Carter Nick : другие произведения.

Het mes op de keel: The Liquidator

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:
Школа кожевенного мастерства: сумки, ремни своими руками
 Ваша оценка:

  D 196
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  Het mes op de keel
  
  
  
  
  
  Uitgeversmaatschappij Born Amsterdam-Assen
  
  Oorspronkelijke titel: The Liquidator
  
  No 1973 By Universal Publishing and Distributing Corp.
  
  Nederlands van: Henk van Slangenburg
  
  Omslagontwerp: Alex Jagtenberg
  
  ISBN 90 283 0387 1
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  
  
  No 1973 By Born B.V.
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo-print, microfilm or any other means without written permission from the Publisher.
  
  Bom Paperbacks en Born Pockets zijn uitgaven van Uitgeversmaatschappij Born B.V., Amsterdam / Assen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Het is geen lange autorit van Washington naar de Outer Banks; het lijkt alleen maar zo. Daar dit een vakantie was, maakten we een omweg en reden over de Annapolis Bay Bridge die de Chesapeakebaai overspant naar de oostelijke oever, namen toen de snelweg door een landschap dat even opwindend is als het stuk tussen Indianapolis en Terre Haute. Vroeger was er een fijne veerboot van Cape Charles naar Norfolk - lang genoeg om je te ontspannen, iets te eten in het restaurant, en naar het uitgaande scheepsverkeer tussen de Atlantische Oceaan en de baai te kijken. Maar die boot bestaat niet meer. Nu is er een complex van bruggen als betonnen linten over het water, en een paar abrupte duiken in tunnels die bedoeld zijn om de schepen door te laten varen zonder het verkeer te hinderen. De moeilijkheid is dat elke keer als er een storm opsteekt, een aak van zijn meertouwen lijkt te slaan, tegen een paar brugpijlers smakt, en de hele tent voor weken dichtsmijt. Soms vraag ik me af hoe de mensen die tussen de Cape en Norfolk forensen het redden, maar dat is hun probleem.
  
  Het beste wat je kunt doen als je door Norfolk rijdt, is je ogen dicht te doen. En als je dan naar het zuiden rijdt, vergeet dan het Grote Stinkmoeras rechts en concentreer je op die lange keten van eilanden die de noordelijke kusthelft van Noord Carolina vormen. Als je eenmaal bij de Outer Banks rond Kitty Hawk bent, krijg je het gevoel je ver in zee te bevinden, met alleen een smalle reep duinen en motels om je droog te houden. Je bent ook vrij ver in zee, maar geloof de onzin van het toeristenbureau niet dat Cape Hatteras het oostelijkste punt van de VS is; Philadelphia ligt om te beginnen ruim honderdvijftig kilometer oostelijker.
  
  Maar we onderbraken de reis niet in Hatteras. Te veel toeristen, en Monica en ik hadden dit lange weekeind niet genomen om op te gaan in een horde camerasjouwers. Na eindeloos te hebben gereden over de rechte, eentonige autoweg kwamen we bij het veer naar Ocracoke, de laatste stop aan de Outer Banks. De late lentedag was helder maar somber, met een lichte bewolking die de zon bijna drukkend maakte.
  
  Toen we op de boot waren stapten we uit de gehuurde gele Mustang en gingen op de stompe boeg van de boot staan; er stond voldoende wind om ons druppels in het gezicht te slaan, maar het was meer verfrissend dan vervelend. Monica was het soort vrouw dat zich geen zorgen om haar make-up - of wat dan ook - maakte, wat een van de redenen was waarom ik haar had meegenomen op dit tochtje.
  
  Mijn baas in Washington was niet blij met mijn keuze van een lang weekeind; ik kon hem niet eens vertellen waar ik zou logeren omdat ik nooit eerder in Ocracoke was geweest; het ligt niet bepaald op de toeristische route. Ik had hem min of meer beloofd dat ik hem zou bellen als we een motel hadden gevonden, maar we wisten allebei dat ik het waarschijnlijk zou vergeten. Het is fijn te weten dat er behoefte aan je bestaat, maar je moet ergens de grens trekken.
  
  We kozen een motel vlak buiten een gehucht op Ocracoke, een groep huizen en winkels rond een haven die een volmaakte cirkel vormt. Het deed me plezier te zien dat er geen telefoon op je kamer was, maar vlak naast de deur stond wel een ijsmachine. Een paar jaar geleden heeft een vriend van me een artikel geschreven over dit afgelegen eiland, en daar het de nadruk legde op zijn voornaamste belangstelling in het leven, wist ik dat Ocracoke niet alleen kurkdroog was, maar dat er zelfs niemand was die je een fles kon bezorgen. Maar we waren goed bevoorraad, en Monica en ik maakten ons geen zorgen toen we aan het vermoeiende werk van een paar dagen rust begonnen. Monica werkte op een gezondheidsboerderij in Bethesda, en een blik op dat kleine maar voortreffelijk vibrerende lichaam was de enige reclame die de boerderij nodig had. Ze was vijfentwintig, had twee mislukte huwelijken achter de rug, en bezat het naïeve uitbundige humeur van een tiener, maar er was een toets van sluwheid in haar die ik waardeerde. Ze vroeg me nooit naar mijn littekens, de lelijke die zelfs de superchirurgen van AXE niet helemaal hadden kunnen voorkomen. De tent waar ze werkte had als gasten een klantenkring uit Washington - militaire bolleboffen, diplomaten en hun gevolg, mannen en vrouwen van enkele regeringsbureaus met titels die niets zeggen omtrent hun werkelijke functie. Met andere woorden, er werd geen prijs gesteld op vragen, wat de voornaamste reden was dat mijn baas me er naar toe had gestuurd toen ik tijdens een van mijn opdrachten nogal was toegetakeld.
  
  Monica en ik zwommen even in de kille Atlantische Oceaan, gevolgd door een lang en lui zonnebad, daarna nog een duik en een snelle terugkeer naar het motel toen de zon naar de Pamlico Sound aan de andere kant van het eiland begon te zakken. Na een douche brachten we een fabelachtig uur in bed door, stonden toen op om een restaurant te zoeken. Er was niet veel keus, maar de verse vis in de tent die we uitkozen was goed klaargemaakt hoewel weinig opwindend, en we mochten echt niet klagen.
  
  Zo ging het een paar dagen door; we maakten strandwandelingen, babbelden af en toe wat met surfers, bekeken de souvenirwinkels, en waren het er over eens dat er nergens iets te vinden was dat de moeite van het kopen waard was. Het weer veranderde niet, steeds was er de lichte heiigheid waar de blauwe lucht melkachtig grijs van werd, en na een poosje begonnen we er beiden gedeprimeerd van te worden. Tegen de middag van de derde dag kwamen we overeen dat het tijd werd terug te gaan; we zouden ergens verderop aan de Banks overnachten - we hadden geen haast, wilden alleen onderweg zijn. We hadden iets gehoord over de pony's van Ocracoke, een wild ras dat leek op de pony's op Chincoteague-eiland voor de kust van Virginia, maar we hadden er geen gezien eer we op weg waren naar het veer. Maar toen we over de smalle tweebaansweg tussen golvende duinen reden, wees Monica plotseling voor mijn neus langs naar links.
  
  'Kijk!' riep ze. 'Pony's! Een hele kudde!'
  
  Ik draaide mijn hoofd net op tijd om een paar hippische achterwerken achter een hoog, met struikgewas overdekt duin te zien verdwijnen. 'Ze zijn weg,' zei ik.
  
  'Oh, stop even, Nick, toe,' drong ze aan. 'Laten we zien of we ze terug kunnen vinden.'
  
  'Ze zijn wild; je komt niet in hun buurt.' Ik wist dat Monica gek was op paarden; ze reed geregeld in een manege in Maryland. Wat mij betreft is een paard alleen een snellere manier om vooruit te komen dan te voet, als dat de enige twee alternatieven zijn.
  
  'Laten we het toch maar proberen.' Ze legde haar hand op mijn knie en grinnikte kwajongensachtig op de manier die zegt dat ze verdomd goed weet dat ze haar zin zal krijgen. 'We hebben geen haast, en we hebben dit stuk van het eiland helemaal niet bekeken.'
  
  Dat was waar, gaf ik toe terwijl ik naar de kant van de weg reed en stopte. Met afgezette motor was het enige geluid het zachte zoeven van een briesje door het kromgegroeide roodbruine struikgewas dat op de een of andere manier kans zag in het zand te groeien.
  
  Ik keek naar Monica met haar wipneus en schitterende ogen, en haar door de zon gebruinde wangen die een beetje begonnen te vervellen. En vervolgens keek ik naar haar verbazend volle borsten die tegen de lichte bloes drukten, en de vale denimshorts die haar heupen omhelsden als een minnaar.
  
  Ik pakte haar hand van mijn knie en drukte er een kus op. 'Okay. Laten we ze gaan vangen,' zei ik en deed het portier aan mijn kant open.
  
  'Neem de camera mee. Ik wil dolgraag een paar foto's nemen.'
  
  'Heb ik al.'
  
  We liepen barrevoets door het zware zand in de richting van de zee-engte. Er was een pad - althans een reep zand waar geen struiken groeiden - tussen de hoog optornende duinen ter weerszijden. Ik hield een oogje op de plek waar de paarden waren verdwenen, maar toen we het open strand bereikten, waren ze nergens te zien.
  
  Monica rende nu voor me uit en haar blikken gleden heen en weer over de grond; opeens liet ze zich als een Indiaanse verkenner op haar knieën vallen. 'Kijk!' riep ze. 'Hoefafdrukken!'
  
  'Wat had jij dan verwacht?' vroeg ik, terwijl ik door het hete zand naar haar toe sjokte. 'Bandensporen?'
  
  'Nee, dommerd.' Ze stond op en keek het lange, rechte strand af. 'Maar we zouden ze kunnen volgen.'
  
  'Jawel. Tot aan de komende winter. En hoe veel kans dacht je dat we hadden om ze te vinden?'
  
  'Nou ...' Ze draaide haar hoofd om en kneep haar porseleinblauwe ogen toe. 'Ze moeten daar ergens achter die duinen verdwenen zijn.' Ze pakte mijn hand en begon te trekken. 'Kom op, Nick.'
  
  Ik liet me meetrekken. Ze beende over het strand en koos de plekken waar het zand stevig en vochtig was door de minibranding van de zee. Ze keek scherp naar de wirwar van hoefafdrukken, bleef toen opeens staan en wees landinwaarts.
  
  'Kijk! Hier zijn ze afgeslagen.' Ze begon te rennen, en - oh, kon mij wat schelen - ik draafde met haar mee. Dergelijk enthousiasme kan aanstekelijk zijn.
  
  Toen de sporen in het dichte struikgewas achter de duinen verdwenen, slaagde ik er in een 'Wat heb ik je gezegd' voor me te houden, gedeeltelijk omdat ik niets gezegd had, al had ik het wel gedacht. Monica bleef abrupt staan, legde een vinger tegen haar lippen en zuchtte.
  
  'Ik ben benieuwd welke kant...' begon ze.
  
  'Geen idee van.'
  
  Ze knikte. 'Waarschijnlijk heb je gelijk.' En toen klaarde haar gezicht op. Maar kijk! We kunnen op dat enorme duin klimmen en om ons heen kijken. Misschien zien we ze dan weer!'
  
  Het was mijn beurt om te zuchten, maar daar ik al zo ver was meegegaan, had het geen zin me nu te verzetten. Ze maalde tegen de steile duinflank op als een voetballer in volle training, en als ik een paar jaar jonger was geweest zou ik me gedwongen hebben gevoeld haar te laten zien dat ik dat ook kon. In plaats daarvan klauterde ik bedaagd naar boven; er worden in mijn werk genoeg fysieke eisen aan me gesteld zonder de branie uit te hoeven hangen. En trouwens, Monica hoefde ik niets te bewijzen.
  
  Ze stond op haar tenen en de lichte bries blies door haar blonde haar, en langzaam draaide ze rond om het terrein onder ons te verkennen. Ik zag niets in de eindeloze wirwar van struiken en kromme bomen tussen de twee duinenrijen. Er had zich daar een pantserdivisie kunnen schuilhouden, om maar te zwijgen van een dozijn pony's.
  
  'Ik denk dat we ze goed kwijt zijn,' zei ik.
  
  Monica knikte. 'Het ziet er naar uit. Verdomme! Ik wilde ze zo graag van dichtbij bekijken.'
  
  'Nou, de volgende keer.' Ik keek over haar hoofd in de richting van de zwarte weg in de verte. Ik zag de gele Mustang staan, maar er was geen ander voertuig of mens in het gezicht, zelfs geen afgedwaalde zeemeeuw. Achter ons, in de zee-engte die zich eindeloos uitstrekte naar het onzichtbare vasteland op zo'n dertig kilometer afstand, krabbelden een paar speelgoedbootjes over het water, maar ze hadden niets uitstaande met deze afgelegen en geïsoleerde plek.
  
  Ik keek weer naar Monica, die me aankeek met die blik die
  
  ik zo goed kende. Ze gaapte, strekte zich uit, streek door haar haar. Haar volle borsten verhieven zich onder haar bloes en de tepels waren duidelijk zichtbaar. Ze glimlachte slaperig, en ik deed het camera-etui dicht zodat er geen zand in kon komen.
  
  De top van het duin was uitgehold en vormde een schotel van zacht zand dat aanvankelijk heet aanvoelde aan je blote huid. Maar toen die heupen hun ritmische bewegingen onder me begonnen, vergat ik de hitte en al het andere, behalve wat we aan het doen waren. Ze was een hartstochtelijk, zinnelijk meisje dat er helemaal in opging; ze bracht haar benen omhoog en wikkelde ze om mijn middel, drukte me met verbazingwekkende kracht tegen zich aan, en toen begon ze wild te steigeren en probeerde me helemaal naar binnen te trekken. Toen slaakte ze een lange, lage kreet van foltering en verrukking, en kwam terwijl ik kwam.
  
  'Dat was fijn,' murmelde ze.
  
  'Geweldig,' stemde ik in, me nu bewust van de zon die op ons neer brandde.
  
  'Ik wou dat we hier de hele dag konden blijven.' Haar armen waren nog om mijn nek geslagen, en haar ogen waren halfgeloken terwijl ze naar me glimlachte.
  
  'Er zijn nog andere plekjes.' Niet dat ik niet wilde blijven, maar er was een merkwaardig soort onrust in me die ik zelf niet begreep. Tot ik een veraf geluid naderbij hoorde komen.
  
  Ik keek naar links, naar het eind van het eiland waar zich de steiger van de veerboot bevond. In de lucht, niet meer dan dertig meter boven de grond, ratelde een helikopter min of meer in onze richting. Hij zwenkte zacht heen en weer, en bestudeerde kennelijk de tweebaansweg. Toen het toestel boven mijn gele Mustang kwam, vertraagde hij nog meer, bleef hangen, zakte toen alsof hij van nog dichterbij wilde kijken.
  
  Zonder plichtplegingen maakte ik me los uit Monica's omhelzing en krabbelde overeind; ik trok net mijn broek aan toen de helikopter opeens een zijwaartse zwenking maakte en recht op ons duin afvloog.
  
  'Wat is er?' vroeg Monica, slechts half gealarmeerd terwijl ze zich op een elleboog oprichtte.
  
  'Gele Mustang,' knarste ik tussen mijn tanden, terwijl ik het autoverhuurbedrijf vervloekte omdat ze me niet een minder opvallend voertuig hadden gegeven.
  
  'Waar heb je het over, Nick?' Het meisje draaide zich om en keek naar de lucht waar de helikopter naderbij kwam. Ik zweer dat ze, spiernaakt, op het punt stond te gaan zwaaien toen ik haar overeind trok en over de steile rand van het duin smeet.. Het was niet bepaalde de manier om een dame te behandelen die je zojuist bezeten hebt, maar terwijl ik achter haar aandook, was dat het laatste waar ik me zorgen om maakte. Als een onbekende helikopter naar me komt zoeken zwaai ik niet - dan duik ik.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Met alle schuilmogelijkheden op korte afstand, was er op de plek waar wij ons bevonden niet genoeg dekking om een konijn te verbergen. Ditmaal was het mijn beurt om te rennen en Monica met me mee te sleuren; ze had kans gezien haar kleren te grijpen toen ik haar over de rand van het duin duwde, en haar gehaakte bloes wapperde als een vlag achter haar aan. Niet dat het enig verschil uitmaakte; de vent in de helikopter had ons sowieso niet over het hoofd kunnen zien.
  
  Hij vloog laag over ons heen, en de wind van de wentelwieken joeg het zand in ons gezicht. Monica struikelde toen ze probeerde haar ogen te beschermen; ik bleef staan om haar te helpen en keek om, en op dat moment zakte de helikopter een tiental meters van ons vandaan naar de grond.
  
  Het was tijd om op te houden met rennen. Ik kneep mijn ogen toe tegen het zonlicht dat van de wentelwieken afketste, en ging automatisch tussen het meisje en de helikopter staan; en niet alleen om haar naaktheid te bedekken. De deur van de ronde plastic bel ging open, en een man stapte langzaam uit. Hij was slechts een silhouet, maar zodra hij in mijn richting begon te lopen, ontspande ik.
  
  Trek je kleren aan, schat,' mompelde ik tegen het meisje, en wachtte terwijl David Hawk diskreet naderbij kwam. Gelukkig voor hem was Monica het soort meisje dat ongeveer anderhalve seconde nodig had om zich aan te kleden, dus hoefde hij zijn ogen niet lang afgewend te houden.
  
  'Nou,' zei hij tenslotte, net niet kuchend. Het hoofd van AXE ziet er niet alleen uit alsof hij hel en verdoemenis zou moeten prediken voor een congregatie in New England, maar soms gedraagt hij zich daar ook naar - begrijpelijk in aanwezigheid van een naakte vrouw.
  
  In de pauze die nu volgde trok ik mijn hemd aan. 'Wat brengt u naar verrukkelijk Ocracoke?' vroeg ik.
  
  'Jij,' zei hij botweg. 'Waarom heb je niet laten weten waar je logeerde?'
  
  'Omdat ik dat niet wist toen ik uit Washington wegging.'
  
  'En wanneer wist je het wel?'
  
  'Het leek me niet de moeite voor een paar dagen.'
  
  Zijn ijzige ogen flitsten van mij naar Monica, toen weer terug naar mij. 'Je weet wel beter, Carter.'
  
  Er viel niet met hem te redetwisten. Mijn enige excuus was dat mijn korte vakanties te vaak op deze manier waren onderbroken, maar dat was helemaal geen excuus. We vormen een kleine organisatie, en als ik nodig ben, ben ik nodig. Punt uit.
  
  'Sorry,' zei ik strak. 'Trouwens, we waren net op de terugweg naar Washington toen u ons ... eh ... zag.'
  
  Hij gromde. 'Mmm. Gelukkig voor ons allemaal, lijkt me. Als je ergens anders was geweest dan op dit godvergeten eiland, betwijfel ik of we contact hadden kunnen maken. Maar het was de moeite van het proberen waard, en het is gelukt. Je zult de jongedame naar de auto moeten sturen om op je te wachten.'
  
  Ik vroeg niet waarom, draaide me alleen om en knikte naar Monica. Ik moet het haar nageven, ze pruilde of protesteerde niet. Ze zwaaide alleen maar en hupte weg.
  
  Hawk verspilde geen tijd aan inleidende details. 'We hebben je onmiddellijk in Washington nodig, Nick; ik ga er nu niet op in, wacht maar tot we op kantoor zijn, maar het feit dat ik hier zelf gekomen ben maakt je wel duidelijk hoe belangrijk deze zaak is.'
  
  'Ja.' Niet dat de oude heer een bureauridder was, maar je ziet het hoofd van een van de belangrijkste inlichtingendiensten van de wereld niet vaak als boodschappenjongen optreden.
  
  'Kan de jongedame autorijden?'
  
  'Ja.'
  
  'Mooi zo. Dan kan zij de auto terugbrengen naar Washington. Jij vliegt met mij terug.'
  
  'Ik kan rijden en er tegen de avond zijn.'
  
  'Te laat. Vanavond ben je al op weg.'
  
  'Waarheen?'
  
  'Straks. Stap in de helikopter, dan zullen we je neerzetten bij je ... gelukkig opvallende wagen.'
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Ik loop wel; dat is het minste wat ik kan doen nadat ik het het meisje heb aangedaan.'
  
  Hawk keek me een seconde aan en zoog op zijn lege pijp. 'Zeg dat het niet waar is,' zei hij met een trekje van de lippen dat bij hem voor een glimlach moest doorgaan. 'Ben je een heer aan het worden?'
  
  Het had geen zin daar antwoord op te geven.
  
  Monica nam het goed op, al maakte ze het duidelijk dat ze het niet leuk vond de rest van onze vakantie de mist te zien
  
  ingaan. 'Ik zoek je zo gauw mogelijk op,' zei ik, en ik meende het; meisjes als Monica zijn zeldzaam, vooral voor een man in mijn werk. Ik pakte mijn bagage, kuste haar ten afscheid, en klom in de helikopter. Ze zwaaide een keer, startte toen alsof ze van plan was ons tot Washington bij te houden. Zoals zij reed zou ik niet tegen haar gewed hebben, als daar die lange, trage pont niet was geweest.
  
  
  
  Hawk zei niets meer tot we in zijn bureau in het hoofdkwartier van AXE aan Dupont Circle waren. Achter de dekmantel van een wereldpersbureau ligt een complex van steriele kantoortjes, allemaal geschilderd in hetzelfde deprimerende gevangenisgroen en verlicht door eindeloze rijen bleke neonbuizen. Hawk heeft een van de weinige kantoren met ramen, maar daar wordt het niet vrolijker van; de kamer kijkt uit op een blinde muur die je bijna kunt aanraken.
  
  Ik ging op de harde, rechte stoel tegenover zijn eenvoudige stalen bureau zitten. Zoals gewoonlijk lagen er slechts enkele keurig opgestapelde mappen op, er stonden twee gewone zwarte telefoons, en dan was er nog een die je niet kon zien, een rode telefoon in een speciaal vak in de zijkant van zijn bureau. Net als Hawk zelf was het kantoor strikt zakelijk. Niemand werd ooit aangemoedigd er langer te blijven dan nodig was of een gezellig babbeltje te beginnen.
  
  'Je begint zenuwachtig te worden, N3,' merkte de oude heer op.
  
  'Waarom zegt u dat?'
  
  'Alleen omdat een ... laten we zeggen ... voyeur besluit een kijkje te nemen bij de actie bovenop dat duin, deed je alsof je bang voor je leven was.'
  
  'Als u niet eerst mijn auto had gecontroleerd, zou ik u inderdaad misschien voor een voyeur hebben aangezien. Maar hoe dan ook, ik ben geen exhibitionist, dus zou ik 'm toch gesmeerd zijn wie ik ook dacht dat het was.'
  
  Hawk knikte abrupt, streek een lucifer aan en hield hem boven de stinkende kop van zijn pijp. 'Wanneer heb je voor het laatst gezeild, Nick?'
  
  Ik moest even nadenken. 'De laatste keer was in de Bahama's. Vier maanden geleden.'
  
  'Wat voor soort boot?'
  
  'Zo'n kleine catamaran die je bij de hotels kunt huren.'
  
  'Geen grotere boten?'
  
  'Niet... laat eens zien. Niet sinds vorige zomer. Een vriend van me aan de oostkust heeft een tweeënveertigvoets yawl. We hebben er een paar dagen mee op de Chesapeakebaai gevaren.'
  
  'Heb je zelf aan het roer gezeten?'
  
  'Ja. U weet dat ik kan zeilen. Ik zou niet willen proberen een 12-meterjacht te zeilen in een wedstrijd om de America Cup, maar ik red me best in elke boot die één man aan kan.'
  
  'Ja, dat staat in je dossier. Navigatie?'
  
  'Dat staat ook in het dossier.'
  
  Hij knikte. 'Alex Zenopolis.'
  
  Ik wilde weer iets over mijn dossier zeggen, maar toen drong de naam tot me door en ik hield mijn mond. 'Alex, zei ik zacht. 'Ik heb die naam in geen jaren gehoord.'
  
  'Nou, hij is af en toe in rapporten opgedoken sinds hij naar de communisten is overgelopen. Blijkbaar heeft hij zich behoorlijk opgewerkt in hun inlichtingenapparaat.'
  
  'Ik herinner me niet die rapporten ooit gezien te hebben.'
  
  'Wees blij dat je zo veel te velde bent dat je niet vereist wordt elk rapport te lezen.'
  
  Ik was blij, maar zou er niet aan denken dat te zeggen. 'Jammer dat ik ze niet gelezen heb; Alex en ik zijn een poosje bevriend geweest.'
  
  'Ja, dat herinner ik me.'
  
  'En wat is er nu met hem?'
  
  'Kennelijk wil hij weer terugkomen.'
  
  Het was mijn beurt om te knikken; ik hoefde geen vragen te stellen.
  
  'Gisteravond,' vervolgde Hawk, 'heeft een van onze mensen die aan de Albanese grens in Griekenland is geposteerd, een boodschap overhandigd gekregen die naar beweerd werd van Zenopolis afkomstig was. Die boodschap is prompt naar hier doorgestuurd.' Hawk opende de bovenste map en duwde een dun velletje papier naar me toe.
  
  De boodschap was begrijpelijk cryptisch; het enige dat er in stond was dat Alex Zenopolis, voorheen van de Griekse inlichtingendienst, binnen een week of zo persoonlijk contact zou opnemen met Amerikaanse agenten in Griekenland. Tijd en plaats zouden nog volgen. Vervolgens noemde hij een bevestigingssein dat op bepaalde tijdstippen via een standaardfrequentie moest worden uitgezonden.
  
  Ik gaf het papier terug aan de baas. 'Hebben we er enig idee van waar hij zit?'
  
  'Naar wat we het laatste gehoord hebben, zat hij bij een soort verbindingsgroep die tussen Joegoslavië en Albanië opereerde.' Hawk veroorloofde zich een kil lachje. 'Je kunt je de kiesheid van dat soort operatie wel voorstellen.'
  
  'Ik herinner me Alex niet als een diplomatiek type.'
  
  'Nee. Aan de andere kant weten we waarschijnlijk minder van wat er in Albanië omgaat dan we van communistisch
  
  China weten.'
  
  'U denkt dus dat hij ons iets belangrijks te vertellen heeft?'
  
  'Die mogelijkheid bestaat altijd. Aan de andere kant, het enige dat hij zegt is dat hij contact met ons wil opnemen. Persoonlijk.'
  
  'Wat betekent onder vier ogen. In Griekenland.'
  
  'En misschien wil hij alleen maar in de schoot van de moederkerk terugkeren.'
  
  Ik haalde mijn schouders op. 'Goed. Hoe dan ook, hij zal ons wel interessante dingen te vertellen hebben.'
  
  'Misschien een heleboel.'
  
  'U hebt niets om verder mee te gaan dan deze boodschap?'
  
  'Eigenlijk niet. Maar ik wil wel graag de volgende boodschap die hij stuurt ontvangen.'
  
  'En in de tussentijd?'
  
  'In de tussentijd ga jij een spoedcursus zeilen en navigeren volgen.'
  
  'Dat snap ik niet.'
  
  Hawk stond op van zijn krakende draaistoel en liep naar de rij grijze stalen dossierkasten die de enige versiering van het kantoor uitmaken. Uit een la pakte hij een opgerolde kaart en liep er mee naar de vergadertafel vol brandplekken achter me. Ik ging naast hem staan. 'Hier,' zei hij, 'heb je de Balkan staten. Griekenland, Albanië, Joegoslavië, Bulgarije en Roemenië. Onze man, die de boodschap heeft ontvangen, zit hier.' Hij wees naar een punt vlakbij de plek waar de grenzen van Joegoslavië, Albanië en Griekenland samenvallen. 'Je ziet dat hier een groot meer ligt, en alle drie de landen hebben er een kust langs. In zeer bergachtig terrein.' Hij hoefde het niet uit te leggen. 'Is er daar veel grensverkeer?'
  
  Verrassend weinig, gezien de moeite die het kost om het gebied te bewaken. Maar zo n streek kan vele mogelijkheden bieden aan een bedreven en ervaren man.
  
  'En de boodschappenjongen? Weten we iets van hem?
  
  Hawk schudde zijn hoofd, een tikje triest, dacht ik. Het is daar min of meer een open luisterpost. Uiteraard niet door AXE geleid. Blijkbaar wist de boodschapper precies waar het was en ... eh ... hij heeft het briefje gewoon onder de deur doorgeschoven.
  
  Nu wist ik dat hij het pijnlijk vond, ook al hadden wij de operatie niet in handen gehad. Dus zweeg ik en liet hem verder gaan.
  
  In elk geval, gezien de aard van het werk dat Zenopolis heeft gedaan, zou het logisch zijn om aan te nemen dat hij ergens in dit gebied zit.' Hij prikte met een stompe vinger met nicotinevlekken op het meer.
  
