uw zuster. Dat betekende dat de hel los was in het consulaat. Ik moest ophangen en over precies drie minuten weer opbellen en hij zou me aannemen via de telefoon, waarop een vervormer was aangesloten. Ik telde drie minuten af en draaide opnieuw. Er werd direct opgenomen.
  
  'Mijn god, N3, waar heb je gezeten? Nee, vertel het me niet. We kregen een rapport over jouw dood, samen met die van N15; dan een rapport dat je weer leeft van een Arabische pief die zegt dat je een lokale Arabische prins om zeep hebt geholpen. Rapporten dat je hebt samengewerkt met de rebellen in drie landen en dat je de rebellen in drie landen hebt aangevallen; dat je een eigen leger op poten hebt gezet en dat je op eigen kracht naar de maan bent gevlogen.'
  
  'Ik heb het druk gehad.' zei ik droog.
  
  'Nou, hier kun je niet komen. Ik heb hier een patrouille op de stoep bivakkeren. Die Arabier die je hebt gedood, was belangrijk. We kunnen beter ...'
  
  'Op uw stoep? Hoe lang?' snauwde ik.
  
  'Wat? Nou, minstens een dag of twee.'
  
  Te lang. In kleine, koloniale steden hebben de functionarissen van leger en politie een onbeperkte macht. Ze zouden de lijn van het consulaat afluisteren en, vervormer of niet, ze zouden het gesprek rechtstreeks opsporen via het hoofdkantoor van de telefoonmaatschappij. Binnen vijf minuten, misschien minder, zouden ze weten waar het gesprek vandaan kwam en zou ik tot aan mijn nek in de soldaten zitten.
  
  'Zeg tegen AXE,' zei ik, 'morgenmiddag om twaalf uur. Het huis van prins Wahbi. Ik zal een noodsignaal voor opsporing nodig hebben.'
  
  Ik was al weer uit de cel en halverwege de- eerste rij huizen, terwijl de consul waarschijnlijk nog aan het sputteren was aan de andere kant. Ik was net in de beschutting van de eerste huizen toen de eerste jeep naar de cel stoof. Soldaten en politiemannen sprongen eruit en begonnen zich te verspreiden vanaf de lege telefooncel, terwijl de officieren woest hun bevelen bralden. Ik wachtte niet af om hun doeltreffendheid te bewonderen. Zo snel ik kon verwijderde ik me van de weg. Iemand in de regering van Mozambique was doodsbang voor wat Wahbi me misschien had laten zien, of mijn rebellenfunctionaris wilde mij allang dood hebben. Waarschijnlijk allebei. Ik werd gezocht door alle partijen. Het maakte me woest.
  
  Toen ik de oceaan bereikte, leidde een andere, geplaveide weg me naar het zuiden. Mijn tijd raakte op. Ik zocht naar een sneller reismiddel en vond het in een aan de kant van de weg bij een kraampje geparkeerde vrachtwagen. De chauffeur had de sleutels, samen met een bijna volle tank achtergelaten. Hij schreeuwde en tierde terwijl ik naar het zuiden reed. Ik hoopte maar dat het Portugese leger nog niet aan wegversperringen had gedacht en dat de laatste plaats waar iemand me zou verwachten, ginds bij het fort van prins Wahbi was.
  
  Ik liet de vrachtwagen achter toen de geplaveide weg ophield. Ik had geen versperringen gezien. Ze hadden zelfs niet gedroomd dat ik naar het zuiden zou gaan. Tegen de tijd dat het donker was, was ik weer terug in het moeras. Het werd bijna zoiets als een oude vriend; een mens raakt overal aan gewend. Maar ik durfde me nog niet te ontspannen, nog niet tenminste.
  
  Met het web van intriges, omkoping en zelfbelang binnen de regering, zouden Wahbi's mannen zo onderhand wel weten dat ik in Lorengo Marqués was geweest; en de rebellen en kolonel Lister wisten het waarschijnlijk ook. Ze zouden me niet hier terug verwachten. Ik had een paar uur voorsprong, maar de vrachtwagen zou gevonden worden en iedereen zou één en één-bij elkaar optellen en in de ochtend zou ik hen juichend en joelend achter me aan hebben.
  
  Dat was dan ook zo. Ik nam een paar uur slaap en vertrok toen naar het westen in de richting van Wahbi's fort en het slavenkamp.
  
  De eerste macht die ik tegen het lijf liep was een mobiele Portugese patrouille die dezelfde weg naar het westen gebruikte als ik. Ik was niet bang voor hen. Ze zouden de weg niet verlaten om zich in de moerassen te wagen, niet met de rebellen, Lister en de Arabieren in de buurt. Maar het zou mij wel in het moeras houden en dat maakte de anderen des te gevaarlijker voor me.
  
  Ik liep de eerste huurlingenpatrouille tegen het lijf op dertig kilometer van prins Wahbi's territorium. Ze trokken naar het oosten en ik hing als een rotte peer in een boom tot zij voorbij waren. Ze zouden terugkomen.
  
  Ik trok in een cirkel naar het zuiden tot ik de Zoeloerebellen vond. Ze bivakkeerden in het open veld, buiten de gordel van moerassen.
  
  Dat dwong me weer naar het noordwesten en de Arabieren zouden de boel hier in de gaten houden. Misschien waren zij wel het grootste gevaar. Khalil al Mansoer zag eruit alsof hij zijn vak verstond. Het was een oude vos en dit was zijn grondgebied. De enigen die niet achter me aanzaten, waren de Zwazi's. Dat stelde me niet op mijn gemak. Als er iets mis ging en ik moest die kant op vluchten, dan zouden ze mij waarschijnlijk bij hun grens opwachten.
  
  De Arabieren kregen ten slotte mijn spoor te pakken op acht kilometer van het witgeschilderde fort in het oerwoud. Vanaf dat moment was het een hardloopwedstrijd. Ik ontweek en zij sloten me in. Misschien haatten alle partijen elkaar en waarschijnlijk hadden ze niet met elkaar gesproken; maar stilzwijgend wisten ze wellicht allemaal wel dat ze mij dood en begraven wensten. Voor het ogenblik zouden ze elkaar negeren. Ik dook, rende en stuiterde heen en weer in dat oerwoud als een biljartbal tijdens driebanden. Ik had maar weinig tijd. Zou Hawk mijn boodschap gekregen hebben?
  
  Ik moest een huurling overhoop steken en dat gaf Lister een aanwijzing om me in te sluiten en te voorkomen dat ik naar het noorden of het oosten kon ontsnappen.
  
  Toen ik mijn geweer moest gebruiken tegen twee Arabieren op zo'n kilometer of wat van het slavenkamp, op het moment dat ik me te dicht bij de weg waagde, kwamen ze op de echo's af voor die goed en wel waren weggestorven.
  
  Toen begon mijn schouder te branden.
  
  Het noodsignaal, maar was het niet te laat? Mijn redding lag op meer dan een kilometer van me vandaan, maar ze zaten me allemaal al op mijn hielen. Ik zocht de lucht af en zag de helikopter in lage cirkels boven een rotsachtige punt die uit het oerwoud opstak.
  
  Kon ik het halen? Mijn achtervolgers konden de helikopter ook zien.
  
  Ik bereikte de voet van de heuvel en begon naar boven te klauteren. Khalil al Mansoer en zijn Arabieren zagen me. Kogels floten om me heen toen ik naar de kruin sprintte waar de helikopter zijn touwladder liet zakken. Een kogel schroeide mijn schouder en een andere schampte langs mijn been. Ik viel. Ik krabbelde weer overeind, de Arabieren waren nog geen vijftig meter van me verwijderd.
  
  Ik zag hun tanden, toen de hele rotsachtige richel onder hen explodeerde. Een grote cirkel van exploderend gesteente en stof; met mij veilig binnen die cirkel, AXE! De verschrikkelijke doeltreffendheid verbijsterde me opnieuw. De agenten die die rotsrichel lieten exploderen zag ik niet eens, maar ik zag de ladder. Ik greep hem en begon te klimmen, terwijl de helikopter snel hoogte won en weg begon te draaien.
  
  Ik klauterde de koepel in en bleef daar zwaar hijgend liggen. 'Nou, N3,' zei een vlakke, nasale stem. 'Dit heb je toch wel behoorlijk verkloot, niet?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Hawk in eigen persoon, in zijn tweedjasje, achterin de helikopter.
  
  'Bedankt,' zei ik. 'Hoe loopt alles?'
  
  'Het gaat wel,' zei hij droog. 'Het probleem is hoe we het vanaf nu kunnen laten lopen.'
  
  'Ze wachtten ons op.' zei ik. 'Huurlingen. Ze doodden Deirdre.'
  
  'Het spijt me van N15,' zei de oude man.
  
  'Iemand gaf hem een tip,' zei ik. 'Iemand in de regering van Mozambique of misschien wel van Lissabon.'
  
  'Ik zie ook geen ander antwoord,' gaf Hawk toe. 'Maar moest je die Arabische prins doden? De hel is losgebarsten.'
  
  'Ik heb hem niet gedood, maar ik wou dat ik het wel had gedaan.'
  
  'Geen gepreek, N3,' snauwde Hawk. ik heb niets aan een kruisvaarder. Het doden van die prins was een vergissing. Het versjteerde onze relatie met Lissabon.'
  
  'Zijn ze daar zo gek op een slavenhandelaar?'
  
  'Kennelijk was bij bruikbaar en vinden ze het niet zo leuk dat wij op de hoogte zijn van zijn activiteiten, nog minder van het feit dat hij zijn winst deelde met koloniale functionarissen. Je hebt hen gedwongen een grote schoonmaak te houden en een halt toe te roepen aan dergelijke praktijken. Het zet hen voor paal op een moment dat ze kwetsbaar zijn voor kritiek.'
  
  'Geweldig,' zei ik.
  
  'Niet voor ons. De rebellen zullen er een hoop herrie over maken. Wellicht zal Lissabon er werkelijk iets aan moeten doen, de hele koloniale machinerie uitvegen en dat zal hun sympathie voor ons een behoorlijke deuk geven.'
  
  'Wat weet u van kolonel Carlos Lister?'
  
  'Een goed soldaat. In Sowjetdienst, maar nu werkt hij voor de rebellen hier. Hij heeft hier de beste legermacht, verslaat over
  
  een jaar of wat misschien zelfs de Portugezen.'
  
  'Kan ik hem doden?'
  
  'Nee,' beet de oude man me toe, terwijl hij me woest aanstaarde. 'We hebben hem nodig om hier de zaken in evenwicht te houden en de zaken gelijkmatig gaar te laten koken.'
  
  'Hij vermoordde Deirdre, godverdomme.'
  
  'Nee,' zei Hawk koud, terwijl de helikopter laag over de bergen scheerde op weg naar het noorden. 'Hij deed zijn werk. Wij hebben haar gedood, N3. We maakten de vergissing onze plannen uit te laten lekken.'
  
  Ik keek hem aan. 'U gelooft dat echt?'
  
  'Nee, Nick,' zei hij kalm. 'Ik geloof het niet ... ik weet het. En jij weet het ook. We zijn hier niet bezig met een kinderspelletje.
  
  We zitten hier met de toekomst van de hele wereld. Ieder mens vecht zoals hij moet en doet wat hij te doen heeft. Deirdre wist dat ook. Nu kun je beter verslag uitbrengen, we hebben niet veel tijd.'
  
  Ik bleef hem kwaad aankijken, terwijl de helikopter opveerde door de opwaartse luchtstroming in de bergen. Noem het de spanning van de laatste dagen. Omdat ik wist dat hij gelijk had en hij wist dat ik het wist. We zijn allebei soldaten in een oorlog, een eeuwigdurende oorlog die niet altijd zichtbaar is, maar wel altijd aanwezig. De oorlog van het overleven. Als ik kolonel Lister doodde was het omdat hij de vijand was, niet omdat hij Deirdre doodde. En als later het overleven van mijn land inhield dat ik moest samenwerken met kolonel Lister, zou ik dat ook doen. Deirdre zou dan tot het irrelevante verleden gaan behoren en ik wist dat. Maar soms ...
  
  'N3?' zei Hawk rustig. Want ondanks zijn doelmatigheid en zijn koele, dodelijke vaardigheid in zijn werk, is hij ook menselijk.
  
  Ik bracht verslag uit. Hawk nam het allemaal op op zijn eigen bandrecorder. In het bijzonder de namen. Je weet nooit wanneer een naam van vitaal belang kan zijn, een wapen, een ruilmiddel, een overwicht.
  
  'Oké,' zei hij toen hij zijn recorder afzette en de helikopter een scherpe draai over de bergen maakte naar het westen toe. 'Nou, ze willen nog steeds dat wij de verrader voor hen doden. Ze zeggen een nieuw plan te hebben om dat te doen. Je gaat een man ontmoeten die je alle details geeft. Iemand uit Lissabon, Nick. Geen naam, maar hij is iets bijzonders, iemand die hoger staat dan de koloniale gouverneur.'
  
  'Wanneer?'
  
  'Nu.'
  
  Ik keek naar beneden over de rand van de koepel en zag het kasteel in de bergen. Het had aan de Rijn kunnen staan of aan de Taag. Daar had ik het eerder gezien, een kopie van een kasteel dat hoog boven de Taag op een rotsachtige kam stond, nog daterend uit de middeleeuwse dagen van Portugal. Gebouwd door de een of andere koloniale baron of na-ijverige zakenmagnaat die nooit zo'n kasteel in Portugal zou hebben. Een hoog ijzeren hek omgaf het op zijn steile rotspiek en ik zag geüniformeerde wachten omhoog kijken naar de helikopter.
  
  'Dat moet een belangrijk iemand zijn,' zei ik, rijzend op de radarantenne die langzaam ronddraaide op het terrein van het kasteel en op de straaljager die op een vliegstrook stond achter het kasteel, een vliegstrook die tot ver in het oerwoud liep.
  
  'Dat is hij ook. Je hebt dat gesprek alleen met hem en later breng je verslag aan me uit,' zei Hawk. 'Ga nu.'
  
  De helikopter bleef hangen vlak boven een uitgestrekt gazon dat door eeuwen lang slavenwerk van zwarte negerruggen uit het rotsachtige gebergte was gesleten. Ik liet me zakken. Onmiddellijk werd ik omgeven door soldaten. Ze waren even beleefd als goed opgeleide diplomaten en even snel en energiek als commando's. Ik herkende de kentekenen op het uniform: Portugese keurtroepen. Toen ze me voorgingen het kasteel in, zag ik Hawk wegvliegen in de richting van de kust. Ik hoefde de kruiser ot de Polaris onderzeeër niet te zien om te weten waar hij naartoe ging.
  
  De gangen in het kasteel waren koel, elegant en stil. Er hing een sfeer van uitgestrekte verlatenheid alsof het kasteel ontruimd was en ergens in deze uitgestrektheid een enorme macht wachtte. De keursoldaten haastten me door de gangen en door een deur, een hoog vertrek binnen dat nu als kantoor dienst deed. De soldaten verlieten snel het vertrek en ik bevond me tegenover een kleine man die over zijn bureau gebogen stond met zijn rug naar me toe. Hij maakte geen enkele beweging en scheen niet te weten dat ik in het vertrek aanwezig was.
  
  'U wenst mij te spreken?' zei ik.
  
  Ik zag zijn rug verstrakken. Maar toen hij omzichtig zijn pen neerlegde en zich plechtig, bijna statig, omdraaide, glimlachte hij. Toen herkende ik hem. Lissabon moest wel erg bezorgd zijn voor een mogelijke opstand.
  
  'Mr. Carter,' zei hij in het Portugees alsof elke andere taal beneden zijn waardigheid was, 'gaat u zitten.'
  
  Het was noch een bevel, noch een verzoek. Het was een eer die hij me te beurt liet vallen. We hoeven ook niet altijd van onze bondgenoten te houden. Ik ging zitten. Hij plaatste zijn handen tegen elkaar als een staatsman uit een andere eeuw en beende langzaam door het vertrek terwijl hij sprak. Zijn diepe stem, indrukwekkend gezien zijn lengte, echode door het vertrek. Het was duidelijk dat ik niet geacht werd te interrumperen tot mij dat privilege werd toegestaan. Ik moest hem één ding te na geven: hij kwam direct ter zake, zonder kouwe drukte.
  
  'Mr. Carter, we beschikken nu over het absolute bewijs dat de opstand is gepland voor morgen over vier dagen. Dat zal dan gebeuren op het moment dat onze verraderlijke functionaris op de televisie verschijnt, zijn medewerking aankondigt en tot een muiterij onder onze troepen oproept. Tevens zal hij een oproep doen tot een staking in de drie landen, Mozambique, Zwaziland en Zoeloeland. Op dat moment zullen alle rebellentroepen, op één na, aanvallen doen op regerings-installaties in de drie landen. Als een verlammend voorspel zullen de huurlingen van kolonel Lister onze Portugese keurtroepen aanvallen in hun kazernes, precies twee uur voor de verrader zichzelf bekend maakt.'
  
  Hij hield op met ijsberen en keek me recht aan. 'Het is een heel goed plan en wellicht werkt het, vooral als Listers huurlingen erin slagen onze beste eenheid lam te leggen.'
  
  'Maar u verwacht de aanval af te kunnen slaan?' zei ik precies op het juiste moment.
  
  Hij knikte en wachtte.
  
  'Wat is uw plan?' vroeg ik.
  
  'Ten eerste zullen we onze keurtroepen overplaatsen van de kazerne naar een kamp op vijfenzestig kilometer van Imbamba.' Hij glimlachte en stak een sigaar op. 'In het geheim natuurlijk, 's nachts. En we laten een dummy-leger achter. Dit is aan niemand bekend, behalve aan mezelf en aan de officieren.'
  
  Ik knikte. Hij begon weer heen en weer te lopen.
  
  'Ten tweede zullen we Kaapstad en Mbabane alarmeren.'
  
  Dat had geen knikje nodig.
  
  'Ten derde doodt u de verrader voor die kans ziet te spreken.' Hij bestudeerde zijn sigaar. 'Zonder teken, geen opstand. Dat is de sleutel.'
  