  'Vertel me niet dat ik daar op moet zeilen.
  
  'Helemaal niet. Eerlijk gezegd, als Zenopolis van plan is in dat gebied tevoorschijn te komen, kunnen we ons niet met hem bemoeien. Daar niet.
  
  'Waarom niet?
  
  'Kijk naar de locatie. In de ene richting een land dat heftig gekant is tegen de westerse landen. Daarnaast Joegoslavië dat ons tegenwoordig gunstig gezind is, maar nog steeds bondgenoot van de andere kant is. En Griekenland. Een bondgenoot van ons, jawel, maar onze betrekkingen zijn onder de huidige regering bepaald gespannen. En stel je eens voor hoe prachtig de kolonels die nu aan de leiding zijn het zouden vinden om de hand op iemand als Zenopolis te kunnen leggen.'
  
  'Ik geloof dat ik het snap. De enige manier om hem er snel uit te krijgen zou door de lucht zijn. En dat betekent een lange vlucht over Albanië of Griekenland, die ons geen van beiden graag met de prooi zouden willen zien schuiven.'
  
  'En als de Grieken te weten komen dat er op de een of andere manier Amerikaanse agenten bij betrokken waren, zouden er veel ernstiger moeilijkheden van kunnen komen.'
  
  'Precies.'
  
  'Wat ons weer op de zeillessen brengt.'
  
  Hawk liet zijn vinger langs de westkust van Griekenland glijden. 'Als we weer contact met Zenopolis leggen, zullen we er op staan dat hij zo dicht mogelijk bij de zee uit Albanië komt. Het is de enige manier waarop we ons kunnen veroorloven op dit punt met hem verwikkeld te raken.'
  
  'En als hij inderdaad vitale informatie voor ons heeft?'
  
  'Dan moeten we onze gedachtegang misschien veranderen. Intussen moet jij paraat zijn om hem ergens in deze streek op te vangen. Daarna breng je hem over naar Taranto, in de hak van de laars van Italië.'
  
  'Goed, maar waarom ik? Iedere agent zou dit kunnen opknappen, en ik geloof niet dat ik de enige ben die een zeilboot kan navigeren over ... wat?' Ik bekeek de schaal van de kaart die een puntje van zuidoost Italië liet zien. 'Misschien ruim honderd kilometer? Hooguit honderdvijftig?' Ik begon een tikje kribbig te worden terwijl ik dacht aan mijn genante vlucht door het zand met de naakte Monica op sleeptouw.
  
  'Oh, we hebben een paar agenten die in dat opzicht beter gekwalificeerd zijn dan jij. Maar geen van hen kent Alex Zenopolis van gezicht.'
  
  Het duurde even eer dat doordrong. 'Maar hoor eens,' protesteerde ik, 'ik heb de man in geen vijftien jaar gezien. Ik zou hem op straat kunnen passeren zonder hem te herkennen.'
  
  'Laten we hopen dat dat niet het geval zal zijn. Ik heb je persoonlijk dossier eerder vandaag bekeken, en in al die jaren is jouw uiterlijk niet noemenswaard veranderd.'
  
  Als de oude heer probeerde me te vleien, had hij geen betere methode kunnen kiezen. Ik was toen een jongeman van even in de twintig, met mijn opleiding pas achter de rug, en ik was gesteld op mijn uiterlijk en mijn lichaamsconditie. In al de jaren sindsdien heb ik mezelf in vorm gehouden, en wat het uiterlijk betrof geloof ik dat ik zo'n gezicht heb dat niet veel ouder wordt. Mijn haar was nog steeds dik en donker, een beetje langer dan in die vroege Eisenhowerjaren van de crewcut. Ik weeg tien pond meer dan toen, maar die heb ik met opzet toegevoegd via een programma van gewichtentraining, en er zit geen onsje aan me dat me te veel is. Als dat opschepperig klinkt, zij het zo; een man die hard werkt om in conditie te blijven mag er een beetje trots op zijn.
  
  'Okay,' stemde ik met Hawk in. 'Misschien herken ik Alex wel.'
  
  'En zelfs als dat niet het geval is, zou je natuurlijk in staat zijn zijn identiteit vast te stellen door over vroeger te beginnen.'
  
  Daar was ik niet zo zeker van; als de andere kant er een dubbelganger tegen aangooide, zou hij goed geïnstrueerd zijn. Maar ik wilde geen tegenwerpingen maken. 'En wat komt er dan, meneer?'
  
  Hawk liep terug naar zijn bureau. 'Zodra je wat kleren hebt gepakt, vlieg je met het lijntoestel naar Providence. Er is voor je gereserveerd onder de naam Daniël McKee. Mijn secretaresse heeft de kredietkaarten en andere papieren om die identiteit te ondersteunen.
  
  'Providence?' Mijn verrassing moet duidelijk geweest zijn. Hawk gniffelde en liep met me naar de deur. 'Je uiteindelijke bestemming is Newport. Maar in die stad waar jij de pest aan hebt, word je afgehaald door ene Nathaniel Frederick. Hij zal je verder instrueren.
  
  'Is hij een van onze agenten?
  
  'Volstrekt niet. Eerlijk gezegd is hij precies waar zijn naam naar lijkt?
  
  'En dat is?' Ik vertrouwde de oude heer niet als hij glimlachte.
  
  'Nou, een gepensioneerde leraar uit New England, natuurlijk?
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Hij wachtte me op toen ik het stationsgebouw binnenkwam; een lange man met een rossig gezicht en verward, donker haar met een toets van grijs er in. Zijn handdruk was vriendelijk-stevig, maar zijn leerachtige handpalm gaf me de indruk dat hij een staaf zilver tot een rol kwartjes kon persen. Hij had een vrolijk, kwajongensachtig gezicht met aanhoudend dansende ogen, en zijn brede middel was niet breder dan zijn even brede schouders. Zelfs eer hij iets zei, begreep ik waarom hij voor AXE werkte; Nathaniel Frederick was duidelijk een man die veel had meegemaakt en het allemaal prachtig had gevonden.
  
  'U hebt geluk gehad,' zei hij toen we het stationsgebouw verlieten en naar zijn oude stationcar liepen, die buiten geparkeerd stond. 'Uw vliegtuig was op tijd. Meestal kun je er op rekenen dat het toestel uit Washington minstens een uur te laat is.'
  
  'Misschien hebt u geluk gehad,' zei ik. 'U hoefde niet te wachten.'
  
  'Oh, ik vind het niet erg om te wachten.' Hij klopte op de zwarte aktetas onder zijn arm. 'Ik ben altijd voorbereid op een verloren half uurtje.'
  
  Als die opmerking bedoeld was om me nieuwsgierig te maken, had hij succes. Maar ik besloot mijn mond te houden tot ik een duidelijker beeld had van de man die allesbehalve een gepensioneerd leraar uit New England leek. Terwijl hij de luidruchtige maar soepel lopende motor startte, bekeek ik zijn profiel een ogenblik. Niet ouder dan midden in de vijftig, schatte ik, en dat zette me aan het denken. Gepensioneerd? Hij zag eruit alsof hij door kon gaan tot hij tachtig was, en waarschijnlijk nog wel langer.
  
  Hij reed met vaste hand en nonchalante bedrevenheid door de straten en over de snelwegen tot we de stad verlieten. Ik kende dit deel van het land nauwelijks, al was ik een keer naar Brown gestuurd om een speciale cursus te volgen. Het was midden winter en de winter in Providence kan je doen verlangen overal elders te zijn. Ik was een keer in Newport geweest, tijdens een zeiltocht met een paar vrienden in een boot die je oprecht een jacht mocht noemen, maar ik was niet aan wal gegaan tijdens ons nachtelijk oponthoud.
  
  'Wat gaat er gebeuren?' vroeg ik bij wijze van opening. Nathaniel keek me aan. Hij was beslist niet het soort man die je Nat zou noemen. 'Nou, u logeert bij mij. Ik ga elke dag met u zeilen tot u zich even thuis voelt aan de helmstok als achter het stuur van een auto. Dan zijn er verschillende dingen die u moet weten 'Navigatie,' onderbrak ik hem.
  
  'O, dat gaat gelijk op met het zeilen, en als u uw theorie wat moet ophalen, zal ik u daar natuurlijk mee helpen. Maar dat is het makkelijke gedeelte.'
  
  'Oh ja?'
  
  Hij grinnikte, en zijn gezicht lichtte op door de lampjes op het dashboard. 'U moet details uit uw hoofd leren - afmetingen, tuigage, eventueel uitrusting, en vooral prijzen - van vrijwel alle zeilboten die op het moment in de Verenigde Staten en andere delen van de wereld te koop zijn.'
  
  'Dat allemaal? Waarom?'
  
  Nathaniel gniffelde. 'David heeft me verteld dat hij geen tijd had om u behoorlijk te instrueren, maar ik besefte niet dat hij u niets had verteld.'
  
  De man naast me kwam elke keer als hij zijn mond opendeed met een verrassing. Hij was de enige die ik mijn baas ooit bij zijn voornaam had horen noemen.
  
  'Hij zei dat u me de details zou vertellen.'
  
  'Alleen van dit deel van de operatie, natuurlijk. En dat houdt in dat u een redelijk facsimile van een scheepsmakelaar moet worden, meneer Daniël McKee. Ik weet niet waarom, en ik zal het wel nooit te weten komen, dus wat u ook over uw operatie hebt gehoord, vertel het mij alsjeblieft niet.'
  
  Dat was ik ook niet van plan, maar mijn nieuwsgierigheid maakte me vastbesloten alles wat ik maar kon te weten te komen over deze meer dan levensgrote cherubijn. 'Ik neem aan dat u wel vaker met Hawk hebt samengewerkt.'
  
  'Oh, reken maar,' gaf hij toe. 'We kennen elkaar nog uit de Tweede Wereldoorlog, toen we allebei voor de marine-inlichtingendienst werkten. Ik, tenminste; David was ... niet-gebonden, zoals we plachten te zeggen.'
  
  'Ja, ja. En nu geeft u les op school?'
  
  'Niet meer. Ik ben een paar jaar geleden met pensioen gegaan.'
  
  Ik keek hem met openlijke nieuwsgierigheid aan, en zorgde er voor dat hij dat merkte. 'U lijkt me een beetje jong om gepensioneerd te zijn,' zei ik botweg, vissend naar een reactie.
  
  Hij knikte alleen maar instemmend. 'Dat is zo. Ik ben pas negenenvijftig. Maar toen mijn vrouw stierf, werd mijn positie op St. Dunstan wat moeilijk.
  
  'Is dat de school?'
  
  Ja. Ziet u, jongens op kostscholen hebben de neiging zich aan bepaalde faculteitsvrouwen te hechten. U weet wel, 's middags thee, het soort sfeer van open huis dat je op sommige scholen hebt. Mijn vrouw, kan ik zonder op te scheppen zeggen, was misschien het meest geliefd van alle faculteitsvrouwen, en toen ze heengegaan was, ontdekte ik dat er te veel ... ach, laten we zeggen sympathie voor me was. Het werd moeilijk les te geven, en ik vond het pijnlijk om de jongens op mijn eentje op visite te hebben. Daarom ben ik ... met pensioen gegaan.'
  
  Hij sprak op zakelijke toon, met een glimlachje rond zijn lippen, maar hij veegde een keer over zijn ogen, schraapte toen luidruchtig zijn keel.
  
  'Woont u nog steeds op de ... eh ... campus?' Het kon me minder schelen waar hij woonde dan hoe het invloed op mijn camouflage kon hebben; het laatste wat ik wilde was me met een troep nieuwsgierige schooljongens te moeten bezighouden.
  
  'Oh, nee. Ik heb een huis bij de zeilclub aan de Sakonnet gekocht. Niet erg groot, maar voldoende voor mijn behoeften, en het is dicht genoeg bij de campus voor mijn vrienden om van tijd tot tijd langs te komen. En ik heb het druk, meneer Carter, neem me niet kwalijk, meneer McKee. Zoals u weet vindt men na zijn pensionering de tijd om alle dingen te doen die men voorheen had uitgesteld.'
  
  Okay, hij kende mijn echte naam dus. Dat was geen verrassing, nu ik had gemerkt hoe goed hij Hawk kende. Maar het leek me dat hij te vrijelijk tegen me praatte, en ik was benieuwd hoe ver hij zou gaan.
  
  'Ik neem aan dat u dit soort dingen wel vaker voor Hawk hebt gedaan, merkte ik op.
  
  Hij keek me snel aan. 'Niet precies. Dat wil zeggen, ik heb geen vaste zeilschool voor agenten van AXE, al heb ik sommigen van uw collega's van tijd tot tijd wel de basisprincipes geleerd.'
  
  'Maar u ... u hebt al die jaren contact onderhouden.'
  
  Hij grinnikte. 'U vist. meneer McKee.'
  
  Het leek me een goed idee om openhartig te zijn. 'Ik weet altijd graag zo veel mogelijk van de man met wie ik te maken heb. Vooral als hij kennelijk een oud vriendje van mijn baas is.'
  
  Nathaniel gniffelde. 'Nou, er is geen reden waarom ik u niet iets zou kunnen vertellen. Ik heb bepaalde kleine talenten op verschillende gebieden waar David gebruik van heeft kunnen maken als ik beschikbaar was. Afgezien van boten en zeilen, ben ik een vrij goed fotograaf, dankzij de marine en de opleiding die ze me vele jaren geleden gegeven hebben. En ik reis veel; zelfs toen ik nog les gaf, ging ik meestal naar Europa, het Caraïbische gebied en zelfs naar de andere kant van de Stille Zuidzee, tijdens die lange zomervakanties waar leraren voor leven. Tijdens mijn rustjaar - God, bijna tien jaar geleden! - heb ik met mijn vrouw en twee dochters - nu volwassen en uitgevlogen - een cruise rond de wereld gemaakt. David vroeg me bepaalde dingen te bekijken, contacten te leggen ... ach, u weet wel wat ik bedoel. Ik ben er zeker van dat u me niet naar de details zult vragen.'
  
  'Die moeten in de dossiers van het bureau vastliggen.'
  
  'Ik hoop het niet. De kleine karweitjes die ik voor uw baas heb opgeknapt waren persoonlijke diensten. Voor een oude vriend. En als oude vriend heeft David me verzekerd dat mijn naam nooit in een AXE-dossier zou verschijnen, zelfs niet in code. Ik vertrouw hem. U ook?'
  
  Ik knikte. En besefte tegelijkertijd dat ik deze man vertrouwde zo veel als maar mogelijk was in mijn werk. Wat me uiteraard dwarszat, want een belangrijk deel van mijn beroep bestaat uit het achterdochtig zijn jegens vrijwel iedereen met wie ik in contact kom.
  
  'Dat lijkt me een mooie dekmantel,' zei ik. 'U, uw vrouw en de kinderen op een boottocht rond de wereld. Welke havens hebt u aangedaan?'
  
  Nathaniel schudde een zacht berispende vinger naar me. 'Kom, kom, Nick, niet aandringen. Dat was jaren geleden, en de dingetjes die ik voor David heb gedaan liggen al lang achter de rug. Trouwens, ik ben altijd schoon gebleven, bent nooit als een agent geïdentificeerd. En ik ben van plan het zo te houden.'
  
  'In dat geval,' zei ik droog, 'doet u er beter aan niet te vergeten me Daniël McKee te noemen.'
  
  'Oh, dat zal ik niet vergeten.'
  
  'En ik ben een ... scheepsmakelaar?'
  
  'Dat is het idee. Als we met verder discussiëren eens wachtten tot we bij mij thuis zijn? Het begint te regenen, en deze rottige ruitenwissers smeren het water alleen maar uit.'
  
  
  
  Mijn efficiencyflat zou gepast hebben in de keuken van Nathaniel Fredericks 'niet erg grote' huis. Het was een wat vervallen houten bouwwerk dat wit was geschilderd en een brede overdekte veranda aan de achterkant had die uitkeek over een breed stuk water. Toen we er aankwamen, stond er een jachtige regen, en ik was er niet helemaal zeker van waar we ons bevonden. Maar ik maakte me geen zorgen, met Nathaniel er bij.
  
  Toen me mijn kamer boven was gewezen en ik me had opgeknapt, had mijn gastheer een vuur aangelegd in de grote, behaaglijke zitkamer die kennelijk ook dienst deed als werkkamer. Overal lagen boeken en papieren opgestapeld; een muur was betimmerd met kurkplaat waarop een aantal vergrotingen waren geprikt van de mooiste foto's van boten die ik ooit gezien had. Op planken en tafeltjes stonden ingelijste foto's van kinderen in verschillende leeftijden, en aan een andere muur hing het geschilderde portret van een vrouw met trots wit haar en een stralende schoonheid. Het was slechts een busteportret, maar ik wist dat ze het soort vrouw was die alle aandacht zou afleiden van een parade van Playboykonijntjes. Mijn respect voor Nathaniel Frederick steeg nog een paar graden; als ik zo iemand zou hebben verloren zou ik stellig niet meer kunnen glimlachen.
  
  'Ik heb begrepen dat u een bourbondrinker bent,' zei hij.
  
  'U schijnt een heleboel van me te weten.'
  
  'Ja.' Hij stond bij een oud kastje en schonk uit een kristallen karaf in een groot glas.
  
  'Water?'
  
  'Alleen ijs, graag.'
  
  We gingen met onze drankjes - ik geloof dat hij sherry had, maar was er niet zeker van - naar de keuken, waar hij een paar blikjes opende en een snel maal bereidde dat geenszins naar blik smaakte. Toen ik hem er een compliment over maakte, wuifde hij het weg.
  
  Als je weken achter elkaar in een kleine boot op zee bent, meneer McKee, bedenk je allerlei interessante dingen die je met bonen en corned beef kunt maken. Anders haal je je muiterij op de hals.'
  
  Daarna gingen we naar de achterveranda. De regen stortte nog steeds neer, en hoewel het een kille avond was, voelde ik me warm en beschut onder het brede afdak. Een smalle reep zand voerde naar de waterkant, waar donkere golfjes gretig aan de kust knabbelden.
  
  Nathaniel wees naar rechts. 'De zeilclub. Een klein gebouw, waar we niet meteen naar toe gaan. Om voor de hand liggende redenen heb ik mijn eigen boot aan de steiger een stukje voorbij de club liggen. Over een paar dagen, als u het gevoel hebt voor scheepsmakelaar te kunnen doorgaan, zullen we u op de jachtclub beproeven.'
  
  'Beproeven?'
  
  'Waarom niet? Dacht u dat ik u een spoedcursus zou geven zonder eindexamen?'
  
  Ik had er niet aan gedacht, maar moest toegeven dat het een goed idee leek. Aan de andere kant wist ik nog steeds niet waarom. Dus vroeg ik het.
  
  'Oh, het is nu te laat om dat vanavond allemaal nog te bespreken, meneer McKee. Ga even mee naar binnen.'
  
  We gingen terug naar de zitkamer, waar hij een boek van een plank pakte. Ik merkte op dat er een aantal dezelfde exemplaren naast elkaar stonden; de stofomslagen waren tenminste gelijk.
  
  'Ik neem het risico onbescheiden te lijken en raad u aan hier in bed wat in te lezen,' zei Nathaniel. 'Al heb ik het zelf geschreven, het is niet slecht.'
  
  De titel was Lijnen en Rondhouten, en voelde in mijn hand zo zwaar als een telefoonboek aan.
  
  'Om u in de juiste stemming te brengen,' zei Nathaniel. 'Duik onder in de triviale details van het optuigen en manoeuvreren van een zeilboot zolang u er wakker bij kunt blijven. Pas op, meneer McKee.'
  
  Er klonk een andere toon in zijn stem door die me deed opveren. 'Pas op?'
  
  Hij glimlachte. 'Laat het boek niet op uw gezicht vallen als u wegdommelt. Het is zwaar genoeg om uw neus te breken.'
  
  
  
  De volgende paar dagen waren een gekkenhuis van lichamelijke en geestelijke uitputting. We zeilden in de 39-voets kits van Nathaniel over de Sakonnetrivier die helemaal geen rivier is, maar een brede monding waar de getijden kolken als de stroomversnellingen in de Coloradorivier. Nou ja ... misschien niet zo heftig, maar het is een hele ervaring om met een flinke wind in de rug en opbollende zeilen te varen, en te ontdekken dat je door het getij achteruit gedrukt wordt. Op een bepaald ogenblik erkende zelfs Nathaniel de nederlaag en zette de hulpmotor aan om ons naar de steiger te brengen. Dat maakt het er voor mij iets beter op. Er is een soort mystiek rond diepwaterzeilers; je krijgt de indruk dat ze liever eeuwig zouden blijven drijven dan de motor aan te zetten, maar Nathaniel verontschuldigde zich niet.
  
  'Als je ergens moet zijn,' zei hij, 'moet je er op de best mogelijke manier naar toe gaan. We zitten niet in een wedstrijd en we maken er geen bravoure van.'
  
  Om mijn navigatie en bootbehandeling te beproeven, maakten we een tocht van een paar dagen. Eerst naar Cuttyhunk, wat helemaal niet zo ver is, maar Nathaniel koos heel attent een dag waarop de mist zo dik was dat je hem bijna tot balletjes kon oprollen en bewaren. Hij zat in de stuurkuip, niet te dicht bij me, en las in een boek terwijl ik worstelde met de wind en het getij en het feit dat ik nauwelijks voorbij de boeg van de kits kon zien. Ik was behoorlijk trots op mezelf toen we de boei die de toegang tot de haven markeerde bereikten, maar mijn doortrapte instructeur had nog een verrassing voor me in petto; hij had niet gezegd dat er in de havenmond een behoorlijke golfslag stond, en toen we de golven bereikten waren ze groot genoeg om een surfer te doen watertanden.
  
  Dus deed ik het verstandigste, liet de zeilen zakken zonder hulp van Nathaniel, en zette de hulpmotor aan. Hij zei niets, maar ik kreeg de indruk dat hij hetzelfde zou hebben gedaan.
  
  Daar vandaan voeren we naar Martha's Vineyard, en brachten de nacht aan boord door in de haven van Edgartown, waarna we de volgende ochtend vroeg naar Block Island vertrokken over een stuk water zonder uitzicht op land. Ik leerde een aantal dingen over drift en compensatie die ik mezelf in geen tien jaar had kunnen leren, en toen de hoge, doffe klippen van het eiland in zicht kwamen, was ik meer opgelucht dan zelfvoldaan.
  
  We rondden het eiland en voeren de Grote Zoutvijver, de natuurlijke haven aan de westkant, binnen. Het was laat in de middag, er was nog daglicht, en Nathaniel stelde voor aan land te gaan.
  
  'Ik dacht dat we vanavond nog wel naar Newport konden terugvaren,' zei ik.
  
  'We hebben geen haast. Ben je hier al eens geweest?'
  
  'Nee, nog nooit.'
  
  'Het is erg boeiend. Laten we een paar fietsen huren en eens rondkijken.'
  
  'Fietsen?'
  
  'Natuurlijk! Dat is de enige manier om je te verplaatsen als je niet op het water zit.'
  
  We gingen aan wal, legden vast aan een hoge steiger die voornamelijk was gebouwd voor de zomerveerboten die tussen het eiland en het vasteland voeren. Het kleine groepje winkels en etensstalletjes scheen gesloten te zijn, maar Nathaniel klopte op de deur van een verweerd, doorzakkend huis. Een vrouw deed open; ze had een rood gezicht, wat betekende dat ze of haar hele leven gedronken had of aan een verschrikkelijke ziekte leed. Hoe dan ook, ze straalde toen ze Nathaniel zag, omarmde hem en ging ons toen voor naar de achterkant van het huis, waar in een schuur een paar honderd fietsen op stapels lagen.
  
  'Kies maar uit, meneer Frederick. Als ze maar rijden, wat?' We pakten twee fietsen van een stapel en controleerden ze. 'Die zijn uitstekend, mevrouw Gormsen,' zei Nathaniel. 'We zijn over een paar uur waarschijnlijk terug.'
  
  'Blijft u overnachten of vaart u weer uit?'
  
  'Dat hebben we nog niet besloten. Wou u ons te eten geven?'
  
  De vrouw gniffelde hartelijk. 'Oh Heer nee, meneer Frederick. Deze tijd van het jaar eten we meestal de diepvriesworstjes die we van de zomer niet hebben verkocht. U bent welkom, maar ik denk niet dat u daar trek in zou hebben.'
  
  'Ik zal het u niet afstrijden,' zei Nathaniel, terwijl hij een been over het fietszadel zwaaide.
  
  We reden over de hoofdweg, een asfaltgeval vol gaten die langs verlaten, afgesloten oude hotels en zomerpensions liep, waar voorouderlijke spoken achter de geblindeerde ramen te vermoeden waren. Block Island is een hoog oplopend stuk land; we reden langs stukken die op de heidegebieden van Engeland leken en bespikkeld waren met leigrijze vijvers. Maar we waren niet geheel alleen; toen we halverwege het eiland waren kwam ons een jong paar op een tandem tegemoet dat flink doortrapte en kennelijk geweldig veel lol had. We gaven hen de ruimte, en ze zwaaiden en lachten, verdwenen toen in de vallende schemering.
  
  'Ik dacht niet dat hier buiten het seizoen gasten zouden komen,' zei ik tegen Nathaniel.
  
  'Oh, je hebt er altijd een paar rare bij. Ik zie ze graag.'
  
  We peddelden verder tot we aan de andere kant van het eiland kwamen, een hoge klip die over de Atlantische Oceaan uitkeek. Van waar we stonden was het een indrukwekkend uitzicht; een steile afdaling van ruim dertig meter waar de golven meedogenloos tegen de rotskust sloegen. Ver naar links stond een vuurtoren, en de lichtstraal begon net rond te zwenken in de vallende avond. Nathaniel en ik bleven een paar minuten staan en haalden diep adem in de koele, schone lucht die van ergens bij de Azoren kwam aan waaien. Toen liepen we terug naar onze fietsen.
  
  Door het geraas van de wind en de golven hadden we de auto niet horen naderen; nu stond hij met gedoofde lichten en een geblutste radiator bij onze fietsen. Een man stond bij het geopende portier, en achter de voorruit zag ik de vlek van een gezicht, maar ik besteedde er niet veel aandacht aan. Ik was veel meer geïnteresseerd in het jachtgeweer dat de man in onze richting priemde.
  
  'Meneer Frederick?' vroeg hij, en zijn stem klonk zwak in de wind.
  
  'Oh, hemeltje,' zei Nathaniel zachtaardig.
  
  'Kent u me nog?'
  
  'Ik ben bang van wel.' Nathaniel bewoog zich niet; hij hield zijn handen langs zijn zijden en leek bijna ontspannen. 'Maar het is zo lang geleden ...'
  
  'Maar voor mij heeft het nog langer geduurd.' Hij bewoog het geweer op een manier die me niet beviel. 'Ze geloofden me niet, ziet u. Ze dachten dat ik voor jullie werkte in plaats van voor hen, en het heeft meer dan een jaar geduurd eer ze me lieten gaan.'
  
  'Dat moet een akelige tijd geweest zijn.'
  
  'Het was een hel! Een heel godverdomd jaar op dat fabrieksschip, en dat was geen pleziercruise!'
  
  'Nee, dat lijkt me ook niet, Graves.' Nathaniel deed een halve pas in de richting van de man en wees op het geweer. 'Ben je van plan dat te gebruiken?'
  
  'Ik ben hier niet gekomen om frisse lucht te happen.'
  
  Ik zag nu dat de man achter in de dertig was en handen met grote knokkels en een door wind en weer gelijnd en verweerd gezicht had. Onder zijn vale windjak staken indrukwekkend brede schouders.
  
  'Hoe heb je ons hier gevonden?' ging Nathaniel verder. Nog een halve pas.
  
  'Ik ben al een paar weken op het eiland, nadat ze me hadden laten gaan. Mijn vrouw komt hier vandaan ...'
  
  'Oh, natuurlijk. En mevrouw Gormsen is je schoonmoeder, is het niet?'
  
  'U hebt het snel door.' Graves stapte naar voren. 'U en uw vriend moesten maar naar de rand van die klip toe gaan.'
  
  'Ga je ons neerschieten of denk je dat je ons kunt dwingen om te springen?'
  
  'Maakt mij niks uit, meneer Frederick. Ik was van plan in Newport naar u toe te komen, maar nou hebt u me de moeite bespaard.'
  
  'Als ik had geweten dat onze communistische visvrienden je hadden laten gaan, zou ik mijn reisroute misschien gewijzigd hebben.' Nathaniel hield dat joviale lachje op zijn gezicht en was rustig alsof hij voor een klas leergierige leerlingen stond.
  
  'Ja, nou, ik dacht niet dat ze u een telegram zouden sturen. U had me mooi verlinkt, meneer Frederick, en zoiets vergeet ik niet. De enige reden dat ze me niet vermoord hebben was ...'
  
  '... dat je niet erg belangrijk was, wel?' De verandering in Nathaniels stem was zeer opmerkelijk; nu klonk er een snier in door.
  