  'En dat is nog steeds mijn opdracht?'
  
  'Precies.'
  
  'Hij weet nu dat AXE achter hem aan zit en hij is klaar,' zei ik. 'We hebben hem eenmaal gemist en dit keer zal het moeilijker worden.'
  
  'U heeft gefaald omdat u verraden bent,' zei hij. 'Dat zal niet weer gebeuren, omdat alleen ikzelf weet dat u het weer gaat proberen. U miste hem omdat uw poging ervan afhing hem uit zijn tent te lokken om hem te identificeren.'
  
  'Hoef ik hem dus nu niet meer te identificeren?' zei ik. 'U weet wie het is?'
  
  'Nee, dat weet ik niet.'
  
  'Wel verdomme, hoe moet ik dan ...'
  
  'Heel eenvoudig, Mr. Carter. We weten dat hij één van drie mannen is. U doodt ze alle drie.'
  
  Soms voel ik me zelfs een beetje smerig in mijn werk en huiver ik als ik denk aan de manier waarop onze verborgen oorlog wordt gestreden. 'Alle drie? Om er één te pakken te krijgen?'
  
  'Om er zeker van te zijn dat een verrader faalt, om een bijna zeker bloedbad te voorkomen, moeten ze alle drie sterven. Het spijt me dat er twee loyale mensen gedood zullen worden, maar weet u een betere manier?'
  
  'Zoek hem, graaf het uit. Er moet een manier zijn.'
  
  'Misschien in een paar maanden, een paar weken. Maar wij hebben slechts een paar dagen. Hij heeft jaren in ons midden geopereerd en wij hebben slechts dagen.'
  
  Ik had niets anders te zeggen. Het was zijn regering. Voor zover ik wist was minstens een van de onschuldige ambtenaren zijn vriend wellicht. Voor zover ik wist misschien ook de verrader. Ik wachtte. Zelfs hij aarzelde nog een moment langer. Toen haalde hij diep adem.
  
  'De drie mannen zijn generaal Mola da Silva, viceminister van defensie, kolonel Pedro Andrade, militair secretaris van onze koloniale gouverneur en señor Maximilliaan Parma, assistent-hoofd van binnenlandse veiligheid.'
  
  'Bedoelt u de geheime politie? Die laatste? Parma?'
  
  'Ik vrees van wel. Op één na hoogste.'
  
  'Zalig,' zei ik. 'Waar pak ik die? En hoe?'
  
  Hij glimlachte dun. 'Hoe, is uw taak, uw specialiteit, geloof ik. Waar, dat vindt u in dit document. Het is een gedetailleerde lijst waar ieder van deze drie mannen regelmatig gevonden kan worden.'
  
  Hij gaf me die lijst, maakte zijn sigaar uit en zei bezorgd: 'Mijn privé straalvliegtuig brengt u naar Lorenco Marqués, naar een geheim vliegveld dat maar aan weinigen in Lissabon bekend is. U krijgt de wapens die u wilt hebben en dan staat u er alleen voor. Denk eraan, als u gevangen wordt genomen door onze mensen voor u uw werk heeft afgemaakt, zal ik uw bestaan ontkennen. Alle drie de mannen hebben machtige relaties in Lissabon.'
  
  Dat was de normale gang van zaken. Hij moest de een of andere verborgen knop hebben ingedrukt. De soldaten kwamen binnen; hij liep terug naar zijn bureau en keek niet meer naar mij. De soldaten brachten me naar buiten.
  
  Ze schoven me in een commandowagen die als een schicht langs de berg naar beneden joeg. Op het vliegveld werd ik ferm naar het vliegtuig geleid en we vertrokken onmiddellijk. Het werd al donker toen we landden op het geheime vliegveld vlakbij de hoofdstad. Een eenheid van vijf man escorteerde me naar een gecamoufleerde hut waar ik die wapens moest nemen die ik nodig had. Toen ze me alleen hadden gelaten met de ordonnans, sloeg ik hem neer, glipte het raam uit en verdween in de duisternis.
  
  In mijn werk loont het de moeite ieder schema dat aan iemand anders, buiten jezelf bekend is zo snel mogelijk te veranderen. Ik zou mijn eigen wapens op mijn eigen manier, op mijn eigen tijdstip wel krijgen. Nu stond ik er alleen voor zonder dat iemand zich bewust was wanneer ik begon of waar ik was. Niemand.
  
  Ze zouden niet eens zeker weten of ik het werk wel deed, of ik eigenlijk wel aan hun kant stond, en zo wilde ik het hebben.
  
  Te voet ging ik de stad in, daarbij ons consulaat vermijdend en ik bewoog me in de richting van een bepaald café in de haven. Op het moment dat ik het café binnenstapte had ik de kleren, manieren en de stank van de lokale, Portugese vissers verzameld. Ik nam een tafeltje achterin, zag er erg dronken uit en wachtte op de kelner.
  
  'Whisky,' zei ik. 'En een vrouw, hè? Lulu, als ze hier is.'
  
  De kelner veegde de tafel schoon. 'Kent ze u, señor?'
  
  'Zoals de vissen me kennen.'
  
  'We hebben alleen maar Amerikaanse Whisky.'
  
  'Als het merk maar goed is. Misschien V.O.?'
  
  'Lulu brengt het wel naar de achterkamer.'
  
  Hij vertrok. Ik wachtte twee minuten, stond op en liep de achterkamer binnen. Een schaduw drukte een pistool in mijn rug. 'Noem een koning die je bewondert,' zei een stem.
  
  'Halfdan de Zwarte.'
  
  Het pistool verdween. 'Wat wens je, N3?'
  
  'In de eerste plaats contact met Hawk.'
  
  De kelner liep langs me heen, drukte op de muur en een deur ging open. We gingen door de muur heen, namen een trapje naar beneden en bereikten een clandestiene radiokamer.
  
  'Hij is aan boord van een kruiser voor de kust. Hier heb je de frequentie en het oproepnummer.'
  
  Ik nam de notities aan en ging bij de radio zitten. De kelner liet me alleen. Ik sprak privé met Hawk. Hij kwam direct aan het toestel. Ik gaf hem de volledige details van de plannen van de belangrijke man om de opstand in de kiem te smoren en die van mijn werk.
  
  'Alle drie?' zei hij met een koele stem. Hij zweeg voor een ogenblik. 'Ik zie dat ze het menen. Kun je het op tijd af?'
  
  'Ik zal het proberen,' zei ik.
  
  'Doe dat. Ik zal onze mensen inlichten over de rest van de plannen.'
  
  Hij verdween en ik ging de kelner zoeken om een afspraak te maken over de wapens die ik nodig zou hebben.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 15
  
  
  
  
  Een van de drie mannen was een verrader. Maar wie? Ze moesten alle drie sterven, maar de volgorde waarin dat gebeurde was belangrijk voor me. Als ik de twee onschuldigen het eerst doodde, zou de verrader gewaarschuwd zijn en onderduiken. Het was een roulettespel zonder manier om er zeker van te zijn dat ik kon winnen.
  
  Ik gooide kruis of munt met mezelf. De generaal verloor. Jammer voor hem.
  
  Mijn lijst gaf aan dat generaal Mola da Silva gewoonlijk laat werkte; een weduwnaar van zestig jaar oud, met volwassen kinderen in Portugal, zonder slechte gewoontes of ondeugden. Een militair in hart en nieren die slechts voor zijn werk leefde. Als vice-minister van defensie voor Mozambique was da Silva de spreekbuis voor leger en marine. Zijn werk was in het publiek en dat maakte hem tot een gemakkelijk slachtoffer.
  
  Het ministerie van defensie was ondergebracht in een fortachtig gebouw in Lorengo Marqués. Om acht uur die avond beende ik de gewapende hal binnen in het uniform van majoor van het meest elitaire regiment van Portugal. Terwijl ik vloeiend Portugees sprak, met het aksent van Oporto, wapperde ik met papieren om aan te tonen dat ik net was aangekomen uit Lissabon met een persoonlijke boodschap voor generaal da Silva.
  
  De beveiliging was grondig, maar dat maakte me weinig uit. Ik wilde alleen maar mijn doelwit lokaliseren. Als hij op zijn kantoor was met overwerk, was ik gereed om hem daar te doden en dan weer veilig te vertrekken. Hij was niet op zijn kantoor.
  
  'Het spijt me, majoor,' zei de kapitein die de afspraken regelde in zijn kantoor. 'Maar generaal da Silva houdt vanavond een toespraak voor de vereniging van buitenlandse belangen. Hij zal niet voor morgenochtend hier zijn.'
  
  De 'majoor' straalde. 'Geweldig, dat geeft me een extra dag - en een nacht - in jullie stad. Wijs me de juiste bar, ja? Je weet wel wat ik bedoel ... plezier en, eh, gezelschap.'
  
  De kapitein grinnikte. 'Probeer Manuelo's. Het zal u wel bevallen.'
  
  Voor de goede orde liet ik me door een taxi naar Manuelo's brengen en vertrok, niet langer als majoor, door de achterdeur. Als een gewone zakenman nam ik een volgende taxi naar de bijeenkomst van de vereniging voor buitenlandse belangen, die plaatsvond in een nieuw hotel aan het sierlijke strand.
  
  De vergadering was nog steeds aan de gang en de generaal moest nog spreken. Er waren geen schildwachten. Een koloniale vice-minister is niet zo belangrijk. Maar de groep aanwezigen in de zaal was klein en het zag ernaar uit dat de meesten elkaar kenden. Ik glipte door een gang naar de kleedkamer van het personeel achterin het gebouw. Het personeel was natuurlijk allemaal zwart, maar een deur achterin de kleedruimte leidde tot achter het sprekerspodium van de vergaderzaal. Ik zette die op een kier en keek toe. Een geweldig applaus vulde de zaal op het moment dat ik toekeek. Ik had het precies op tijd gedaan. De generaal stond op en liep glimlachend naar het spreekgestoelte. Voor een Portugees was hij groot, met een glanzend kaal hoofd, te veel vet en de brede glimlach van de oplichter die nooit zijn ogen bereikte. Het waren kleine ogen, koud en kwiek, de snelle ogen van de opportunist.
  
  Zijn toespraak was een verzameling schitterende, lege, holle uitspraken en ik luisterde niet lang. Hij was voortdurend in beweging, waardoor het licht op zijn rijen onderscheidingstekens viel. Ik had geen lijfwachten gezien, maar twee mannen achterin de zaal bleven onophoudelijk het publiek in de gaten houden. Dus toch privé lijfwachten. Schuldig of niet schuldig aan verraad, generaal da Silva had redenen om aan te nemen dat hij vijanden had.
  
  Zacht deed ik de deur weer dicht en verdween uit het hotel. De wagen van de generaal stond geparkeerd aan de stoeprand voor het hotel. Een legerchauffeur sliep voorin. Dit vertelde me twee dingen. De generaal was op de eerste plaats een dienstklopper; er zou tijd zijn geweest om de chauffeur wat te laten gaan drinken of een boodschap te doen en terug te keren voor het einde van de vergadering. Verder leerde het me dat de generaal van plan was de vergadering zo snel mogelijk te verlaten, door de hoofdingang.
  
  Het aankondigingbord in de hal had me verteld dat de vergadering binnen iets minder dan een uur beëindigd zou zijn.
  
  Ik liep naar het hotel in de zijstraat, waar ik een kamer had gehuurd als handelaar in religieuze voorwerpen uit Lissabon. Alleen in mijn kamer trok ik een zwarte overall over mijn kostuum aan. Ik zette een infrarood sluipschuttersvizier op het geweer dat ik de bewaker van prins Wahbi had afgenomen en stak het weg in iets dat veel weg had van een lange kaartentas. Als ze het wapen later nagingen en in verband brachten met de Arabieren van Wahbi, was het mooi. Ik liet mijn koffer achter, gemakkelijk terug te voeren tot een Duitse burger die net was aangekomen met de laatste vlucht uit Kaapstad, en zorgde ervoor dat men mij in mijn zwarte overall zag vertrekken.
  
  Het kantoorgebouw tegenover het hotel waar generaal da Silva zijn toespraak hield, was donker. Weer zorgde ik ervoor dat een aantal wandelaars en de portier in de lobby van het hotel me zagen in mijn zwarte overall. Ik forceerde het slot van de achterdeur van het kantoorgebouw en ging naar boven naar de derde verdieping. Daar liet ik de trapdeur open, ging vervolgens naar de bovenste verdieping en maakte de deur naar het dak open. Ik trok mijn overall uit en liet hem achter op de trap naar het dak. Weer terug op de derde verdieping forceerde ik het slot van een kantoor aan de voorkant, trok de deur achter me dicht, haalde het geweer uit de tas, zette me neer bij het raam en wachtte af. Ergens sloeg een torenklok tien uur.
  
  Ik nam mijn geweer op.
  
  Voor het hotel sprong de chauffeur uit de wagen van generaal da Silva en hij haastte zich er omheen oni het achterportier open te houden.
  
  De generaal kwam plechtig uit de lobby naar buiten gelopen. Hij liep voorop, ook voor zijn twee lijfwachten, zoals bij zijn belangrijkheid paste. De chauffeur salueerde.
  
  Generaal da Silva stopte om het saluut te beantwoorden voor hij in de wagen stapte.
  
  Ik vuurde één schot af, liet het geweer vallen op de plek waar ik stond, liet het raam open staan en was al op de gang voor de eerste kreten weerklonken.
  
  Ik ging de trap af naar de tweede verdieping. 'Daar! Derde verdieping. Dat open raam. Bel de politie. Dek de achterkant.
  
  Snel!'
  
  Ik forceerde het slot van een leeg kantoor op de tweede verdieping.
  
  'Hij heeft de generaal gedood ...!'
  
  'Derde verdieping ...!' Ik hoorde overal de schrille politiefluitjes ... sirenes die uit de verte naderden.
  
  Ik trok mijn pak uit, het uniform van de majoor zat er nog steeds onder.
  
  Voeten bonkten op de trappen, op weg naar de derde verdieping en bonkten door het kantoor daar. 'Daar is het. Een sluipschuttersvizier.' Ik hoorde een kwade, gemene stem. 'Hij kan niet ver zijn gekomen. Idioten.' Dat moest een van de lijfwachten zijn, doodsbang dat hij de generaal had laten neerschieten.
  
  In het verduisterde kantoor op de tweede verdieping ging ik bij het raam staan. Een lege jeep kwam piepend tot stilstand. Nog twee volgden. Officieren renden het hotel uit, de straat op. Politiemannen schreeuwden. Politieagenten en soldaten renden het kantoorgebouw binnen. Voeten klonken zwaar door de gangen boven me. 'Het dak! Schiet op.' Ze hadden de open deur naar het dak opgemerkt. Binnen een paar ogenblikken zou de zwarte overall gevonden worden. Getuigen zouden hen al vertellen over de man in de overall en mij op tien verschillende manieren beschrijven.
  
  Ik liep de gang van de tweede verdieping op, liep naar de trap en mengde me in een stroom soldaten en agenten die richting dak gingen. Op het dak commandeerde ik drie politiemannen bij me.
  
  'Die overall kan een afleiding zijn. Hebben jullie de andere verdiepingen van het gebouw al doorzocht?'
  
  'Nee, majoor,' zei één van hen. 'We dachten niet ...'
  
  'Denk dan wel,' snauwde ik. 'Ieder van jullie neemt een verdieping. Ik neem de tweede.'
  
  Ik joeg hen naar beneden, duwde elk van hen een lege verdieping op en ging zelf door de voordeur naar buiten. Ik gromde tegen de soldaten en agenten op straat.
  
  'Kunnen jullie de burgers niet weghouden?'
  
  Ik keek een ogenblik kwaad toe en liep toen weg door de chaotische straat. In een paar uur zouden ze kalmeren, de mah in de overall terugsporen naar het hotel in de zijstraat, misschien de herkomst van het geweer ontdekken, en na een maand of wat zouden ze misschien wel eens gaan zoeken naar iemand die op mij leek.
  
  Ik stopte in een steegje waar ik wat kleren had verborgen, kleedde me om, stopte het majooruniform in een vuilnisbak en stak het in brand. Toen ging ik naar mijn andere hotelkamer en maakte me op om te gaan slapen.
  
  Ik viel niet direct in slaap. Het was niet mijn geweten. Ik had mijn bevelen, en niemand wordt zomaar Portugees generaal zonder zelf wat rondgemoord te hebben. Het was ongerustheid en spanning. Nu wisten ze dat er een moordenaar was en ze zouden voorzorgsmaatregelen nemen. Ik had maar heel weinig tijd.
  
  Het zou niet makkelijk worden de volgende twee te doden.
  
  
  
  In de heldere ochtendzon lag ik op het heuveltje en bestudeerde door een verrekijker het landhuis van de gouverneur op vijfhonderd meter van me vandaan. Kolonel Pedro Andrade had zijn ruime kwartieren in het landhuis; achter een hoge muur, een ijzeren hek, twee wachtposten - één bij de poort en één bij de ingang van het landhuis - en schildwachten in de belangrijkste gangen.
  
  Wat ik had verwacht, gebeurde. Politiewagens, legervoertuigen en burgerlimousines reden af en aan in een gestage, haastige stroom. Elke wagen of vrachtwagen werd bij de poort aangehouden. Ieder die uitstapte om naar binnen te gaan, werd aangehouden en gefouilleerd bij de deur van het landhuis. De legerknapen zagen er woest uit, de politiemannen grimmig en de burgers bezorgd.
  
  Om elf uur kwam mijn heel belangrijke jongen in eigen persoon aanzetten. Zelfs hij moest stoppen, werd gefouilleerd en onderzocht. Ze namen geen enkel risico.
  
  De wachten waren extra waakzaam, formeel en nerveus. En de veiligheidsmaatregelen waren uiterst grondig, uiterst grondig. Misschien wel te grondig. Ik bleef twee uur op de heuvel liggen kijken. Tweemaal werd een verdacht voorwerp gevonden in een auto en een kapitein van de militaire politie kwam aangerend met een eenheid soldaten om de wagen onder schot te houden tot de kapitein het voorwerp had gecontroleerd en in orde bevonden.
  
  Ik naderde tot aan de hoofdweg die voor het landhuis langsliep. Ik bestudeerde de weg. Hij was in de helling van de heuvel uitgehakt en kromde op zo'n vijfentwintig meter afstand om het landhuis van de gouverneur ter hoogte van de muur.
  
  Een vrachtwagen kwam over de weg aangereden. Ik haalde een automatisch pistool tevoorschijn, zette er een geluiddemper op en toen de vrachtwagen voorbij de hoofdpoort was en heel dicht bij mij, schoot ik een van de voorbanden lek. De band klapte en de vrachtwagen kwam hobbelend tot stilstand. De kapitein kwam met zijn eenheid door het hek naar buiten en binnen een paar seconden was de vrachtwagen omsingeld.
  
  'Jij daar,' blafte hij tegen de chauffeur. 'Stap uit en leg je handen tegen de wagen. Snel.'
  
  Alle wachten bij de hoofdpoort waren naar buiten gekomen en hielpen, steunend op één knie, de kapitein de vrachtwagen te dekken met hun geweren.
  
  Ik verdween tussen de bomen en struiken.
  
  
  
  
  
  Het hoofdkwartier van de binnenlandse veiligheidsdienst was een grimmig, bijna raamloos gebouw in een ongunstig uitziende zijstraat in de binnenstad van Lorenco Marqués. Het was hier zelfs nog drukker met soldaten, politieagenten en burgers die naar binnen gingen. Maar hier kwamen alleen politiemannen en soldaten weer naar buiten. De politie dreef verdachten bijeen voor een verhoor en kamde wellicht de hele stad uit op een ieder die verdacht was, elke bekende rebel, agitator of politiek opposant.
  
  Mijn lijst gaf aan dat het kantoor van Maximilliaan Parma op de tweede verdieping aan de achterkant was. Ik liep om het gebouw heen. Er was geen tweede verdieping achter te zien: het gebouw dat erachter tegen grensde was vier verdiepingen hoog. De onderchef van de binnenlandse veiligheidsdienst had een kantoor zonder ramen.
  
  De ramen op de vierde en vijfde verdieping hadden tralies. Alleen de ramen van de bovenste verdieping konden als ingang worden gebruikt en de muur van het gebouw was niets anders dan baksteen zonder enig houvast. Ik bleef enige tijd toekijken en zag een schildwacht twee keer over de rand van het dak kijken: het dak werd dus bewaakt. Er was geen enkele manier waarop iemand een touw kon vastzetten om omhoog te klimmen of om zich te laten zakken.
  
  Toen het donker werd ging ik terug naar het café aan de haven. Ik kreeg daar wat ik wilde hebben en was binnen een uur op het dak van het gebouw achter dat van de binnenlandse veiligheidsdienst. Ik had een speciale zuignap bij me, mijn dunne nylon-koord, een rubber hamer en een voorraad pennen die bergbeklimmers gebruiken. Ik toog aan het werk. Ik zette de zuignap zo hoog mogelijk in het donker tegen de stenen muur vast, trok mezelf op aan het nylonkoord dat door een zwaar, metalen oog van die zuignap liep, sloeg twee pennen in het cement tussen de stenen met de rubber hamer en met mijn voeten op de pennen, nu bijna op gelijke hoogte met de zuignap, maakte ik de nap los en plaatste die zo'n anderhalve meter hoger tegen de muur.
  
  Ik herhaalde die procedure keer op keer, naar boven klimmend langs de muur in etappes van anderhalve meter. Het was vervelend, langzaam werk. Ik zweette emmers in die donkere nacht. Het inslaan van de pennen met de rubberen hamer was bijna geluidloos, maar toch nog niet stil genoeg. Elk moment kon iemand die binnen voorbij een raam liep, of die van boven over de rand van het dak naar beneden gluurde, me horen of zien. Ik kon uitglijden en tegen de muur slaan. Een pen kon losschieten en naar beneden kletteren. De zuignap kon loslaten en me doen vallen.
  
  Maar niets van dit alles gebeurde. Enig geluk moet je wel hebben en na twee uur bevond ik me ter hoogte van de ramen van de bovenste verdieping, klevend tegen de muur als een vlieg. Mijn geluk liet me niet in de steek en het eerste raam dat ik probeerde was niet gesloten. Een paar seconden later was ik binnen op die stille bovenste verdieping, in een kleine opslagruimte. Omzichtig maakte ik de deur open en gluurde naar buiten. De gang op de hoogste verdieping lag verlaten. Ik stapte de gang op.
  
  Ik hoorde het lawaai van beneden, het gesnater en geklepper van stemmen en voeten. Ik was in het gebouw maar ik geloofde niet dat het me veel zou helpen. Niet om Maximilliaan Parma te doden. Maar misschien was het wel voldoende om een zwak, kwetsbaar punt te vinden in hun veiligheidsmaatregelen.
  
  Ik haalde diep adem en liep de smalle brandtrap af die uitmondde op de gang van de vijfde verdieping. Soldaten waren bezig met het in cellen drijven van verdachten. Politieagenten in hemdsmouwen haastten zich voort met stapels papieren onder hun armen en hun pistolen bungelend in de schouderholsters, of opzij in de riem gestoken. Een pandemonium, maar doelgericht en elk moment kon ik ontdekt worden. Op z'n best zou ik beschouwd worden als verdachte en dan bijeen gedreven worden met de anderen. Op z'n slechtst...
  
  Ik gleed het trappenhuis weer in, trok mijn colbertje uit waardoor mijn Luger zichtbaar werd, nam de lijst met informatie over mijn slachtoffers - het enige papier dat ik bij me had - en liep weer naar buiten. Ik stapte recht de drukke gang in, tussen soldaten, politiemannen en verdachten. Niemand keurde me een tweede blik waardig. Ik had een pistool, dus ik was geen verdachte, en ik had papieren, dus ik had daar iets te zoeken. Opeengepakt samen met politiemannen, soldaten en klerken, nam ik de lift naar de tweede verdieping. Hier was minder verwarring. Voor elk kantoor stonden wachtposten. Een paar van hen bekeken me toen ik langskwam - wie is dat, een onbekend gezicht - maar ze ondernamen niets. Dat is de zwakke plek in een politiestaat: de discipline is zo strak en hiërarchisch dat de mensen nauwelijks zelf denken of vragen stellen. Als je brutaalweg rondbanjert en doet alsof je er kennelijk bij hoort, zal je zelden tot de orde worden geroepen, tenzij je een opvallende blunder begaat.
  
  De kracht van een politiestaat ligt in het feit dat routine zo alles doordringend is, dat je gemakkelijk een opvallende blunder begaat. Je kunt elke seconde wel een fout maken en met elke seconde die er voorbij gaat wordt het gevaar groter.
  
  Parma's kantoor bestond niet uit slechts één vertrek, maar uit twee: het was een suite. Er stonden schildwachten bij elke deur. Moeilijk om binnen te komen, zou het toch nog moeilijker worden om weer naar buiten te komen. Ik deed alsof ik mijn lijst bestudeerde terwijl ik Parma's deuren in de gaten hield. Eenmaal zag ik hem, een kleine, donkere man, oog in oog met de een of andere arme donder die werd vastgehouden op een stoel, terwijl Parma maar schreeuwde. Eenmaal zag ik hem tieren tegen hooggeplaatste politieagenten en soldaten om hem heen. En een keer zag ik hem in de tweede kamer, terwijl hij bekende voorwerpen op een lange tafel inspecteerde: mijn geweer, de koffer en de zwarte overall.
  
  Het schonk me het idee voor een plan. Een gevaarlijk plan, maar, beperkte tijd schept nu eenmaal grote risico's. Ik ging terug naar het café zoals ik was gekomen, alle sporen uitwissend. Ik regelde een paar zaken die ik nodig had en ging naar bed. Morgen zou het een drukke dag worden.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 16
  
  
  
  
  
  De ochtend bracht ik door op mijn kamer om mijn uitrusting in orde te maken. Het kostte me de hele morgen. Ik had een heleboel uitrustingsstukken voor deze klus en ik zou ze allemaal nodig hebben als het plan wilde slagen. Ik had noch de tijd, noch de gelegenheid voor een tweede poging. Zou het niet lukken, dan zou ik niet langer op dit ondermaanse vertoeven voor een tweede poging.
  
  Tegen de middag huurde ik een kleine bestelwagen en reed in de richting van het landhuis van de gouverneur. Ik parkeerde de wagen in het struikgewas en klom tegen de heuvel op vanwaar ik de vorige dag had liggen kijken. Daar installeerde ik me en wachtte af.
  
  Ik lag daar de hele middag in de struiken en de zon terwijl de gieren hoog boven me rondvlogen en terwijl ik de bezoekers van het landhuis van de gouverneur in en uit zag gaan. Ik kon niet roken en nam dus van tijd tot tijd een paar slokken water. Ik bleef wachten. De gieren begonnen lager te cirkelen, onzeker want ik had me lange tijd niet bewogen. Tegen de avond begonnen de gieren zich neer te zetten op ,de bovenste takken van een acacia niet veraf. En kolonel Andrade kwam naar buiten voor een wandeling in de tuinen van het landhuis. De gieren bleven me in de gaten houden. Ik bleef Andrade in de gaten houden. Zijn wandeling bespaarde me een probleem. Ik hoefde me er niet meer van te vergewissen dat hij in het landhuis aanwezig was.
  
  De kolonel ging weer naar binnen op het moment dat de oranje Afrikaanse zon achter de heuvels uit het gezicht zakte. De gieren vlogen op toen ik me bewoog. Ik wachtte nog een half uur en volgde toen de telefoonleiding van het landhuis naar een paal die buiten het gezicht van het huis aan de weg stond. Ik klom in de paal, koppelde mijn aftapuitrusting vast en belde het nummer van de huishoudelijke dienst van het landhuis.
  
  'Huishoudelijke dienst,' snauwde een stem in het Portugees.
  
  Ik gebruikte Portugees met een plaatselijk accent. 'Pardon, excellentie, maar het is nodig om vanavond de bedrading in het landhuis te controleren in verband met een nieuwe transformator die mijn bazen in de toekomst willen installeren. We zijn van de elektriciteitsmaatschappij.'
  
  'Goed dan, zorg ervoor dat je superieuren de vereiste passen verstrekken. Die moet je dan laten zien aan de hoofdpoort,' zei de stem.
  
  'We zullen doen wat u zegt.'
  
  Ik verbrak de verbinding en belde het nummer van het elektriciteitsbedrijf. 'Dit is de residentie van de gouverneur. Zijne excellentie wenst iemand om vanavond de bedrading te controleren. Zorg voor de juiste passen en zorg ervoor dat u hier vanavond om negen uur precies aanwezig bent.'
  
  'Natuurlijk. Onmiddellijk.'
  
  De pas zou verstrekt worden, de huishoudelijke dienst zou een man verwachten, het elektriciteitsbedrijf zou een man sturen en de diskrepantie zou pas later worden ontdekt.
  
  Ik klom uit de paal en keerde terug naar mijn gehuurde bestelwagen. Het was nu volledig donker en tijd om te beginnen. Ik dacht niet na over de consequenties van falen, of zelfs maar over de mogelijkheid ervan. Als een Killmaster dat deed, of wat voor agent ook, dan zou hij nooit door zijn eerste opdracht komen, althans niet levend.
  
  Ik sleepte een nieuwe overall, mijn sluipschuttersgeweer, een grote zak, een uniform van het elektriciteitswezen en een zware, zwarte koffer van de bestelwagen naar de hoofdweg. Ik legde het neer op precies dezelfde plaats als waar de vrachtwagen gisteren was gestopt waarvan ik de voorband had lek geschoten. Ik bestudeerde het landhuis om er zeker van te zijn dat ik de beste plek had. Dat was zo.
  
  Hier liep de weg op zo'n meter of acht van de muur van het landgoed, bijna op gelijke hoogte met de bovenkant ervan. De berm liep schuin naar beneden van de weg naar de voet van de muur. Achter de muur lag het huis zelf op zo'n vijfentwintig meter ver weg voorbij zijn tuinen. Het was drie verdiepingen hoog, opgetrokken van wit steen met een zwaar, schuin dak van donker hout.
  
  De particuliere vertrekken van de gouverneur zelf bevonden zich in de hoek van de grondverdieping, met uitzicht op de tuin en de muur, recht tegenover de plek waar ik ineengedoken in het donker wachtte.
  
  Ik prepareerde mijn zwarte overall, kleedde me in het uniform van het elektriciteitsbedrijf en ging toen aan de slag met het materiaal uit de zwarte koffer. Er zat honderdvijftig meter dun nylondraad in, honderd meter dikker nylonkoord, een haspel, een elektrisch, zelf aangedreven loopwiel met tuig en een speciaal verbindingstuk voor mijn sluipschuttersgeweer. Toen de zwarte overall klaar was, zette ik het hulpstuk op mijn geweer en richtte nauwkeurig op het dak van het landhuis op zo'n vijftig meter van me vandaan.
  
  Het geluid maakte niet meer dan een zacht poef door de nacht. De zwarte punt met weerhaken beschreef een flauwe boog over de muur en de tuin en begroef zich in het houten dak van het huis. In een lus door een groot oog aan het einde van de stalen punt hing de nylondraad in een onzichtbare boog van de plek waar ik weggedoken zat naar het dak waar de punt zich had vastgezet.
  
  Ik haakte de draad los van het hulpstuk op mijn geweer, bond een einde ervan aan het zwaardere nylon koord en zette het andere einde vast op de haspel en liet de draad opwinden. De draad draaide keurig om de spoel en trok het zwaardere koord over de muur en de tuin naar het dak en dan door het oog van de stalen punt weer terug naar mij. Ik maakte de dunne draad los en bond beide einden van het dikkere koord vast aan een pin die ik naast de weg in de grond had geslagen.
  
  Ik had nu een sterk touw dat van de weg over de muur en de tuin naar het landhuis leidde. Ik nam al mijn materiaal op en verstopte het ergens langs de kant van de weg. Ik zette het loopwiel met tuig vast op het koord en bevestigde de zwarte overall, volgestopt met de inhoud van de grote zak, in het tuig en stond op.
  
  Toen nam ik een klein elektronisch bedieningspaneel op en gleed over de hoofdweg naar een plek waar ik heel dicht bij de hoofdpoort was. Dankzij alle bezoekers stond de poort open. Twee schildwachten stonden in het wachthuisje net binnen de muren en een wegversperring was opgeworpen net voor de ingang.
  
  Ik drukte op een knop van mijn bedieningspaneel. In de donkere avond begon mijn volgestopte overall langs het touw te bewegen; over de weg heen, over de muur en hoog door de lucht over de tuin, in de richting van het dak van het huis. Gespannen wachtte ik af, klaar om te vluchten.
  
  Er gebeurde niets. Niemand had de 'man' over de tuin naar het dak toe zien zweven. Ik wachtte tot ik zag dat de dummy bijna het dak had bereikt en drukte toen op een andere knop in het paneel. Dat zou een geluid veroorzaken en ...
  
  'Stop! Daarboven! Wacht! Wacht! Een aanval!'
  
  De kreten klonk luid en heftig, gealarmeerd en paniekerig, binnen de muren rechts van me. De drie schildwachten bij de poort draaiden zich alle drie om en bleven een ogenblik staan staren ...
  
  'Wacht! Alarm: Rood alarm. De suite van de gouverneur!'
  
  De drie schildwachten, alert en gespannen door hun opdracht van extra beveiliging, renden weg van de poort naar het alarm toe.
  
  Ik sprintte over de weg heen, stapte over de versperring en liep rustig de vijfentwintig meter oprit af naar het landhuis toe. Niemand riep me te stoppen.
  
  Rechts van me schenen zoeklichten over het dak van het landhuis, schreeuwden officieren, schoten wapens waarschuwingsschoten af en vlogen splinters op van de rand van het dak. Soldaten kwamen uit het huis gerend, met officieren die hen aanspoorden. De schildwacht bij de voordeur was eveneens verdwenen. Ik liep naar binnen en stapte door de rustige, sierlijke gangen. De schildwachten binnen waren ook naar het alarm gerend.
  
  Misschien glimlachte ik wel een beetje. Een te strakke veiligheid kan je te allen tijde je kop kosten, het geeft te veel nerveuze spanning. Men had ze ingelicht over een moordenaar in een zwarte overall en nu hadden ze een man in een zwarte overall die een specialistenaanval pleegde op de gouverneur. Alarm op alle fronten. Iedereen wilde de gouverneur redden.
  
  Ik vond de gang die ik wilde hebben, liep die in en begaf me naar de deur van kolonel Pedro Andrade's kwartieren. Zijn deur ging open. Terwijl hij zich nog in zijn tuniek aan het worstelen was, kwam hij naar buiten. Door de open deur zag ik achter hem >vn vrouw die zich haastig aankleedde. De kolonel stapte recht op me af.
  
  'Wie is het?' vroeg hij op bevelende toon. 'Een aanval? Waar?'
  
  Ik deed een paar stappen naar hem toe, iets mompelend over de gouverneur. De stiletto die ik in het café aan mijn arm had vastgemaakt, sprong uit mijn mouw. Ik stak hem eenmaal in zijn hart, ving hem op voor hij kon vallen en droeg hem naar een klein alkoof. Daar zette ik hem op een bankje neer, met zijn rug naar de deur. Ik stapte weer de gang op, vond de juiste gang naar de gouverneur toe en begon een elektrische leiding uit elkaar te pulken.
  
  Op mijn knieën werkend zag ik de gouverneur uit zijn suite komen en soldaten van alle kanten op hem afkomen. Twee van hen schopten me opzij. Ik ging tegen de muur staan en keek angstig en verward, zoals een arbeider zou doen.
  
  'Een dummy?' zei de gouverneur tegen twee van zijn mannen. 'Op een soort van stoeltjeslift. Zoveel specialistisch materiaal voor een dummy? Waarom? Weet je het zeker?'
  
  'Een dummy. Volgestopt met een soort dik stro. We vonden iets erg ...'
  