  Er volgde een reactie op. Graves kwam op hem af, en zelfs in het toenemende donker was zijn gezicht woest van woede. Hij zwaaide met het jachtgeweer om hem als knuppel te gebruiken, en de gepensioneerde leraar dook er onder door. Hij priemde met stramme vingers in de maag van de man, en gebruikte zijn andere onderarm om de slag met de geweerkolf te blokkeren. Graves sloeg met uitpuilende ogen dubbel, Nathaniel raakte hem weer op dezelfde plek, en ditmaal draaide hij zijn hand om en tilde de man bijna van zijn voeten, met zijn vingers ongeveer onder zijn borstbeen gehaakt. Graves probeerde te gillen, maar er kwam slechts een gesmoord, gefolterd gekreun uit zijn wijd open mond. Nathaniel pakte het geweer uit zijn hand terwijl hij de man op de grond liet zakken. Er was een glimlach van tevredenheid vermengd met spijt op zijn gezicht toen hij naar Graves keek die in folterende pijn kronkelde - en hij keek even te lang.
  
  Het andere autoportier ging open, en er stapte een vrouw uit. Ik kon zien dat het een vrouw was omdat ze plasticrollers in haar haar had; verder was ze min of meer hetzelfde gekleed als de man die aan Nathaniels voeten lag. Ze had een pistool in haar hand.
  
  Ik ook. Wilhelmina, de Luger die evenzeer deel van me uitmaakte als mijn rechterarm, sprong uit haar schouderholster. Ik dook naar Nathaniel, en duwde hem opzij toen de , vrouw de grote oude revolver op ons richtte. Door de wind en de branding hoorde ik het schot nauwelijks, maar voelde de schroeiende pijn toen een kogel langs mijn bovenarm schramde.
  
  Vrouw of geen vrouw, ik schoot op haar. Eén schot regelrecht door haar hart; ze stond te dicht bij om te missen, en ik was niet van plan haar alleen maar te verwonden.
  
  Ze stortte neer als een steen, en de revolver viel uit haar hand als een stuk speelgoed waar ze opeens genoeg van had. Nathaniel krabbelde al overeind en richtte het jachtgeweer op Graves.
  
  'Keurig gedaan, meneer ... eh ... McKee. Ze scheen te weten wat ze met dat wapen moest doen.' Hij boog zich over het lichaam van de vrouw en schudde zijn hoofd. Toen raapte hij haar pistool op en duwde het tussen zijn riem. 'Nu zitten we wel met een probleempje.'
  
  'Ja.'
  
  Graves lag nog steeds aan mijn voeten te kronkelen, en probeerde overeind te komen, maar daar was hij niet toe in staat, zoals hij ook niet kon praten. 'Jammer dat hij zijn vrouw er bij betrokken had,' zei Nathaniel. 'Ik neem tenminste aan dat ze dat was. Klopt dat, Graves?' Hij bukte zich diep over de andere man.
  
  Graves knikte met vertrokken gezicht terwijl de spieren in zijn nek opbolden.
  
  'Dan zul je me wel niet vergeven voor haar dood.' Hij schudde triest zijn hoofd. 'Nee, zeker niet na wat je vanavond gedaan hebt. Dus ...' Hij haalde zijn schouders op. 'Sorry, Graves.' Hij stak zijn arm uit naar de borstkas van de man, stak zijn meedogenloze vingers onder de ribben en duwde - hoger en hoger, op zoek naar het hart tot zijn hand bijna begraven was. Graves gilde zacht en trappelde met zijn benen; Nathaniel sloeg hem nonchalant in het gezicht, en liet zijn greep niet verslappen. Toen bleef de man stil liggen. De gepensioneerde leraar kwam overeind en veegde zijn voorhoofd af met de rug van zijn hand. 'Ik weet niet of hij dood is of niet, maar dat is niet zo belangrijk. Wilt u me helpen hen in hun onfortuinlijke auto te zetten?
  
  Het was niet het meest overtuigende ongeluk dat ooit in scène was gezet, maar het feit dat de automatische schakeling van de oude Chevrolet de neiging had los te schieten maakte het iets meer plausibel. We zetten de motor aan, duwden de wagen naar de rand van de klif en er overheen. Nathaniel wachtte niet tot hij beneden op de rotsen sloeg; het was trouwens toch te donker om veel te kunnen zien.
  
  Ik keek naar de vuurtoren.
  
  'Maak u niet ongerust,' zei hij. 'Als ze iets gehoord hadden, zouden ze nu wel hier zijn. Zij maken zich druk om wat er op zee gebeurt, niet om wat er op het land plaatsvindt. Zullen we de fietsen naar mevrouw Gormsen terugbrengen?'
  
  Het was niet makkelijk fietsen in het donker; mijn fietslamp scheen niet veel verder dan mijn voorband, en Nathaniels lamp werkte helemaal niet. Maar hij scheen de weg te kennen, en terwijl we langzaam over het eiland peddelden, vertelde hij me over Graves.
  
  'Hij was een visser, matroos, hoe je het noemen wilt. Werkte meestal vanuit Montauk en de punt van Long Island. Aan de andere kant daar.' Hij wees naar links waar naar ik wist een stuk water Block Island van het vasteland scheidde. 'Een paar jaar geleden werd hij door communisten gestrikt. Ongeschoold arbeider, zou je hem in het spionagebedrijf noemen. Zijn taak was simpel om zijn ogen de kost te geven. Er is hier bijvoorbeeld veel activiteit van onderzeeërs; Block Island is een belangrijke toegang tot de Atlantische Oceaan vanuit de onderzeeërbasis in New London. Er waren nog andere dingen. Graves werkte op charterboten, en er zijn vrij veel mensen met belangrijke connecties met de regering die hier een paar dagen ontspanning komen zoeken. Zelfs Nixon deed dat toen hij zijn campagne in achtenzestig voerde, weet u. Hoe dan ook, ik werd op Graves afgestuurd door onze wederzijdse vriend in Washington, en daar ik bij de hand was en iets van boten af wist, kreeg ik de taak om hem ... te neutraliseren.'
  
  Hij grinnikte naar me terwijl we zij aan zij fietsten. 'Gewoonlijk aanvaard ik geen actieve opdrachten, maar ik kon het geld dat Hawk me bood toevallig goed gebruiken.'
  
  'En wat was dat met dat fabrieksschip?' vroeg ik, terwijl ik uitweek om een kuil ter grootte van een zwembad te vermijden.
  
  'Ah, ja, zo pakten ze dat aan. Zoals u wel weet werken de vissersvloten van vele landen - vooral Rusland - slechts een paar mijl buiten onze kusten. De rivaliteit die er heerst is meer economisch dan ideologisch, dus vindt er een redelijke mate van communicatie tussen de verschillende boten plaats, ongeacht nationaliteit of politiek. Het was dus niet moeilijk voor Graves om zijn rapporten over te dragen aan de een of andere Russische boot. Maar soms had hij dringende berichten, en dan seinde hij met een lamp - precies van die klippen waar zijn remmen weigerden en hij en zijn vrouw naar beneden stortten ...'
  
  'Nu we het er toch over hebben,' onderbrak ik hem. 'Misschien zal zijn dood op een ongeluk lijken, maar hoe zit het met haar? Ze heeft een 9 mm kogel in haar lichaam.'
  
  'Ja, ja. Niet zo best. Maar om deze tijd van het jaar is dat deel van de kust zo verlaten dat als de auto onder water ligt - en dat moet wel - er tegen de tijd dat het ongeluk wordt ontdekt er niet genoeg van de lichamen zal zijn overgebleven om iets anders dan een ongeluk te vermoeden. Als de plaatselijke autoriteiten er wel iets anders van denken, tja, waar hebben we onze vriend in Washington dan voor, nietwaar?'
  
  Ik hoefde niets te zeggen; deze zachtaardige leraar die zo koelbloedig kon doden was me mijlen vooruit.
  
  'Hoe dan ook,' vervolgde Nathaniel terwijl we een lange, geleidelijke helling afdaalden naar het groepje huizen en steigers, 'ik slaagde er in Graves er van te overtuigen dat ik een sympathisant was. Het was niet moeilijk; hij had dat soort mentaliteit - geloofde dat alle leraren min of meer communisten zijn. Op den duur kon ik hem overhalen een bericht te versturen dat een van de vissersboten binnen onze territoriale wateren zou brengen - streng verboden, natuurlijk. Een kotter van de Kustwacht was in de buurt, en er volgde een zorgvuldig ingestudeerde - en vergeefse - jacht terwijl ik deed alsof ik Graves gevangen nam. Hij ontvluchtte, zag kans de haven aan de andere kant van het eiland te bereiken en stal een speedboot om weg te komen. Onnodig te zeggen dat hij er in slaagde; hij vond een van de Russische treilers en werd naar het fabrieksschip gebracht, dat nog wel iets meer doet dan vis verwerken. Eerlijk gezegd hadden we verwacht dat ze hem naar Moedertje Rusland zouden brengen, maar kennelijk zijn hun faciliteiten wat meer geraffineerd dan we hadden gedacht.'
  
  We naderden nu de rij verweerde huizen vlakbij de steiger. 'Waarom al die moeite gedaan?' vroeg ik.
  
  'Zou het niet eenvoudiger geweest zijn om de man gewoon te arresteren? Of hem te elimineren?'
  
  'Tja, u kent onze man in Washington; hij legt nooit iets uit als het niet hoeft. Maar mijn theorie is dat als we Graves gearresteerd en berecht hadden, het een zinloos gebaar geweest zou zijn. Tenslotte was hij niet meer dan een plaatselijke visser die een smerig bijbaantje had voor het extra geld. Een proces had best een martelaar van hem kunnen maken, en daar hebben we er tegenwoordig al meer dan genoeg van. Aan de andere kant, als we de tegenpartij er van konden overtuigen dat hij een dubbelagent was, wat ons tot op zekere hoogte gelukt schijnt te zijn, zouden zij gedwongen worden een aanzienlijke hoeveelheid tijd en moeite te besteden om na te gaan of hun andere ongeschoolde arbeiders niet net zo als Graves waren.'
  
  Het was precies de manier die ik vermoed had, dus liet ik het onderwerp varen. 'Wat doen we met haar?' We remden af voor het afgesloten worststalletje plus fietsenverhuurbedrijf van mevrouw Gormsen.
  
  'Ik zou me niet druk maken,' zei Nathaniel. 'We hebben geen aanwijzing dat ze er hoe dan ook bij betrokken was.'
  
  'Iemand moet Graves verteld hebben dat we op het eiland waren.'
  
  'Ja, natuurlijk. Maar ook al is zij dat geweest, dan impliceert het haar niet per sé. Tenslotte zijn bezoekende zeilers die fietsen huren deze tijd van het jaar niet gewoon.'
  
  'Tja ...'
  
  'Maar ik stel voor dat we teruggaan naar onze boot en vanavond nog naar huis varen. Het heeft geen zin om te veel veronderstellingen te doen, wel?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Toen we die avond laat aan de meerplaats kwamen, scheen Nathaniel het voorval op Block Island vergeten te hebben. Hij was sereen en rustig als altijd toen we het donkere huis binnengingen, en toen ik de kamers snel controleerde, keek hij me enigszins geamuseerd aan.
  
  'Je kunt niet leven in voortdurende angst om gedood te worden,' merkte hij op. 'Wat is anders de zin van het leven? We doen de smerige karweitjes die we te doen krijgen en zijn min of meer voorbereid op de consequenties. Net als een groot aantal andere mensen in deze wereld. En stel u eens voor, meneer McKee, hoe het zou zijn als we ons allemaal zorgen zouden maken over wie er om de volgende hoek kan staan te wachten? Tjé, wie zou nog het lef hebben zich kandidaat te stellen als president? Doet u mee met een broodje en een kop koffie?'
  
  Gedurende de volgende paar dagen bestudeerde ik, als we niet gingen zeilen, voornamelijk catalogi en oude knipsels over de botententoonstelling van New York. Nathaniel had een la vol werkplannen van elk voorstelbaar soort zeilboot, van plezierjachtjes tot zeewaardige trimarans, tezamen met foto's en advertenties uit kranten uit het hele land. We bezochten een aantal bootwerven in de omgeving, inspecteerden de rompen van boten die op de helling lagen en de interieurs van een groot aantal andere schepen. Een paar keer nam hij me mee naar Christie's, een groot restaurant op een steiger in Newport waar de bediening en het eten voortreffelijk waren, en waar je tegen een verdwaalde zeewaardige Vanderbilt kon oplopen of tegen een donsbaardige adelborst van een van de plaatselijke marinebases. Nathaniel kende iedereen, en na een paar bezoeken was ik behoorlijk geïnstalleerd in mijn camouflagerol als Daniël McKee, scheepsmakelaar van de westkust van Florida. Ik begon het zelf te geloven.
  
  Het 'examen' op de jachtclub was niet bepaald makkelijk. De leden waren mensen die op de hoogte waren van boten; het waren niet de cocktailpartygangers-met-zeilpet, en de enige zeilpet die ik trouwens te zien kreeg was aan de muur boven de bar gespijkerd. Nathaniel leidde het gesprek aan een grote ronde tafel en voerde het nonchalant - boosaardig, dacht ik - naar technische gebieden waar ik gedwongen werd met een paar antwoorden voor de dag te komen. Ik nam aan dat ik slaagde, want niemand keek twijfelachtig. Hoe dan ook, toen we - heel laat - weggingen, sloeg Nathaniel me op de schouder en keek zeer tevreden. Terwijl we naar het huis terugliepen struikelden we voortdurend in het zand en ik weet niet wie wie overeind hield.
  
  Het was nog donker toen ik wakker werd van een hard gebons op mijn deur. Mijn hoofd was wat wazig - ze keken niet op een scheut bourbon in die club - maar ik was onmiddellijk op de been.
  
  'Wat is er?' vroeg ik.
  
  'Nick!'
  
  'De naam is Dan!' snauwde ik terug.
  
  'Ja, ja,' zei Nathaniel. 'Maar je moet opstaan en wegwezen.'
  
  'Nu?' Ik was benieuwd wat hij me nu zou gaan laten doen. 'Het is dringend. Je moet het vliegtuig naar Tampa halen, en we hebben nauwelijks tijd genoeg om naar het vliegveld te komen.'
  
  'Tampa?'
  
  'Ik weet niet waarom. David belde net op, en het heeft de hoogste voorrang. Kleedje gauw aan!'
  
  Tampa, dacht ik terwijl ik mijn pyjama uittrok. Dit werd een van de meest verwarrende opdrachten die ik ooit had gehad. En als het karwei in Griekenland lag, kwam ik nog steeds niet in de buurt.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Contact maken was eenvoudig; een boodschap voor Daniël McKee op het vliegveld van Tampa waarin me werd meegedeeld dat er een kamer voor me was gereserveerd in een motel vlakbij. Ik ging er heen en had me net snel geschoren - daar had ik bij Nathaniel geen kans voor gehad - toen er zacht op de deur werd geklopt. Ik aarzelde, keek naar mijn koffer waar Wilhelmina in haar speciale vak lag. Maar ik dacht niet dat ik de Luger nu nodig zou hebben. Voor zover ik wist was er geen reden waarom iemand die me kwam bezoeken niet vriendschappelijk gezind zou zijn. Niet op dit punt. Toch opende ik de deur behoedzaam, en toen ik Hawk zag staan voelde ik een vreemd soort opluchting. Hij kwam binnen zonder een woord ter begroeting, ging op een van de twee grote bedden zitten en keek naar me op. Ik veegde een vlokje scheerschuim weg, draaide de stoel voor het plastic-imitatiehouten bureau om en ging tegenover hem zitten.
  
  'Deze kamer is grondig nagekeken,' zei Hawk. 'Een van onze elektronische mensen heeft hier de nacht doorgebracht, en sindsdien is de kamer in het oog gehouden.'
  
  Ik keek automatisch naar de muur achter hem; de meeste motels lijken tegenwoordig uit kaasdoek te zijn opgetrokken, en zelfs een bejaarde zonder zijn gehoorapparaat kan alles horen wat er in de aangrenzende kamer gebeurt.
  
  'Maak je geen zorgen, we hebben de kamers ter weerszijden gereserveerd; niemand kan afluisteren wat we zeggen.'
  
  Dat overtuigde me; ik twijfelde nooit aan het vermogen van de baas om aan alle details te denken.
  
  'Zenopolis doet het op onze manier,' zei hij zonder verdere omhaal. 'De precieze datum is nog niet vastgesteld, maar het gebeurt binnen een week. Hij steekt de Albanese grens over en gaat dan naar Korfoe. De tijd en de plek van het rendez-vous worden dan vastgesteld.'
  
  Ik knikte, fronste toen. 'Hoe moet ik met hem in contact komen?'
  
  'Via zijn zuster.'
  
  Hawk zei het zo nonchalant dat het niet meteen tot me doordrong. 'Wat zei u?'
  
  'Zijn zuster. Haar naam is Christina, en ze is zijn enige nog levende familielid. Op het ogenblik is ze leerling-verpleegster in Athene, maar ze houdt vakantie aan de westkust. Jij haalt haar op, en ... ik hoef niet in details te treden.'
  
  Maar dat deed hij toch. Christina was, naar bleek, tweeëntwintig en had Alex niet gezien sinds hij vijftien jaar geleden was overgelopen. Maar volgens Hawk wilde Alex dat zijn zuster aanwezig zou zijn als we elkaar ontmoetten; hij was uiterst achterdochtig, en na de inleidende onderhandelingen met onze mensen had hij er op gestaan dat Christina er bij betrokken zou worden. De enige die hij kon vertrouwen, zei hij, en ook, meenden Hawk en ik, wilde hij haar gebruiken als buffer tussen hem en mogelijk verraad aan de Griekse regering.
  
  'Ik zal niet pretenderen precies te begrijpen wat hij wil doen,' gaf Hawk toe, 'maar het schijnt de moeite waard te zijn hem zo ver als haalbaar is zijn zin te geven.'
  
  Mijn opdracht leek betrekkelijk makkelijk; ik moest naar Athene vliegen, een auto huren en een paar dagen rondscharrelen op de bootwerven aan de kust. In Pirgos zou ik het meisje ophalen ('erg aantrekkelijk, is me verteld,' verzekerde Hawk me), dan een zeilboot huren voor een korte tocht naar Korfoe. Daar op dat eiland dat dichter bij Albanië dan bij Griekenland ligt, zouden we met ons tweeën contact met Alex Zenopolis zoeken.
  
  'We hebben al enkele keren verbinding met hem gehad sinds jij en ik elkaar voor het laatst gesproken hebben,' legde Hawk uit. 'Het gaat jou niet aan hoe hij daar komt, maar nu heeft hij laten doorschemeren dat hij informatie van kritiek belang voor ons heeft. Misschien is dat zo, misschien ook niet, maar jij zult alle pogingen moeten ondernemen om hem weg te krijgen zoals we gepland hebben; we moeten aannemen dat hij de waarheid spreekt, tot het tegendeel blijkt.'
  
  'Ik vraag me nog steeds af waarom we hem niet met een snelle boot naar Taranto brengen. Dat gedoe met een zeilboot kan ons dagen kosten.'
  
  De oude man schudde zijn hoofd. 'Het is erg belangrijk dat je op geen enkele manier de aandacht op jou of Zenopolis vestigt. Hij verzekert ons dat zijn uitbraak minstens een paar dagen onopgemerkt zal blijven, maar staat er op dat onze inspanningen ten zijnen behoeve volkomen onopvallend geschieden. Er is een tijdselement bij betrokken dat hij niet helemaal heeft uitgelegd; in elk geval moeten we zijn raad voorlopig opvolgen. Nee, Nick, je vaart met je gehuurde zeilboot naar Taranto met een geheime verstekeling aan boord. Je doet niets om de aandacht van de autoriteiten in Griekenland of welk land ook te trekken tot Zenopolis veilig in onze handen is. Hoe dan ook', voegde hij er met een glimlachje aan toe, 'als het op een achtervolging zou uitdraaien, zou geen enkele speedboot die je te pakken kunt krijgen het kunnen opnemen tegen de schepen en vliegtuigen die de verschillende regeringen achter je aan zouden sturen.'
  
  Hij had me beet. Ik dacht dat dit alles was, maar Hawk had nog een kleine verrassing voor me.
  
  'Overigens,' zei hij, terwijl hij naar mijn geopende koffer op het rek tegen de muur keek. 'Bij deze opdracht draag je geen vuurwapens. Of iets anders dat je zou incrimineren voor het geval je gepakt en ondervraagd wordt.'
  
  'Niets?' vroeg ik.
  
  'Je mag je mes meenemen, lijkt me, maar niet in die armschede die je gebruikt. Als zeiler heb je uiteraard een of ander mes, hoewel dat ding van jou meestal niet op een boot wordt aangetroffen. Maar het zou uiteindelijk kunnen blijken dat je het nodig hebt.'
  
  'Denkt u?'
  
  'Ja. Zie je, Nick, we moeten rekening houden met de mogelijkheid dat deze hele operatie een soort valstrik is die door de andere kant is opgezet. Zoals je weet verkeren we in een periode van buitengewoon delicate onderhandelingen met de Russen en Chinezen. Er is in feite een soort stilzwijgend moratorium op onze operaties tegen die landen en hun satellieten gelegd. Mocht je, tijdens de oversteek van Korfoe naar Taranto, tot de conclusie komen dat Zenopolis voor hun doeleinden werkt, om ons, laten we zeggen, in een slecht daglicht te plaatsen, dan moet je er voor zorgen dat hij ... op zee vermist raakt.'
  
  Dat verbaasde me niet; ik had niet de rang van 'Killmaster' gekregen omdat ik terugschrok voor het idee een mes in een vijandelijke agent te steken, zelfs al was de man vroeger een vriend van me geweest.
  
  'Okay,' zei ik, en stond op om naar mijn koffer te lopen. Ik pakte de Luger en gaf hem aan Hawk. 'Zorg er goed voor; zij heeft goed voor mij gezorgd.'
  
  'Ze zal klaarliggen als je terugkomt,' zei hij, terwijl hij het wapen in zijn tas stopte.
  
  Ik ging weer zitten. 'Nog één ding.'
  
  Hawk trok een borstelige wenkbrauw op.
  
  'Wat doe ik hier in godsnaam in Tampa?'
  
  'Natuurlijk. Dat wilde ik net uitleggen. Je blijft hier twee dagen en maakt je vertrouwd met de verschillende jachthavens en scheepsmakelaars. Hij haalde een kleine envelop uit zijn tas en legde hem naast zich op het bed. 'Dit is een lijst van makelaars die onlangs hun bedrijf hebben opgegeven; je hebt voor hen alle drie gewerkt en houdt nu een poosje vakantie terwijl je probeert je eigen zaak op poten te zetten. Misschien zijn we al te voorzichtig, maar als iemand je vraagt voor wie je gewerkt hebt, kun je informatie verstrekken die niet één-twee-drie nagegaan kan worden. Het zal wel niet nodig zijn; deze operatie zal maar een paar dagen vergen. Maar het zou dom zijn om de zaak door een toevallige ontmoeting te laten mislukken.'
  
  'Zeilers zijn over de hele wereld hetzelfde soort mensen,' zei ik instemmend. Daar had Nathaniel Frederick me van overtuigd.
  
  'Precies. Tijdens je tocht langs de Griekse kust stuitje mogelijk op andere Amerikanen die deze streek kennen. Beter voorbereid dan de mond gebrand, nietwaar?'
  
  
  
  Ik deed dus wat Hawk me had opgedragen, en bracht elk uur van de dag, en een groot aantal van de avond, door in jachthavens, veilinglokalen en scheepswerven, als een scheepsmakelaar zonder werk. Tijdens mijn tochten pikte ik de namen van directeuren en verkopers, havenmeesters en pompbedienden van de verschillende steigers op. Misschien zou ik al die details nooit nodig hebben, maar als een of andere Amerikaan in, zeg, Piraeus, zou beginnen herinneringen met me op te halen aan die getikte oude figuur die op die werf even buiten Clearwater werkte, dan zou ik zelf met een verhaal over hem voor de dag kunnen komen.
  
  Aan het eind van de tweede dag reed ik over het schiereiland van Florida naar Miami, waar ik een vliegtuig nam dat me de volgende ochtend vroeg in Madrid neerzette. Daar nam ik het aansluitende vliegtuig naar Athene, en het begon net donker te worden toen ik door de douane ging - ze wonden zich volstrekt niet op toen ze het tweezijdige mes zagen dat ik in mijn koffer had nadat ze hoorden wat zogenaamd mijn beroep was - en ik stapte naar buiten om een taxi te nemen. De avond had zo'n helderheid die je geloof ik, alleen in Griekenland en de Levant aantreft; het is alsof de hemel alle exotische geuren vasthoudt en distilleert; de geuren van olijf- en vijgenbomen, vermengd met brandend houtskool en geroosterd lamsvlees, en ze dan even doet afkoelen zodat het niet kleverig wordt. Het is een soort vluchtig parfum dat geen enkele vrouw ooit zou kunnen dragen, maar Athene doet het met stijl en gratie.
  
  En toen nam ik een kamer in het Hilton Hotel en raakte het parfum kwijt in de universele geurloosheid van Amerikaanse airconditioning. En toen ik in mijn kamer de televisie aanzette, kreeg ik nota bene Gunsmoke. Daar ging de wieg van de westerse beschaving.
  
  Ik veroorloofde me de volgende ochtend een snelle excursie door de stad. Het is verschrikkelijk om te zeggen, maar ik heb zo veel gereisd dat de wereldsteden een teleurstellende gelijkheid voor me hebben. Waar je ook gaat, het schijnt dat alles met een Amerikaans vernisje is bedekt; de flemerige tapijtenhandelaar spreekt Engels en zorgt er voor dat je alles te horen krijgt over zijn broer in Akron (Ohio), en hoewel je niet in elke straat metterdaad een Coca Cola reclame ziet, blijft toch steeds het gevoel dat er eentje om de volgende hoek is.
  
  Ik ben dus cynisch. Bovendien was ik geprikkeld. Deze opdracht leek bijna té eenvoudig, en ik moest mezelf oppeppen als een beroepsvoetballer die voor het kampioenschap staat. Het spel moet eigenlijk een makkie zijn voor de beroepsjongens, wat betekent dat ze erg goed moeten oppassen het niet als een zacht eitje te beschouwen. Mijn probleem was precies hetzelfde, maar het nonchalante leven dat ik de komende paar dagen moest leiden, opgefleurd door een ontmoeting met een, naar ik hoopte, aantrekkelijk meisje, kon me makkelijk lui in de bovenkamer maken als ik niet oppaste.
  
  Bovendien miste ik Wilhelmina. Op dat moment wist ik niet hoe sterk; binnen afzienbare tijd zou me dat duidelijk worden.
  
  Ik huurde een Volkswagen bij het Hertzkantoor en begon aan mijn rondrit als scheepsmakelaar. Piraeus was mijn logische eerste aanlegplaats, en ik bracht een middag door met slenteren door de dokken van deze drukke havenstad. Ik speelde voor de zakenman-toerist en stelde vragen, zorgde er voor ontwerpen en tuigages te bekijken met een deskundigheid waar, naar ik zeker wist, Nathaniel voor geapplaudisseerd zou hebben. Niemand die ik ontmoette scheen aan mijn dekmantel te twijfelen; ik was Daniël McKee, al vakantie houdend zaken doend in het deel van de wereld dat sommige mensen een zeilerparadijs noemden. Het gekke was dat ik een keer eerder in dat deel van de wereld was geweest, en het was inderdaad een zeilerparadijs, maar niet zoals ze het nu bedoelen.
  
  Het zou veel te ingewikkeld zijn om uit te leggen wat ik vijftien jaar eerder in het Amerikaanse leger deed. Laten we zeggen dat het een onderdeel vormde van mijn voortgezette opleiding bij AXE, en dat zelfs het leger voorschriften aan de laars kan lappen als het raadzaam lijkt. De enige keer dat ik tijdens die toer een uniform droeg was terwijl ik de School van het Korps Contra-inlichtingen in Fort Holabird in Baltimore bezocht. Dat was voornamelijk voor de show, het eerste wat we er leerden was te typen, vanwege alle rapporten die een agent moest opstellen, en ik droeg de keurige strips van tweede luitenant. Later, toen ik een post in West-Duitsland had kregen alle bolleboffen die wilden weten wat mijn rang was, te verstaan dat ik majoor was. Zo werkte de contra-inlichtingendienst destijds, en ik kende een paar korporaals die in burger werkten en die, als er naar gevraagd werd, eveneens de rang van 'majoor' hadden.
  
  Maar rang had niets te maken met de manier waarop ik Alex Zenopolis leerde kennen en met de operatie die we samen uitvoerden. Ik het kort: ons leger werd geteisterd door een heroïnebende die het spul Duitsland binnenbracht en aan onze troepen verkocht. Niet op de schaal waarop het de laatste jaren in Vietnam is gebeurd, maar toch wel ernstig. Er werd ontdekt dat een handvol soldaten de leveranciers waren, en zij kregen het spul van een paar Griekse matrozen die connecties in Turkije hadden. Het doorgangspunt was Naxos, het grootste eiland van de Cycladen.
  