  'Dan moet het een list zijn,' riep de gouverneur uit terwijl hij om zich heen keek. 'Maar waarom? Niemand heeft toch geprobeerd me te vermoorden?'
  
  Een officier knikte. 'Een list. Doorzoek het huis.' Het kostte hen twintig minuten om het lichaam van kolonel Pedro Andrade te vinden. De gouverneur kwam vloekend terug door de gang naar zijn suite.
  
  'Andrade! De moordenaar kan toch niet naar buiten zijn gekomen, of wel?'
  
  'Nee, meneer. Ik ben zeker van niet. De schildwachten bij de deur zijn onmiddellijk naar hun posten teruggestuurd.'
  
  Ik draaide mijn hoofd om, de gang was een gekkenhuis vol boze stemmen. Ik maakte gebruik van mijn meest beschaafde Portugees en riep uit: 'We moeten iedereen hier arresteren, zelfs de officieren.'
  
  Ik betwijfel of de gouverneur of iemand anders tot de dag van vandaag weten wie er riep. Op dat moment bleven ze er niet bij stilstaan om het zich af te vragen, maar namen direct de kreet over. Ik keek toe hoe iedereen die niet direct bij het personeel of de staf van de gouverneur behoorde werd vastgegrepen en gearresteerd, van een furieuze oude kolonel tot en met een bediende en de vriendin van de te betreuren kolonel Andrade.
  
  Mij pakten ze vijf minuten later toen ze me vlak onder hun neus opmerkten. Onderhand was de echte man van het elektriciteitsbedrijf ook aangekomen met zijn pasje en hem pakten ze eveneens op. We werden in een wagen gedreven en onder bewaking weggevoerd. De bewakers waren mannen van de binnenlandse veiligheidsdienst, zoals ik wist dat zou gebeuren. Nu lag de rest bij senor Maximilliaan Parma. Ik hoopte dat die me ook niet teleur zou stellen.
  
  Ditmaal ging ik via de voordeur het gebouw van de binnenlandse veiligheid binnen. Ze brachten ons naar een verhoorkamer, kleedden ons uit en fouilleerden ons. In het landhuis had ik me ontdaan van de stiletto en het armmechanisme. Verder had ik niets bij me in de geest van wapens of uitrusting. Ik wilde het niet te makkelijk maken, te snel of te zeker voor Parma.
  
  Een binnenlandse veiligheidsdienst leeft op routine, zoals alle politieke diensten; maar bij veiligheidspolitie liggen die zaken nog wat sterker. Alles moest volgens het boekje gebeuren; de ervaring heeft hen geleerd dat zoiets het beste werkt en hun temperament zorgt ervoor dat ze ervan houden zo te werken. Als er minder verdachten waren geweest, hadden ze me eenvoudig bij het elektriciteitsbedrijf kunnen navragen en dan zouden ze ontdekt hebben dat ik daar helemaal niet bekend was. En dan was het direct met me gebeurd geweest.
  
  In plaats daarvan, omdat er zovelen te verhoren waren, lieten ze ons allemaal door hetzelfde stap-voor-stap onderzoek gaan - inclusief een aantal uiterst verbolgen officieren - en gingen ze onze verhalen en alibi's na. Ze onderzochten alles wat we bij ons hadden afzonderlijk. Alles wat ik bij me had was wat geld, sleutels, een valse portefeuille, vals rijbewijs, valse familiefoto's, en een klein voorwerp van groot belang ...
  
  'Wie is Manuel Quesada?'
  
  Het was een magere man met een kil gezicht die nog steeds zijn colbertje aanhad toen hij in de deuropening van de verhoorkamer stond.
  
  De ondervragers sprongen in de houding en kropen bijna voor de man met het kille gezicht. Ze hadden het gevonden!
  
  'Die daar, meneer,' zei een ondervrager op mij wijzend.
  
  De magere superieur nam me langzaam op van onder tot boven. Hij hield ervan en een kleine glimlach versierde zijn gezicht. Hij knikte.
  
  'Kom.'
  
  De soldaten duwden me die kant op. We verlieten het vertrek, liepen door een gang waar iedereen stilhield om naar me te kijken en gingen een trap op naar de tweede verdieping. Ik hield mijn gezicht in de plooi, onverstoorbaar en tegelijkertijd zo nerveus als ik maar kon. Dat was niet zo moeilijk, ik was nerveus genoeg: de adrenaline pompte nu snel door me heen. Ik werd naar het kantoor van Maximilliaan Parma gebracht.
  
  De deur werd achter me gesloten. De magere man met de koude ogen ging achter een klein bureau staan. Er bevonden zich nog drie mannen in het vertrek. Allemaal politie, geen soldaten. Maximilliaan Parma zat achter zijn grote bureau en was bezig met een aantal papieren. Enige tijd keek hij niet op. Een heel oude truuk.
  
  'Zo.' sprak hij, zonder nog naar me te kijken, 'dit is Mr. Quesada, nietwaar? Een employé van het elektriciteitsbedrijf.'
  
  Ik slikte. 'Ja ... meneer.'
  
  'Hoe,' hij keek nu op, 'komt het dan dat ze daar nog nooit van je hebben gehoord?'
  
  'Ik ... ik ...,' stamelde ik.
  
  Parma knikte. Een man stond op en sloeg me hard in mijn gezicht. Ik wankelde, maar ging niet neer. Parma keek me aan. Hij knikte nogmaals. Een andere man nam een pistool, plaatste het tegen mijn hoofd en haalde de trekker over. De haan sloeg tegen een lege kamer.
  
  Niemand lachte. Niemand sprak. Parma stond op van zijn bureau en liep eromheen, naar me toe. Hij stopte en keek me recht in mijn ogen. Zijn ogen waren klein en diep geplaatst in zijn gezicht.
  
  'Zo,' zei hij weer. 'Manuel Quesada, een dummy, een moordenaar. Maar een gewone dummy en moordenaar? Nee! Een man die weet dat hij gepakt is en toch nauwelijks achteruit deinst bij een klap. Een man die nauwelijks met zijn ogen knippert, niet terug deinst en helemaal niet jammert als een pistool tegen zijn hoofd wordt gezet. Geen gewone moordenaar, zou je zo denken?'
  
  Ik gebruikte mijn Portugees. 'Ik ... ik begrijp ... het niet.'
  
  'Zo,' het scheen Parma's stopwoordje te zijn. 'Nog steeds Portugees en nog heel goed ook. Een heel lange Portugees, maar het plaatselijke dialect is perfect. Al die prachtige spullen en dat alleen maar voor afleiding. Heel slim en heel doeltreffend.'
  
  'Ze hebben me dat opgedragen. Ze gaven me ...' zei ik in het Portugees.
  
  'Zij?' zei Parma. Hij schudde zijn hoofd, liep terug naar het bureau en nam een klein voorwerp op en liet het me zien. 'Weet je wat dit is? We vonden het bij je sleutels.'
  
  Ik had het daar gestopt zodat ze het zouden vinden: op twee plaatsen. Het was de afgebroken helft van een amulet van het Teken van Tsjaka, de gouden, slapende leeuw.
  
  'Ik ... ik ...' stamelde ik weer. 'Iemand moet het in mijn zak hebben gestopt, excellentie.'
  
  'Dacht je soms dat ik niet weet wat dat is en wat het betekent? Wat het me zegt?'
  
  Als hij het niet wist, was hij niet zo efficiënt als ik dacht en dan zou ik een hoop moeite voor niets hebben genomen. Ik zou ook binnen een uur dood zijn als hij niet wist wat ik hoopte dat hij zou weten. Maar ik zei nog steeds niets.
  
  'Kom mee,' zei hij.
  
  Ze brachten me in het tweede vertrek waar de lange tafel stond met al het bewijsmateriaal. Parma was het soort chef dat er van hield alle materiaal zelf te onderzoeken. Nu lag er, naast al het materiaal van de moord op generaal da Silva, mijn zwarte dummy in overall op de tafel. Als dat niet het geval was geweest, zou ik een hoop werk voor niets hebben gedaan. Parma graaide in het dikke stro dat ik had gebruikt om de overall vol te stoppen en haalde er de tweede helft van de slapende leeuw uit. Hij wendde zich tot mij en liet het me zien.
  
  'Hen kleine vergissing,' zei hij. En toen, in het Engels: 'Maar met hetgeen ik weet een heel belangrijke vergissing, niet?'
  
  Ik keek hem aan en maakte toen eveneens gebruik van Engels. Kunnen we praten?'
  
  Aaahh.' Hij straalde bijna van vreugde en richtte zich toen scherp tot zijn mannen. 'Wacht in mijn kantoor. Ik roep jullie wel. Geen enkele interruptie. Is dat duidelijk? Ik wil met deze man alleen praten.'
  
  Ze vertrokken en sloten de deur achter zich. Parma stak een sigaret op. 'Ten slotte komen we elkaar dan tegen en heb ik alle Hoeven in handen,' zei hij. Hij likte zijn lippen af, terwijl zijn ogen schitterden bij het vooruitzicht dat hij had. 'Killmaster in eigen persoon. N3 in mijn handen, AXE in mijn handen. Jij bent een gepakte moordenaar, Carter, AXE zal dure onderhandelingen met ons moeten voeren. Zeker met mij.'
  
  Ik had het juist gehad: als hij maar een beetje leider van de geheime politie was, zou hij gehoord moeten hebben dat N3 op zijn grondgebied was en kennelijk samenwerkte met de Zoeloe-rebellen. Eenmaal gealarmeerd moest hij ook mijn manier van werken kennen. Dus toen hij de slapende leeuw vond die ik in mijn dummy had gestopt, was hij verwonderd geweest en toen de andere helft bij Manuel Quesada bleek te zitten, wist hij heel zeker dat hij N3 en AXE te pakken had. En AXE was veel te belangrijk om door iemand anders dan hemzelf, persoonlijk, te worden behandeld.
  
  'Een vergissing,' zei ik zuchtend. 'Ik word zeker te oud.'
  
  'Jouw situatie is uiterst delicaat,' zei Parma zacht. 'Tenzij ik een heleboel over AXE te horen krijg, vrees ik dat een moordenaar ...' hij haalde zijn schouders op.
  
  'Kan ik een sigaret krijgen?' Hij gaf me er een en gaf me vuur. 'Zullen we beginnen met wat AXE hier eigenlijk aan het doen is?' Ik rookte. 'Je gelooft toch niet dat ik ga praten, wel?'
  
  'Ik geloof dat we zelfs jou op een goed moment aan het praten zullen krijgen," zei Parma.
  
  'Als je lang genoeg leeft,' zei ik.
  
  'Vergif? Kom nou, je bent helemaal gefouilleerd ...'
  
  Ik stapte naar de dummy toe en legde mijn hand erop. Hij sprong op me af, het pistool in zijn hand en duwde me heftig opzij. Ik struikelde helemaal door de kamer heen. Parma boog zich over de dummy heen om te zoeken wat hij dacht dat ik daarin had verborgen. Hij vond het.
  
  Hij probeerde zich om te draaien, kwam overeind. Zijn gezicht werd blauw. Hij snakte naar adem. Zijn ogen puilden op een afschuwelijke manier uit en in minder dan vijf seconden viel hij dood op de grond neer.
  
  Ik bleef in de uiterste hoek van het vertrek. Het gas, vrijgemaakt door mijn sigaret in de vloeistof te laten vallen waarmee ik het stro had doordrenkt, was het meest dodelijke wapen dat ik kende. Eén keer inademen betekende een onmiddellijke dood. Ik betwijfel of Parma ooit begreep wat hem doodde, of zelfs maar dat hij doodging. Het gebeurde gewoon voor zijn verstand hem iets kon vertellen.
  
  Een politieman die zelf zijn bewijsmateriaal wilde onderzoeken, zou beslist de dummy in zijn kantoor laten brengen. Zeker een officier die persoonlijk met zoiets belangrijks als AXE of N3 wilde onderhandelen. Daar had ik op gerekend en het had gewerkt. Nu was het enige dat ik nog moest doen levend zien weg te komen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 17
  
  
  
  
  Het zou niet zo moeilijk moeten zijn.
  
  Bij zijn sterven had Parma geen enkel geluid gemaakt. Zijn mannen in het andere vertrek hadden de strikte opdracht gekregen daar te blijven en ze waren goed gedisciplineerd. Het zou lang duren voor ook de hoogste in rang, waarschijnlijk die magere man met de kille ogen die me hierheen had gebracht, eraan zou denken binnen te komen, terwijl hem was gezegd buiten te blijven; of zich zelfs maar ging afvragen of er iets verkeerd was gegaan.
  
  Ik kon Parma's kleren niet aan. Ze waren me veel te klein. Maar een tweede deur in zijn kantoor leidde naar de gang en daar was een volgende wachtpost neergezet. Intussen zou het hele kantoor wel weten dat de moordenaar was gepakt, dat hij behoorde bij een geheime organisatie en dat de baas hem nu aan het kraken was. Ze zouden allemaal een eervolle vermelding krijgen en misschien wel promotie maken; de geruchten gaan gewoonlijk snel in een organisatie als die van de geheime politie. Met een beetje mazzel zou de waakzaamheid verslapt zijn en zou nu iedereen grijnzend tegenover elkaar aan de wijn zitten.
  
  Ik overdacht dit alles in die paar seconden dat ik mijn adem inhield, Ik fouilleerde Parma's lichaam, nam zijn pistool en liep naar de deur die naar de gang leidde. Ik maakte die open en zei, Parma's stem imiterend door een zakdoek heen: 'Kom onmiddellijk binnen.'
  
  De soldaat haastte zich naar binnen. Weer die te strakke discipline van een politiestaat. Ik sloot de deur en sloeg hem bijna in dezelfde beweging neer. Hij zakte in elkaar. Hij was bijna van mijn lengte. Ik zou toch zijn uniform hebben gebruikt, maar dit beetje mazzel elimineerde een heleboel risico. Ik kleedde hem uit, trok zijn uniform aan en ging de gang op.
  
  Ik liep snel naar buiten alsof ik een belangrijke boodschap voor Parma moest doen. De wacht bij de andere deur zou me naar binnen hebben zien gaan en zou er niets bijzonders aan vinden om mij gehaast weer naar buiten te zien komen. Hij keek ook nauwelijks op; hij was in een lachend gesprek gewikkeld met twee andere wachtposten die door de opwinding over de arrestatie van de moordenaar hun posten hadden verlaten. De geruchten gingen hier inderdaad net zo snel als ik had verwacht.
  
  De hogere functionarissen die bij Parma waren geweest tijdens mijn verhoor hadden het bevel gekregen in het andere kantoor te wachten en daar zaten ze waarschijnlijk nog steeds te wachten. Ik hoefde niet te vrezen dat een van hen mijn gezicht zou opmerken. Ik haastte me voort door de gonzende gangen, ging naar de benedenverdieping en liep naar de voordeur.
  
  Een schildwacht bij de hoofdingang nam me nieuwsgierig op. Ik maakte het gebaar dat ik een flinke borrel ging drinken en de schildwacht grijnsde. Toen was ik buiten op de donkere straat.
  
  Ik ontdeed me in een volgend steegje van het uniform, kleedde me in de kleren die ik daar weer had verstopt en keerde terug naar mijn goedkope hotel. Daar pakte ik in, betaalde en liep de twee blokken naar de derde kamer die ik had gehuurd. Ik liep naar boven en ging slapen. Ik sliep goed, het was een heel lange dag geweest.
  
  Zelfs de politie- en legerwagens die de hele nacht met loeiende sirenes door de stad kruisten hielden me niet wakker.
  
  De hele volgende dag bleef ik op mijn kamer. Ik keek naar de televisie en wachtte op mijn contactman. De televisie sprak over weinig anders dan de moordaanslagen. Paniek had de stad in zijn greep; de staat van beleg was afgekondigd en het gebied werd afgegrendeld. Op hysterische toon maande de regering tot kalmte. Alles was keurig onder controle, nu het kalf verdronken was. Zo ging dat meestal.
  
  Over een paar weken als er niemand anders meer vermoord werd en er niets meer gebeurde, zou de regering besluiten dat het gevaar geweken was en zou de kolonie weer tot rust komen. Iedereen zou de regering gelukwensen en de regering zou zichzelf gelukwensen voor de ferme maatregelen die de zaak hadden gered en die de lafhartige moordenaar hadden verslagen. Het zou maar bij een paar mensen opkomen, cynici, dichters, schrijvers en een paar verslaggevers, dat de moordenaar misschien gewoon klaar was met zijn werk en weer naar huis was gegaan.
  
  Mijn contactman kwam vlak voor etenstijd in de gedaante van een kapitein van het leger met een eenheid van zijn keursoldaten. Hij bonsde op mijn deur en kondigde mijn arrestatie aan. Ik stond klaar om hen door de deur heen naar de andere wereld te knallen toen de kapitein riep: 'U hoeft u niet te verzetten, senhor. Uw broer is al gearresteerd. Uw werkelijke intensiviteit is bekend, ontsnappen is onmogelijk.'
  
  Het sleutelwoord was 'broer'.
  
  'Welke werkelijke identiteit?' vroeg ik.
  
  'U bent senhor Halfdan Zwart, in dienst van de Malmö Saw and AXE Company.'
  
  Ik maakte de deur open. De kapitein glimlachte slechts eenmaal. Hij beval zijn mannen me naar beneden te brengen. Burgers dromden samen op de stoep. Sommigen spogen naar me. De soldaten duwden me in een commandowagen, de kapitein stapte in en we reden weg.
  
  'Waarheen?' vroeg ik.
  
  De kapitein haalde slechts zijn schouders op. Ik keek hem aan. Er was iets aan hem dat me niet beviel. De kapitein toonde geen nieuwsgierigheid, geen enkele glimlach meer en geen vragen. Er was iets grimmigs aan hem, hij was te alert. En hij keek niet voldoende naar mij.
  
  We reden in een violette schemering de stad uit, de dichte wildernis naar het zuiden in. Het was al donker toen we de binnenplaats van een grote haciënda op het platteland opreden. Soldaten stonden om ons heen in de schaduw. Ook twee helikopters, Eén ervan droeg de kentekenen van de vs. Ik voelde me beter. De kapitein nam me mee naar binnen. 'U moet hier wachten, Mr. Carter,' zei de kapitein.
  
  Hij liet me alleen. Nu beviel het me helemaal niet meer. Ik bestudeerde het grote woonvertrek waar ik stond. Het had zowel een weelderige als rustieke aankleding, als het landgoed van een zeer rijk man van oude familie. Geen Afrikaans landgoed, maar Portugees. De stoelen en tafels, de schilderijen en wapens aan de muur, allemaal was het zo gelicht uit het middeleeuwse Portugal.
  
  Er waren hier geen soldaten, maar voor elk raam zag ik de schaduwen. Ik had het gevoel gevangen te zitten. Maar ik had mijn werk gedaan. Er was niets misgegaan. Of was dat het juist? Had ik mijn werk gedaan en hadden ze me niet meer nodig?
  
  Wist ik te veel? Zodat de belangrijke persoon zich nu wilde verzekeren dat hij me niet meer nodig had? Het was eerder gebeurd. En de kapitein ...
  
  Een deur in de muur tegenover me ging open. Een man kwam de kamer binnen en keek even scherp om zich heen als ik eerder had gedaan: Hawk.
  
  Hij zag me. 'Nick? Wat doe jij hier?'
  
  'Heeft u me dan niet laten halen?' snauwde ik.
  
  Hij keek fronsend. 'Ja, ik heb het contact geregeld om je het land uit te krijgen, maar ... die "order" is toch afgesloten?'
  
  'Ja,' zei ik. 'Maar wat?'
  
  'Ik dacht dat je teruggevlogen zou worden naar Zwaziland,' zei de oude man. 'De minister vertelde me over de telefoon dat hij Belangrijke zaken met me te regelen had. Misschien wil hij je bedanken.'
  
  'Misschien,' zei ik. 'Maar er staan wachten voor alle ramen en de kapitein kent mijn werkelijke naam.'
  
  'Je naam!' Hawk vloekte. 'Verdomme, dat is tegen de hele afspraak in. De minister weet ...'
  
  Een andere deur ging open. 'Wat weet ik, Mr. Hawk?'
  
  Zijn diepe stem, zo indrukwekkend voor zijn geringe postuur, galmde door het vertrek. Daar stond hij, een van de belangrijkste mannen van Portugal, naar Hawk en naar mij te kijken. Hawk was niet geïntimideerd. Hawk is door geen vijf mensen ter wereld te intimideren.
  
  'Dat niemand de naam van N3 mag weten tijdens de opdracht.'
  
  'Maar de "opdracht" is toch voorbij, nietwaar?' zei de kleine man. 'Onze drie mensen zijn dood, heel snel en kundig. Mr. Carter en AXE zijn heel vakkundig.'
  
  'Verdomme,' bulderde Hawk, 'kom ter zake. U heeft gebeld voor een belangrijke, zakelijke aangelegenheid. U zei niet dat N3 hier zou zijn, dat uw mannen hem hierheen zouden brengen, gebruikmakend van de code die ik doorgaf voor het contact om hem te helpen ontsnappen. U wilde hem zo snel mogelijk weg hebben uit Mozambique. Waarom is hij hier dan nog?'
  
  'Het werk is gedaan,' zei ik langzaam. 'Misschien heeft de minister wel de bedoeling zijn betrokkenheid erbij te verbergen nu hij AXE niet meer nodig heeft.'
  
  Hawk lachte dunnetjes. 'Dat zou ik u niet aanraden, meneer de minister.'
  
  Zijn stem had de klank van een milde dreiging, maar als Hawk waarschuwt, heeft hij de macht van AXE achter zich en dat is nooit mild. AXE kan, indien noodzakelijk, een hele natie vernietigen. De minister moest dat weten, maar hij verroerde geen spier op zijn gezicht. Ik begon me werkelijk ongemakkelijk te voelen. Wat...?
  
  'Het werk is gedaan,' zei de minister. 'Maar was dat eigenlijk wel nodig? Drie van onze leidende figuren zijn dood, maar ik vraag me af of er eigenlijk wel een verrader onder zat.'
  
  De stilte hing als een wolk in de weelderige woonkamer, even dodelijk als de gaswolk die Parma naar de andere wereld had geholpen. Ik wierp een blik op de ramen waarachter ik de schaduwen van de wachtposten zag. Hawk keek slechts naar de minister, zijn gezicht stond plotseling ernstig.
  
  'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg de oude man.
  
  'We waren ervan overtuigd dat de rebellen alleen maar al die dingen wisten en konden doen als ze een leider onder een van de regeringsfunctionarissen hadden. Een verrader. We weten dat er een verrader moet zijn, maar misschien zochten we op een verkeerde plaats.'
  
  'Waar had u dan moeten zoeken?' vroeg Hawk zacht.
  
  'Mr. Carter heeft de rebellenleider bij ons gedood,' zei de minister terwijl hij naar mij keek. 'Maar de opstand gaat gewoon volgens plan door. We hebben gehoord dat kolonel Lister binnen een paar uur voor de clandestiene televisie zal verschijnen om het begin ervan aan te kondigen en om op te roepen tot oproer en staking onder de negers. Van onze buren hoorden we dat de rebellen noch gestopt, noch verslagen zijn en dat ze hun plannen zonder merkbare problemen kunnen uitvoeren.'
  
  Nu keek hij naar Hawk. 'Vannacht, op het moment dat ik hoorde van de dood van Parma, gaf ik opdracht tot de geheime troepenverplaatsing van onze keurtroepen van de kazerne naar Imbamba op zestig kilometer hier vandaan. Allemaal volgens plan.' Hij keek naar ons allebei. 'Vroeg deze avond vielen de huurlingen van kolonel Lister onze troepen in Imbamba aan. Hij viel aan bij hun aankomst, terwijl ze nog ongeorganiseerd en niet geformeerd waren en vernietigde hen bijna. Twee weken lang zullen ze voor ons van geen enkel nut zijn. Kolonel Lister wachtte hen op!'
  
  Hawk knipperde met zijn ogen. Ik keek in gedachten voor me uit. Hoe was dat mogelijk ...?
  
  'Maar ...' begon Hawk fronsend.
  
  'Slechts twee mensen wisten van deze troepenverplaatsing af, voor ik het bevel zou geven,' zei de minister. 'Ikzelf en Mr. Carter.'
  
  'En ik,' snauwde Hawk. 'N3 rapporteerde natuurlijk aan mij.'
  
  'En u dan.' zei de minister. De woede klonk nu diep door in zijn stem. 'Ik ... en AXE, en ik heb hen niet ingelicht. Toen begon ik na te denken. Wie van alle betrokkenen hier, heeft zowel contacten met ons als met de rebellen? Wie werkt er voor beide partijen? AXE! Als nou eens niet een van onze functionarissen een verrader was, wie zou dan die rebellen alle inlichtingen hebben kunnen geven waarover zij beschikten? Slechts één bron: AXE.'
  
  De minister knipte met zijn vingers. Door alle deuren stroomden soldaten het vertrek binnen. De minister bulderde: 'Arresteer hen allebei.'
  
  Ik wachtte niet af. Ik aarzelde geen seconde. Misschien was mijn onderbewuste hier al op voorbereid geweest, klaar sinds het moment dat ik deze haciënda bereikte. Ik sloeg twee soldaten neer en dook door het raam. In een regen van glas belandde ik op een soldaat buiten, rolde me om en kwam rennend overeind. Ik wierp mezelf over de muur van de haciënda.
  
  Aan de andere kant veerde ik weer overeind en stortte me in het donkere oerwoud.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 18
  
  
  
  
  Ze kwamen achter me aan. Ik was nog geen twintig meter in het oerwoud of de kogels begonnen al om mijn oren te fluiten, bladeren en takken van de bomen rukkend. Ik hoorde de diepe, furieuze stem van de minister zijn mannen opzwepen. Mocht hij van te voren niet overtuigd zijn geweest, dan zou mijn vlucht nu hem van zijn twijfels verlossen. Maar ik had geen enkele kans: hij zou naar geen enkele verklaring hebben geluisterd, als ik er één had gehad. Maar ik had geen verklaring en wilde ik er een vinden, dan moest ik vrij zijn om dat te doen. Ik had zo het idee dat het antwoord te vinden was in Listers kamp.
  
  Het land rond de haciënda was een mengeling van oerwoud en savanne en de soldaten probeerden het open grasland te gebruiken om mij de pas af te snijden en me in te sluiten in de dichtere oerwoudstroken. Ik hoorde hen overal om me heen en ginds, achter me bij de haciënda, kwam een helikoptermotor kuchend tot leven. Ik zag hem omhoog zwaaien, de nacht in. En zijn zoeklichten speurden de grond af terwijl hij mijn richting op zwenkte. De minister zou meer troepen oproepen, politie, iedereen die hij kon krijgen. Hij kon de hele politiemacht en het hele leger van Mozambique krijgen als hij dat wilde.
  
  Nu zou iedereen achter me aan komen, aan weerskanten van de grens en hier, aan beide zijden van het conflict. Ik zou geen. vrienden meer hebben en Hawk, mijn enige vriend, was nu zelf een gevangene. Ze zouden hem niets doen; daarvoor had hij te veel macht achter zich, maar ze zouden hem vasthouden en voor het moment AXE aan banden leggen. Ergens moest ik zien het antwoord te vinden op wat er was gebeurd en hoe dat was gebeurd. Ik moest kolonel Lister vinden. Tijd was belangrijk geworden.
  
  Er was maar één snelle manier, onder de gegeven omstandigheden de beste manier. Misschien wel de enige manier om te ontsnappen. Het brutale en het onverwachte. Daarvoor had men mij jarenlang opgeleid. Ik ging terug naar de haciënda.
  
  De soldaten en de helikopter zetten hun zwenkende achtervolging voort in de richting waarin ik weggevlucht was. Ik glipte terug langs hen heen als een geest. Maar de minister was geen dwaas. Hij had de mogelijkheid dat ik terug kon komen niet over het hoofd gezien. De haciënda wemelde nog van de soldaten. Niet openlijk, maar ze zaten overal in de schaduwen verborgen, wachtend tot ik een zet zou doen.
  
  Maar de minister had een vergissing gemaakt. Hij had verkeerd gegokt. Hij had Hawk en hij kende de importantie van Hawk. Hij verwachtte dus dat ik zou proberen om Hawk te bevrijden. De wachten waren rond het huis zelf geconcentreerd en waren op hun hoede voor iedere poging om weer in te breken en Hawk te bevrijden. Maar ik dacht er niet aan dat te proberen.
  
  Ik liep langs de muur tot ik een zijpoort vond, forceerde het slot en glipte naar binnen. De Amerikaanse legerhelikopter stond nog steeds op dezelfde plaats. Het was het toestel dat Hawk naar de bijeenkomst had gebracht. De piloot zat waarschijnlijk ergens in het huis gevangen, maar ik had hem gelukkig niet nodig. Slechts één man bewaakte de helikopter. Ik sloeg hem neer met één welgemikte slag, liet hem liggen waar hij neerviel en sprong in de cabine. Ik had hem aan de gang en steeg op voor de soldaten zich realiseerden wat er aan de hand was.
  
  Ik steeg zo snel op als de helikopter kon gaan. Enkele kogels raakten de koepel en het onderstel, maar geen enkele trof mij. Ik vloog schuin in een grote cirkel en zonder lichten verdween ik in de nacht. Ik draaide naar de oceaan om de Portugese helikopter te ontwijken. Vandaar zwenkte ik naar het zuiden, naar de mangrove moerassen en naar het dorp van kolonel Lister.
  
  
  
  Ik zette de helikopter neer op dezelfde richel aan de rand van het moeras waar prins Wahbi's mannen me hadden gepakt. In het duister baande ik me opnieuw een weg door het moeras in de richting van het huurlingendorp. Ik zag of hoorde geen patrouilles en vond de buitenste ring van wachtposten bijna verlaten. In het dorp zelf waren nog een paar schildwachten en de hutten werden bezet door slapende vrouwen.
  
  In een hut vond ik de slapende Indula en de Zoeloevrouw in de zijden mantel die ik had ontmoet in het rebellendorp in het ravijn. Ze moest Listers vrouw zijn. De hut was duidelijk de hut van Lister, groter dan de andere en met zijn veldbureau, maar de kolonel zelf was er niet en evenmin zijn wapens.
  
  Waar was hij? Waar waren de huurlingen?
  
  Ik maakte Indula niet wakker om het te vragen. Wat er ook tussen ons was voorgevallen in de kamer in Wahbi's fort, nu dacht ze natuurlijk dat ik een vijand was en ik had geen enkele manier om te bewijzen dat dat niet zo was. Ik was haar vijand niet en eigenlijk was ik ook niet de vijand van de Zoeloes. Maar mijn opdracht betekende voorlopig nog geen hulp voor hen.
  
  Ik liet haar slapen en glipte terug het moeras in. Daar, in de buitenste ring van schildwachten, zat een man te dommelen boven een lichte mitrailleur. Hij was klein en tanig, met Indiaanse trekken en een verbonden arm. Misschien een Zuid-Amerikaan en in het dorp achtergelaten omdat hij gewond was.
  
  Hij ontwaakte uit zijn dutje met een mes op zijn keel.
  
  'Waar zijn ze?' siste ik in het Spaans.
  
  Hij staarde omhoog en schudde de slaap uit zijn ogen. 'Wat?'
  
  'Haal geluidloos adem, geen geluid,' fluisterde ik, terwijl ik het mes tegen zijn keel drukte. 'Waar zit Lister?'
  
  Zijn ogen rolden in hun kassen, 'Imbamba. Een aanval.'
  
  'Dat was begin gisteravond. Ze zouden al terug moeten zijn.'
  
  Hij keek angstig. Ik wist teveel. Of was hij bang door wat hij wist?
  
  'Ze zouden al terug moeten zijn, klaar om morgen naar het zuiden te trekken,' zei ik. 'Naar het zuiden voor de opstand aan de grenzen.'
  
  Nu was hij heel erg bang. Ik wist te veel. Als ik zo veel wist ... wie wist het dan nog meer ... wat was dan de kans op een succes ... op poen ... beloningen? Hij was een huurling. Zuid-Amerika was ver weg en hij wist waar zijn eerste trouw lag. Waar die voor de meeste mensen ligt: trouw aan zichzelf. Hij slikte moeilijk.
  
  'Ze zijn al op weg, meneer.'
  
  'Waarheen?'
  
  'Naar het noorden, ongeveer vijftien kilometer hier vandaan. De spoorweg van Zwaziland naar Lorengo Marqués.'
  
  'Het noorden? Maar ...'
  
  De spoorweg? De enige spoorweg van Zwaziland naar de zee?
  
  Van het binnenland naar Lorenco Marqués? Van vitaal en strategisch belang en ... ik begon een vermoeden te krijgen. Het noorden!
  
  Ik sloeg de huurling neer. Ik had al voldoende min of meer onschuldige mensen gedood en voorlopig had ik er genoeg van. Het noorden!
  
  Daar zouden de vrijheidsstrijders van Mozambique in opstand komen, ja. Maar het hele plan vroeg om een explosie in de grensgebieden, een geconcentreerde explosie met Listers huurlingen als de hoofdmacht om de Portugezen af te slaan die vanuit het noorden kwamen en de geregelde Zuid-Afrikaanse troepen die vanuit het westen optrokken. Als Lister en zijn vuurkracht naar het noorden trokken, weg van de grens, dan zou dat de Zoeloes, de Zwazi-rebellen en de hoofdmacht van de Mozambiquaanse negers achterlaten om het alleen op te nemen tegen de geregelde troepen van Zuid-Afrika en Zwaziland.
  
  Of erger, als de Portugese troepen naar het zuiden konden trekken, ongehinderd door Listers huurlingen - Lister in het noorden en de Portugese, koloniale troepen in het zuiden - dan zouden de Zoeloes en de andere, zwarte rebellen geen enkele kans krijgen. Het zou er een werkelijk bloedbad worden.
  
  Mijn verdenking werd steeds sterker. Carlos Lister werkte voor de Russen en hij ging de rebellen hier voor de leeuwen gooien. Terwijl zij stierven in hun poging de Portugese troepen en de troepen uit Zwaziland bezig te houden, zou Lister oprukken naar het noorden en Mozambique overnemen. Plotseling wist ik het zeker.
  
  Ik moest de Zoeloes waarschuwen en de andere negers die het met assegaaien en oude geweren moesten opnemen tegen moderne legertroepen. Maar hoe kreeg ik ze zover dat ze mij geloofden? Hoe?
  
  Ik bond de huurling vast en sloop terug naar het lege huurlingendorp. Terug naar de hut waar Indula en de Zoeloevrouw, Listers maitresse, lagen te slapen. Stil stapte ik de hut binnen, boog me over Indula heen en kuste haar één, twee keer en legde toen mijn hand op haar mond.
  
  Met een schok werd ze wakker. Ze probeerde te bewegen, maar ik hield haar tegen, terwijl ik haar mond bedekte. Haar ogen rolden woest en boos terwijl ze naar me opzag.
  
  'Indula,' fluisterde ik. 'Je denkt dat ik je vijand ben, maar dat is niet zo. Ik kan het niet allemaal uitleggen, maar ik had een opdracht en die is nu voorbij. Nu heb ik iets anders te doen: jou en je volk redden.'
  
  Ze worstelde, terwijl ze kwaad naar me opkeek.
  
  'Luister,' siste ik. 'Dit is niet de juiste tijd, versta je me? Lister heeft ons allemaal belazerd. Jou en mij. Hij gebruikt jouw volk en laat het dan barsten. Ik moet hem tegen zien te houden en jij moetje volk waarschuwen. Waar is Damboelamanzi?'
  
  Ze schudde haar hoofd en probeerde in mijn hand te bijten, terwijl haar ogen woest schitterden.
  
  'Luister naar me. De huurlingen trekken op naar het noorden. Begrijp je? Het noorden!'
  
  Ze werd rustiger en keek me nu aan met twijfel in haar ogen. Ik zag de twijfel: het noorden, en de herinnering aan wat er tussen ons was gebeurd in die kamer.
  