  Een van de militairen, een jonge sergeant, had zo'n kalm baantje gevonden waar elke soldaat van droomt; hij vloog een klein tweemotorig vliegtuig dat VIP's, militaire bolleboffen en burgers naar zonnige plekjes vloog zoals de Griekse eilanden en de Libanon. Het was eenvoudig om, leeg op de terugweg naar München, te landen op een klein vliegveld op Naxos en een lading heroïne aan boord te nemen. Hij hoefde geen douane te passeren, en een paar mecaniciens op zijn thuisbasis deden mee aan de handel; zij haalden de dope weg en zetten het uit onder de kleine pushers.
  
  Ik was niet bij het begin geweest; het was voornamelijk een taak voor de contra-inlichtingenmensen van de MP, maar toen het duidelijk werd dat er Griekse militairen bij betrokken waren, werd het een tikje lastig voor de militaire politie. Strikt genomen was het ook geen taak voor contra-inlichtingen; het werk van dit korps is in wezen een einde te maken aan clandestiene bedreigingen van het leger, maar dat kan vrij ruim geïnterpreteerd worden. Hoe dan ook, ik kreeg tot taak de drugsmokkelaars buiten bedrijf te stellen, en ervoor te zorgen dat niemand van de betrokken regeringen er groot kabaal over zou maken. Of er zelfs maar over hoorde, als dat mogelijk was.
  
  Het was een karwei waar doden bij zouden vallen; dat begreep ik zodra ik mijn instructies had ontvangen. En toen ik Alex Zenopolis in Beiroet ontmoette, hoefde ik hem alleen maar aan te kijken om te weten dat hij een uitstekende man was om mee samen te werken. Alex was gebouwd als een stier, iets langer dan ik, en ongeveer even breed. Hij was toen verbonden aan de marine-inlichtingendienst van zijn land, maar in een donker burgerpak leek hij op een figuur uit een Humphrey Bogartfilm, met zwart haar en zwarte snor, felle ogen die keken alsof ze je aan een muur konden vastnagelen en je daar laten hangen tot hij besloot je los te laten.
  
  'Jij bent Carter,' zei hij toen we elkaar in een rumoerig café ontmoetten. In de jukebox speelde een plaat van Sinatra terwijl een bolle buikdanseres probeerde met de muziek te wedijveren.
  
  Ik bekende dat ik Carter was, in die tijd kon ik me nog van mijn eigen naam bedienen.
  
  'Heel eenvoudig.' Zijn Engels was goed, maar hij verspilde geen woorden. 'Twee van onze mensen ontmoeten twee Amerikanen op een vliegveld. Jij en ik gaan ze elimineren.'
  
  'Hoe weten we wanneer het Amerikaanse vliegtuig komt?'
  
  'Er is een plek vanwaar je op de landingsstrip kunt uitkijken. Hebben wij versierd, het is de hut van een geitenhoeder; hij ligt in het ziekenhuis, de arme kerel.' Alex lachte en liet een grote gaping tussen zijn voortanden zien. 'Een maagprobleempje, iets in zijn drinkwater. Het is een oude man, maar hij komt er wel bovenop.'
  
  'En hoe lang moeten we wachten?'
  
  Alex haalde zijn brede schouders op. 'Tot ze komen. Heb je haast?'
  
  We gingen met een pruttelende oude boot, die op elk eiland van de Cycladen scheen aan te leggen, eer we bij Naxos kwamen. We waren zogenaamd toeristen, en we spraken niet met elkaar nadat we van boord waren gegaan.
  
  Ik nam een kamer in iets dat voor een hotel doorging in het havenstadje, speelde vervolgens de excentrieke Amerikaan die een voettocht door de heuvels wilde maken; een voorloper, leek me, van de tegenwoordige hippies die de hele wereld doortrekken met hun rugzak.
  
  Ik trof Alex aan bij de hut van de geitenhoeder die uitkeek over de landingsstrip. Gelukkig had hij een spel versleten maar bruikbare kaarten, en had hij kans gezien een enorme voorraad ouzo mee te nemen, tezamen met de wapens die we nodig zouden hebben. Het wachten, dat ruim twee dagen duurde, was niet zo erg, maar als we om echt geld hadden gekaart zou ik Zenopolis nu nog ongeveer alles schuldig zijn dat ik sindsdien verdiend heb.
  
  Het veld lag in een lang, smal dal onder ons; het was tijdens de oorlog door de Duitsers aangelegd en werd min of meer op peil gehouden door de grazende schapen en geiten. Aan de andere kant was een steile rotshelling; vlakbij de rand bevond zich een grote natuurlijke grot waarvan we de ingang duidelijk konden zien.
  
  'De matrozen gaan daar naar binnen,' legde Alex uit. 'Onze mensen, de verdedigers van onze kusten.' Hij spoog op de aarden vloer van de hut. 'Wij Grieken hebben zo veel kusten om te verdedigen; kijk maar op de kaart, Nick. En te bedenken dat dergelijk tuig hun beroep onteren...' Hij spoog weer.
  
  Ik besefte dat Alex een idealist was. Dat verontrustte me; zelfs toen al gaf ik er de voorkeur aan met cynici te werken, omdat die veel betrouwbaarder zijn.
  
  De nachten waren het moeilijkst, omdat we geen licht mochten gebruiken. Alex zei niet veel, en ik ook niet. Af en toe slenterde ik naar buiten om te kijken naar de bleke schittering van het landschap onder een verblindende maan. En tijdens de derde nacht zag ik figuren bewegen aan het eind van de landingsstrip die zich over de rand van de helling ophesen als bergbeklimmers die de top van de Mount Everest bereiken.
  
  Ik rende terug naar de hut en schudde Alex wakker.
  
  'Ze zijn er,' fluisterde ik. 'Jullie mensen, lijkt me.'
  
  Alex gebaarde met een hand en rolde zich om onder zijn deken. 'Okay, okay, jongeman.' Hij was misschien tien jaar ouder dan ik. 'Ze wachten, net als wij. Het Amerikaanse vliegtuig komt pas bij daglicht. Kan hier 's nachts niet landen.'
  
  Ik durfde er niet op te zweren, maar het kwam me voor dat Alex weer snurkte zodra hij het laatste woord had gezegd. Misschien sliep ik de rest van die nacht in totaal een half uur; ik weet wel dat ik voor het aanbreken van de dag wakker was en door de hut scharrelde, ongeduldig wachtend tot de zon zou opkomen om ons wat licht te geven. De maan was al lang verdwenen, en ik kon het dal nauwelijks zien. 'We beginnen.' De kalme stem van Alex in de stille hut was zo verrassend dat ik bijna uit mijn vel sprong. 'Nog een half uur eer het dag wordt.' Hij was overeind gekomen, en hees zich in een dik, zwartleren jak waarvan de zakken waren volgepropt met munitie. Onder het jak droeg hij een automatische Colt .45, maar het wapen waar hij zich het meest op verliet was het M-l geweer dat over een schouder hing.
  
  Ik had er ook een. Bovendien had ik Wilhelmina, de Luger die ik kort geleden in Duitsland had aangeschaft en die in zekere zin een intiem familielid aan het worden was.
  
  We slopen behoedzaam langs de rand van het dal en cirkelden naar de hoogten boven de grotingang. We bleven ver genoeg van de rand om niet gezien te worden, ook al zou het licht geweest zijn, en het waren het beoordelingsvermogen en instinkt van Alex die ons zeiden waar we moesten stoppen.
  
  'Daar,' fluisterde hij en wees naar de rand.
  
  We kropen over ruwe grond vol rotsen en struiken, tot we het vliegveld beneden konden zien. We bevonden ons er ongeveer twintig meter boven, en voor zover ik kon zien was er geen weg die omlaag voerde.
  
  'Hoe gaan we ...?' begon ik, maar Alex legde een vinger tegen zijn lippen, en zijn tanden glinsterden in het duister. Uit een van zijn vele zakken haalde hij een dun stuk nylonkoord. Aan een uiteinde was een granaat gebonden, en hij legde er nog een paar op de grond naast zich. 'Het vliegtuig komt daar vandaan,' zei hij, en wees naar rechts in de zwarte leegte achter het veld. 'De enige mogelijkheid. Als het landt, moet het naar de andere kant taxiën en draaien, ja? Dus bij het neerkomen ... nee, ze kunnen niet ontkomen.' Hij liet het dunne koord zeer langzaam langs de rotswand zakken tot de granaat net boven de ingang van de grot hing. Toen stopte hij, kronkelde met zijn worstvingers terwijl hij een rekensommetje deed, en trok de lijn weer op. Hij maakte een merkteken op het nylonkoord en sneed het door met een mes. 'Precies goed,' kondigde hij aan, en pakte de rest van de lijn om die vast te leggen aan een bosje struiken op een paar decimeter van de rand.
  
  'En nu?' vroeg ik. Niemand had ons verteld wie de leiding van deze operatie had, maar Alex scheen te weten wat hij deed, en ik was leergierig.
  
  'Dit is slecht spul voor werk op de rotsen, maar ik kan omlaag klauteren.' Hij trok dikke handschoenen aan, wikkelde het uiteinde van het vastgebonden koord om een dij en sloeg het over zijn schouder. 'Nou ga jij naar de andere kant van het veld. Een klein geitenpaadje brengt je omlaag. Als je de granaat in de grot hoort afgaan, ga je naar beneden en vertelt die knapen in het vliegtuig dat ze nergens heen kunnen. Gesnapt?'
  
  Ik dacht van wel. Gehoorzaam liep ik terug in de richting waaruit we gekomen waren. Het was niet moeilijk het pad te vinden waar Alex het over had gehad, maar toen ik omlaag keek in het grauwe licht van een valse dageraad, wenste ik dat ik een geit was. Ik pakte mijn M-l, ging op de rand van de klip liggen en wachtte af.
  
  Aanvankelijk klonk het als het indringende gezoem van een vlieg, en ik onderdrukte de aanvechting om er naar te meppen toen ik besefte dat ik was weggedommeld. Mijn ogen vlogen open en ik keek in een stuk fel oranje zon dat in de verte uit de zee opkwam. Midden in de halve schijf zag ik een donkere vlek die groter werd terwijl hij recht op me afkwam. Ik voelde een lichte kramp in mijn buik, dwong mezelf te blijven waar ik was terwijl de tweemotorige machine duidelijk zichtbaar werd en naar de overkant van het veld vloog om te landen.
  
  Ik keek langs de rots naar de plek waar ik Alex had achtergelaten. Er was niets van hem te zien tot de wielen van het vliegtuig het gras raakten, maar toen zag ik een forse gestalte overeind komen en een lang, dun stuk koord weggooien. Het kronkelde door de lucht, en viel snel omlaag door het sputterende gewicht dat er aan hing, om tenslotte de opening van de grot binnen te zwenken.
  
  Er volgde een lange pauze, te lang, en ik begon na te denken. Vier seconden lijken niet veel tijd, maar een instructeur had eens de slagpen uit een granaat getrokken en me het ding nonchalant toegeworpen. Ik ving het keurig, en wierp het over de betonnen afwering in de oefenkuil alsof ik aan het honkballen was. Mijn elleboog deed nog dagen erna pijn - granaten zijn zwaar, vergeet dat niet - maar ik maakte me voornamelijk zorgen om de kakelende schoft die er mee begonnen was en probeerde de beste manier te bedenken om hem te vermoorden. Gelukkig voor hem, en waarschijnlijk voor mij, kreeg ik hem na die dag nooit meer te zien.
  
  De opening van de grot ontplofte met een schokkend harde knal, en grote stromen rook en een hagelbui van rotssplinters stegen op van het groene veld. Eer ik in beweging kon komen zag ik dat Alex zich over de rand van de klip wierp en tegen de rotsen sloeg terwijl hij snel omlaag klauterde.
  
  Ik stommelde het steile pad af waarbij ik me aan korte struiken vasthield, en in draf kwam ik in het dal neer. Het tweemotorige Amerikaanse toestel taxiede in mijn richting met brullende motoren, maar ik maakte me nu geen zorgen dat ik gezien zou worden; die explosie achter hen moest al hun aandacht getrokken hebben. Terwijl het vliegtuig uitrolde, drukte ik me in een smalle kloof in de rotswand, wachtte tot het toestel begon te keren, stapte toen naar voren en vuurde snel enkele schoten voor de neus van het toestel langs. Ik zag een verbijsterd, bleek gezicht door de voorruit, toen flitsende bewegingen. Er ging een zijdeur open terwijl de piloot zijn draai voortzette en gas gaf om weer op te stijgen.
  
  De orders waren het vliegtuig niet kapot te schieten als het niet nodig was; het was tenslotte eigendom van de Amerikaanse regering. Dus stapte ik achter de staart, buiten bereik van de waarschijnlijke schutter bij de zijdeur. Een plotselinge gasstoot uit de twee motoren smeet me bijna neer, wierp stof op en verblindde me een ogenblik. Toen ik weer kon zien rolde de machine snel van me weg; ik had de M-l tegen mijn schouder en was gereed om als laatste mogelijkheid te gaan schieten toen Alex uit de uiteengereten grot recht voor het snel rijdende vliegtuig sprong.
  
  In het vroege ochtendlicht leek hij een kleine berg, geheel in het zwart gestoken, met de armen opgeheven als een krijger uit de oudheid die probeert de woede van de goden te bedwingen. Terwijl het vliegtuig op hem afsnelde leek een botsing onvermijdelijk, maar op het laatste ogenblik zwenkte het toestel, de motoren sloegen af, er werd geremd. Alex dook onder een rondtollende propeller en rolde weg van de wielen.
  
  Ik rende over het veld naar de forse Griek en het vliegtuig, en ik zag het machinepistool eerder dan Alex uit de zijdeur komen. Ik stopte, knielde en hief mijn M-l op toen de machine schuddend tot stilstand kwam, vlakbij de rand van de steile helling. Een man stak zijn hoofd naar buiten en richtte zijn pistool op mijn collega.
  
  Het was niet veel als doelwit, en het vliegtuig stond nog te schudden door zijn heftige draai en abrupte stop, maar ik had geen tijd om goed te mikken. Ik vuurde een schot af, en nog een. De man in de deuropening keek naar me, en zelfs op die afstand zag ik de blik van verbazing op zijn gezicht terwijl het bloed uit zijn nek begon te spuiten. Hij wilde het pistool in mijn richting zwenken, maar opeens moet het zo zwaar als een aambeeld geworden zijn. Zijn arm zakte, het pistool viel uit zijn hand en langzaam stortte hij uit de deur op de grond.
  
  Alex stapte op de man, sprong op en trok zich in de cockpit. Er klonk een gedempte, schrille kreet, toen een kelig gelach; een paar seconden later vloog een tweede man naar buiten en viel op zijn gezicht op de rotsige grond. Alex stond achter hem in de deuropening, en hield zijn negen pond zware M-l vast alsof het een lichte gummiknuppel was. Toen wenkte hij me, maar ik was al op weg naar het vliegtuig.
  
  'Goed schot,' zei hij. 'Je kreeg de piloot ook nog bijna te pakken.'
  
  'Hoe bedoel je?' We keken naaf de man die op de grond lag te kronkelen; de man die ik had neergeschoten bewoog zich niet.
  
  'Ha! Je kogel vliegt door zijn nek en in het vliegtuig, schampt het oor van de piloot en verbrijzelt de voorruit. Jammer voor ze.'
  
  'Ja. Verder nog schade?'
  
  'Niet dat ik kon zien. Ik denk dat je andere schot hem in de borst raakte. Is er niet uitgekomen.'
  
  'Of misschien heb ik hem helemaal gemist.'
  
  Alex schudde zijn hoofd. 'Nee, je mist niet, Nick Carter. En dat zal ik nooit vergeten, weet je!' Hij keek naar de piloot die probeerde te gaan zitten. 'Wil je deze knaap levend hebben?'
  
  'Als hij niet te erg gewond is, kunnen we hem wel op het hoofdkwartier gebruiken, dacht ik.' Ik bukte me, pakte de man vast. Hij droeg een legeruniform met sergeantsstrepen, en ik kende zijn gezicht even goed als het mijne na bestudering van zijn dossier. 'Ragan,' gromde ik. 'Wil je blijven leven of hier sterven? Je mag kiezen.'
  
  'Jezus, ja!' Hij was niet veel meer dan een jongen, herinnerde ik me, en hij zag er nog jonger uit dan zijn foto. Hij keek op naar Alex en schudde verbaasd zijn hoofd. 'Gek!' mompelde hij. 'Die vent is gek.'
  
  Alex lachte en knielde naast hem, en de loop van zijn geweer drukte tegen het gezicht van de jonge sergeant. 'Goocheme jongen,' zei hij. 'Je wist dat als je mij had geraakt je vliegtuig er ook zou zijn aangegaan. En omlaag ga je.' Hij maakte een welsprekend gebaar met zijn hand, en keek over zijn schouder naar de rand van de rotswand. 'Dus blijf je in leven, wat? Brave jongen.' Hij sloeg hem onzacht op de rug, pakte toen een schouder en trok de sergeant overeind. 'Hoe zit het met de grot?' vroeg ik.
  
  'Allemaal dood.' Hij klopte op de geweerkolf. 'Als jij weg bent gebruik ik de andere granaten om de grot af te sluiten. Een mooi graf. En deze?' Hij porde de dode man met zijn teen.
  
  'Nee. Die neem ik mee. Maar hoe kom jij hier weg?'
  
  'Dit is mijn land, Nick Carter. Maak je over mij geen zorgen, wat? Nou zal ik je helpen deze jongen te binden zodat hij je tijdens het vliegen geen last kan bezorgen.'
  
  We besloten de stevig geknevelde Ragan achter de stoel van de piloot te leggen, waar ik een oogje op hem kon houden. Alex legde het lichaam van de andere man achterin als een zak aardappelen. Eer ik instapte, viste hij in zijn zakken en kwam tevoorschijn met een paar kleine zakjes.
  
  'Neem ze allebei mee; jullie Amerikanen moeten het bewijsmateriaal hebben. Wij, wij weten niks van drugsmokkel, wat?' Hij sloeg me op de rug. 'Goeie reis, Nick Carter. Als je net zo goed vliegt als je schiet, zijn er geen problemen, wat?'
  
  Het laatste dat ik van hem zag was dat hij terug sjokte naar de grot, met het geweer nonchalant over de schouder; hij zag er uit als een jager die na een geslaagde dag naar huis gaat. Hij draaide zich niet eens om om te zwaaien terwijl ik begon te taxiën om te starten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Als de avond valt langs de Griekse kusten, wordt het zeer abrupt donker. Ik vond een redelijk hotel vlakbij de havens, me aanbevolen door de kapitein van een charterboot met wie ik eerder die dag gepraat had. Hij bood me aan me wat van het nachtleven te laten zien, maar ik sloeg het zo vriendelijk als ik kon af; ik was nog bezig me psychisch voor te bereiden op de opdracht die nog steeds niet werkelijk begonnen was, en had geen behoefte aan vriendelijke afleidingen.
  
  Mijn kamer was schoon. Geen televisie, waar ik dankbaar voor was. De dag was lang geweest, en ik was niet gewend aan de intense zon die je krachten kan wegzuigen eer je het door hebt. De volgende ochtend zou ik naar Pirgos gaan voor de afspraak met het meisje, en ik wilde graag op gang komen.
  
  Ik at in een kleine taveerne niet ver weg. Dichtbij me zat een groepje Amerikanen, en een van de vrouwen zat steeds naar me te kijken. Ze zag er niet slecht uit op een wat verweerde manier, alsof ze zichzelf flink doorbakken had en de oven te lang had laten aanstaan. Maar ik negeerde haar, en bestudeerde een cruisegids die ik bij het toeristenbureau in Athene had gehaald.
  
  De vrouw wilde niet genegeerd worden. Uit een ooghoek zag ik haar opstaan en naar me toewankelen op de hooggehakte klompschoenen die nu zo in de mode zijn. Ze bleef tegenover me staan, en keek en fronste alsof ik een vreemd dier was dat ze in het oerwoud had ontdekt.
  
  'Kan ik iets voor u doen?' vroeg ik beleefd. Ik stond niet op. Ze schudde haar bruinblonde, door de zon gestreepte haar. 'Ik weet het niet.' Ze stak een beschuldigende vinger naar me uit. 'Galveston. Drie, vier jaar geleden. Je was een vriend van Sue-Ellen, is het niet?'
  
  Ik bevroor, maar probeerde het niet te laten merken. 'Ik ben bang dat u iemand anders op het oog hebt.'
  
  Ze fronste dieper. 'Ik zweer dat ik nooit een gezicht vergeet. En zeker niet zo'n gezicht als het jouwe.'
  
  Een snelle glimlach, om te laten zien dat ze me waardeerde. 'Kom, nou. De naam is ... Nick? Ja. Dat was het, en een ogenblikje; ik vind de achternaam ook nog wel.'
  
  'Sorry, maar mijn naam is Daniël McKee.'
  
  Ze knikte wijs. 'Ja, ja. En ik heet Jackie Onassis. Wat is er? Ben je hier met je vrouw of zo?'
  
  'Nee, maar ...'
  
  'Gek, we waren vandaag net bij Sue-Ellen. Op haar jacht.' Onder het praten werd het accent van de vrouw steeds zuidelijker. Het verbaasde me niet; alleen al denken aan Sue-Ellen was genoeg om mij een accent te bezorgen.
  
  'Ik geloof echt niet ...'
  
  Ze ging door alsof ze me niet gehoord had. 'Weet je dat ze tenslotte gescheiden is na die keer, maar dat zul je wel weten, want Sue-Ellen en jij waren zulke dikke vrindjes. Ze is natuurlijk hertrouwd, maar haar oude Griekse man is bijna nooit bij haar tegenwoordig. Ik denk dat Sue-Ellen blij zal zijn te horen dat jij hier bent.'
  
  Ik was me nu bewust van nog meer ogen die op me gevestigd waren, niet alleen van de rest van het groepje van de spraakzame vrouw, maar ook van mensen aan verschillende tafeltjes rondom. 'Geloof me, mevrouw, ik ben Daniël McKee.' Ik haalde een kaartje uit mijn portefeuille. 'Toevallig ben ik scheepsmakelaar. Misschien zou uw vriendin Sue-Ellen me willen ontvangen. Waar ligt haar boot precies?'
  
  Ze keek met een verachtelijke blik naar het witte kaartje. Toen tuurde ze naar mijn gezicht en haar ogen waren een tikje wazig. Tenslotte schudde ze haar hoofd en deed een pas achteruit. 'Ik had kunnen zweren dat jij Nick Weet-ik-veel was. Alleen zou Sue-Ellen niets met een botenverkoper te maken willen hebben. Zelfs niet voor een weekeind.'
  
  'Nou ...' Ik zag kans gegeneerd te kijken, en stopte het geweigerde kaartje tenslotte in mijn portefeuille.
  
  De vrouw zwaaide met een vinger naar me. 'Maar misschien ben je niet wat je zegt, hè? Ik herinner me die Nick, een sluwe jongen, praatte bijna met niemand. Blijf in de buurt, meneer de botenverkoper; Sue-Ellen zei dat ze straks misschien hier kwam. Dan zullen we het zeker weten, ja?' Ze hobbelde terug naar haar tafel.
  
  Ik wilde snel weggaan, maar dwong mezelf verder te eten, terwijl ik de blikken van de andere mannen en vrouwen van het groepje negeerde. Het was een welgedaan uitziend stel, van achter in de dertig, begin veertig, leek me, het soort dat je in elke toeristenplaats ter wereld kunt verwachten. Het soort dat terloops bevriend zou zijn met iemand als Sue-Ellen Baylor, of hoe haar achternaam tegenwoordig luidde, en ze zouden er voor zorgen dat al hun vrienden het wisten. Maar dit was geen avond om aan Sue-Ellen en haar vriendjes te denken, dus zette ik haar uit mijn gedachten zodra ik de taveerne verliet na een lachje en een knikje naar de vrouw in de Amerikaanse groep. Ik voelde haar schattende ogen in mijn rug toen ik de heldere avond instapte.
  
  Het was koel en een stevige bries waaide aan van het water. In de haven lag een groot cruiseschip voor anker, met alle lichten aan, en zelfs op die afstand kon ik het kabaal van een versterkte rockgroep horen.
  
  Waanzinnig, dacht ik; de mensen komen van alle kanten van de wereld om Griekenland te zien, en ze blijven aan boord van hun schip om naar Amerikaanse muziek te luisteren.
  
  Ik liep langzaam, uitwendig nonchalant maar inwendig gespannen. Die toestand met Sue-Ellen zat me dwars, en ik merkte dat ik onder het lopen de donkere zijstraten controleerde. De havenwijk was goed verlicht, en ook op deze tijd van de avond was er voldoende activiteit om me een gevoel van veiligheid te geven. Niettemin was ik blij dat ik Hugo bij me had in de schede op mijn onderarm. Alleen al het feit dat er iemand in de buurt was die wist wie ik werkelijk was, en die vooral mijn naam kende, was voldoende om mijn zintuigen op te schroeven tot die graad van alertheid die ik zo goed kende.
  
  Niemand probeerde me te benaderen terwijl ik naar het hotel liep, en toen ik even in de deuropening bleef staan voor een laatste, lome blik op het rustige pleintje, zag ik geen enkele beweging die ook maar in de verste verte verdacht leek. Tenslotte haalde ik mijn schouders op, ging naar binnen en liep de brede trap op naar mijn kamer.
  
  Ze zaten op me te wachten toen ik de deur opende, en ze deden het verdomd goed. Geen dreigementen, nauwelijks woorden; een van hen smeet de deur dicht toen ik binnenkwam, de ander draaide aan de andere kant van de kamer een licht aan. Beide mannen waren stevig gebouwd, hadden een gewoon donker pak aan, en de automatische pistolen in hun handen waren klein maar dodelijk.
  
  Ik wachtte tot iemand iets zou zeggen, en merkte op dat mijn bagage geopend op het naast het raam staande bed lag. Ik had niet de moeite genomen uit te pakken, en naar wat ik kon zien hadden mijn twee bezoekers hun onderzoek keurig afgewerkt. Tot dusverre.
  
  'Meneer Daniël McKee?' De man die het verst van me zat vroeg het; hij was iets langer dan de ander, met kortgeknipt donker haar, maar een weelderige hangsnor.
  
  'Ja,' antwoordde ik vlak, enigszins opgelucht dat hij niet mijn echte naam had gebruikt.
  
  'U bent vroeg teruggekomen.'
  
  Ik had durven zweren dat de man glimlachte, maar met die snor was het moeilijk er zeker van te zijn.
  
  'Blijkbaar,' zei ik.
  
  Hij trok een platte, versleten portefeuille uit zijn achterzak en sloeg hem open. Ik zag een wazige foto en een officieel uitziende kaart onder vergeeld en gekrast plastic, en tooi stopte hij de portefeuille weer weg.
  
  'Bent u op zoek naar een zakenconnectie, meneer McKee?' vroeg de man. Zijn collega, die tegen de vierkante houten kast aan het voeteneind van het bed leunde, zei geen woord, verroerde geen vin.
  
  'Niet precies.'
  
  'U bent... een scheepsmakelaar.' Het was geen vraag.
  
  'Dat klopt.'
  
  'Wilt u boten in Griekenland kopen of verkopen?'
  
  'Nee,' antwoordde ik voorzichtig. 'Ik ben de boel alleen maar aan het bekijken. Een soort vakantie, weet u wel, gecombineerd met wat zaken.'
  
  'Heeft u interessante dingen in ons botenbedrijf gevonden?'
  
  'Tuurlijk. Wie niet?'
  
  De man bulkte lachend met wijd open mond; toen ik de gaping tussen zijn voortanden zag, werd ik een ogenblik sterk herinnerd aan Alex Zenopolis. Maar Alex, hield ik mezelf voor, was ruim vijftien centimeter langer ...
  
  'Blijft u lang in dit land?' vroeg de man nadat hij was uitgelachen.
  
  'Ik weet het niet. Misschien nog een paar dagen; ik heb geen bepaalde plannen.'
  
  'Juist, natuurlijk. Ons land is een land van zalig niets doen ... voor bezoekers.' Zijn donkere ogen werden stormachtig terwijl hij de laatste woorden zei, en ik hield een behoedzaam oogje op het pistool dat nog steeds op mijn maag gericht was.
  
  'Wat wilt u eigenlijk precies?' vroeg ik, en probeerde meer nerveus dan om opheldering vragend te klinken. Hij gebaarde met het pistool, maar dat gaf me geen ideeën om te proberen hem te pakken te nemen; zijn collega stond een flink stuk van hem af en er was geen mogelijkheid hen beiden te pakken zonder op zijn minst een nieuw litteken aan mijn verzameling toe te voegen. Trouwens, er scheen geen reden voor te zijn. Tot nu toe.
  