  'Ik geef toe dat ik was gestuurd om een paar dingen tegen jullie te ondernemen, dat was politiek. Maar nu sta ik achter jullie, dat is ook politiek, maar nog veel meer. Nu ben ik bezig met hetgeen ik wil doen: zien Lister tegen te houden.'
  
  Bewegingloos keek ze naar me. Ik waagde mijn kans en haalde mijn hand voor haar mond weg en liet haar los. Ze sprong op en staarde me aan. Maar ze schreeuwde niet.
  
  'Naar het noorden?' zei ze. 'Nee, je liegt.'
  
  'Je moet jouw mensen waarschuwen. Zoek Damboelamanzi en vertel het hem. Ik ga nietje mee.'
  
  'Hoe kan ik je geloven, Nick?'
  
  'Omdat je me kent en omdat je me eerder hebt vertrouwd.'
  
  'Vertrouwen? Een blanke?'
  
  'Een blanke, ja. Maar geen vijand. Ik heb mijn eigen werk en ik deed het. Maar nu is dat werk achter de rug en ben ik bij jou.'
  
  'Ik..,' ze aarzelde.
  
  Plotseling hoorde ik een beweging en ik draaide me snel om. De oudere Zoeloevrouw, de vrouw van Lister, was wakker en ze kwam overeind in haar zijden jurk met de gouden gesp die blonk in het zwakke licht.
  
  'Hij liegt, Indula. Het is een blanke spion. Hij kwam hier om onze leider te doden en om de opstand tegen te houden. Hij werkt voor de Portugezen.'
  
  Ik knikte. 'Daarvoor was ik gestuurd. Maar het is anders nu. Ik geloof niet dat er ooit een geheime Portugese leider heeft bestaan. Heb je hem ooit gezien, Indula? Nee, Lister is de enige blanke leider en hij gebruikt het Teken van Tsjaka voor zijn eigen belangen.'
  
  'Luister niet naar hem,' riep de vrouw uit. Ze sprak nu Engels zonder accent.
  
  Indula staarde naar de vrouw, toen naar mij en ik zag twijfel groeien in haar gezicht. Misschien herinnerde ze zich nu andere, kleine twijfels uit het verleden.
  
  'Shibena,' zei ze langzaam, 'dat Engels van je, dat is nu erg goed. Waar heb je het geleerd?'
  
  'Ik ben beter getraind dan je weet,' zei de oudere vrouw ruw. 'Voor onze zaak. Deze man ...'
  
  'Het is Listers vrouw,' zei ik. 'Luister je naar Listers vrouw, Indula?'
  
  Indula scheen na te denken over dingen die ze zich herinnerde. 'Waar kom je vandaan, Shibena? Hebben we je ooit gekend voor kolonel Lister hier kwam? Je kwam bij ons als zijn afgevaardigde. Een Zoeloe kwam voor hem dus we vertrouwden hem, maar
  
  Shibena ging tot actie over. Een snelle, geoefende aanval. Een lang mes in haar donkere hand, de spieren glommen onder haar zwarte huid. Het was een aanval op mij. Ze reageerde zo snel en zo goed dat ze me zeker te pakken zou hebben gekregen als Indula niet ook tot handelen over was gegaan. Met een reflex beschermde ze me. Omdat we elkaar bemind hadden? Wat het ook was, Indula handelde spontaan en stapte in Shibena's weg. Shibena sloeg haar opzij met een snelle slag van haar vrije hand en Indula werd opzij geworpen als een veertje. Maar het was net voldoende. De dolk miste mijn hart op een haar na en gaf me een jaap in mijn zij. Ik haalde snel uit en sloeg Shibena op de punt van haar kaak. Ze ging neer als een gevelde stier. Ik had zo hard mogelijk geslagen.
  
  Ik greep Indula bij haar hand. 'Kom mee.'
  
  Ze verzette zich niet meer en liep met mij de tent uit door het bijna verlaten kamp. We gingen langzamer lopen en ik waarschuwde haar stil te zijn. We glipten door de ring van schildwachten bij de post waar de neergeslagen huurling nog steeds gebonden lag. Hij probeerde het niet lastig te maken voor ons. Wellicht tevreden dat hij daar gebonden lag en ons niet verder in de weg kwam.
  
  We kwamen bij de helikopter. In het donker steeg ik op van de rotsrichel en zwenkte de machine naar het noorden. Indula nam me de hele tijd ongerust op, nog niet helemaal overtuigd van me. Ik moest de huurlingen zien te vinden.
  
  Ik vond hen. Ze waren naar het noorden, zoals de man had gezegd. Een stil kamp zonder vuren, langs de spoorlijn van Zwaziland naar Lorenco Marqués, veertig kilometer ten noorden van het punt waar ze hadden moeten zijn en slechts uren verwijderd van het moment dat ze veertig kilometer de andere kant van het dorp op hadden moeten zijn.
  
  'Voor vanmiddag twaalf uur kunnen ze geen tachtig kilometer hebben afgelegd,' zei ik. 'Overtuigd?'
  
  Indula keek naar beneden. 'Er zou een reden voor kunnen zijn.'
  
  'Oké,' zei ik. 'Laten we dat eens uit gaan zoeken.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 19
  
  
  
  
  Een grijs ochtendgloren begroette ons toen we landden op een kleine open ruimte op zo'n anderhalve kilometer ten zuiden van de huurlingen. Het oerwoud was hier overgegaan in laag struikgewas en savanne. Het was stil, de wilde dieren hielden zich verborgen. Mensen verstoorden het land.
  
  Voorzichtig begaven we ons in de richting van de spoorweg en de kleine legershelters van de huurlingen die in een lijn achter elkaar waren neergezet. Ze waren in vol alarmtoestand. Patrouilles in het veld die de omgeving streng bewaakten. Het leek erop dat kolonel Lister niet wilde dat iemand hen ontdekte voor hij klaar was. Vanaf een passerende trein zou niemand enig teken van de soldaten kunnen opvangen. Het zou niet zo eenvoudig worden om het kamp binnen te komen. Ik zag Listers tent bijna in het midden, veilig en goed bewaakt. Ik zag nog iets, of zag juist iets niet.
  
  'Waar zijn Damboelamanzi en de andere negers?' vroeg ik. Indula was niet op haar gemak. 'Misschien zijn die op patrouille?'
  
  'Misschien,' zei ik.
  
  We trokken om de buitenste ring wachtposten heen. Hoewel ik voor mij geen veilige weg het kamp in kon ontdekken, kon Indula gewoon naar binnen lopen.
  
  'Als ik het juist heb, kun je wel naar binnen lopen maar niet meer naar buiten,' zei ik haar.
  
  'Als ik Lister zou kunnen bereiken en oog in oog met hem zou kunnen staan, is het voldoende," zei ze. 'Maar jij, ze zouden jou ...'
  
  Een tak brak in de grijze ochtend. Ik duwde Indula plat op de grond en hield mezelf zo goed mogelijk gedekt. Weer brak een tak en een vormeloze, bruine gestalte kwam langs de rand van het oerwoud en stopte om uit te kijken over de struiken en de savanne. Een Arabier. Een van de mannen van de dode prins Wahbi! Wat moest die hier? Ik zette dat probleem onmiddellijk uit mijn gedachten. Voorlopig maakte het niets uit. Waarschijnlijk hield Khalil al Mansoer de huurlingen in de gaten voor zijn Portugese 'vrienden'. Maar dit was mijn kans.
  
  Ik gleed op hem af. Hij heeft nooit geweten wat hem overkwam. Ik sloeg een lus om zijn hals en wurgde hem. Snel kleedde ik hem uit en trok zijn bruine burnoes en zwarte khaffia aan, smeerde mijn gezicht in met aarde en trok de khaffia dicht om mijn gezicht en mijn kin.
  
  'Met jou,' zei ik tegen Indula, 'zouden ze verwonderd kunnen zijn. Maar jij met een Arabier samen kunnen het halen. Laten we gaan.'
  
  We liepen zacht, maar gemakkelijk, naar het kamp. De eerste schildwacht riep ons aan. Indula indentificeerde zichzelf en zei tegen de man dat de Arabier Kolonel Lister wilde spreken. Ik had mijn hand op het pistool met geluiddemper onder mijn gewaden. Ik verstrakte.
  
  De wacht knikte. 'Loop maar door. De kolonel is in zijn tent.' Indula keek even naar mij. Ik hield mijn gezicht zonder uitdrukking. De wachtpost was niet verbaasd geweest een Arabier te zien. Hij scheen ongeruster te zijn over Indula's aanwezigheid hier. De twijfel verdween uit haar ogen.
  
  We liepen recht door het verborgen kamp. De in het groen geklede huurlingen namen ons nieuwsgierig op. maar ondernamen niets tegen ons. Twee wachtposten lieten ons doorlopen, na Indula te hebben gevraagd wat ze hier deed, waarom ze niet in haar dorp was.
  
  'We hebben een belangrijke boodschap voor de kolonel,' zei ze. Ik sprak in het Arabisch. 'Een boodschap van Shibena. Ze stuurt me naar kolonel Lister.'
  
  Indula vertaalde het en vroeg toen: 'Waar is Damboelamanzi?'
  
  'Op een missie,' zei de schildwacht.
  
  Hij liet ons passeren. Toen zag ik de Duitser, majoor Kurtz. Hij stond voor kolonel Listers tent en keek ons recht aan. Ik verborg mijn gezicht zo veel ik kon. We liepen door. Kurtz kwam naar ons toe om ons voor Listers tent te ontmoeten. Hij staarde naar mij en wendde zich toen plotseling tot Indula.
  
  'Waarom ben je hier, vrouw?' snauwde hij tegen haar in het Swahili. 'Wie heeft je verteld dat we hier waren?'
  
  Dat was rotzooi, de gevaarlijke vraag. Indula gaf geen krimp. 'Shibena,' zei ze kalm. 'Ze heeft een belangrijke boodschap voor de kolonel.'
  
  'Oh ja?' zei Kurtz. Al zijn aandacht was op het meisje gericht. Hij maakte zich niet druk om de zwijgende Arabier. 'Shibena zou geen boodschap sturen zonder wachtwoord. Wat is het?'
  
  'Ze heeft me geen wachtwoord gegeven.' zei Indula. 'Hebben bondgenoten wachtwoorden nodig? Een Zoeloe die je kent, een rebel en een dochter van een stamhoofd, majoor Kurtz?'
  
  De benige Duitser kneep zijn ogen samen. 'Misschien niet, maar ik wil die boodschap horen. Kom mee, jullie allebei.'
  
  Hij had zijn Luger in zijn dikke hand. Hij gebaarde ons een tent binnen die naast de kwartieren van kolonel Lister stond. We gingen naar binnen en ik spande mijn spieren om hem te bespringen. Het was riskant, als hij een geluid maakte, waren we de klos en zouden we nooit meer levend uit het kamp wegkomen. Maar ik had ...
  
  Er was ineens verwarring aan het andere eind van het kamp. Kurtz draaide zich om. Ik kon niet zien wat het was, maar dit was mijn kans om hem snel te grijpen. Ik kwam in beweging. Hij liep weg en schreeuwde naar de schildwacht.
  
  'Bewaak die twee in de tent en houd ze daar tot ik terug ben.'
  
  Hij beende weg naar de opschudding toe. De schildwacht kwam naar de opening, duwde ons met zijn geweer naar binnen, naar de achterwand toe, en sloot de flap van de tent. Zijn schaduw gaf aan dat hij met zijn gezicht naar de vlakte stond, waakzaam. 'Nick,' zei Indula, 'als Kurtz om een boodschap vraagt, wat kunnen we hem dan vertellen?'
  
  'Ben je nu overtuigd?'
  
  Ze keek een andere kant op. 'Het is vreemd dat Kurtz me niet vertrouwt. Vreemder nog dat Shibena een wachtwoord zou hebben., Het verbaasde Kurtz niet dat Shibena wist dat ze hier waren, hier in het noorden.'
  
  'Ze loog,' zei ik.
  
  'Maar er zou toch een reden voor kunnen zijn,' zei Indula. Het is moeilijk om je vertrouwen te verliezen, om je dromen over vrijheid in rook op te zien gaan. Ze wilde Lister en Shibena geloven, een vrouw van haar eigen volk.
  
  'Damboelamanzi zou hier moeten zijn.' zei ik. 'Hij is jouw contactman en hij zou dicht bij Lister moeten zijn.'
  
  'Ja, maar . .
  
  Ze moest een uiteindelijk bewijs hebben. Kolonel Listers tent was de enige plaats waar we wellicht zouden krijgen wat zij moest hebben.
  
  Kurtz had ons in zijn haast niet gefouilleerd. Ik pakte mijn mes en maakte een snee in de achterwand van de tent. Achter Listers tent stond een schildwacht. Daar voorbij lag de buitenste ring wachtposten net onder de spoordijk ingegraven. Ze stonden op wacht en hielden alleen de spoorbaan in de gaten. Verderop links stonden twee andere schildwachten en schenen naar iets aan het einde van het kamp te kijken, weg van de spoorbaan.
  
  'Er is een wacht aan de achterkant die ons zeker zal zien,' zei ik tegen Indula. 'Er is een goede kans dat Kurtz niet met hem heeft gesproken. Ik maak een opening in de achterkant van de tent en dan ga jij naar buiten en praat met die wachtpost. Hij zal je zeker herkennen. Leid hem op de een of andere manier af, wat je maar kunt bedenken en krijg hem zover dat hij de andere kant op kijkt.'
  
  Ze knikte. Voorzichtig sneed ik de achterwand open. De schildwacht zag het niet. Indula glipte naar buiten en liep nonchalant op de schildwacht af. Het was een goede schildwacht, hij merkte haar op op het moment dat ze op hem af liep. Hij nam haar op de korrel en liet toen langzaam zijn geweer zakken. Hij glimlachte. Ook mazzel, het was een jonge man die waarschijnlijk behoefte had aan een meisje.
  
  Ik wachtte af.
  
  Ze liep dicht op de jonge schildwacht toe, een Spanjaard zo te zien, een jonge vuurvreter in dienst van de grote kolonel Lister. Ze spraken met elkaar en Indula was ondanks haar jeugd al geruime tijd guerrilla. Ze zag wat ik had gezien: hij wilde een vrouw. Ze stond nu heel dicht tegen hem aan. Ik zag hem verstrakken. Het was tegen alle regels en opleidingen in dat een schildwacht iemand zo dicht in de buurt liet komen. Ze kalmeerde hem en ik zag dat ze haar rug kromde om haar borsten bijna tot bij zijn gezicht te brengen. Naakte borsten, ze droeg slechts het voorschot van de vrouwelijke Zoeloe. Hij likte langs zijn lippen, liet zijn geweer op de grond steunen en hield het slechts vast met één hand.
  
  Ze liet hem omdraaien en ik zag dat zij overal om haar heen keek om er zeker van te zijn dat de andere wachtposten niet keken. Toen knikte ze.
  
  Ik kroop door de opening naar buiten en liep snel op de schildwacht af. Hij hoorde me, draaide zich snel om en probeerde zijn geweer omhoog te brengen. Zijn ogen verwijdden zich plotseling en werden toen glazig. Ik ving hem op voor hij kon vallen. Indula had haar kleine, scherpe dolk in haar hand. Ze wist precies waar ze iemand moest raken.
  
  Ik keek snel om me heen. Geen van de ingegraven huurlingen keek onze kant op. De twee schildwachten verderop hadden het te druk met ergens anders naar kijken. Ik bracht de dode schildwacht naar de achterkant van Listers tent. Het was een dubbele tent, met de slaapafdeling achterin, maar ik moest het riskeren. Ik sneed de achterwand open en we droegen de dode schildwacht naar binnen.
  
  Het enige meubilair bestond uit het Spartaanse veldbed van de kolonel, een kist en een canvasstoel. Verder was de slaapafdeling leeg. We legden de dode schildwacht onder het bed. In het voorgedeelte bewoog zich evenmin iets. Ik gluurde door een kier en zag dat Lister alleen achter zijn veldbureau zat te werken. Hij droeg zijn pistool, mes, munitiegordel en de schouderbanden van zijn rugzak. Hij was klaar om direct te vertrekken. Zijn draagbare veldarchieven stonden links van zijn bureau met de deksel open. Ik knikte naar Indula. Die kasten moesten we hebben. Ze keek me afwachtend aan. Ik had die lijkkleurige kolonel ter plekke kunnen doden en dan hopen het er levend af te brengen, maar als ik hem doodde voor ik het bewijs had zou Indula me nooit geloven.
  
  'Luister,' fluisterde ik. 'We zullen moeten wachten tot hij de tent verlaat. Of tot we hem er op de een of andere manier uit weten te krijgen. Misschien ...'
  
  Ik maakte mijn zin niet af. Voor het zover was, stond Lister op en kwam Kurtz de tent binnen. Hij zag er niet op zijn gemak uit.
  
  'Een bezoeker, kolonel,' zei de Duitser.
  
  De flap van de tent werd weggetrokken en Khalil al Mansoer kwam gebogen de tent in, rechtte zijn rug en kwam glimlachend op de kolonel af.
  
  'Een waar genoegen, kolonel,' zei hij in het Engels.
  
  Lister knikte. 'Mijn deelneming, al Mansoer. De dood van de prins was een schok voor ons allen.'
  
  Lister sprak eveneens in het Engels. Het was waarschijnlijk de enige taal die zij gemeen hadden. Khalil al Mansoer ging glimlachend zitten. Er was een sterke gelijkenis tussen de beide mannen; beiden zagen eruit als spookachtige wolven die om elkaar heen draaiden. Al Mansoer bleef glimlachen.
  
  'Een schok, maar gelukkig geen onherstelbare tragedie,' zei de Arabier. 'Verlopen je plannen voorspoedig?'
  
  'Uitstekend,' zei Lister. 'Heb jij plannen, al Mansoer?'
  
  'Zoals alle mannen,' zei Khalil. 'De prins heeft je goed geholpen door de lastige zwarte rebellen van je over te nemen die bij je kwamen voor hulp en steun. Je leek een vriend, een man die vluchtelingen hielp en zich er dan zonder herrie van ontdeed.'
  