  De man met de snor haalde zijn schouders op. 'We willen wat meer van u te weten komen, meneer McKee. Als een buitenlander, pardon, een Amerikaan, in ons land komt en vragen begint te stellen, wekt dat uiteraard de nieuwsgierigheid van mijn regering op.'
  
  'U had het te weten kunnen komen door me er gewoon naar te vragen,' zei ik.
  
  'Oh, misschien. Maar mijn land ... u moet me begrijpen, meneer McKee, we bevinden ons in een hoogst netelige positie, aan alle kanten omringd door machten die ons niet vriendschappelijk gezind zijn. Dus zijn we gedwongen jegens iedereen achterdochtig te zijn, en geloof me, meneer, we betreuren het meer dan u. Dus passen we de meest directe, zelfs ruwe, manieren toe om te weten te komen wat we vinden dat we weten moeten. Begrijpt u dat?'
  
  'Natuurlijk,' zei ik zuur. 'En ik neem aan dat u genoeg gevonden hebt, ja?'
  
  'Tja ... misschien.' Om zijn goede wil te tonen, duwde hij zijn pistool in een riemholster. 'Er is alleen nog één ding.'
  
  'Oh?' Ik merkte dat zijn collega zijn pistool nog steeds in zijn hand hield, al was het niet regelrecht op me gericht.
  
  'Als u het niet erg vindt ...' Hij spreidde zijn handen terwijl hij om het bed naar me toeliep. 'Mogen we u even fouilleren?'
  
  Christus! Dat had ik net nodig, met Hugo in zijn schede op mijn onderarm. Ik deed een pas achteruit. 'Ik zie niet in waarom dat nodig is,' zei ik, in mijn beste imitatie van een licht verontwaardigde Amerikaanse toerist. 'God weet dat ik geen boten uw land uitsmokkel.'
  
  'Natuurlijk niet. Niettemin.' Hij liep nog steeds op me toe. 'Dan zou iedereen tevreden zijn, nietwaar?'
  
  'Ik zie niet in waarom ...'
  
  De collega had zijn pistool weer opgeheven en richtte het op me.
  
  'Kom, meneer McKee,' zei de man met de snor. 'We willen liever niet moeten aandringen. '
  
  Hij liep nu om het voeteneind van het bed, met kalmerend gespreide armen en keek ongeveer even vriendelijk als een neushoorn.
  
  'Blijf staan!' zei ik scherp.
  
  'Ja?' Snorremans bleef staan, maar hij scheen geenszins geschrokken te zijn.
  
  'U zegt dat u van de politie bent of wat dan ook. Mag ik die kaart van u nog eens beter bekijken?'
  
  Dat hield hem tegen. Hij keek snel naar zijn collega, kwam toen in mijn richting. Zijn vergissing. Ik deed een halve pas naar rechts, zodat hij zich tussen mij en de man met het getrokken pistool bevond. Eer ze begrepen wat er gebeurde, had ik de pols van Snorremans beet, draaide hem om en drukte hem tegen mijn borst. Hij was stevig en zwaar, maar hij verslapte onder mijn greep.
  
  'Meneer McKee ...' hijgde hij.
  
  Ik was blij dat te horen; wat er ook aan de hand was, kennelijk wist hij niet wie ik werkelijk was.
  
  'De portefeuille,' snauwde ik in zijn oor.
  
  Hij begon in zijn achterzak te tasten. Ik was er zo op gespannen mijn greep op hem vast te houden dat ik niet merkte wat de andere man deed. Aanvankelijk niet, tenminste. Toen zag ik hem rustig een geluidsdemper op de loop van zijn pistool schroeven. Eer ik kon reageren mikte hij zorgvuldig en vuurde twee schoten af in de brede borstkas van de man die ik vasthield. Ik schaam me te moeten bekennen dat mijn eerste reactie een gevoel van opluchting was dat geen van beide kogels het lichaam doorboorde en mij trof. Snorremans zakte in elkaar, zijn gewicht was opeens verdubbeld. Ik liet hem vallen; kennelijk deugde hij niet meer als schild.
  
  De andere man gebaarde me achteruit. 'Ik neem hem mee. Maak u geen zorgen ... meneer McKee.'
  
  De manier waarop hij tegen me grinnikte beviel me niet, vooral toen ik een glimp opving van metalen tanden achter rubberachtige lippen. 'Godverdomme,' zei ik, in een poging terug te stappen in mijn rol als zakenman-toerist. Het was duidelijk dat hij niet van plan was mij neer te schieten.
  
  'Er gebeuren soms rare dingen, meneer McKee,' zei hij terwijl hij zich over het levenloze lichaam aan mijn voeten boog. Er kwam wat bloed uit de keurige gaatjes in de borst van Snorremans, maar het werd geabsorbeerd door zijn donkere colbert.
  
  'Jawel,' antwoordde ik en hield mijn linkerarm een stukje opzij voor het geval ik Hugo snel nodig mocht hebben. En op dat moment had ik zo'n behoefte aan Wilhelmina dat ik haar kon proeven. 'Wat ga je in godsnaam doen?'
  
  De schutter keek op, en zijn oogjes waren zo dood als die van een slang. 'Wilt u dat echt weten, meneer McKee?'
  
  Ik zei niets.
  
  Hij trok de dode man overeind, bukte zich en nam Snorremans over zijn schouder. 'Er is een brandtrap,' zei hij, alsof ik het niet wist, en liep naar het raam dat op het pleintje uitkeek. Na een ogenblik stapte hij over de vensterbank op het ijzeren platform. Het lichaam op zijn schouder sloeg hard tegen het opengeschoven raam, maar Snorremans vond het niet erg meer.
  
  De schutter bleef een seconde staan nadat hij zijn last buiten had, en keek me met een bijna vriendelijk lachje aan. 'We zien u wel weer, hè, meneer McKee?' Hij klopte op Snorremans. 'En volgende keer maken we geen stomme fouten, wat?'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Ik liep naar het raam en zag de gedrongen schutter als een aap de brandtrap afklauteren, schijnbaar ongehinderd door de last die hij droeg. Als ik Wilhelmina had gehad ... maar nee, hield ik mezelf voor, wat voor nut zou dat gehad hebben? Het laatste wat ik wilde was in enig opzicht de aandacht op me te vestigen. Vooral de aandacht van de autoriteiten.
  
  En natuurlijk wist ik dat de twee grapjassen die mijn kamer hadden doorzocht niets met de regering hadden te maken; legitieme agenten die in hun eigen land werken, schieten hun collega's niet overhoop als ze in de knel komen.
  
  Ik controleerde mijn bagage en de rest van de kamer, en de aangrenzende primitieve badkamer. Er scheen niets te ontbreken, en daar ik niets incriminerends bij me had, maakte ik me er ook niet veel zorgen over. Behalve dan dat ik benieuwd was wie dat tweetal was, en waarom ze hier waren geweest. Ik wilde dat ik de kaart die Snorremans me had laten zien goed had kunnen bekijken, maar daar was het nu te laat voor. En waarschijnlijk maakte het ook geen verschil. Iemand, een of andere organisatie, had belangstelling voor Daniël McKee, scheepsmakelaar, en dat was op zich al voldoende om me ongerust te maken. Meer dan ooit miste ik Wilhelmina terwijl ik me uitkleedde en naar bed ging.
  
  De afspraak was voor de volgende dag, en ik stond 's ochtends vroeg op voor de kalme, drie uur durende rit door de Peloponnessos. Het enorme, bergachtige schiereiland was een en al groen en wit, weelderige groene heuvelflanken en groepjes krijtwitte huisjes; de weg was goed en ik wilde dat ik wat tijd had om de oprechte toerist te spelen. Maar ik was te ongeduldig, te begerig om mijn bestemming te bereiken; de herinnering aan wat er de vorige avond in mijn kamer was gebeurd liet zich niet verdringen, en ik had het gevoel dat het bijzonder belangrijk was dat ik contact opnam met Christina. Dan konden we verder gaan.
  
  Pirgos is een sjofel-fonkelende stad, met een prachtige natuurlijke haven. Eer ik iets anders deed, verkende ik de haven tot ik een bedrijf vond waar ik voor een week of twee een zeilboot kon huren. Elgon Xefrates was de joviale eigenaar van het verhuurbedrijf, een gedrongen kleine man met tanden als grafstenen die hij voortdurend in een verblindende lach liet zien.
  
  We beklonken de zaak niet meteen; ik moest het nog steeds koel aanpakken, maar ik wilde er heel zeker van zijn dat ik op korte termijn kon krijgen wat ik nodig had. Elgon verzekerde me dat hij een zeewaardige boot voor me zou hebben wanneer ik hem maar nodig had. Dat was één zaak die geklaard was.
  
  Een hotel dat niet veel verschilde van dat in Piraeus, behalve dat er een groot, bultig bed in de kamer stond en dat de badkamer in de gang was. Nou ja, ik zou er maar één nacht blijven, en misschien niet eens zo lang.
  
  Het was laat in de middag, en ik had mijn toeristische rol zo lang gespeeld als ik het maar verdragen kon, toen ik tenslotte naar de Taverna Zakinthos ging.
  
  Het was een grote openluchtzaak, met een schitterend uitzicht op de haven en het grote, bergachtige eiland een paar kilometer uit de kust. Ik ging aan een wankel metalen tafeltje op het terras zitten, zette mijn versleten zeilpet af en legde hem op de stoel naast me.
  
  De late zon viel schuin over de Ionische Zee en achter de laars van Italië die over enkele dagen mijn bestemming zou zijn. Ik wachtte op Christina met zo veel geduld als ik maar kon opbrengen, in de hoop dat ze me niet te lang zou laten wachten. Het was verdomd vervelend te maken te hebben met een onbekend meisje dat meer van de details van de missie wist dan ik. Vooral na de ontmoeting met de twee beroepsjongens, de avond tevoren in mijn hotelkamer. Vanuit de taveerne kon ik het late middagverkeer in de haven bekijken. Het was niet druk, maar er was een aanhoudend komen en gaan van allerlei soorten boten.
  
  Er verscheen een zwarte speedboot met een meisje op waterski's er achter. Ze zoefden vlak langs de rij vissersboten die langs de kade gemeerd lagen, en het meisje hield een arm boven haar hoofd, haar donkere haar wapperde achter haar aan en ze had een extatische blik op haar nat gespatte gezicht. In de boot grinnikten de bestuurder en de andere man die op de achterbank naar het meisje op de ski's keken bemoedigend naar haar. Een paar vissers op de boten aan de kade keken op van hun werk; sommige keken met automatische waardering naar het gebronsde, in bikini gehulde lichaam dat langs hen stoof, en er klonken enkele verwaaide toejuichingen.
  
  Toen rende een grijze, gedrongen man met een pet met een indrukwekkend gouden insigne heftig gebarend de kade op. De man aan het stuur van de speedboot zag hem aanvankelijk niet, maar gewaarschuwd door een of ander instinkt lette hij weer op waar hij voer; hij zwenkte scherp, nam tegelijkertijd gas terug, toen hij zag dat hij het eind van de haven naderde.
  
  'Verdomde stommelingen,' mompelde ik in mezelf. Ze moesten beter weten dan in een haven te gaan waterskiën. Het meisje probeerde haar lijn in te korten; ze scheen de enige van het opgewekte drietal te zijn die wist wat ze deed, en ondanks de verandering in snelheid en koers van de boot scheen ze zichzelf in de hand te hebben.
  
  En toen, zonder aanwijsbare reden, viel ze. Ze zakte weg in het water, schopte automatisch de ski's af terwijl ze de treklijn losliet. Het gejuich hield op, maar de havenmeester bleef met zijn vuist schudden naar de mannen in de speedboot. De boot stopte bijna met sputterende motor, cirkelde langzaam rond en voer op het meisje af.
  
  Ze was soepel aan het watertrappen en klemde de ski's vast, maar toen de boot naderde hoorde ik dat ze haar stem woedend verhief. Ik kende niet veel Grieks, maar ik was er zeker van dat wat ze zei niet in een keurige dictionaire te vinden zou zijn. Ze duwde de waterski's naar de man op de achterbank; hij pakte ze aan met een blik van verbijstering in zijn ogen. Maar toen hij een hand uitstak om haar aan boord te helpen, haalde ze haar schouders op en zwom naar een ruwhouten trap langs de kade.
  
  De bestuurder manoeuvreerde de speedboot voorzichtig achter haar aan, terwijl beide mannen openlijk smekende dingen riepen. Ze negeerde hen, en haar gezicht weerspiegelde een arrogante verachting. Toen ze bij de trap kwam en omhoog begon te klauteren, stak de man op de achterbank zijn hand weer naar haar uit; ze schudde de hand af, streek het water uit haar stromende haar zodat hij kletsnat werd, klom toen nog een paar treden tot ze buiten hun bereik was. Toen draaide ze zich om en zei iets, snauwend als een sergeant die een bevel geeft aan de meest onbekwame soldaat van zijn peloton.
  
  Beide mannen keken ontdaan, toen kribbig; ze gaven het meisje een kledingstuk en een grote, opbollende strooien tas. Toen ze die had, keerde ze zich om zonder nog naar de mannen te kijken en klauterde snel naar de kade.
  
  Zoals de meeste klanten in de taveerne was ik van mijn tafeltje opgestaan om beter te kunnen zien nadat het meisje was gevallen. Vanwaar ik stond had ik een redelijk goed uitzicht op de gebeurtenissen, en ik stond vlakbij toen ze de brede stenen kade bereikte. Ze bleef even staan, keek met opzet niet achterom, tot ze het plotselinge geraas van de buitenboordmotor hoorde terwijl haar twee troosteloze begeleiders de haven uitstoven op zoek naar hun verloren ego's.
  
  Toen zette ze de strooien tas neer, hief haar armen op, schoof de badstoffen strandjurk over haar hoofd, wriggelde niet meer dan nodig was om het kledingstuk op zijn plaats te krijgen, wat net ten zuiden van haar heupen was. Ze trok haar gladde, natte haar uit de kraag, en pakte uit haar tas een monsterachtig grote zonnebril. Pas nadat ze die had opgezet bekeek ze het handjevol mensen dat naar haar stond te kijken.
  
  Er school noch gemaakte zedigheid noch hooghartige onverschilligheid in haar houding; ze glimlachte alleen flauw, haalde haast onmerkbaar haar schouders op en pakte de tas op. Toen ze zo dicht langs me liep dat ik de melange van zout water en zonnebrandolie op haar huid kon ruiken, aarzelde ze een fractie van een seconde, liep toen regelrecht naar de taveerne.
  
  Ik keek naar haar - ik zou mijn camouflage zeker verknald hebben als ik dat niet had gedaan, omdat alle anderen ook keken - terwijl zij de twee brede treden naar het stenen terras opliep en een tafeltje koos zonder parasol om haar tegen de zon te beschermen.
  
  Eer ze zat was er een kelner bij haar, en toen hij naar de schemerige taveerne terugliep om haar bestelling te halen, liep ik langzaam terug naar mijn eigen tafeltje. Ik voelde een soort slaperige spijt dat ze niet dicht bij mij was komen zitten, maar het gezonde verstand herinnerde me er aan dat ik niet hier was om de plaatselijke waternimfen te bewonderen.
  
  Ze had een glas regionale wijn besteld, een koppig product van de druif dat ik al had geproefd, waarna ik had besloten me aan de ouzo te houden; dat lichte, melkachtige spul geeft je tenminste een waarschuwend seintje eer je het doorslikt. We zaten zo dat het mogelijk was naar elkaar te kijken zonder er een hele toestand van te maken, en na een poosje was het duidelijk dat ze frequent haar blik in mijn richting liet glijden. Okay, dat begreep ik; de enige andere klanten in de tent waren op dat moment een handvol toeristische echtparen en een paar eigenheimers, zakenlieden aan hun sobere kleding te oordelen, waar het meisje geen belangstelling voor zou hebben, of die niet het lef zouden hebben haar te benaderen na haar optreden in het water, enkele minuten tevoren.
  
  Een van haar lange, blote benen trilde ongeduldig. Om de paar seconden streek ze door haar haar om het in de zon te laten drogen; vanwaar ik zat zag ik koperen glanspuntjes in het zwarte fluweel, en elke keer als ze haar handen ophief stonden haar borsten ferm uit tegen de nauwsluitende stof van haar strandjurk. Ik keek de andere kant uit; het laatste waar ik behoefte aan had was dat soort afleiding. Trouwens, hield ik mezelf voor, ze was waarschijnlijk een dure callgirl met een vrije middag, op zoek naar bevestiging van zichzelf. Ik bekeek de rest van de taveerne nauwkeuriger en kwam zonder onbescheidenheid tot de conclusie dat ik haar beste vooruitzicht was.
  
  Ik keek op mijn horloge, toen naar de snel boven zee wegzinkende zon. Beide vertelden me dat het laat aan het worden was, en ik was benieuwd wanneer mijn contact zou komen opdagen.
  
  Ze stond op, met een sigaret met gouden mondstuk tussen haar lippen. Ze bleef een ogenblik staan, keek naar de kadestraat alsof ze iets zocht, draaide zich toen om en liep, nog steeds barrevoets, het schemerige interieur van de taveerne in. Toen ze langs mijn tafeltje liep glimlachte ze vaag, zonder direct naar me te kijken.
  
  Ik hief een hand op om mijn zonnebril iets te verschuiven, en de kelner die vlakbij rondhing zag het gebaar aan voor een bestelling; enkele ogenblikken later zette hij een nieuw glas ouzo voor me neer. Het was een jongeman, nauwelijks de tienerleeftijd te boven, en terwijl hij het drankje neerzette, keek hij naar de tafel van het meisje, toen naar de taveerne, en zijn wenkbrauwen dansten heftig, alsof hij een imitatie deed van Groucho Marx op zijn wellustigst. Eer ik besefte wat hij deed, zette hij ook een glas neer met de wijn
  
  die het meisje dronk, schuifelde toen weg eer ik kon protesteren.
  
  Ze kwam bijna onmiddellijk nadat hij weg was terug, en liet zich op de stoel tegenover me zakken. Eer ze iets zei nam ze een slok van de wijn, slaakte een lage, ferme zucht van waardering en leunde achterover in de stoel. Pas toen keek ze me aan.
  
  'Bent u de man met de auto?' vroeg ze. Ze had een zwaar accent, maar scheen vertrouwd te zijn met de Engelse taal. 'Ik heb een auto,' gaf ik toe. De Volkswagen stond vlakbij geparkeerd, duidelijk zichtbaar vanaf ons tafeltje.
  
  'Ik dacht wel dat hij van u was,' zei ze nonchalant. 'De huurborden en het feit dat u een Amerikaan bent.'
  
  'Is dat zo duidelijk te zien?'
  
  Ze haalde haar schouders nadrukkelijk onverschillig op. 'Oh, je leert het te zien.' Ze keek naar de andere tafeltjes. 'Die daar, die komen uit Engeland.' Ze knikte even naar een middelbaar echtpaar dat vermouth zat te drinken aan een beschaduwd tafeltje. 'Hij is met pensioen en wijdt zich kennelijk aan de whisky; moetje die rode wangen eens zien! En een vrouw die er zo uitziet, met een gezicht als een havik en dat fantastische tweedpakje in de zon van Pirgos! Zou men zich kunnen voorstellen dat ze uit...' ze gebaarde met een gefrustreerde hand in de lucht, 'uit Argentinië komen?'
  
  Ik moest glimlachen. 'Niet waarschijnlijk.'
  
  Ze legde haar ellebogen op de tafel en boog zich naar me toe, en wierp me een stralende glimlach toe alsof ze zojuist iets verrukkelijks had ontdekt. 'U hebt de auto dus?' Ze keek naar de VW.
  
  'Ja. Dat is de mijne.'
  
  'Dan zou u het misschien niet erg vinden ... ik ben mijn vervoer kwijtgeraakt.'
  
  'Dat heb ik gezien.'
  
  'Het is een klein strandje, niet ver hier vandaan. Die knapen in de boot hadden me gevraagd met ze te gaan waterskiën en ik dacht waarom niet.' Haar schouders gingen op en neer als de zuigerstangen van een lokomotief. 'Maar ze weten niet hoe ze met die boot moeten varen, weet u dat? Stommelingen! Om hier middenin de haven te gaan varen ... hebt u het gezien?'
  
  'Jawel.'
  
  'Dus heb ik ze laten gaan; ik vertrouw ze niet eens genoeg om me door hen naar het hotelletje op het strand te laten brengen waar ik logeer. Dus ben ik ... hoe noem je dat? Radeloos verlaten?'
  
  'Niet precies, maar u zit in de buurt.'
  
  Ze boog zich over de tafel naar me toe. Standaardzet, dacht ik, terwijl haar borsten tegen de stof van haar strandjurk duwden. 'Blijft u lang in Pirgos?' vroeg ze.
  
  'Dat denk ik niet.'
  
  'Oh. Waar gaat u dan naar toe?'
  
  Ik leunde een stukje achterover in mijn stoel. Ze stelde te veel vragen, zelfs voor een hoer. 'Ik heb nog niets besloten,' zei ik behoedzaam.
  
  'Misschien ...' Ze boog zich nog dichter naar me toe, alsof de tafel niet tussen ons was. Haar ogen glinsterden alsof ze hun eigen elektrische aansluiting hadden. 'Korfoe zou niet zo gek zijn?'
  
  'Het is een mogelijkheid,' gaf ik toe. Het had geen zin om te liegen.
  
  'Misschien heeft u dan zin in gezelschap?'
  
  De vraag was niet bepaald onverwacht, maar ik wist er geen antwoord op. Ik keek haar een lang moment nadrukkelijk aan eer ik antwoordde. 'Wilt u naar Korfoe gaan?'
  
  'Ik zou er best zin in hebben.'
  
  'Waarom?'
  
  Het was haar beurt om te aarzelen. Ze keek opzij, trok onverschillig met die prachtige schouders. 'Het is er leuk.'
  
  'Dat is het hier ook.'
  
  Opeens grinnikte ze, als een klein meisje dat op een onschadelijke leugen is betrapt. 'Maar Korfoe is veel leuker, nee?' Ik kreeg de kriebels. 'Misschien ...'
  
  Ze stak haar hand uit over de tafel en legde hem op mijn hand. 'U zou er geen bezwaar tegen hebben om mij een paar dagen als gezelschap te hebben, wel?' Haar grijns werd nog breder. 'Meneer McKee?'
  
  Ik had haar mijn naam niet genoemd.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 8
  
  
  
  
  Het was niet bepaald het meest subtiele contact dat ik ooit had meegemaakt, en ik was ongerust terwijl ik het meisje naar het hotel reed waar ze haar kleren had. We zeiden niet veel in de auto; ik moedigde haar niet aan, en zij was zelf evenmin spraakzaam. Maar eer we op het strand kwamen dat was bezet met kleine tweederangs hotels, waar ze met haar waterskitocht was begonnen, remde ik af zodat ik haar kon bekijken.
  
  'Jij bent dus Christina,' zei ik. Ze had me tot nu toe zelfs dat niet verteld.
  
  'Natuurlijk. Heb je de boot?'
  
  'Ik heb er een op het oog, ja.'
  
  'Dan moeten we nu misschien ... hofmaken. Noemen jullie dat niet zo?'
  
  Ik fronste. 'Misschien. Hangt er van af wat je bedoelt.'
  
  'Ik bedoel dat we in het openbaar gezien moeten worden, kennelijk tot elkaar aangetrokken.' Ze pakte mijn hand, en legde hem op haar warme, naakte dij. 'Op deze manier, nee? Amerikaanse toerist, Grieks meisje met vakantie. Was dat de bedoeling niet?'
  
  Ze wist een hoop meer van de plannen dan ik, dat was duidelijk, maar het klonk redelijk. 'Wat heb je van Alex gehoord?' vroeg ik botweg.
  
  Het was alsof haar huid opeens in marmer veranderde, koud als het graf, maar ze deed geen poging mijn hand weg te duwen. 'Daar zullen we het later over hebben.'
  
  'Waarom niet nu?'
  
  Haar glimlach was als een dodenmasker. 'Omdat u en ik, meneer Daniël McKee, niets van Alex weten. Voorlopig vieren we het feit dat we elkaar gevonden hebben, en morgen, als we aan onze tocht naar Korfoe beginnen, is het vroeg genoeg om over dat soort zaken te praten.'
  
  Voor een amatrice scheen ze een behoorlijk goed idee te hebben van de manier waarop het in mijn werk toeging. Ik moest haar haar zin geven. Voorlopig, tenminste.
  
  
  
  Haar hotel was een onopvallend, rosé gepleisterd bouwwerk met een breed terras dat op het smalle strand uitkeek. We doorliepen het ritueel van een drankje aan een van de terrastafeltjes, terwijl we eikaars hand vasthielden en elkaar diep in de ogen keken. Af en toe keek ik op om te zien of iemand op ons lette, maar zag niemand die meer liet blijken dan de te verwachten belangstelling voor Christina. Tenslotte, toen de zon op het punt stond in de zee te zakken, stond ze op en trok ook mij overeind.
  
  'Gaan we samen eten?'
  
  'Natuurlijk.'
  
  'Natuurlijk,' echode ze. 'Haal me over anderhalf uur af. Misschien kun je het regelen dat we ... morgenochtend uitzeilen?'
  
  'Ik weet het niet.' Ik knabbelde aan haar oor, zoals van me verwacht werd, maar voornamelijk omdat ik er zeker van wilde zijn dat niemand kon horen wat ik te zeggen had. 'Niet zo haastig, engel. Ik wil de zaak niet vóór morgen regelen tot het verdomd duidelijk is dat je met me meegaat.'
  
  'Laat ik dat nu dan meteen duidelijk maken.' Ze duwde haar bekken tegen het mijne op een zeer opvallende manier, en hief haar been een stukje op om met een blote knie over mijn dij te schuren. Het was slechts een korte geste, maar niemand die toekeek had het over het hoofd kunnen zien. Evenmin de implicaties.
  
  'Ja,' zei ik, en ik moest mijn keel schrapen eer ik verder kon praten. 'We vertrekken morgenochtend.'
  
  
  
  Ze zag er in haar middernachtblauwe jurk even fijn uit als in een bikini; het was duidelijk confectie, maar Christina had het vermogen alles dat ze droeg te doen lijken alsof het door De Givenchy voor haar was gemaakt. We gingen naar een klein restaurant in de buurt van haar hotel; niets bijzonders, en voor zover ik kon zien waren er geen andere buitenlandse toeristen. Toen ik er zeker van was dat niemand ons kon afluisteren, vroeg ik haar of er een reden was waarom we juist hier naar toe waren gegaan.
  
  Ze bloosde een beetje onder haar zonnebruin.
  
  'Ik ken deze stad eigenlijk niet,' zei ze. 'Dit is mijn eerste bezoek.'
  
  Ik dacht er een ogenblik over na, leunde toen achterover op mijn stoel en grinnikte tegen haar. 'We zijn gewoon een paar toeristen, ja?'
  
  'Ja
  
  Het was mijn beurt om de zaak op gang te brengen. Uit een bruine envelop die ik naast mijn stoel had gelegd, pakte ik een kaart die ik openvouwde. 'Wijs me eens een paar dingen op deze kust aan,' zei ik op zachte toon. 'Of vertel me -wat je niet weet. Een van de twee.'
  
  De kaart besloeg de westkust van Griekenland - van de Peloponnessos langs de eilanden van Zakinthos; Cephalonia; Ithaca, vanwaar Odysseus was uitgezeild om oorlog tegen Troje te voeren en waar hij na al zijn omzwervingen terugkeerde naar de meest trouwe echtgenote uit de geschiedenis; Levkas; en een groot aantal kleinere eilanden en havensteden op het vasteland, tot aan Korfoe, in de vorm van een bijl met een kromme steel, waarvan het blad op de kust van Albanië gericht was.
  
  'Het zou een leuk tochtje zijn,' zei het meisje behoedzaam. 'Jawel. Nog plaatsen waar je wilt aanleggen?'
  
  'Nee. Niet speciaal. Maar het lijkt me dat... misschien zou het leuk zijn om er drie dagen over te doen.'
  
  Mijn maag krampte samen, niet voor de eerste keer op deze missie. Meer oponthoud, meer tijd waarin niets gebeurde ...
  
  'Weet je zeker dat je met me mee wilt?' Ik speelde mijn rol weer.
  
  Ze richtte haar grote, donkere ogen op me. 'Maar natuurlijk, Daniël McKee.'
  
  
  
  Na het eten wandelden we door smalle stegen met ter weerszijden aaneengesloten rijen donkere huizen die zich over ons schenen te buigen en de heldere Ionische hemel afdekten. Christina voelde zacht aan naast me, met haar heup tegen de mijne gedrukt, en ik moest mezelf voorhouden te blijven uitkijken naar een mogelijke achtervolger.
  
  Er was niemand, althans ik kon niemand zien. Het beviel me niet.
  
  'Heb je lang genoeg in je hotel ... eh ... gelogeerd om iets te horen van ...?'
  
  Ze drukte haar lippen op de mijne, maar ze waren koud en brachten een waarschuwing over. 'Praat nu niet,' mompelde ze. 'Vanavond is helemaal van ons.'
  
  Ik kon niet zien of ze het tegen mij had of tegen een microfoontje dat ze bij zich had. Hoe dan ook, ik kon moeilijk bezwaar maken.
  
  We liepen over de kade waar ik haar voor het eerst gezien had, besloot niet weer naar de taveerne te gaan waar we elkaar ontmoet hadden, en daarom slenterden we heup aan heup naar mijn hotel, een paar blokken verderop. Toen we de flauw verlichte ingang naderden, kwam er een bruine Mercedes uit een zijstraat, brulde in onze richting, verminderde toen abrupt vaart. Hij passeerde ons langzaam; ik keek vaag naar de auto, maar kon op de donkere achterbank niet meer dan een onduidelijke vlek zien. De bestuurder, die een hoed diep in zijn ogen had getrokken, keek recht voor zich uit. Toen de Mercedes een stukje voor ons uit was, reed hij naar het trottoir aan de andere kant van de straat. Er stonden slechts enkele andere auto's geparkeerd, en Christina en ik waren de enige voetgangers in de omgeving.
  
  Het meisje omklemde mijn arm en noopte me te blijven Staan. 'McKee,' vroeg ze dringend fluisterend, 'wie zijn die mensen?'
  
  'Ik ken ze niet.' Ik praatte op luchtige toon; het was al erg genoeg met een amatrice te maken te hebben zonder haar doodsangst aan te jagen.
  
  'Maar ze hebben ons gezien en zijn gestopt.' Ik voelde haar rillen, en ze drukte haar lichaam stijf tegen het mijne.
  
  'Waarom staan ze daar te wachten?'
  
  De Mercedes stond tegenover de ingang van het hotel, en de motor zoemde zacht terwijl dunne wolkjes uitlaatgas ontsnapten.
  
  Ik draaide me om naar het meisje en sloeg mijn armen om haar heen. 'Maak je nou geen zorgen over iedereen die je ziet, Christina. Vanavond is helemaal van ons ... tenzij.'
  
  'Tenzij wat?'
  
  'Je bent toch niet getrouwd, wel? Of heb je een vriendje?'
  
  Ze schudde haar hoofd en keek me vragend aan. 'Nee. Zou ik dan op mijn eentje met vakantie zijn?'
  
  Ik knikte instemmend. 'Waar zou je dan bang voor zijn? We drinken een slaapmutsje in mijn kamer, dan ...'
  
  Het meisje sneed mijn woorden af met een plotselinge, wilde kus. Het overviel me, maar ik herstelde me snel en drukte haar hard tegen me aan. Na een lang moment trok ze haar mond van de mijne en begon aan mijn nek te knabbelen, met haar lippen dichtbij mijn oor. 'Is het veilig om in je kamer te praten?' murmelde ze.
  
  'Ik zou er niet op durven gokken.' Het had geen zin haar te vertellen over mijn bezoekers van de vorige avond, ook al was dat aan de andere kant van het land geweest.
  
  Langzaam trok ze zich los zodat ze me kon aankijken met glinsterende ogen en haar mond wijd gerekt in een verstijfde glimlach. 'Dan drinken we dat slaapmutsje, Daniël McKee. En daarna zien we wel...'
  
  Toen we het hotel binnen gingen, bleef de bruine Mercedes staan waar hij stond, als een gedrongen, loerende draak zijn uitlaatgas uitbrakend.
  
  
  
  Christina was verlegen noch wild-gretig, maar ze was evenmin onverschillig. Ze was het soort meisje dat nooit ergens onverschillig over kon doen, of het nu het poetsen van de tanden of het bedrijven van de liefde met een onbekende was. Ze ging soepel op de rand van het bultige bed zitten dat de kamer domineerde, terwijl ik cognac in twee glazen schonk. Ze pakte haar glas aan, nam een slokje en streek als een kat vluchtig met haar tong over haar lippen.
  
  De enige stoel in de kamer was te laag en stond op de verkeerde plaats. Ik overtrad een van mijn fundamentele regels en ging op de brede vensterbank zitten, na me er van te hebben overtuigd dat de jaloezieën voor het raam goed dicht waren; zelfs toen wist ik dat mijn silhouet een volmaakt doelwit vormde als er geschoten moest worden, en ik vertrouwde op mijn instinkt dat niemand me dood wilde hebben. Nog niet.
  
  'Wel,' zei ik, terwijl ik het dikke hotelglas bij wijze van een toost ophief.
  
  'Wel?'
  
  Het was mijn eerste goede blik op Christina Zenopolis; de andere keren was ik verblind geweest door te veel zonlicht en al die vochtige, gebruinde huid; in het restaurant eerder deze avond waren de lichten zacht geweest en had zich er een tafel tussen ons bevonden. Hier was het licht gedempt, maar niet al te erg, en er was niets om het uitzicht te belemmeren. Zelfs de eenvoudige, donkerblauwe jurk die ze aan had was bijna even onthullend als de bikini van die middag, en op de een of andere manier ook opwindender. Met haar dikke donkere haar en wijd uit elkaar staande, verbluffend blauwe ogen, was ze een visuele verrukking, en tot dusver had ze blijk gegeven van een brein en esprit die bij haar uiterlijk pasten. Eén moment speet het me dat we niet gewoon waren wat we leken te zijn, en onmiddellijk hield ik mezelf voor niet zo stom te doen.
  
  'Je bent dus studente,' zei ik, bij wijze van het soort opmerking dat een afluisteraar kon verwachten van een toerist tegen het meisje dat hij opgepikt en mee naar zijn kamer genomen heeft.
  
  'Ja.'
  
  'Wat studeer je?'
  
  Ze haalde haar schouders op en nam een stevige slok cognac. Ik had verpleegster willen worden, maar dat kon niet . doorgaan.'
  
  'Waarom niet?'
  
  'Het was ...' Ze fronste. 'Nou ja, ik moest mezelf tenslotte bekennen dat ik er niet tegen zou kunnen de rest van mijn leven met zieke mensen te moeten omgaan. Snap je wel?'
  
  'Ik geloof het wel.'
  
  'En nu ... nou, nu studeer ik. Misschien word ik biologe of misschien archeologe. Ik hoef geen haast met mijn beslissing te maken, wel?'
  
  'Ik kan me zo voorstellen dat je ouders dat wel willen,' zei ik met een wetende grijns, hoewel ik wist dat ze geen ouders had.
  
  Christina keek me scherp aan. 'Ik heb geen ouders, McKee. Dat weet je toch; ik heb het je toch al verteld?'
  
  Ik knikte. 'Dat zal wel. Sorry. Maar wat doe je dan voor ... eh ... de kost?'
  
  'Oh, ik werk in een boetiek in Athene. Die is vlakbij de Hilton. Ze zijn erg plezierig met vrije tijd als ik niet naar kollege moet.' Ze boog zich naar voren, en de bescheiden halslijn van haar jurk viel een stukje open. 'Is het niet fijn dat ze me nu vakantie gegeven hebben?'
  
  'Nou, reken maar,' antwoordde ik, en ik ving haar wachtwoord op en ging naast haar op het bed zitten. Ze verroerde zich niet en leek niet verbaasd, maar er volgden evenmin automatische liefkozingen. Ik begon dit meisje steeds fijner te vinden.
  
  'En jij, McKee, heb jij in Griekenland gevonden wat je zocht?'
  
  'In zekere zin.'
  
  Ze lachte. 'Ik bedoelde op zakelijk gebied.'
  
  'Dat bedoelde ik ook.' Ik grinnikte terug. 'Nou, eerlijk gezegd ben ik hier pas een paar dagen, maar ik heb wat mensen leren kennen, boten bekeken. Ik had de hoop dat ik hier misschien een genie van een jachtontwerper zou kunnen vinden, iemand die in staat zou zijn met iets nieuws en opwindends voor de dag te komen. Tot nu toe ... maar of ik nu al of niet vind wat ik zoek, ik leer al het een en ander over Griekenland. Het meeste bevalt me.'
  
  Ditmaal kuste ze me en haar lippen drukten koel en licht op de mijne. Ik wilde mijn arm om haar heen slaan, maar ze trok zich terug, niet veel, net genoeg om me te laten weten dat dit niet het moment was.
  
  'Morgen zeil je dus uit?' vroeg ze.
  
  'Dat is de bedoeling. Gek, in mijn land, en waarschijnlijk in het jouwe ook, hebben zeilers als er een man met een auto komt die vragen begint te stellen, de neiging niet veel te zeggen. Maar als dezelfde figuur in een boot opduikt en dezelfde vragen stelt, kletsen ze hem de oren van zijn hoofd.'
  
  'Ja, ik zie wat je bedoelt.' Ze nam nog een slok cognac. 'En wil je mij echt met je meenemen?'
  
  Nu was ik er zeker van dat ze ter wille van mogelijke afluisterapparatuur sprak, want ze wist verdomd goed dat ik haar moest meenemen. 'Ja, erg graag. Drie, vier dagen maar, een tochtje langs de kust. Ongehaast.'
  
  Ze scheen er over na te denken; toen knikte ze traag.
  
  'Ja. Dat zou erg, erg leuk zijn.' En hierna stond ze op, zette het lege cognacglas op een tafeltje, en pakte de witwollen sjaal die ze tegen de avondkoelte had meegenomen. 'Ik moet terug naar mijn hotel, McKee.'
  
  Mijn verbazing moet duidelijk zichtbaar zijn geweest, maar ze onderdrukte mijn protest met een fel optrekken van de wenkbrauwen. 'Moetje ... echt weg?' vroeg ik lamlendig. 'Oh ja. Het is erg plezierig geweest, McKee. Ik heb het gevoel dat we elkaar erg goed hebben leren kennen in een zo korte tijd, en we hebben nog zo veel om naar uit te kijken. Nietwaar?' Ze hield haar hoofd scheef en wierp me een plagerig lachje toe. 'Als we eenmaal alleen op zee zijn, weet ik zeker dat we een heleboel te bepraten hebben.'
  
  Ze was duidelijk genoeg, en ik maakte geen bezwaren. Christina wilde er niet van horen dat ik haar naar haar hotel terugbracht, maar ik overtuigde me er wel eerst van dat de bruine Mercedes niet aan de overkant van de straat stond eer ik haar in een taxi zette.
  
  Ik keek haar na tot ze uit het gezicht verdwenen was en geen schaduw zag die haar volgde, maar ik voelde me nog steeds ongerust; Christina was mijn enige manier om met Alex in contact te komen, en als haar iets overkwam ...
  
  Het enige wat ik nu kon doen was hopen dat ze wist wat ze deed, omdat ik dat zeker niet wist.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 9
  
  
  
  
  Elgon Xefrates wachtte me op toen ik vroeg de volgende ochtend arriveerde, maar hij was niet de vriendelijk lachende man die ik de dag tevoren had leren kennen. Hij schudde zijn hoofd bedroefd toen hij me uit de auto zag stappen en zijn kleine, volle kantoor binnenkomen.
  
  'Spijt me u teleurstellen,' begon hij onmiddellijk, terwijl hij naar de witte zeiltas in mijn hand keek. 'Uw boot vandaag niet klaar om te zeilen. Morgen, misschien twee, drie dagen. Valt niet te zeggen.'
  
  'Wat is er aan de hand?' vroeg ik.
  
  'Ongelukje gisteravond.' Hij haalde zijn schouders op en gebaarde vaag over zijn schouder. Door het raam achter hem zag ik de drukke bootwerf, de dokken en de kleine inham waar enkele tientallen, voornamelijk kleine, boten gemeerd lagen. Ik herkende de 23-voets kits die hij me de dag tevoren had laten zien en die tegen de steiger lag met een lange, dikke slang die overboord hing en in de kajuit verdween.
  
  'Wat is er gebeurd?'
  
  'Ik denk iemand komt laat bij steiger. Moet de Argos goed hard geramd hebben; vanochtend vinden we hem met hoop water in buik, bij boeg zijn wat planken gesprongen. U ziet, we zijn nu aan het pompen.' Hij wees onnodig.
  
  'Hij kan geen al te ernstige averij hebben, anders zou hij vannacht gezonken zijn.'
  
  'Misschien niet; we zullen hem op de helling moeten halen om zeker te weten.'
  
  'Kan ik even kijken? Misschien heb ik een idee ...'
  
  Zijn ogen waren koud. 'Weet u meer van mijn boten dan ik, meneer McKee?'
  
  'Natuurlijk niet; dat bedoel ik niet. Hoor eens, u zei dat u misschien een andere boot had die ik kon krijgen. Hoe zit het daar mee?'
  
  'Ah, maar toen u gisteren hier weg was, kwamen er twee andere heren die hem gehuurd hebben. U zei trouwens, u liever de Argus.'
  
  Dat was ook zo; hij was kleiner, makkelijker in je eentje te manipuleren, en hij zag er in het algemeen beter uit. Niettemin ... 'Zijn ze er al mee uitgevaren?'
  
  'Met de Scylla? Nee, nog niet.'
  
  'Ik heb een boot nodig,' zei ik vlak.
  
  Xefrates keek verbaasd. 'Maar u zei dat u geen haast had, meneer McKee.'
  
  'De toestand is veranderd. Ik wil graag zaken met u doen, maar als u uw woord niet gestand kunt doen, moet ik ergens anders zoeken, meneer Xefrates.'
  
  Als ik had verwacht dat de gedrongen man in paniek zou raken, had ik me sterk vergist. Hij keek me alleen een ogenblik aan en haalde zijn schouders op. 'Dat is uw goed recht.'
  
  'Hoor eens, ik zal betalen wat u vraagt voor de Scylla. Laat die anderen dan een dag of wat wachten tot de Argus hersteld is.'
  
  'Is het zo belangrijk voor u, meneer McKee.'
  
  'Inderdaad.' Ik grinnikte. 'Zo dadelijk snapt u wel waarom.' Xefrates keek nadenkend met sombere ogen, en toen brak zijn stoppelbaardige gezicht opeens open in een glimlach. 'Ah! Misschien begrijp ik het.' Hij tikte met een potloodstompje tegen zijn grafsteentanden. 'Het is mogelijk dat andere heren het ook begrijpen.'
  
  'Wanneer zeiden ze dat ze zouden uitvaren?'
  
  'In de loop van de dag. Eerlijk gezegd kwamen ze gisteren zo laat dat ik geen tijd had ze de boot te laten zien. Meestal wil ik er zeker van zijn dat iemand weet hoe hij met mijn schoonheden moet omgaan eer ik een boot afgeef. Alleen niet als ze zulke ... wat is het woord? Aanbevelingen? Ja, aanbevelingen zoals u hebben, meneer McKee.'
  
  Tussen de documenten die me waren verstrekt, bevond zich een fotokopie van een certificaat dat vermeldde dat ik de Atlantische Oceaan twee keer in kleine boten was overgestoken, een keer als navigator, de tweede keer als kapitein. Ik was maar blij dat Xefrates me niet had gevraagd de Argos, een brede sloep met voldoende ruimte in de stuurkuip om een kudde geiten als vracht mee te nemen, door de drukke inham te manoeuvreren.
  
  'Kan ik de Scylla dan nemen?' vroeg ik, en tastte naar mijn portefeuille.
  
  De werfeigenaar schudde zijn hoofd. 'Dat kan ik niet doen, meneer McKee. Ik heb de andere heren mijn woord gegeven.'
  
  'Maar u hebt het mij ook beloofd.'
  
  'Voor binnenkort als u de Argos wilde.'
  
  'Kunt u die andere mensen niet opbellen? En ze vragen of ze het niet erg vinden om hun tochtje een dag of zo uit te stellen?' Ik voelde me belachelijk, nu ik ongeveer stond te smeken, maar nergens anders in Pirgos kon ik hopen meteen een charterboot te krijgen. Het enige alternatief was terug te gaan naar Piraeus, waar de Koninklijke Griekse Jachtclub in vrijwel elke haven waar ze aanwezig waren charterboten kon verzorgen. Maar dat zou niet alleen een oponthoud van minstens een dag betekenen, maar wat belangrijker was, mijn begerigheid verraden om mijn 'rustige' tocht te beginnen.
  
  Xefrates fronste, bladerde in een stapeltje papieren op zijn wanordelijke bureau, vond wat hij zocht en zuchtte tenslotte gelaten. 'Het spijt me. Ik schijn hun hotel niet genoteerd te hebben.'
  
  Hij zat daar als een gedrongen, spijtige maar onverzettelijke spin, en ik begon te denken dat deze missie een volslagen mislukking was toen Christina arriveerde.
  
  Xefrates sprong bijna overeind toen het meisje binnenkwam, en zijn donkere gezicht spleet open in een idiote grijns van waardering. In vaalblauwe shorts, een gestreept matrozenhemdje en een gretige uitdrukking op het gezicht, zou ze iedere man overeind krijgen.
  
  'Zijn we zo ver?' vroeg ze, terwijl ze me op de wang kuste en twee kleine linnen tassen op de stoffige vloer zette.
  
  Ik vertelde haar in het kort over de complicaties. Christina's reactie was volmaakt; ze draaide zich, net genoeg pruilend, om naar Xefrates.
  
  'Maar dat is niet eerlijk! Over een paar dagen is mijn vakantie afgelopen, en er was me een zeiltochtje beloofd.' Xefrates was kennelijk in de war. Hij ratelde Grieks tegen het meisje, en ze antwoordde; ik begreep hen geen van beiden. Maar wat ze ook zei, Christina had een overredingskracht waar ik jaloers op was; binnen enkele minuten stond Xefrates te knikken, een beetje triest, maar met een wat-kan-ik-anders-doen gebaar van de schouders, en we brachten onze spullen naar de steiger.
  
  Een van zijn helpers bracht de Scylla naar ons toe, en nadat hij me had gewezen op de tuigage en uitrusting, werd de sloep bevoorraad en we brachten onze spullen naar beneden. Xefrates had een efficiënt bedrijf, en ver voor. de middag voeren we weg van de steiger. Met gebruikmaking van de dreunende binnenboordmotor zocht ik mijn weg tussen de groepjes boten die in de inham lagen gemeerd, en begon me vertrouwd te maken met het wat trage stuurwiel. Pas toen we een flink stuk voorbij de merkboei bij de ingang van de inham waren, gaf ik het stuur over aan Christina en liep naar voren.
  
  De kluiver ging als eerste omhoog; hij was zelfrichtend, wat de zaken een stuk eenvoudiger maakte voor solo-zeilen. Christina had me verteld dat ze wel eens gezeild had, maar alleen in kleine boten, dus behalve bij noodgevallen verwachtte ik het meeste werk zelf te moeten opknappen. Toen het kluiverzeil zich begon te vullen, draaide ik me om en zei tegen het meisje de sloep voor de wind te brengen. Ze knikte, draaide aan het stuur en hield het, met een felle grimas, vast tot de boot omging en het kluiverzeil begon te klapperen. Toen ik er zeker van was dat ze ons min of meer in de goede koers had gebracht, liep ik terug en hees het grootzeil. Het was niet eenvoudig het alleen te doen, zelfs niet met een lier, maar tenslotte kreeg ik het zware zeil in top en zette de val vast.
  
  De Scylla rolde op een gematigd zware deining, en ik moest een beetje heen en weer dansen terwijl ik door het smalle gangboord langs de kajuit manoeuvreerde.
  
  Toen ik terug was in de ruime stuurkuip, bleek dat Christina moeite had de boot in de hand te houden; ik liet me naast haar zakken en zette de motor af. De stilte was verrukkelijk.
  
  'Het is een grote boot,' merkte ze zacht op, terwijl ze naar het grootzeil keek dat door de wind werd gevuld.
  
  'Behoorlijk groot,' stemde ik in, terwijl ik het stuurwiel van haar overnam.
  
  Het was een heldere, frisse dag, het verkeer op het water was gematigd en ver uiteen. Zelfs zo dichtbij de kust had je een gevoel van peilloze diepten onder onze romp, en het water was van een donkerblauw dat tot zacht schuim werd geslagen terwijl we door de golven sneden. Christina hief haar handen op om haar dikke, glanzende haar naar achteren te duwen; in het zonlicht zag ik de koperen glanspuntjes in haar lokken. Ze haalde diep adem, proefde de wind en de zilte lucht met gesloten ogen; toen ze ze weer open deed, keek ze me recht aan.
  
  'Wel,' zei ze.
  
  'Ja.'
  
  Ze keek achter ons; de toegang van de inham was al een niet te onderscheiden deel van de kustlijn geworden. 'Eindelijk alleen.' Ze glimlachte. 'Ik bedoel echt alleen.'
  
  'Ja.' Ik keek naar de open trap die naar de grote kajuit voerde en keek haar toen aan. 'Kun je hem even houden? Ik moet beneden een paar dingen nakijken.'
  
  Christina knikte en nam het stuur weer over. Het enige land dat zichtbaar was, afgezien van het vasteland achter ons, was Zakinthos, en het eiland lag mijlen naar stuurboord; zo lang ze onze koers min of meer aanhield, kon ze ons niet in moeilijkheden brengen. Ik ging naar beneden om naar andere moeilijkheden te zoeken.
  
  Misschien was ik overvoorzichtig, maar ik onderzocht het hele interieur van de boot op eventuele afluisterapparatuur. Het leek me niet waarschijnlijk dat iemand microfoons op de Scylla had kunnen aanbrengen, maar het was onzin enig risico te nemen. Het was beneden verrassend ruim, met een grote kajuit waar ik bijna rechtop in kon staan. De kombuis was compact en kennelijk nieuwer dan de boot, met een formica aanrecht en een stalen spoelbak. Er was een elektrische koelkast die ik, zoals ik Xefrates had verteld, niet van plan was te gebruiken; dat zou betekenen dat de motor moest blijven draaien om de accu opgeladen te houden, en daar ging ik niet voor zeilen. Trouwens, de ouderwetse ijskast was er ook nog, met een staaf van vijftig pond er in om het bier koel te houden.
  
  Aan bakboordzijde bevonden zich in de grote kajuit ook nog een beneden- en een bovenkooi, en aan de andere kant een tafel met ingebouwde beklede bankjes ter weerszijden; het tafelgedeelte kon omlaag geklapt worden om van de hele zaak een tweepersoonsbed te maken.
  
  Voorin lag, achter een korte, smalle gang tussen het toilet en een hangkast voor kleren, de tweede kajuit met twee enigszins gebogen kooien. Ik moest bijna kruipen om binnen te komen, daar de staruimte onder het voordek drastisch beperkt was. Een luik met een ruit van plexiglas vormde de enige verlichting, en ik zette het een stukje open om wat lucht in de muffe ruimte te krijgen. Ik nam me voor het luik dicht te doen als het weer ruw werd; ook al hadden we een automatische pomp, het was onzin meer water binnen te krijgen dan nodig was.
  
  Het kostte me bijna een uur om me er van te overtuigen dat de Scylla brandschoon was. Stom, zei ik tegen mezelf, om zó voorzichtig te zijn, maar een van de eerste dingen die ik in het spionagebedrijf had geleerd was om nooit iets voor zoete koek aan te nemen. Trouwens, er waren die twee knapen nog die de vorige dag hadden geprobeerd de Scylla te huren, om maar te zwijgen van het 'ongeluk' waardoor de andere boot was beschadigd.
  
  Nee, het was het uur zoeken waard. Ik trok twee flesjes bier open en ging er mee naar de stuurkuip.
  
  'Ik was bang dat je in slaap was gevallen,' zei Christina.
  
  'Ik moest goed rondkijken. Nu kunnen we praten.' Ik ging een stukje van haar vandaan zitten, buiten bereik van haar armen; het werd tijd om ter zake te komen.
  
  'Geen ... microfoons?' vroeg ze luchtig.
  
  'Nee,' zei ik vlak.
  
  'Wil jij het stuur overnemen?'
  
  Ik keek naar stuurboord. We waren dichter bij de meest zuidelijke punt van Zakinthos, wat betekende dat we binnenkort van koers moesten veranderen en noordwest gaan varen. Ik controleerde de wind; we waren op een breed rak, en de wind kwam bijna van pal noord; de koerswijziging had niet meer te betekenen dan de stand van het grootzeil veranderen. De boot ploegde gestaag verder, kennelijk gelukkiger onder zeil dan op motorkracht.
  
  'Hou jij het maar vast,' zei ik. 'Je doet het best.'
  
  'En kunnen we nu praten?'
  
  'Als je wilt.'
  
  Ze keek van me weg, vestigde haar ogen op het kompas dat vlak voor het stuurwiel zat.
  
  'En?' vroeg ik.
  
  'Wat valt er te praten?' -
  
  'Waarom was je gisteravond bang voor die auto?' begon ik botweg.
  
  'Die auto?' Ze talmde.
  
  'Voor mijn hotel. Is er een reden waarom je gevolgd zou worden?'
  
  Haar ogen waren wijd opengesperd toen ze me aankeek. 'Maar natuurlijk! Weet je dat dan niet?'
  
  Ik zuchtte, raakte vluchtig haar arm aan. 'Luister Christina, laten we elkaar goed begrijpen. Jij bent met me meegekomen omdat je broer er op stond. Maar tot nu toe weet ik niet wat voor contacten je met hem hebt gehad, of hoe dat is gelegd. Ik zal eerlijk zijn; het bevalt me niet. Alex is een oude vriend en ik wilde dat hij je hier niet ingehaald had, maar blijkbaar kon het hem niet uit zijn hoofd gepraat worden. Wat ik eerst moet weten is in hoeverre jij bij deze zaak betrokken bent.'
  
  Ze likte haar lippen, keek weer op het kompas, toen naar voren om de stand van het grootzeil te controleren.
  
  Tenslotte haalde ze haar schouders op. 'Okay. Het eerste wat ik van Alex hoor ... dat hij terugkomt... is dat een van jullie mensen naar me toekomt als ik de boetiek uitkom. Hij geeft me een boodschap dat Alex contact zal opnemen.' Ze draaide zich naar me toe. 'Je moet weten, McKee, dat ik mijn broer nauwelijks ken. Ik was pas zeven toen hij ... toen hij naar de andere kant overliep. En daarvoor was hij altijd weg, dus ik heb hem maar heel weinig gezien. Maar toen, onze moeder is nu dood, en onze vader is lang geleden gestorven, toen ik een baby was. Dus ik denk dat hij ... voelde dat hij me omdat ik het enige overgebleven familielid was ... hij me kon vertrouwen?' Ze eindigde op een vragende toon, wat me niet bepaald geruststelde.
  
  Ik maakte er geen punt van. 'Hoe vaak heb je sindsdien contact met hem gehad?'
  
  'Twee, drie keer kreeg ik een boodschap; ik weet niet hoe hij die naar me toestuurde. Ik vond ze gewoon onder mijn deur als ik thuiskwam van kollege of mijn werk.'
  
  'Wat stond er in?'
  
  'Ik heb ze niet bij me. Hij raadde me aan ze te verbranden.' God dank, zei ik in mezelf. 'Maar je herinnert je het wel.'
  
  'Natuurlijk. Hij schreef dat hij terugkwam, dat Amerikaanse agenten hem zouden opvangen, en dat hij wilde dat ik er bij zou zijn.'
  
  'Ik begrijp nog steeds niet waarom jij er bij moet zijn.'
  
  'Ik ook niet.'
  
  'Wil hij je met zich meenemen?'
  
  'Dat weet ik niet. Voor zover ik het weet is het plan dat ik met jou naar Korfoe zeil, daar Alex ontmoet en dan terugga naar Athene. Einde van de vakantie.' Ze glimlachte mistig. 'Naar ik me vaag herinner was mijn grote broer altijd al een koppige figuur, altijd veeleisend op zijn eigen manier. Misschien wil hij alleen maar zijn enige familielid zien.'
  
  Het was duidelijk dat we op die manier nergens kwamen, dus veranderde ik van koers. 'Laten we teruggaan naar die bruine auto van gisteravond. Je was bang. Waarom?'
  
  'Ik weet niet. Ik heb nog nooit met dit soort zaken te maken gehad, dus misschien trek ik me te veel aan van de ... dingen.'
  
  'Het is een domme vraag, maar ik moet hem stellen. Je hebt het met niemand over deze zaak gehad? Ik bedoel, bijvoorbeeld dat je na al die jaren iets van je broer hebt gehoord?' Ze schudde nadrukkelijk haar hoofd, moest toen een paar haren uit haar mond vegen. 'Nee. Ik ... ik heb geen intieme vrienden, McKee. Niemand met wie ik over dat soort dingen zou praten.'
  
  Ik keek haar aan. 'Dat is vreemd,' zei ik botweg. 'Geen intieme vrienden?'
  
  Ze bloosde onder haar zonnebruin. 'Oh ja, ik snap je. Nou, ik had ... iets met een jongeman, tot kort geleden. Maar nu niet meer. En ik heb geen intieme vriendinnen. Mijn werk en mijn nieuwe universiteit; ik heb mijn leven heel anders ingericht, dus is er niemand aan wie ik zoiets zou vertellen.'
  