  'De prins deed er verstandig aan ze als slaven te verkopen,' zei Lister. 'Het puikje van de zwarte jonge mannen, sterk en heethoofdig. Zijn rijke klanten hielden daarvan. Mijn invloed bij de stamhoofden maakte het eenvoudiger om andere vrouwen als slaven te krijgen. Zo kun je elkaar wederzijds helpen.'
  
  Ik keek naar Indula. Haar donkere gezicht was bijna grijs. Er brandde haat in haar ogen. Nu wist ze hoe het was gekomen dat ze gevangen genomen werd door de mannen van prins Wahbi toen ze dacht 'veilig' te zijn in Listers kamp. Lister had alle negers die hij zogenaamd redde, doorgegeven aan Wahbi om ze door hem als slaven te laten verkopen, zodat ze niet per ongeluk zouden ontdekken dat Lister van alle walletjes meeat.
  
  Ze keek naar mij en knikte: ze geloofde me nu. In het andere gedeelte van de tent begon Khalil weer te spreken.
  
  'Wederzijds voordeel,' zei de Arabier. 'Is er enige reden dat het niet voortgezet zou worden, met mij in plaats van de prins?'
  
  'In het geheel geen reden,' stemde Lister in. 'Als je zijn plaats kunt behouden, al Mansoer.'
  
  'Zijn plaats en zijn beloften,' zei Khalil. 'Onze steun voor jou in Lorenqo Marqués, Mbabane en Kaapstad, in ruil voor jouw aanvaarding van onze, wel, zakelijke transacties.'
  
  'Heb ik jouw steun nodig in die plaatsen, al Mansoer?'
  
  Khalil glimlachte weer. 'Kom nu, kolonel. Ik ken je plannen. Terwijl de Zoeloe- en Zwazi-rebellen door het ontbreken van jouw steun verpletterd zullen worden als de Portugese koloniale troepen naar het zuiden trekken, sla jij hier in het noorden toe. Je wilt proberen het gezag over te nemen.'
  
  'Het bevrijdingsfront van Mozambique grijpt die macht,' zei de kolonel. 'De orde zal vanuit de chaos hersteld worden.'
  
  'Een chaos die jij zelf schept door de rebellen in de steek te laten, de Zuid-Afrikanen bezig te houden in Zoeloeland en de Portugese troepen in verwarring te brengen en te laten decimeren door de rebellen. Een bloedbad dat jij gaat beëindigen door je zwarte medewerkers in te schakelen.'
  
  Kolonel Listers ogen gloeiden. 'Wij worden de volledige macht van het bevrijdingsfront van Mozambique. De wereld zal om een einde van het bloedvergieten roepen. Wij zullen dan de enige macht zijn die de orde kan herstellen. We zullen onder-handelingen voeren met Lissabon en dan de macht overnemen: een vrije natie, maar dan in onze handen.' Hij keek naar Khalil. 'Ja, steun van Kaapstad, Lissabon, Rhodesië, zelfs die van Zwaziland kan helpen. Je mag je “zaken” houden, Khalil. Een geringe prijs voor macht.'
  
  'Jij neemt de macht over voor de Russen. Weet je zeker dat zij het ermee eens zullen zijn?'
  
  'Ik ben het ermee eens,' snauwde kolonel Lister hem toe. 'Ik neem het gezag in Mozambique over voor mezelf, voor ons. Geld en macht, een rijk land.'
  
  Khalil lachte. 'Ik zie dat we allebei mannen van de wereld zijn. We zullen het goed met elkaar kunnen vinden, kolonel.'
  
  'En ik,' zei Kurtz, 'wij allemaal. Een hoge post, goud, een villa, bedienden, waar kun je anders voor vechten?'
  
  Ze lachten nu allemaal, naar elkaar glimlachend als gieren op een dode tak.
  
  Indula's fluistering klonk bijna te luid. 'We moeten hen doden.'
  
  'Nee,' fluisterde ik. 'Eerst moeten we jouw mensen redden. Ze zullen vernietigd worden. Als ik Lister een beetje begrijp, dan zal hij meer doen dan zich alleen maar afzijdig houden. Hij zal jullie plannen verraden en Zuid-Afrika waarschuwen. We moeten jouw volk redden en Lister tegenhouden.'
  
  'Maar hoe kunnen wij alleen ...'
  
  'Ik geloof dat ik een manier zie,' zei ik zacht. 'Een kans. Misschien dat Khalil en zijn mannen ons een kans geven en die moeten we nu aangrijpen. Doe wat ik zeg. Jij neemt Khalil. Geen geluid. Nu!'
  
  We kwamen in het voorgedeelte van de tent. Binnen een ogenblik had Indula haar dolk op de keel van Khalil voor hij zelfs maar een centimeter uit zijn stoel omhoog had kunnen komen.
  
  Ik zette mijn pistool met geluiddemper op het hoofd van Lister en siste tegen Kurtz:
  
  'Niets, hoor je! Geen enkel geluid!'
  
  Ze bewogen zich niet. Bange ogen keken op naar Indula en staarden naar mij in mijn bruine burnoes. Wie was ik? Ik maakte mezelf niet bekend, maar ik denk dat Kurtz zag wie ik was. Hij verbleekte. Ik was Killmaster, ik meende wat ik zei.
  
  'We gaan nu allemaal naar buiten,' zei ik zacht. 'Kurtz voorop met Indula. Je bent dood voor je het weet, sergeant, ik zou dus maar oppassen voor haar mes. De kolonel en Khalil zullen samen met mij achteraan lopen, zoals de goede Arabische gewoonte dat voorschrijft. Glimlach, praat en denk eraan dat we niets te verliezen hebben door jullie te doden als we ontdekt worden. Zorg ervoor dat we niet tegengehouden worden.'
  
  Ze knikten en ik knikte naar Indula. Het meisje ging als eerste met Kurtz, haar mes op een plek van zijn rug waar de eerste steek hem al zou doden. Ik liep achter Khalil en Lister. Langzaam liepen we door het centrum van het kamp; de kolonel en Khalil babbelend en glimlachend met Khalils Arabische volgeling achterop lopend. Als een van de schildwachten of van de andere huurlingen zich herinnerde dat Khalil zonder een van zijn mannen de tent was binnengegaan, dan zou hij er toch geen vragen over stellen. Waarom zou hij ook? De kolonel maakte zich geen zorgen en Kurtz liep glimlachend voorop met het Zoeloemeisje dat ze allemaal kenden.
  
  Zolang Kurtz, Lister en Khalil niet dapper - of dwaas - werden, was alles heel eenvoudig. Ze werden het niet, dus het werd eenvoudig. We passeerden de buitenste ring wachtposten en liepen tot voorbij de rand van het oerwoud. Vlak voor ons was een met gras begroeide heuvel. Ik liet ze allemaal naar boven lopen, tot vlak onder de top, liet ze stilhouden en gluurde er toen zonder gezien te worden overheen,
  
  Zo'n vijftig meter verderop zag ik een aantal van Khalils Arabieren wachten. Iets verderop vertelde een beweging in de struiken dat de rest van de mannen van de dode prins Wahbi zich daar bevonden.
  
  Ik draaide me om en zag dat de ring van huurlingen op zo'n meter of honderd verderop rustig was. Een paar huurlingen keken terloops naar hun commandant en diens luitenant. Een conferentie op hoog niveau met Khalil. Welke soldaat maakte zich nou druk om dat soort dingen? Ze zouden wel te horen krijgen wat ze moesten doen, dus ze ontspanden zich.
  
  Het zou wel kantje boord worden. Ik haalde diep adem en gebaarde naar Indula. Ik gaf haar de Luger uit de holster van Kurtz.
  
  'Bewaak Lister en Kurtz,' zei ik fluisterend. 'En als ze een vin verroeren, schiet je hen neer.'
  
  Zij knikte. Ik nam Khalil bij zijn arm, mijn pistool in zijn rug, en wandelde met hem naar de top van de heuvel. Toen ik er zeker van was dat zijn mannen hem daar hadden zien staan, verwijderde ik de geluiddemper, schoot hem tweemaal in de rug en begon in het Arabisch te schreeuwen.
  
  'Ze hebben Khalil al Mansoer gedood. De huurlingen. Ze hebben onze leider gedood. Val aan! Val aan! Allah il Allah. Val aan!'
  
  Snel draaide ik me om en dook weg, uit het gezicht. Ik hoorde de Arabieren en Wahbi's zwarte soldaten. Kolonel Lister en Kurtz stonden als aan de grond genageld van schrik.
  
  Aan de grens van het kamp waren nu alle huurlingen overeind gekomen en officieren haastten zich naar voren om te kijken. Links waren de Arabieren al vloekend aan het schieten.
  
  'Schiet hen neer,' gilde ik naar Indula.
  
  Ze schoot Kurtz neer en bracht toen het pistool naar Lister. De kolonel was net een fractie sneller en dook in dekking bij een kleine uitholling achter een rots. Indula's schot miste. Ik miste. Huurlingen schreeuwden: 'De Arabieren! Ze hebben majoor Kurtz en de kolonel neergeschoten. Vuur! Vuur!'
  
  In vijf talen schoten de bevelen langs de linie soldaten heen en weer. Mitrailleurs begonnen te ratelen. Granaten explodeerden. De Arabieren stormden naar voren, gebruikmakend van dekking. Ze hadden Khalil gevonden.
  
  Ik schreeuwde naar Indula. 'Laat hem maar. Kom mee!'
  
  Rechts van ons was het oerwoud nog steeds vrij. Op geen enkele manier kon Lister nu de strijd nog keren. Hij kon hem alleen maar laten uitwoeden. Hij zou het winnen, maar de huurlingen zouden behoorlijk aangeslagen zijn en ik had nog meer voor hen in petto.
  
  We renden door het oerwoud, met Indula's borsten opwippend als vrije vogels. Ik wilde haar hebben, maar ik wist dat er nog teveel moest worden gedaan. We kwamen bij de helikopter, terwijl de Arabieren en de huurlingen achter ons in een felle strijd waren gewikkeld.
  
  We stegen op zonder dat een schot op ons werd afgevuurd en zwenkten naar het zuiden. Ik stelde de radio in op de Portugese legerfrequentie. Ik identificeerde mezelf en vertelde van kolonel Listers plan, gaf de plaats van de strijd op en zei hen niet naar het zuiden te gaan, maar recht op kolonel Lister af. Ik gebruikte de naam van de minister en bleef de boodschap herhalen tot we de grens van Zoeloeland hadden gepasseerd. Ik zette het toestel neer bij het dorp in het ravijn waar ik eerder met Indula was geweest.
  
  'Waarschuw de mensen,' zei ik toen ze uitstapte. 'Vertel het! Ze zullen jou geloven. Stuur ijlboden en houd je mensen tegen. Het spijt me, maar er komt wel weer een dag.'
  
  Ze knikte. Haar ogen waren zowel vochtig als stralend. 'Nick?' Ik glimlachte. Solomon Ndale en zijn mannen kwamen aangerend. Toen ik naar het noorden zwenkte, zag ik haar tegen hen praten. Ze snelden terug naar het dorp en ik zag boden naar alle richtingen uitwaaieren. We hadden het gehaald. De opstand zou gestopt worden. Er zou geen bloedbad komen. De vrijheid zou later moeten komen voor de Zoeloes. Maar hij kwam en ze zouden dan nog leven om de vrijheid binnen te halen en te gebruiken.
  
  Weer gebruikte ik de radio en begon mijn boodschap aan de Portugezen te herhalen. Zonder opstand was een aangeslagen bende huurlingen geen partij voor de Portugese troepen. Mozambique zou ook op haar vrijheid moeten wachten, maar zelfs de Portugezen waren nog beter dan de bittere soort vrijheid van kolonel Lister.
  
  Ik bleef doorgaan met mijn waarschuwing, het rapporteren van Listers plan. Een stem kwam door.
  
  'We hebben je gehoord,' zei de diepe stem, die ik onmiddellijk herkende. 'Onze troepen zijn onderweg. Ditmaal zullen ze ons niet ontsnappen.'
  
  'Dat is maar beter ook,' zei ik. 'En Hawk, minister?'
  
  'Hij is vrij.'
  
  'Doe ook een inval in hun dorp,' zei ik, waarna ik de locatie ervan opgaf.
  
  'Dank je,' zei de stem van de minister. Hij aarzelde. 'Ik ben je mijn excuses schuldig, Mr. Carter. Maar ik vraag me nog steeds af. .
  
  'Later,' zei ik kortaf, terwijl ik de radio afzette.
  
  Het was voorbij. De opstand was gestopt, het bloedbad voorkomen en de huurlingen voorlopig buiten gevecht gesteld. Maar het was nog niet helemaal voorbij. Ik had nog een stuk onafgemaakt werk.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 20
  
  
  
  
  Zacht stapte ik door de schaduwen van het moeras. Het was net voorbij het middaguur en de moerassen rond het huurlingendorp werden geregeerd door de stilte. Ze waren allemaal weg. De posten voor de schildwachten leeg en verlaten. Het bericht was hier bekend geworden.
  
  Ik stopte aan de rand van het dorp. Zelfs de vrouwen waren weg, allemaal. Niets bewoog zich in de middagzon. Er lagen een paar lichamen verspreid, negers en huurlingen, alsof er een twist was geweest, alsof een paar persoonlijke rekeningen waren vereffend voor de huursoldaten wegvluchtten naar die vluchthavens die ze konden bereiken. Ze zouden wel in veiligheid komen. Er was altijd wel iemand in deze wereld die mannen wilde huren; mannen die wel wilden vechten zonder vragen te stellen.
  
  Gieren cirkelden boven het dorp. Sommige zaten in de bomen aan de rand, maar geen enkele kwam naar de grond. Nog steeds was hier iemand in leven. Of, er was nog steeds een levend iemand in dit dorp. Ik trok mijn automatische pistool en liep langzaam verder tussen de stille hutten in de hete zon die door de bomen naar beneden filterde.
  
  Als ik gelijk had, zou kolonel Carlos Lister niet bij zijn mannen zijn gebleven op het moment dat hij wist dat zijn spel voorbij was. Hij had een radio, hij zou het dus kunnen weten. Onderhand zouden de Portugese koloniale troepen overal rond zijn manschappen zwermen. De spoorweg zou het gemakkelijk maken de plaats te bereiken waar ze tegen de Arabieren hadden gevochten. Lister zou vertrokken zijn toen hij eenmaal de troepen zag, als hij niet eerder was gevlucht toen hij wist dat ik ervandoor was om alles wereldkundig te maken.
  
  De vraag was alleen of hij in zijn eentje zou vluchten, met een jeep of een commandowagen, of zelfs een helikopter als hij die ergens had verstopt, wat me niet verbaasd zou hebben. Of zou hij een stel van zijn mannen meenemen? Nu Kurtz dood was, geloofde ik niet dat hij in gezelschap van iemand anders was. Om weg te vluchten van je eigen mensen is voor een groep heel wat gevaarlijker dan voor een man alleen. Je weet nooit of die vertrouwde mannen die je hebt meegenomen in de hitte van het gevecht ineens gaan denken dat je een lafaard bent door te vluchten.
  
  Nee, kolonel Lister was zelf soldaat en hij zou alleen zijn weggeglipt als hij ertoe in staat was. Hij was alleen trouw verschuldigd aan zichzelf en aan zijn toekomstige werkgever die hij nodig had en die hem kon gebruiken. Vooral als hij een ontsnappingsroute had voorbereid, een ontsnappingsplan alleen maar voor het geval dat, wat zeker zo was.
  
  Een ontsnappingsplan en fondsen: geld, poen, belangrijke papieren die verkocht konden worden of gebruikt voor chantage. Hij moest een soort van schat hebben en waar anders dan hier in dit dorp, waarschijnlijk onder de hoede van zijn vrouw. Daarom was ik hier. Als Lister niet hier terugkwam, zou ik hem op een goed moment wel ergens anders treffen, maar ik verwachtte dat hij hierheen kwam en nu vertelden de gieren me dat er een levend iemand in het dorp was.
  
  Voorzichtig liep ik verder tussen de hutten, luisterend naar het zwakste geluid: het breken van een takje, het kraken van een deur of muur, het spannen van de haan van een geweer of pistool, het geluid van een mes dat uit een schede getrokken werd. Ik hoorde niets, behalve wat schoten in de verte. Dat moesten de huurlingen zijn die nu werden gepakt door de Portugese troepen. Het zou niet lang duren, huurlingen vechten niet lang door als de slag eenmaal verloren is. Ze verdwijnen, zoals zij in dit dorp waren verdwenen.
  
  Ik hoorde in de verte schieten en het gebulder van straaljagers veraf en dichtbij. Straaljagers die hoog boven het dorp langs vlogen en straaljagers die naar het zuiden gingen, voorbij de grens. Dat moesten de Zuid-Afrikanen zijn die nu, naar ik hoopte, geen enkel doelwit kregen. Maar ik had wel een doelwit.
  
  Ik bereikte Listers hut en zag Damboelamanzi. De lange Zoeloe lag in het stof bij Listers hoofdkwartieren. Hij was dood, in het hoofd geschoten. Ik hoefde niet dichterbij te komen. Zijn dode hand omklemde een assegaai. Hij was gestorven terwijl hij vocht met iemand en de assegaai in zijn hand deed me denken aan het moment dat hij Deirdre Cabots hoofd had afgeslagen. Het speet me niet de Zoeloe dood in het stof te zien liggen.
  
  Ik keek neer op zijn lichaam toen ik het lage zingen hoorde. Een diep, melancholiek zingen. Het kwam uit de hut van Lister. Voorzichtig ging ik naar binnen, bukkend, maar het automatische pistool met beide handen voor me uit houdend. Toen mijn ogen gewend waren aan het duister, zag ik hen.
  
  Het was een grotere hut dan de meeste andere, door neerhangende huiden in twee gedeelten gescheiden. In de ene ruimte lag een lege stromatras, in de andere ruimte stonden een bureau en een paar stoelen. De Zoeloevrouw, Shibena, zat in een van de stoelen. Haar zijden gewaad was bijna van haar lichaam gescheurd en zat onder het bloed. Ook zat er bloed in haar dichte afrokapsel. Traag, alsof ze gewond was, schommelde ze heen en weer. Het gezang kwam uit haar keel.
  