  'Maar toch was je bang.'
  
  Ze haalde haar schouders weer op. 'Je bent een spion, McKee, en ik weet zeker dat dat je echte naam niet is, maar dat doet er niet toe; word jij soms niet achterdochtig bij dingen zoals die auto gisteravond?'
  
  'Jawel. Maar niet per se. Dit is een zeer geheime operatie, Christina; behalve de paar mensen die er bij betrokken zijn wordt niemand geacht er iets van te weten.'
  
  'Ja, dat is natuurlijk zo ...'
  
  'Goed, laten we dat vergeten. Misschien heeft iemand iets over deze operatie laten uitlekken. Onze taak is om er toch mee door te gaan. We hebben een paar dagen de tijd op zee om te praten, dus begin maar met me te vertellen hoe Alex in Korfoe contact met je moet opnemen.'
  
  Ze aarzelde, en worstelde met het stuur toen het kielzog van een grote speedboot de Scylla deed dansen.
  
  Toen zuchtte ze en liet zich tegen het oranje reddingvest zakken dat ze als ruggensteuntje gebruikte. 'We hebben een dag en een tijdstip afgesproken om elkaar te ontmoeten. In een taveerne op Korfoe.'
  
  'Oh, geweldig!' Ik wierp mijn handen in de lucht. 'Precies waar iedereen die hem zoekt hem zou denken te vinden, als hij uit Albanië komt.'
  
  'Oh, maar niemand zal hem zoeken, McKee.'
  
  'Hoe bedoel je?'
  
  'In zijn laatste boodschap schreef hij dat de tijd zeer belangrijk is. Minstens twee of drie dagen nadat hij weggaat zal men niet weten dat hij vertrokken is.'
  
  'En hoe versiert hij dat?'
  
  'Dat heeft hij niet geschreven. Zijn briefjes waren heel kort.'
  
  'Ja, dat zal wel. Korfoe.' Ik stond op, ging naar beneden en kwam terug met een paar opgerolde kaarten. Toen ik de kaart met Korfoe er op vond, hoefde ik maar een ogenblik te kijken om te zien dat alles mis was. 'Daar zeilen we niet naar toe,' zei ik.
  
  Ze keek naar het punt dat ik aanwees. 'Waarom niet?'
  
  'Omdat als je broer en ik vertrekken, we een lange weg, twintig tot dertig kilometer in beide richtingen, voor de boeg hebben eer we open zee bereiken. En wat hij ook zegt, iemand zou naar Alex kunnen uitkijken eer we in Taranto zijn.'
  
  Ze bekeek de kaart. Korfoe, de hoofdstad van het eiland Korfoe, lag halverwege de kustlijn van het eiland.
  
  Achter een paar kilometer water lagen de grenzen van zowel Griekenland als Albanië, en ik was niet van plan met een overloper van beide landen te proberen weg te komen in een boot die helemaal vier of vijf knopen kon varen. Niet vanaf dat punt, in elk geval; het zou me vrijwel een dag kosten om vanaf Korfoe open water te bereiken. Als ik in mijn hotel geen bezoek had gehad van die twee gangsters, waarvan er nu een dood was, zou ik het misschien geriskeerd hebben. Maar daar was nu geen sprake van.
  
  'Maar wat kunnen we anders doen?' vroeg Christina.
  
  Ik wierp een lange blik op de kaart. Aan de zeewaartse kant van Korfoe lag het stadje Ayios Matthaios. 'Ken je dat stadje?'
  
  Christina schudde haar hoofd. 'Ik ben nog nooit op Korfoe geweest.'
  
  'Nou, daar kunnen we naar toe zeilen en er de boot laten liggen. Ik neem wel aan dat we een auto of zo kunnen krijgen om ons naar Korfoe te brengen.'
  
  'Maar ... McKee?'
  
  'Ja?'
  
  'Waarom zouden we daar naar toe gaan? Je bent zogenaamd een toerist, en ik ... nou ja. Geen enkele toerist zou naar zo'n afgelegen plaats zeilen en dan naar Korfoe rijden. Tenzij we een verschrikkelijke haast hadden.'
  
  Ze had gelijk. Als we dit goed wilden spelen, vooral in de kritieke fase, konden we ons niet veroorloven iets te doen dat onkarakteristiek was. Ik vouwde nog een paar kaarten open, bestudeerde enkele zaken.
  
  'Okay, Christina, je hebt gelijk. Vanavond leggen we ergens op Cephalonia aan. Dat is het volgende grote eiland voorbij Zakinthos. Morgenavond komen we bij Preveza, en overmorgen in dé middag bij Ayios Matthaios. Maar als we daar komen moeten we problemen met de boot hebben; dat zal ons excuus zijn, en ik zal het wel echt laten lijken. Dan blijven we de nacht in Korfoe, en gaan dan terug naar . .
  
  Ze schudde haar hoofd zo heftig dat ik zweeg om haar te vragen wat er mis was.
  
  'Nee!' hijgde ze. 'Nee, niet daar naar toe!'
  
  'Maar waarom niet? Het is de beste plek die ik kan ontdekken, ook al is het moeilijk uit te spreken.'
  
  'Dat bedoel ik niet.' Ze wees op de kaart. 'Ik bedoel Ayios Matthaios niet.' Haar vinger gleed langs de kustlijn. 'Daar.'
  
  'Preveza? Wat is er verkeerd aan Preveza?'
  
  Om een reden die ik met geen mogelijkheid kon begrijpen, drukte ze haar gezicht tegen mijn schouder en omklemde mijn arm. 'Nee, McKee, of hoe je ook heet. Alsjeblieft! Waar we ook stoppen, alsjeblieft nooit in Preveza!'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 10
  
  
  
  
  Dus schrapten we Preveza. Christina's tegenwerpingen waren zo hysterisch, dat ik besloot er niet verder op in te gaan, althans nu niet. Na afloop leek ze zich te schamen voor haar uitbarsting, alsof ze wilde dat ze het terug kon nemen. Maar wat ze er ook mee bedoelde, ik was blij; het toonde aan dat ze onder druk stond, niet langer de verrukkelijke waterskiënde godin was die nonchalant een Amerikaan oppikte om een zeiltochtje met hem te maken. Het bracht de zaken weer in perspectief, en dat kwam me goed uit.
  
  De rest van de eerste dag genoten we van de open zee, we bleven uit de buurt van Zakinthos, en toen de zon begon te dalen boven de Middellandse Zee, koersten we naar Argostilion, het belangrijkste stadje op Cephalonia. In de haven sloegen we nieuwe proviand in, blikjes, ijs, spiritus voor de branders, en vervolgens gingen we naar een restaurant waar we een sober maal aten. Christina was zwijgzaam en concentreerde zich op haar bord met niet te onderscheiden groenten en specerijen, terwijl de zon wegzakte.
  
  'We slapen zeker aan boord?' vroeg ze.
  
  'Dat was de bedoeling.'
  
  'Ja?' Ze zei het met een gelaten zucht.
  
  'Is dat een probleem?'
  
  'Nee.' Ze zei het te snel. 'Kunnen we in de haven voor anker gaan liggen?'
  
  'Misschien. Ik zal het aan de havenmeester vragen; waarschijnlijk zullen we wel een lege meerboei kunnen krijgen.'
  
  'Kunnen we niet ... gewoon doorgaan?'
  
  'Je zei dat we drie dagen de tijd hadden. Waarom opeens zo'n haast?'
  
  'Heb je ooit 's nachts gezeild? Op de open zee terwijl de zeilen opbollen onder een zachte wind?'
  
  De woorden klonken vreemd uit Christina's mond. 'Ja,' antwoordde ik.
  
  'Kunnen we dat dan niet doen, McKee?' Haar hand gleed over de tafel en ze legde haar vingers op mijn arm. Ze waren koel en trilden een beetje.
  
  'Bedoel je dat je de hele nacht wilt doorvaren?'
  
  'Het zou fijn zijn.'
  
  'Nou ja ... waarom ook niet?'
  
  Op dat moment bracht de kelner ons Turkse koffie, en terwijl ik het bezinksel op de bodem van het kopje tussen mijn tanden filterde, stond Christina op om zich wat op te knappen. Toen ze, een en al benen en zonnebruin, terugkwam liet ze zich zo abrupt op haar stoel vallen dat ik dacht dat die het zou begeven.
  
  'McKee!' siste ze. 'Er was iemand!'
  
  'Oh. Wat voor soort iemand?'
  
  'Een man! Die vlak naast het damestoilet tegen de muur leunde!'
  
  'En?'
  
  'Maar ik heb hem eerder gezien! Gisteravond, in Pirgos!'
  
  £e had mijn aandacht. 'Waar in Pirgos?'
  
  'Het was . .Ze aarzelde, stopte een vinger in haar mond en kauwde op de nagel. 'In mijn hotel, nadat ik bij jou was weggegaan. Hij stond met de receptionist te praten toen ik binnenkwam.'
  
  Ik stond op. 'Is hij nog hier?'
  
  'Nee! Toen ik uit het toilet kwam was hij weg. McKee! Hoe kunnen ze ons zo volgen?'
  
  'Je weet niet zeker dat hij ons volgt.'
  
  "Maar dat moet wel!'
  
  'Okay, okay. Kalm maar.' Ik draaide me om. 'Ik zal zelf eens gaan kijken.'
  
  Maar toen ik in de smalle gang achter de eetzaal kwam, zag ik niemand en het herentoilet was verlaten. Christina keek gespannen in mijn richting toen ik terugkwam, en ik schudde mijn hoofd terwijl ik ging zitten. 'Niemand. Weet je zeker dat het dezelfde man was die je in je hotel hebt gezien?'
  
  'Ja.'
  
  'Beschrijf hem.'
  
  Ze aarzelde, beet op haar lip. 'Hij was ... kleiner dan jij, maar erg breed. Donker pak, donker haar, kalend, geloof ik, maar hij had een hoed op zodat ik dat niet zeker weet.'
  
  'En wat deed hij precies?'
  
  'Hij ... hij stond daar gewoon. Met de receptionist te praten.'
  
  'In welke taal?'
  
  'Oh, Grieks. Ja.'
  
  'Heeft hij iets tegen jou gezegd? Iets gedaan?'
  
  'Nee, helemaal niet. Hij keek alleen maar; ik voelde zijn ogen op me terwijl ik de trap opging.'
  
  Ik lachte. 'Dat kan ik hem niet kwalijk nemen.'
  
  'Maar hij is hier.'
  
  'Ja. Dat is niet zo leuk, hè? Okay, Christina, we zeilen vannacht verder. Maar je moet me aflossen aan het stuur als ik mijn ogen niet open kan houden.'
  
  Ze glimlachte. 'Ik beloof je, McKee, dat ik alles zal doen wat ik kan om je wakker te houden.'
  
  
  
  Toen we terug bij de boot kwamen was Christina's korte periode van luchthartigheid verdwenen; bij elke hoek keek ze angstig over haar schouder, tot ik zei dat ze moest ophouden. Toen we aan boord waren en de haven uitvoeren, bekeek ze elke boot die we passeerden, daarna hield ze alles wat bewoog in het oog. Het was bijna donker, maar een aantal andere boten voer nog af en aan. Een er van was een behoorlijk grote kruiser die dicht langs ons stoof, volgepakt met gillende feestneuzen wie het kennelijk niet kon schelen waar ze feest vierden. Enkele mensen zwaaiden naar ons: ik zwaaide terug, maar Christina scheen zich onzichtbaar te willen maken.
  
  'Schei daar mee uit!' snauwde ik. 'Zo trek je juist de aandacht. Op de verkeerde manier.'
  
  Ze keek me woedend aan, richtte zich toen op en zwaaide slap naar de verdwijnende kruiser. Terwijl we keken koerste de kruiser naar een enorm motorjacht, bijna zo groot als een passagiersschip, dat naar zee gleed. Alle patrijspoorten waren verlicht, en zelfs op die afstand hoorde ik het gebonk van rockmuziek over het water zweven.
  
  'Lijkt me een soort feest,' merkte ik op.
  
  Christina knikte. We zagen de kruiser vaart minderen en langszij het jacht komen. Er werden lijnen uitgeworpen en vastgemaakt, en de kleinere boot, met de mensen nog aan boord, werd opgehesen tot aan het hoofddek. Er klonk gelach en door mijn kijker zag ik een vrouw die opstond en bijna overboord viel.
  
  'Verdomde idioten,' mompelde ik.
  
  'Ja,' stemde het meisje naast me in. 'Toeristen.'
  
  Ik grinnikte tegen haar. 'Dat ben ik ook.'
  
  'Nee, jij niet, McKee. Jij bent een spion.'
  
  Ik trok een lelijk gezicht. 'Goed dan, juffrouw de assistent-spionne. Neem het stuur een poosje over, dan ga ik naar beneden om een paar warme truien voor ons te pakken. Het begint kil te worden.'
  
  Haar glimlach was vol betekenis. 'Maar ik heb het helemaal niet koud.'
  
  Ze droeg een dun hemd dat slordig over haar bikini was dichtgeknoopt, en de vaalblauwe shorts. Ik liet haar duidelijk mijn waardering voor haar verschijning blijken. 'Houden zo,' zei ik, en ging naar beneden. Toen ik terugkwam zat ze half opgerold op de brede bank die rond de stuurkuip liep, met haar benen onder haar en haar hoofd op een elleboog steunend.
  
  'Dat ziet er comfortabel uit, maar ik wil niet dat je mijn boot vannacht zo bestuurt. Het is te makkelijk om in die houding in slaap te vallen.'
  
  'Aye, aye, captain,' antwoordde ze, en bracht me een saluut. Ik gooide een trui naar haar en legde een deken op de bank naast haar, ging toen naar voren om de kluiver na te kijken. Het zeil bolde aardig op onder de toenemende bries, en toen ik het beproefde ontdekte ik dat het zelfrichtend tuig niet in de knoop zat. Het anker lag klaar om overboord gegooid te worden als we moesten stoppen, hoewel er in deze diepe wateren weinig plekken waren waar onze lijn tot de bodem
  
  zou reiken. Ik vergat niet het luik op de voorkajuit te sluiten, en ging terug naar de stuurkuip.
  
  'Alles okay, schipper?' vroeg Christina.
  
  'Ja.' Ik keek haar nieuwsgierig aan. 'Je praat alsof je te veel maritieme films hebt gezien.'
  
  'Ik heb leren zeilen van een Amerikaanse adelborst.'
  
  'Ha! Wou je beweren dat die snotneuzen echt kunnen zeilen?'
  
  'Nou, het was maar een heel klein bootje. Er was nauwelijks ruimte voor ons tweeën.'
  
  'Dat zal wel gezellig geweest zijn.' Ik ging naast haar opgetrokken voeten op de bank zitten.
  
  Ze ging abrupt rechtop zitten, met haar blik gericht op een knipperlicht aan stuurboord. 'Wat is dat?'
  
  Ik hoefde niet op mijn kaart te kijken. 'Dat is het licht voor die landtong die we zagen toen we de haven invoeren. Als we dat achter ons hebben, koersen we weer noord.'
  
  'Oh. Je hebt gelijk, McKee, hier moeten we wel oppassen. Wil je gaan slapen? Je hebt een lange dag achter de rug.'
  
  Ze klonk bijna preuts, met haar ogen recht vooruit, en beide handen op het spaakwiel.
  
  'Nee, nog niet. Ik blijf hier wat zitten om ... van het uitzicht te genieten.'
  
  Christina reageerde niet op die onhandige opmerking. Lange tijd zeiden we geen van beiden iets; toen begon ze te wriggelen, zich bewust van mijn blikken.
  
  'Waarom kijk je zo naar me?' vroeg ze geprikkeld.
  
  'Ik wist niet dat je het naar vond. Gisteravond, in die straat was je ... een heel ander meisje.'
  
  'Dat was komedie.'
  
  'Voor de mannen in de bruine Mercedes?'
  
  'Natuurlijk.'
  
  'En nu speel je geen komedie?'
  
  Ze draaide haar hoofd om teneinde me aan te kijken, en in de toenemende duisternis was haar blik vast en ernstig. 'McKee, ik zou misschien wel met je naar bed willen gaan. Op een keer. Als het nodig zou zijn het te doen om mensen duidelijk te maken dat we zijn wat we voorgeven te zijn, dan zou ik niet aarzelen. Ik ben een poos verliefd geweest op een student, en ik kan eerlijk zeggen dat hij niet half zo aantrekkelijk was als jij. Maar toch ...' Ze haalde haar schouders op en keek weer naar voren, toen terug naar mij. 'Ik ben geen slet die met de eerste de beste Amerikaanse toerist het bed in duikt, of met een spion, of noem maar op. Begrijp je dat?'
  
  'Natuurlijk.' Ik schoof een stukje van haar weg, al bleef ik binnen handbereik. 'Het verklaart ook waarom je opeens de hele nacht wilde doorvaren.'
  
  Het was te donker om te zien of ze bloosde, maar uit de manier waarop ze haar hoofd bewoog kon ik zien dat ze gegeneerd was.
  
  'Zo is het, McKee. Gedeeltelijk. Als ik me aan mijn besluit wil houden, heeft het geen zin me aan onnodige verleiding bloot te stellen.'
  
  'Alleen maar gedeeltelijk?'
  
  'Ja. Sinds we vanmiddag met elkaar gepraat hebben, heb ik nagedacht.'
  
  'Waarover?'
  
  'Over de manier waarop je onze plannen veranderd hebt.'
  
  'Hoe bedoel je?'
  
  'Alex ... is erg voorzichtig. Achterdochtig. Dat weet ik gewoon uit de korte briefjes die ik van hem gekregen heb.' "Die indruk had ik ook al gekregen.'
  
  'Dus lijkt het me ... onverstandig om die verandering door te voeren.'
  
  'Je bedoelt dat we naar Korfoe moeten gaan zoals de bedoeling was?'
  
  'Ik denk dat dat het beste zou zijn, ja.'
  
  Het gekke was dat ik over hetzelfde had nagedacht en had geconcludeerd dat ik te voorzichtig was. Als er inderdaad een veiligheidslek was en ze werden gevolgd, zou het niet veel uitmaken of we tussen Korfoe en het vasteland waren of op open zee; ze zouden ons in beide gevallen inhalen.
  
  'Dat denk ik ook,' zei ik.
  
  Haar ogen gingen verbaasd open, alsof ze tegenwerpingen had verwacht. 'Echt?'
  
  Ik legde haar mijn redenering uit. Ze knikte.
  
  'Het probleem is,' vervolgde ik, 'dat we met de snelheid waarmee we nu varen een dag of zo moeten stukslaan als we op Korfoe zijn. De logische plek om morgen aan te leggen zou Preveza zijn
  
  Ik voelde dat ze bij het noemen van die naam verstrakte, en vroeg me opnieuw af waarom ze daar niet naar toe wilde gaan.
  
  'Maar,' ging ik verder, 'daar dat niet kan, zou de laatste halte voor Korfoe op Paxos moeten zijn. We kunnen daar waarschijnlijk wel een extra dag blijven, maar als jij denkt dat we gevolgd worden, wil ik liever niet te lang in één haven blijven.'
  
  'Ja, dat begrijp ik. Oh, misschien verbeeld ik me maar wat, McKee, maar sinds ik die man in de taveerne in Argostilion heb gezien, geloof ik niet dat het alleen maar inbeelding is.' Misschien werd het tijd haar over mijn eigen ontmoeting te
  
  vertellen, maar het leek me beter van niet. Nog niet. Hoe beter ik dit meisje leerde kennen, des te gecompliceerder werd ze, en dat gold ook voor de missie.
  
  'Okay,' zei ik, 'daar maken we ons morgen wel zorgen over. Vertel me nu eens hoe Alex van plan is contact met je op te nemen.'
  
  'Dat... dat mag ik niet vertellen. Zelfs niet aan jou.'
  
  'Dat is idioot. Je zei iets over een taveerne in Korfoe, maar meer niet. Stel dat je overboord zou vallen of zoiets.'
  
  Ze glimlachte. 'Ik zwem als een vis.'
  
  'Het zou je niet veel helpen als je 's nachts overboord viel terwijl ik beneden lag te slapen. Je haalt een boot onder zeil niet in, geloof mij maar.'
  
  'Maar dat gebeurt niet, McKee.'
  
  'Ik zou er niet te zeker van zijn. Bovendien, ik blijf hier aan dek slapen.'
  
  'Je zult het koud krijgen.'
  
  'Maar ik heb tenminste gezelschap. Het is eenzaam daar beneden.'
  
  Ze lachte.
  
  'Dus laten we tot de zaak terugkeren. Je contact met Alex.'
  
  'Echt, McKee, ik mag het niet zeggen.'
  
  'Denk nou eens goed na, engel. Als er inderdaad mensen achter ons aanzitten zouden We van elkaar gescheiden kunnen worden, of nog erger.'
  
  Ze aarzelde, kauwde op haar lip. Tenslotte schudde ze langzaam haar hoofd. 'Morgen misschien. Laat me er over nadenken, McKee.'
  
  'Begrijp me goed, Christina. Mijn orders zijn een rendez-vous met Alex te houden, hem op te pikken en hem naar Italië te brengen. Op dit moment ben jij het enige contact dat ik met hem heb, dus is het beter elkaar te vertrouwen of anders meteen te keren en de zaak naar de hel te laten lopen.'
  
  Ze schrok op en sperde haar ogen angstig open. 'Dat zou je niet doen!'
  
  'Reken maar.' Ik blufte, maar gezien haar reactie scheen ze gedeeltelijk overtuigd te zijn.
  
  'Toe, McKee. Deze hele toestand is zo nieuw voor me; ik weet niet wat ik moet doen, wie ik moet gehoorzamen. Moeten we dan tegenover elkaar staan?'
  
  'Dat ligt aan jou,' zei ik vlak.
  
  'Dan zal ik het je vertellen.'
  
  Ik wachtte tot de stilte zo dik was dat je hem met een mes kon snijden.
  
  'Morgen,' zei Christina met een klein stemmetje.
  
  Ik keek haar woedend aan, zuchtte toen, strekte me uit op de kussens van de bank en pakte een reddingvest als kussen. 'Wek me als je moe wordt,' gromde ik.
  
  'Ja,' zei ze zacht.
  
  'En hou dat kompas goed in het oog.'
  
  'Aye, aye, schipper.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 11
  
  
  
  
  De ochtend brak aan met harde wind en donkere wolken die laag over zeilden. Toen het licht werd stond er een zware deining, en de stevige, brede boot danste en dook als een op hol geslagen kermispaard. Christina was in de kajuit gaan slapen, maar na korte tijd kwam ze, bleek en angstig, weer aan dek.
  
  'Gaat het goed?' vroeg ze, terwijl ze bang naar de wolken keek.
  
  'Maak je maar geen zorgen.' Ik moest roepen om boven de gillende wind en het gerammel en gekraak van de tuigage uit te komen. Door een abrupte verandering in de wind begon het grootzeil te klapperen als een gekluisterde adelaar; ik vocht met het stuurwiel tot we op een koers kwamen waardoor het zeil weer opbolde. Christina klemde zich aan het dak van de kajuit vast en keek met enigszins wilde ogen om zich heen. 'Waar zijn we? Ik zie helemaal geen land.'
  
  'Oh, daar ergens.' Ik gebaarde vaag naar stuurboord.
  
  'Maar weet je het dan niet?' Er klonk lichte paniek in haar stem.
  
  'Maak je geen zorgen.' Ik keek op mijn horloge; het was bijna zes uur in de ochtend. Tijdens de nacht had ik een keer onze snelheid geschat, en ik meende dat we ongeveer tegenover Preveza waren, maar dat was erg ruw geschat. Ik zei het niet tegen het meisje. 'Als het er naar uitziet dat we moeilijkheden zouden krijgen, hoef ik alleen maar oostelijk te koersen en we vinden land.'
  
  Wat, op dit moment, geen uitnodigend vooruitzicht was, daar de wind nu uit die richting kwam, en het uitgebreid laveren zou betekenen om er tegen in te gaan. Dankzij Nathaniel wist ik genoeg om te beseffen dat de lichte hulpmotor in een zee als deze weinig nut zou hebben; zonder het stabiliserende effect van de wind in de zeilen zou de Scylla meer op en neer dan vooruit gaan.
  
  'Maar ... kunnen we niet precies te weten komen waar we zijn? Met de ... hoe noem je dat? Sextet?'
  
  Ik gniffelde. 'Sextant.' Ik keek omhoog. 'En als er geen zon is om je op te richten, is het antwoord nee.'
  
  Ze fronste, kennelijk bezorgd, nam haar hand van het kajuitdak en struikelde onmiddellijk achterwaarts en viel bijna door het open luik achter haar.
  
  'Pas op!' riep ik. 'Geen gebroken benen op dit pleziertochtje. Kom hier en ga zitten.'
  
  Ze deed wat haar gezegd werd, struikelde door de stuurkuip en smakte bijna tegen het kompashuis. Ik greep haar arm en trok haar naast me neer.
  
  'Blijf zitten. En breek in godsnaam het kompas niet, anders ga zelfs ik me zorgen maken.'
  
  Ze glimlachte vluchtig en streek het haar uit haar gezicht. Haar huid was vochtig, en dat kwam niet door de druppels die af en toe naar binnen spatten. Ik kende die blik.
  
  'Voel je je wat misselijk?'
  
  'Een ... een beetje. Het is daar beneden zo benauwd, en de boot danst zo heen en weer.'
  
  'Ja. Nou, blijf hier boven tot we dit achter de rug hebben. Neem het stuur over.'
  
  ' Ik?' Ze trok haar handen weg alsof ze bang was het aan te raken.
  
  'Waarom niet? De beste kuur tegen zeeziekte is om aan dek bezig te zijn.'
  
  'Ik ben niet zeeziek!'
  
  'Hoe je het dan ook noemen wilt. In elk geval, ik garandeer je dat je je over een paar minuten best voelt. Neem over. Ik heb werk te doen.'
  
  Ze deed wat haar gezegd werd en gleed naar de plek waar ik had gezeten. Eén ogenblik keek ze me weifelend aan, toen haalde ze diep adem en greep het stuur met beide handen vast. Ik ging naar het toilet beneden. Toen ik een paar minuten later terugkwam, glimlachte ze flauw, en hief haar hoofd op om de bries en de zilte druppels op te vangen. De behandeling had sneller gewerkt dan ik had gedacht.
  
  'Heb je zin om te praten?'
  
  'Om te praten?'
  
  'Ja. je weet wel.'
  
  'O ja.' Ze' stond van de bank op om het kompas beter te kunnen bekijken. 'Straks, okay, McKee Ik heb het nu druk.'
  
  Ik liet het er bij.
  
  
  
  Tegen de middag was de zee weer kalm en zonnig; ik schoot de zon met de sextant en deed een schietgebedje dat mijn rudimentaire navigatie althans redelijk nauwkeurig zou zijn. Tot mijn verrassing ontdekte ik dat we verder waren dan ik gedacht had; Preveza moest bijna pal oost van ons liggen. Het was een klein eiland, niet meer dan zes, zeven kilometer lang, en je zou het makkelijk over het hoofd kunnen zien. De wind kwam nog steeds uit het oosten, en hoewel de zee kalmer was, stond er toch nog een venijnige korte deining. Met een zucht begon ik te laveren. Dit werd geen dag voor pretjes, of zelfs het werk dat te wachten stond.
  
  Ik ging naar beneden, prikte de kaart van deze streek op de brede tafel in de kajuit en markeerde onze huidige positie. Vanaf nu moest ik onze afwijkingen nauwkeurig noteren terwijl we tegen de wind in laveerden, en de precieze tijd in de gaten houden die het kostte om steeds overstag te gaan, in de hoop dat mijn schattingen van de afgelegde afstanden redelijk nauwkeurig waren. Het zou zelfs met een ervaren hand aan het stuur niet eenvoudig zijn geweest, maar met Christina daar werd het veel ingewikkelder en onzekerder; tenslotte had ze nog nooit gezeild zonder land te kunnen zien. Bovendien was ik zelf ook niet bepaald een veteraan van de zeven zeeën.
  
  
  
  We bereikten het kleine eiland laat in de middag. De dag was zeer zonnig geworden toen we op de motor de prachtige kleine haven van Porto Gayo binnenliepen. Op het eerste gezicht leek het een primitief, onderontwikkeld eiland; zover het oog reikte konden we alleen het zilvergroen van olijfgaarden zien. Maar toen we dichterbij kwamen, zagen we de lage witte, bruine en rosé huizen, en de masten van de boten die in de haven lagen.
  