  Kolonel Carlos Lister lag over zijn eigen bureau. Zijn hoofd hing aan het ene einde naar beneden, zijn gelaarsde voeten aan de andere kant. Hij was dood. Zijn keel afgesneden. Hij had nog twee wonden in zijn lichaam alsof hij eerst was neergestoken voor zijn keel werd afgesneden om het werk af te maken.
  
  Ik kwam dichterbij. 'Shibena?'
  
  Traag heen en weer schommelend bleef ze zingen, haar ogen waren weggedraaid zodat het wit te zien was.
  
  'Shibena? Wat is er gebeurd?'
  
  Haar lichaam maakte een vloeiende beweging terwijl ze schommelde. Onder het wijduitstaande haar was haar ovale gezicht kleiner dan ik had gedacht, te klein voor haar brede neus. Ze was bijna naakt, haar jurk hing slechts aan een draad rond haar heupen. Haar schouders waren breed en zacht, haar borsten vol met donkerroze tepels. Ze had geen vet op haar gespierde dijen en slanke flanken, haar buik was bijna plat. Een vrouw. Iets roerde zich in me.
  
  'Ik moest het doen.' zei ze plotseling in het Engels; het zuivere Engels zonder accent dat Indula had verrast.
  
  'Heb jij hem gedood? Lister?'
  
  'Hij kwam hiernaartoe toen hij op de vlucht was.' Haar witte ogen keken groot en starend naar me op. 'Hij vluchtte weg van zijn eigen mensen. Hij kwam voor mij, voor zijn geld en zijn papieren. Hij moest zijn geld en zijn papieren hebben. Hij zei dat hij ook mij moest hebben. Ik moest met hem mee.'
  
  Ze doorsneed de schrale lucht van de hut met een woest gebaar van haar hand, kolonel Carlos Lister opnieuw wegvagend en misschien ook weer dodend. Hem wegvagend uit haar behoefte, haar liefde, haar bed en haar leven. En hem dodend.
  
  'Hij had een auto, geld, wapens. Hij wilde mij.' Ze schudde heftig met haar hoofd. 'Ik ben niet jong. Ik ben een vrouw. Ik hield van hem. Maar ik heb mijn leven lang voor mijn volk gewerkt, in vreemde landen gewoond om ontwikkeld te worden voor mijn volk. Ik kon het niet verraden.'
  
  Ze keek op, kwaad en trots. 'Hij verraadde mijn volk. Je had gelijk, blanke man. Hij vertelde het me. Hij vertelde het me. Al zijn plannen, al zijn dromen om leider te worden van Mozambique, over zijn onderhandelingen met de blanken om hier te heersen. Hij zei dat het hem bijna gelukt was, maar dat hij op een andere dag zou slagen. Over het bloed van mijn volk. Dus stak ik hem neer.'
  
  Ze stond op en keek naar de dode man. 'Ik stak hem neer en sneed toen zijn keel af. Ik liet zijn bloed over Afrikaanse bodem vloeien, de grond waarover hij Afrikaans bloed had willen laten vloeien.'
  
  'Heeft hij Damboelamanzi gedood?'
  
  Ze knikte. 'Ja, Damboelamanzi wachtte hem hier op. Dat wist ik niet. Maar Carlos ... de kolonel ... was hem voor. Hij schoot Damboelamanzi neer, een man die alleen maar voor de vrijheid van zijn volk wilde strijden.'
  
  Haar borsten deinden op en neer in haar woede, door het heftige conflict binnenin haar. Plotseling zag ik haar zwarte ogen op mijn gezicht gericht. Ogen die bijna hongerig stonden. Haar borsten schenen tegelijkertijd te rijzen en uiteen te gaan, uiteen te gaan om de wereld te omarmen. Ze keek naar me en keek neer op haar eigen, bijna naakte lichaam. Dood, geweld, bloed en haat hebben soms allemaal een vreemd effect. Liefde en haat staan dicht bij elkaar, leven en dood, begeerte en geweld. Ik voelde het in haar, een naakte begeerte.
  
  Voelde ze hetzelfde in mij?
  
  'Jij ... jij ... vernietigde hem,' zei ze. 'Jij hebt het gedaan. Indula heeft het me verteld.'
  
  Ik voelde haar nabijheid tot in mijn tenen. Mijn stem klonk dik. 'Wat vertelde Indula jou?'
  
  'Dat.' haar glimlach was flauw, 'je een man was.'
  
  'Hier?' vroeg ik terwijl ik naar Lister keek die met zijn hoofd van het bureau naar beneden hing. 'Met hem?'
  
  'Hier, juist door hem.'
  
  Ze stapte uit de laatste flarden van haar zijden gewaad, liet het rond haar enkels vallen en stapte er toen naakt uit. Ik staarde naar haar gevulde lichaam, de vrouwelijke heupen, de opbollende venusheuvel en de driehoek van zwart haar op haar zwarte huid.
  
  Ik staarde, slikte, maar niet voor lang. Ze liep op me af en trok mijn lippen naar haar toe. Ik voelde haar tong, heet en scherp als een mes in mijn buik. Ik vergat kolonel Lister, nam haar op, droeg haar naar het slaapvertrek en legde haar op het stro. Ze sloot haar ogen en opende haar armen en benen voor me.
  
  Ik herinner me niet meer hoe ik uit mijn laarzen of mijn broek ben gekomen. Ik herinner me niet meer dat ik naast haar ging liggen. Ik herinner me niet meer dat ik in haar gleed als een jongen die voor het eerst een vrouw neemt, vol en zwaar en bijna bonkend van de pijn. Ik herinner me wel haar kreunen, haar kussen, het sluiten van haar benen om me heen en haar heupen die zich steeds weer van het stro verhieven om mij dieper in haar te hebben.
  
  We lagen naast elkaar en ik raakte haar lichaam aan waar de venusheuvel onderaan de buik oprees onder het wigvormige, zwarte haar. Ze zuchtte naast me, sloot opnieuw haar ogen alsof ze ging slapen; haar linkerhand streelde mijn zij en mijn borst en plotseling schoot haar rechterhand omhoog en kwam neer in de richting van mijn borst.
  
  Ik greep haar pols met beide handen, handelde in dezelfde fractie van een seconde als zij en hield de pols van de hand waarin ze een mes geklemd had van me vandaan. Een lange, vlijmscherpe dolk die ze uit het stro van het bed had gehaald, waarschijnlijk hetzelfde mes als waarmee ze Carlos Lister had gedood. Ik wrong, gooide haar met al mijn kracht over me heen en rukte in dezelfde beweging de dolk uit haar hand.
  
  Ik hoorde een knappend geluid toen haar pols brak. De dolk viel op de grond en zij belandde tegen de wand van de hut. In een oogwenk was ze weer overeind, rolde zich om op het moment dat ze de grond raakte, gebroken pols of geen gebroken pols. Ik greep mijn automatische pistool van mijn broek die ik dicht naast het bed op de grond had laten vallen en richtte het wapen op haar, terwijl ik het met beide handen vasthield.
  
  Ze stopte. Ze trilde, niet door angst of door woede, maar door de inspanning om stil te blijven staan. Haar hele lichaam was gespannen om op me af te komen. Haar gezicht was ondoorgrondelijk door de pijn.
  
  'Waarom?' vroeg ik.
  
  Ze zei niets. Ze keek me alleen maar aan.
  
  'Deirdre,' zei ik. 'Waarom? Waarom deed je dat?'
  
  Ze zei nog steeds niets. Ze bleef daar waakzaam staan.
  
  'Het litteken.' zei ik. 'Dat litteken in de vorm van een vraagteken op je buik, Deirdre. Ik zag het toen je je kleding liet vallen. Je verborg de andere littekens, een perfecte vermomming: het haar, de neus, het zwarte pigment dat niet afgeeft. Je moet het al jaren hebben gebruikt. Maar ik kende het litteken, nietwaar? Ik ken je lichaam te goed. Waarom, Deirdre?'
  
  'Het litteken,' zei Deirdre Cabot. 'Ja, ik was al bang voor dat litteken. Dat was de reden dat ik niet helemaal naakt was toen je hier kwam. Ik hoopte dat je in het zwakke licht, door Carlos' dood en door de hartstocht het litteken zou missen en me voldoende tijd zou geven om ...' Ze haalde haar schouders op. 'Vrouwen, dacht ik, dat is Nicks zwakte. Als hij heet genoeg is zal hij dit litteken niet zien en win ik het deze keer. Ditmaal was het menens, niet, Nick? Ik moest je toch doden, of niet?'
  
  Ik knikte. 'Ik zou het vroeg of laat toch hebben geraden. Niemand anders dan de Portugese minister, Hawk en ik wisten van die troepenoverplaatsing naar Imbamba af. Toch wist Lister het. De enige manier was dat iemand mijn verslag aan Hawk had afgeluisterd en alleen een AXE-agent kon dat afgeluisterd hebben. Een AXE-agent die met Carlos Lister werkte. En dat kon maar één AXE-agent zijn: jij, Deirdre Cabot, N15, degene die jarenlang dicht in de buurt van de rebellen had gezeten. Maar je werkte niet met de rebellen, je werkte voor Lister. En je speelde mee in die nepexecutie van je om me te breken om mij een vergissing te laten maken.'
  
  'Sterke licht- en schaduweffecten,' zei Deirdre. 'Spiegels. Eén van Listers mannen was ooit goochelaar geweest. Er werd een Zoeloevrouw gedood zodat we een lichaam hadden om aan de krokodillen te voeren. En er waren voldoende mannen in de buurt om haar voor mij in te ruilen bij die executie. Het werkte, maar je bent te goed, niet, Nick? De manier waarop jij mijn lichaam gebruikte om aan de krokodillen te ontsnappen. Carlos was woedend, maar het verbaasde mij niet. Ik was blij dat ik “dood" was toen je ontsnapte.'
  
  'Jij bent het al die tijd geweest,' zei ik. 'Er was helemaal geen verrader. Het kwam allemaal van jou, via AXE: alle Portugese informatie. Jij wist dat er geen functionaris was om het geld aan te geven, dus moest je me door Lister laten tegenhouden. Ik veronderstel dat jij en Lister dat geld wilden hebben. Waarom, Deirdre?'
  
  'Macht, Nick. En geld. Ons hele leven, dat van mij en dat van Carlos, werkten we voor de goede zaak, waagden we ons leven, maar voor niks. Als we het hier hadden overgenomen, zouden we werkelijk macht hebben gehad en echte rijkdom en dan niet meer alleen maar het vuile werk voor anderen hoeven opknappen. De hele wereld is corrupt. Kijk naar wat jij net hebt gedaan. Geen moraal. Allemaal vuiligheid. Ik wilde macht voor mezelf hebben als toch het enige dat we konden krijgen vuiligheid was. Bijna had ik ...'
  
  'Bijna,' zei ik. 'Niet helemaal.'
  
  'Nee,' zei ze, terwijl ze naar me keek. 'Je zag het litteken toen ik het gewaad liet vallen. Je zag het voordat ... Toch nam je me ...'
  
  'Je was me nog een tweede nacht schuldig,' zei ik.
  
  'Je wist het. En toch ging je met me naar bed.'
  
  'Ik hou van vrouwen.'
  
  'Nee,' zei ze. Ze vond een broek van kolonel Lister en trok die aan. Toen een van zijn overhemden en knoopte die dicht. 'Ik hield van Carlos, maar ik doodde hem. Om te ontsnappen; hij kende me te goed. Jij houdt van mij, Nick. Kun je me doden?'
  
  Ik trok mijn broek aan. 'Daag me niet uit, Deirdre.'
  
  Voor ik me kon bewegen, met mijn overhemd in één hand, rende ze naar de deuropening. Ik bracht het automatische pistool omhoog en richtte. Mijn vizier was op haar rug gericht. Ik richtte. Ik ... ze was verdwenen.
  
  Ik bleef staan.
  
  Buiten klonk een schot. Eén schot. En toen nog één. Ik rende de hut uit.
  
  Daar stond Hawk in het zonlicht. Hij had een pistool in zijn hand. Deirdre lag op de grond. Portugese soldaten stroomden het dorp binnen. Hawk keek naar mij.
  
  'Ik was hier. Ik hoorde het meeste,' zei de man met zijn vlakke, nasale stem. 'Ik heb in geen vijftien jaar een pistool afgevuurd. Maar ze kon niet vrij rondlopen of voor het gerecht worden gesleept. Ze mocht niet over AXE gaan praten, wel?'
  
  'Ik denk van niet,' zei ik.
  
  Hawk gooide het pistool weg en draaide zich om.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 21
  
  
  
  
  Ik liet het Hawk allemaal rechttrekken bij de Portugezen, bij alle andere regeringen en ook bij de rebellen als hij dat kon. Waarschijnlijk wel, daar is hij een expert in en rebellen hebben nu eenmaal alle hulp nodig die ze kunnen krijgen, zelfs die van een organisatie waarvan ze weten dat die betrekkingen heeft met de andere kant. Hij bracht me weg naar het straalvliegtuig dat me weg zou brengen van Lorenco Marqués.
  
  'Zoeloeland is nu rustig,' zei hij. 'Evenals elders. Ze zijn nog steeds bezig Listers huurlingen bijeen te drijven, die ze tenminste nog kunnen vinden. De slavenhandelaren zijn ook op de vlucht. Niemand om het over te nemen en de slaven breken los. Ik zal een VN-rapport maken over die slavenhandel, misschien dat dat het voorgoed tot een einde kan brengen.'
  
  'Reken er maar niet op,' zei ik. 'Niet zolang er sjeiks, industrie-bonzen en piratenleiders zijn met geld en stamhoofden in arme dorpen met liefde voor hun kleine macht en te veel meisjes en heethoofdige jongelingen in de buurt.'
  
  'Je hebt een sombere kijk op de mensheid, Nick.'
  
  'Nee, alleen op wat doorgaat voor vrije onderneming in een groot deel van deze wereld,' zei ik. 'Als iemand iets wil kopen, is er altijd wel iemand die dat kan verkopen. Een Arabier heeft me dat ooit verteld.'
  
  'Een dode Arabier. De minister wil dat ik je gelukwens voor alles. Hoewel hij zegt dat het erop neerkomt dat hij drie medewerkers voor niets is kwijtgeraakt en dat thuis de hel wel los zal breken.'
  
  'Dat regelt hij wel. Politici en generaals nemen nu eenmaal risico's als ze hun baan aanvaarden. De volgende keer maar wat zekerder zijn van het doelwit.'
  
  'Zou het niet heerlijk zijn als we dat konden?' zei Hawk. Hij keek naar de vliegtuigen. 'Ze kon het niet aan, Nick. Ons werk.
  
  Het kreeg haar te pakken. Soms hebben we zo'n agent, eentje die gaat denken dat het er allemaal toch niet toe doet en dan binnenhaalt wat hij te pakken kan krijgen. Dat is een risico dat we moeten nemen.'
  
  'Tuurlijk,' zei ik.
  
  'Ze werd krankzinnig, Nick. Denk daaraan. Begon haar macht als iets van haarzelf te zien, vergat waarom ze die macht had.'
  
  'Tuurlijk,' zei ik weer.
  
  'Neem deze keer een week.'
  
  'Misschien wel twee,' zei ik.
  
  Hawk keek fronsend. 'Permitteer je geen vrijheden, N3.'
  
  Toen liet ik hem achter. Vanuit het vliegtuig zag ik hem in een zwarte limousine stappen. Gesprek op hoog niveau. Van mij mocht hij. Uiteindelijk is het doden wat ik doe frisser. Toch doden we allebei op onze eigen manier voor dezelfde zaak: een veiligere en betere wereld. Dat moet ik dan maar blijven geloven.
  
  Evenals Indula moest blijven geloven dat haar zaak een betere wereld voor haar zou brengen. Toen het vliegtuig begon te taxiën in de stralende zon van Mozambique, vroeg ik me af of ik misschien niet uit zou stappen om Indula te zoeken. Er was daar iets met ons gebeurd op die bank van prins Wahbi. Iets ... maar zij had haar eigen leven en haar eigen wereld. Ze had me niet nodig en dat 'iets' was me eerder overkomen. Eigenlijk geloof ik dat het me altijd overkomt.
  
  Het zou niet meer gebeuren op clandestiene samenkomsten in de een of andere achterafstraat in een geheime stad waar twee agenten niet behoorden te zijn. Ik zou die momenten in die verborgen kamers gaan missen. Ze heel erg missen.
  
  Maar toch ... Een lange, bijna zware, roodharige vrouw liep door het middenpad van het vliegtuig toen het toestel zijn draai maakte voor de start. Ze keek om naar mij. Ik glimlachte. Eigenlijk was ze helemaal niet zwaar. Gewoon groot, een grote vrouw.
  
  Ik haastte me achter haar aan. Over een ogenblik zouden we moeten gaan zitten en de gordels vastmaken. Ik wilde in de juiste stoel zitten. Ik boog me voorover naar de roodharige, beslist twee handen vol.
  
  'Hallo,' zei ik. 'Ik ben ook dol op martini's. Ik heet ...'
  
  
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Afrika, verscheurd door generatieslange rassenhaat en jarenlange bloedige opstanden, is het slagveld van Nick Carters jongste opdracht: de jacht op een gezichtloze doder. Killmaster Carter weet dat de identiteit van zijn prooi een mysterie is, dat de prooi een verrader is, maar ook een meedogenloze massamoordenaar...
  
  Er zijn drie verdachten. Nick's opdracht is: 'Neem geen risico, dood ze alle drie!' Maar zo gemakkelijk liggen de zaken niet. Het is vechten tegen de bierkaai, tegen haat, tegen de opslokkende wildernis, tegen primitieve barbaarsheid en geciviliseerde wreedheden in het Afrika van vandaag. Welke rol speelt Deirdre in deze opdracht? ...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список
Сайт - "Художники" .. || .. Доска об'явлений "Книги"