  De stad was klein maar druk; de meeste huizen stonden aan de waterkant. Een stenen kade liep langs de haven; aan de landinwaartse kant bevonden zich kleine winkels, taveernes en een paar hotelletjes. Zonder tegenwerpingen stemde Christina er mee in de nacht aan boord van de Scylla door te brengen; de havenmeester wees ons een ligplaats weg van de wal, wat me goed uitkwam. We hadden een kleine sloep aan boord die aan de achtersteven in de davits hing, en het was een heel werk van balanceren en timen om in die kleine badkuip te stappen. Toen we er beiden in geperst zaten, lagen we zo laag in het water dat ik verwachtte te zinken eer we de paar honderd meter naar de wal hadden afgelegd. 'Gelukkig dat er hier geen waterskiërs zijn,' merkte ik op. 'Oh?' Christina leek nu opgewekt, de zorgen van de ochtend en de angst van de vorige avond waren geheel vergeten.
  
  Ik verschoof mijn gewicht een beetje; de sloep deinde en maakte wat water. Het meisje keek geschrokken, lachte toen.
  
  'Ja, ik snap wat je bedoelt. Misschien kunnen we er beter voor zorgen vóór donker weer op de boot te zijn, hè?'
  
  'Dat maakt niets uit; we kunnen zowel overdag als 's avonds zinken.'
  
  'En we kunnen altijd nog gaan zwemmen.'
  
  'Reken maar.' Onze knieën omklemden elkaar bijna, daar viel niets aan te doen, en het leek me dat ze wat extra druk uitoefende. Misschien.
  
  We maakten een lange wandeling door het stadje en even er buiten en speelden danig voor toeristen. Het landschap was groen en stenig, en steeg abrupt op uit de zee als de top van een verzonken berg, wat de meeste Griekse eilanden ook zijn. Vanaf de stoffige weg keken we omhoog langs een heuvelflank die bespikkeld was met kalkachtige rotsblokken, sommige zo groot als de huizen die er tussen stonden die voornamelijk als zodanig herkenbaar waren door de donkere vierkanten van hun ramen. Een snuivende oude auto die op een vooroorlogse Citroën leek zwoegde langs ons, volgepakt met volwassenen en kinderen. De rijken van het eiland, nam ik aan; de andere mensen die we op de weg zagen liepen of reden in een door een paard getrokken kar. De meesten besteedden geen aandacht aan ons; de mannen waren klein en gedrongen, vele met grote snorren, en de vrouwen waren gestoken in de boerendracht van tot de enkels reikend zwart, meestal met bijpassende sjaal die hun gezicht bijna bedekte. Het was iets dat me altijd over Griekenland had verwonderd, al toen ik er voor het eerst over las; waarom een zo zonnig land met zijn frisse lucht en sprankelende wateren bevolkt werd door vrouwen, en vele mannen, in eeuwige rouw. Als ik me filosofisch gestemd gevoeld had, zou ik Christina er misschien naar gevraagd hebben, maar ik had andere dingen aan mijn hoofd. Van zeilen krijg je een honger die de meest kieskeurige eter in een veelvraat kan veranderen, en ik stierf van de honger.
  
  We vonden een taveerne aan de kade, en het eten was zo verrassend goed dat we er tot na het vallen van de duisternis over deden. Het restaurant was kennelijk ingericht op zeilers; het menu was gedeeltelijk in het Engels, en versierd met ruw getekende ankers en schelpen. Aanvankelijk waren wij de enigen in de tent, maar kort daarna kwam een groep mannen en vrouwen binnen met gebruinde gezichten en goed geperste zeilkleding aan. Uit de gespreksflarden die ik opving leek het een gemengde groep te zijn van Amerikanen en Engelsen, met een Italiaanse vrouw en twee Fransen. Niets ongewoons, hield ik mezelf voor, en keek naar Christina.
  
  Ze keek recht voor zich uit als naar iemand achter mijn linkerschouder, maar aan haar kin en ondiepe ademhaling kon ik zien dat ze gespannen was.
  
  'Wat is er?' vroeg ik, en boog me naar voren zodat we niet afgeluisterd konden worden.
  
  'Ik ... niets.' Ze glimlachte even. 'Ik schijn iedereen te verdenken. Ik zal blij zijn als dit allemaal achter de rug is.'
  
  'Ja?'
  
  'Ja.'
  
  Ik pakte haar hand die op tafel lag. 'Ik weet zo net nog niet of ik er blij om zal zijn.'
  
  Ze keek me een poosje aan. 'Nee,' zei ze tenslotte. 'Misschien ik ook niet.'
  
  We zeiden niets meer tot we aan de koffie zaten, maar toen stond een van de Fransen aan de andere kant van de zaal op en liep doelbewust op onze tafel af. Hij was een kleine man met zandkleurig haar en een verlegen glimlach die tegelijk vol zelfvertrouwen was.
  
  'Neem me niet kwalijk,' zei hij, voornamelijk naar Christina kijkend. 'Bent u Amerikanen?'
  
  'Ik wel,' zei ik. 'Zij niet.'
  
  'Mijn vrienden en ik waren benieuwd of u iets met ons zou willen drinken.' Hij keek nog steeds naar Christina; ik kon het hem niet kwalijk nemen. Ik keek haar vragend aan.
  
  Ze schudde vastberaden haar hoofd. 'Het spijt me erg,' zei ze met koele beleefdheid. 'Maar we gaan vroeg naar bed, het is een lange dag geweest.' Ze stond op met de lenige gratie van een prinses die een onwaardige bewonderaar wegstuurt. 'Betaal jij even, Daniël? We moeten gaan. Ik kom zo terug.'
  
  De Fransman liep weg, met zichtbare moeite zijn nonchalante houding bewarend. Ik glimlachte in mezelf toen ik de drachmen op tafel legde, het meisje stelde me steeds opnieuw voor verrassingen. Terwijl ik haar naar het toilet zag lopen, genoot ik van het uitzicht, zelfs op de achterkant, van een aantrekkelijk gevulde witte broek met een losvallend blauw hemd. De simpele kleding maakte me duidelijk dat ze er niets onder droeg, en aan de vorige nacht denkend, keek ik niet vreugdevol uit naar de komende nacht.
  
  De kelner kwam, pakte mijn geld op, en gaf het aan de gezette vrouw met het snorretje achter de kassa. Hij deed er lang over, en ik begon ongeduldig te worden. Toen hij eindelijk terugkwam met het wisselgeld stond ik al, maar toen hij wegliep ging ik weer zitten. Christina was nog niet teruggekomen.
  
  'Het moet mijn ongeduldigheid zijn,' hield ik mezelf voor, en keek met opzet niet op mijn horloge. Ik keek naar de tafel aan de andere kant van de zaal; ze keken in mijn richting en de jonge Fransman zat te grinniken.
  
  Ik dwong me rustig te blijven zitten en dronk het bezinksel van de koffie terwijl mijn maag verkrampte naarmate de tijd verstreek. Ik dacht aan haar schrik toen ze de man in het restaurant in Argostilion had gezien en begon even nerveus te worden als zij geweest was.
  
  De vrouw achter de kassa keek me vragend aan. Ik keek terug, stond tenslotte op en liep naar haar toe.
  
  'Ik hoop dat u Engels spreekt.'
  
  'Maar natuurlijk,' zei ze.
  
  'De jongedame.' Ik gebaarde naar het toilet - althans de gang die er heen voerde. 'We hebben de hele dag gezeild en misschien voelt ze zich niet goed ...'
  
  'Maar natuurlijk,' herhaalde ze en verhief haar forse in het zwart gestoken gestalte van de hoge kruk en waggelde naar het damestoilet. Een ogenblik later kwam ze schouderophalend terug. 'Er is niemand,' zei ze.
  
  'Waar kan ze ...?'
  
  'Misschien de achterdeur.' Ze keek in de richting van de tafel waar de Fransman verdacht zelfgenoegzaam zat te kijken, als een man die alles geregeld heeft en geen haast heeft.
  
  Alleen geloofde ik dat geen seconde. Niemand was van die tafel opgestaan, en het leek me erg onwaarschijnlijk dat Christina me aan de dijk zou zetten voor een avondje met een terloopse passant. Niet nu, tenminste. Ik negeerde hem. 'Dank u,' zei ik tegen de vrouw en haastte me de taveerne uit. Toen ik op de plek kwam waar we de sloep hadden vastgelegd, verbaasde het me niet hem daar aan te treffen; ze zou stellig niet alleen naar de boot zijn teruggekeerd. Maar toen ik over de donker wordende haven uitkeek, zag ik een donkere vorm die dicht bij de Scylla dreef. Het was een kleine boot met buitenboordmotor, en de punt stootte nu tegen de romp van het schip, en door de manier waarop de kleine boot deinde, kreeg ik de indruk dat hij pas enkele ogenblikken tevoren was verlaten. Terwijl ik toekeek, zag ik licht door de patrijspoorten van de kajuit schijnen, en ik twijfelde niet meer.
  
  Ik stapte in de sloep, gooide hem los en roeide zo snel ik kon door de haven. Het geknars van de riemen in de dolboorden klonk als donderslagen in mijn oren, maar toen ik stopte om een manier te bedenken om het geluid te dempen, raasde er een motorboot voorbij. Ik werd bijna overspoeld door het kielzog, maar ik hield het sloepje in bedwang en benutte het kabaal om verder naar de Scylla te roeien.
  
  Ik legde vast aan de boeg, trok me toen op het voordek. De planken waren nat van de dauw, en terwijl ik daar lag voelde ik het vocht in mijn hemd trekken. Dat deerde me niet; ik maakte me meer zorgen over het feit dat er geen licht scheen door het luik van plexiglas vlak voor me. Dat betekende dat de deur tussen de twee kajuiten was gesloten.
  
  Ik wrikte het luik open, blij dat ik het eerder die avond niet van binnen had afgesloten. Het kwam geruisloos omhoog, en ik liet me tussen de twee smalle kooien omlaag zakken. Ik liet het luik op mijn hand weer zakken, tot het dicht was. Ik liep naar de deur, en betastte Hugo in zijn schede op mijn onderarm, terwijl ik mijn oor tegen het dunne houten paneel legde. Als mijn Grieks beter was geweest, had ik misschien kunnen verstaan wat ze zeiden, maar de man sprak zo snel dat ik slechts enkele flarden van het gesprek opving. Maar zijn stem maakte het duidelijk dat hij iemand bedreigde, en toen ik Christina hoorde antwoorden, was er geen twijfel mogelijk wie de bedreigde was. Ik hoorde het geluid van een harde klap en een gesmoorde kreet. Ik was bezig het mes in mijn hand te laten glijden, toen er een vracht stenen van boven op me viel.
  
  Hij was door het luik gekomen dat ik zojuist had dichtgedaan en opnieuw niet afgesloten. In het donker zag ik niets, behalve een stevige schaduw die op me neerdrukte; in de kleine ruimte tussen de kooien kon ik me niet eens omdraaien om de man te pakken te krijgen. Ik stikte bijna van een met knoflook beladen ademstoot, en dat gaf me de kracht der wanhoop. Ik schokte op als een mustang met een wesp onder zijn zadel en probeerde de stinkende man van mijn rug te werpen. Zijn hoofd bonsde tegen de lage zoldering; hij gromde woest terwijl hij zijn handen om mijn keel probeerde te slaan. Ik steigerde weer en wilde hem tegen een van de kooien smijten toen de deur openzwaaide.
  
  Het licht in de hoofdkajuit was zacht, maar na de volslagen duisternis was ik een ogenblik verblind. Het enige wat ik zag was een silhouet met de glinstering van metaal in zijn hand. Ik trapte naar hem, maar kon niet bij hem komen. Ik hoorde de kille klik van een hamer die achteruit werd getrokken; ik rukte mijn lichaam om en probeerde de man op mijn rug tussen mij en het vuurwapen te krijgen, maar ik wist dat ik te laat was.
  
  Het schot klonk als een donderslag in de benauwde ruimte. Eén moment stond ik roerloos, wachtte op de pijn van de inslag. Maar er kwam geen pijn, zelfs niet de aanvankelijke verdoofdheid die aan de foltering van een voltreffer vooraf gaat. Toen ik weer naar het silhouet in de deuropening keek, zag ik hem achteruit struikelen. De man die op me was gesprongen liet zijn greep verslappen, en ik rukte me los, een en al aandacht voor de schutter.
  
  Ik schopte het pistool uit zijn hand en duwde hem achteruit. In het vage licht zag ik Christina achter hem, en ze had haar hand in zijn haar begraven en trok er met volle kracht aan. Maar in de worsteling schoot haar vrije arm naar achteren en raakte de petroleumlamp zodat deze uit zijn beugel werd geslagen.
  
  De brandende vloeistof stroomde over de tafel op de grond en lekte in de plotselinge duisternis over de planken naar ons toe. Ik duwde de man opzij, lette nu zelfs niet meer op Christina. Brand aan boord van een boot is misschien het verschrikkelijkste wat je bedenken kunt, vooral als je benedendeks in de val zit en het vuur regelrecht naar de brandstoftanks lekt. Ik greep dekens van de kooien en wierp ze over de grootste concentratie van vlammen; terwijl ze begonnen te smeulen, draaide ik de kraan in de kombuis open, dook toen ik de grote hangkast en trok de oliepakken tevoorschijn om ze op de andere vlammen te gooien. De hele zaak kon niet meer dan anderhalve minuut geduurd hebben - anders zouden we er de boot en waarschijnlijk ons leven bij hebben ingeschoten - maar toen ik het vuur tenslotte had geblust, waren onze bezoekers verdwenen. Ik hoorde de buitenboordmotor starten, probeerde naar de stuurkuip te snellen, maar botste tegen Christina.
  
  'McKee!' gilde ze, en sloeg haar armen om mijn nek.
  
  'Oh God! McKee!'
  
  'Ja, ja.' Ik klopte haar afwezig op het achterwerk en luisterde naar het afnemende geraas van de motor. 'Wat is hier gebeurd?'
  
  'Ik ... ze namen me mee van de taveerne. De man had een pistool en ...'
  
  'Okay.' Ik duwde haar een stukje opzij, zodat ik me kon bukken en de vloer bekijken. 'Geef me eens een zaklantaren aan, wil je?'
  
  Ondanks alle vlammen en verwarring was er geen noemenswaardige averij. Gelukkig had de tafel waar het vuur het eerst op was gevallen een blad van formica; met een dweil zouden de vlekken zo weg te vegen zijn. De planken van de kajuitvloer waren altijd wat vochtig van het kimwater er onder, en alleen de verf was wat geblakerd. Toen ik er van overtuigd was dat er niets meer aan boord smeulde, liet ik het licht op Christina schijnen.
  
  'Sorry,' zei ik kortaf. 'Nu die boeven weg zijn, leek het me beter even te kijken of we niet de lucht in zullen vliegen eer we aan het vragenuurtje beginnen.'
  
  Het meisje knikte moeizaam, met haar hoofd tussen de schouders, terwijl ze op de bakboordkooi ging zitten. 'Ik begrijp het.'
  
  'Zul je me nu helpen?'
  
  'Je helpen?'
  
  'We blijven hier vannacht niet, engel. Laten we een andere ligplaats zoeken - tenzij je weer de hele nacht wilt doorvaren.'
  
  'Oh, God, nee, McKee.' Ze begroef haar gezicht in haar handen. 'Zo veel ...'
  
  'Hé, knap nu niet af. Kom op. Haal de sloep van de boeg weg en leg hem aan de achtersteven vast terwijl ik de motor start.'
  
  In zekere zin zou het verstandiger zijn geweest die avond te vertrekken, maar ik begon een paar gekke ideeën over deze operatie te krijgen. Als ze ons wilden hebben, konden ze ons krijgen. Vooral op open zee. Misschien zou een andere ligplaats voor de rest van de nacht even veilig zijn. Trouwens, ik was ook moe.
  
  We vonden een ligplaats aan de buitenkant van de haven, legden vast en maakten de kajuit schoon. We hingen een andere lantaren in de beugel, en terwijl Christina de tafel schrobde, controleerde ik de rest van de kajuit grondig en ruimde het gebroken glas en de andere rommel op. Ik vond het wapen dat ik uit de hand van de man had geschopt, een oude .32 revolver met maar één patroon in de cylinder. Ik had er niet veel aan maar legde het toch op een plank in de kombuis.
  
  'Je vraagt helemaal niets,' zei Christina zacht.
  
  'Ik wachtte op jou.'
  
  'Wat wil je dat ik zeg?'
  
  'Misschien wat er gebeurd is.'
  
  'Het lijkt zo ... dom.'
  
  'Dom?'
  
  'Ja. Zie je, de man, die met de revolver, pakte me daar in de taveerne. Een grove man, een soort gangster, weet je. Hij en zijn maat dwongen me mee te gaan naar de boot...'
  
  'Waarom? En waarom hier naar toe?'
  
  'Dat is juist zo dom. Ze dachten dat jij een rijke Amerikaan was, die rondzeilde op zoek naar boten om te kopen. Ze dachten dat je geld aan boord verstopt had, en ze probeerden me te dwingen te zeggen waar, toen ... nou ... toen jij binnenkwam.'
  
  Ik keek haar sceptisch aan. Ze zag er verrukkelijk als altijd uit, en met haar haar in haar gezicht vallend, vroeg ze om sympathie en geruststellende liefkozingen. Toen ik niets zei, keek ze op. 'Wat is er, McKee.'
  
  'Niets,' zei ik, en overtuigde bijna mezelf. Het had tenslotte waar kunnen zijn. En welke reden zou de zuster van Alex Zenopolis hebben om zo'n ingewikkeld spel met me te spelen? Ik slaagde er in meelevend te glimlachen. 'Nou, het is voorbij. Dat soort dingen gebeurt. Hoe voel je je?'
  
  Langzaam kwam haar hoofd omhoog en ze veegde het haar uit haar gezicht. Het zou de meeste vrouwen uren in een schoonheidssalon gekost hebben om dezelfde verandering van uiterlijk te bewerkstelligen.
  
  'Ik heb trek in een slaapmutsje,' zei ze, en grinnikte. Er was cognac aan boord, en een fles bourbon die ik in Athene had gekocht. Het leek me het geschikte moment om die tevoorschijn te halen.
  
  'Wat wil je hebben?' vroeg ik, en hield beide flessen op.
  
  'Ah! Je hebt bourbon!' Haar ogen dansten in het zachte licht. 'Vertel me niet dat je dat ook van die Amerikaanse adelborst hebt geleerd.'
  
  'We leren een hoop dingen van de Amerikanen.' Ze liet zich op de smalle kooi tegenover de tafel zakken en keek naar me op. Mijn keel werd droog, en ik had die borrel hard nodig.
  
  Nadat ik twee stevige glazen had ingeschonken, klopte ze naast zich op de kooi. 'Ga zitten, McKee.'
  
  Ik ging zitten. Haar hand kwam nonchalant op mijn dij terecht en de koele warmte scheen uit te stralen door de dunne donkere bloes die ze droeg. Ik schraapte mijn keel. 'Op ... op Paxos.'
  
  'Ja,' mompelde ze, en nam een lange, trage slok.
  
  'Nu,' zei ik.
  
  Ze draaide zich quasiverbaasd naar me toe. 'Nu meteen?'
  
  'Ja. Je hebt het beloofd. Wat je contact met Alex betreft.'
  
  Ze staarde me een ogenblik aan, schudde toen langzaam haar hoofd. 'Moet dat? Nu?'
  
  'Is er een betere tijd?'
  
  'Oh ... straks?' Ze kwam dichterbij, en op de een of andere manier waren de bovenste knoopjes van haar bloes losgeraakt. Ik zag een verrukkelijke zwelling in de opening, en mijn linkerhand ging als vanzelf omhoog en omsloot teder de borst die tegen mijn borstkas drukte. 'Ja,' hijgde ze. 'ja ...'
  
  Ik schoof weg. 'Wat is er met je?' snauwde ik. 'Gisteravond speelde je de maagd; vanavond ben je weer de slet.'
  
  Ze reageerde niet zoals ik verwacht had; haar ogen bleven half geloken terwijl ze mijn hand pakte en weer op haar borst legde. 'Probeer niet me in één keer helemaal te begrijpen, McKee. Vertrouw me. Vertrouw op mijn instincten.'
  
  'Je instincten?'
  
  'Straks, McKee. Maar nu . . Er ging weer een knoopje open, toen nog een; tegelijkertijd boog ze zich naar voren en drukte haar lippen zacht op de mijne. Voorlopig vergat ik mijn vragen.
  
  Haar tong dartelde tegen de mijne, verkende, zocht. Mijn hand gleed in de geopende bloes, voelde de tepel groeien en hard worden onder mijn vingers. Ze hijgde, liet haar hand toen over mijn dij glijden. Er was geen twijfel mogelijk aan mijn interesse, en ze gniffelde diep in haar keel.
  
  Ik trok de bloes omlaag, kuste haar schouder, de diepe, beschaduwde geul, de ene borst, toen de andere. Vervolgens ging ik zitten om haar te bewonderen; de tepels stonden stijf vooruit, een stukje omhoog alsof ze mijn mond zochten. Christina's heupen bewogen zacht terwijl haar hand achter mijn broeksband glipte. Ik trok mijn buik in om haar wat meer ruimte te geven, en ze maakte er dankbaar gebruik van ...
  
  Vraag me niet hoe ik kans zag de lampen in de kajuit hit te doen en die tafel en bankjes in een bed te veranderen, maar enkele ogenblikken later lagen we naakt tegen elkaar, haar lichaam van tenen tot schouders op het mijne geplakt. We verkenden elkaar met toenemende honger, en haar tong was druk en bekwaam; en toen het leek alsof we zouden barsten van verlangen, opende ze zich voor me.
  
  Ze hijgde toen ik in haar stootte, langzaam aan; ze zei iets dat ik niet verstond en probeerde me dieper in zich te trekken. Ik verzette me net voldoende om te laten merken wie de baas was, begon toen de lange, trage bewegingen die bij elke stoot dieper gingen. Ze hief haar benen op, sloeg ze om mijn rug, stootte haar heupen omhoog om mijn steeds dieper gaande stoten op te vangen. Ze begon te kreunen, trok me omlaag om me met toenemende woestheid te kussen terwijl haar bewegingen sneller en wilder werden. Toen het kwam wierp ze haar hoofd achterover met wijd open ogen en mond, en haar handen klauwden aan mijn schouders en haar heupen pompten als zuigerstangen. Het leek een eeuwigheid te duren, en onze hijgende ademstoten vermengden zich terwijl ik in haar explodeerde, en toen we beiden tenslotte leeg waren, lag ik hulpeloos over haar, me bewust van die verrukkelijke zwakte en de glibberigheid van onze bezwete lichamen. Het duurde lang eer ze iets zei. 'McKee?' vroeg ze hees.
  
  'Ja?'
  
  'Dank je.'
  
  Ik gniffelde. 'Ik dank jou.'
  
  'Nee. Je begrijpt het niet.' Er klonk een vreemde gelatenheid in haar stem.
  
  'Zeg het maar.'
  
  Ze schudde haar hoofd. 'Nee. Ik kan het niet zeggen.'
  
  'Wat niet?'
  
  'Wat ik wil zeggen.'
  
  Ze draaide weer rondjes, maar ik onderdrukte mijn geprikkeldheid. Ik rolde een stukje van haar af, maar ze klemde zich met verbazingwekkende kracht aan me vast.
  
  'Nee! Ga niet weg!'
  
  'Ik ga niet weg. De nacht is nog lang, Christina.'
  
  Ik stak mijn arm over de rand van het bed en vond een glas op de grond, pakte het op en nam een lange slok bourbon. Terwijl de drank door mijn slokdarm naar mijn maag brandde, voelde ik mijn kracht al terugkeren ...
  
  'Ja,' fluisterde het meisje, en pakte het glas en hief haar hoofd op om een slok te nemen. 'Het is onze nacht, en ik ben bang dat het de enige is, McKee.'
  
  Ze had gelijk, zoals ik veel te snel zou ontdekken, maar zelfs Christina wist niet hoezeer ze gelijk had.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 12
  
  
  
  
  Ze wachtten ons op in Korfoe, tot en met de bruine Mercedes die opvallend bij de haven geparkeerd stond. Twee mannen, niet van elkaar te onderscheiden in donker pak en een hoed in de ogen, zaten onbewogen te kijken toen Christina en ik over de promenade langs de haven liepen als twee watertoeristen die waren uitgeput door de liefdesnacht en de lange, lome dag zeilen naar wat sommige mensen het mooiste van de Griekse eilanden noemen.
  
  We hadden een ligplaats gekozen in het noordelijkste deel van de haven, terzijde van de drukke activiteiten in het middengedeelte. Overal waar we keken lagen boten in alle soorten en maten in het water, van kleine zeilbootjes tot de inheemse vissersboten en grote oceaanwaardige jachten. De namiddagzon wierp lange schaduwen toen we langs de kraampjes slenterden waar inheemse kleding, sieraden, kunstvoorwerpen, en voedsel te koop waren, en de geuren vermengden zich met de zilte lucht en de ondefinieerbare aroma's van het bergachtige land dat achter de stad oprees. Er klonk een voortdurend geknor van scooters, de kreten van de marktkooplui, en muziek uit de geopende deuren van restaurantjes. We werden bijna meegesleept door de feestelijke atmosfeer tot ik de Mercedes zag staan.
  
  Ik greep Christina waarschuwend bij de arm, en dwong haar zonder haperen door te lopen. Aanvankelijk begreep ze het niet, maar toen ze de auto zag verstijfde ze; ik sleepte haar verder.
  
  'Kijk niet naar ze. Doorlopen.'
  
  'Maar ... hoe zijn ze hier gekomen? Met die auto?'
  
  'Er zijn toch veerboten, is het niet?'
  
  'Oh, ja. Maar waarom ... zitten ze daar maar?'
  
  'Wat belangrijker is, hoe wisten ze dat we hier zouden komen? We waren bijna op gelijke hoogte met de auto. De mannen in de wagen draaiden langzaam hun hoofd terwijl we langs liepen, maar er kwam geen verandering in hun gezichtsuitdrukking.
  
  Christina haalde gelaten haar schouders op. 'Iedereen gaat naar Korfoe. Of ... heb je het aan die man verteld waar je de boot gehuurd hebt?'
  
  Ik dacht even na. 'Waarschijnlijk. Ik heb tenminste gezegd dat ik waarschijnlijk naar het noorden zou zeilen.'
  
  'Moest je het hem vertellen?'
  
  'Ik kon er niet onder uit. Hij wilde weten waar ik van plan was naar toe te gaan, en als ik had gezegd dat ik rond de Cycladen wilde varen zou hij het vreemd gevonden hebben.'
  
  'Waarom?'
  
  'Bekijk de kaart. Pirgos ligt een heel eind van de Egeïsche Zee; als ik van plan was daar naar toe te gaan, zou het zinniger geweest zijn een boot in Piraeus te huren.'
  
  'Natuurlijk. En die mannen ... zouden zij het geweest zijn die hebben geprobeerd deze boot te huren?'
  
  'Ja. En waarschijnlijk hebben zij de andere boot die ik zou huren averij bezorgd. Alleen klopt het niet.'
  
  Dat deed het ook niet. Als ze Alex wilden hebben, en ik was er, wat Hawk ook gezegd had, nu van overtuigd dat er ergens een lek zat, waarom zouden ze dan hebben geprobeerd ons in Pirgos tegen te houden? Het enige antwoord dat ik kon bedenken was dat als we per auto zouden reizen het makkelijker was ons te volgen. Het was geen erg bevredigend antwoord.
  
  Toen we een stuk voorbij de Mercedes waren leidde ik het meisje mee naar een stalletje met een oogverblindende voorraad veelkleurige sjaaltjes. 'Koop er een,' zei ik. 'Koop er twee, maar neem er de tijd voor.'
  
  Terwijl ze tussen de sjaaltjes zocht, tot de lacherige verrukking van de gerimpelde eigenares, keek ik nonchalant de promenade af. De mannen in de Mercedes hadden zich niet verroerd, maar over hen maakte ik me niet zo veel zorgen; ze hadden zich zo opvallend gedragen dat ik er zeker van was dat er nog anderen moesten zijn. Maar er was zo'n drukke, voortdurend in beweging zijnde menigte dat het gewoon onmogelijk was iemand te ontdekken die er ook maar een tikje verdacht uitzag; er waren even veel in donkere kleding gehulde Europese types als vrolijk geklede toeristen, en mijn kans om de man te vinden die zijn collega in mijn hotelkamer had vermoord was zeer gering.
  
  En de hele dag had Christina mijn vragen over Alex ontweken.
  
  Toen ze twee sjaaltjes had uitgekozen liepen we verder. Ik hield haar arm vast en voelde dat ze beefde.
  
  'Wat is er?'
  
  'Ik geloof dat het... dat het kil wordt.'
  
  'En ...?'
  
  'Ik denk dat het tijd is.' Ze pakte mijn hand, draaide mijn pols om en keek op mijn horloge. 'Ja. We moeten gaan.'
  
  'Ik dacht dat het morgen pas was.'
  
  'Vandaag moet ik ... contact maken.'
  
  'Maar we zouden hier vandaag niet eens zijn.'
  
  'Maar we zijn er wel.' Haar glimlach was oprecht, en een tikje te zelfgenoegzaam naar mijn smaak.
  
  'Jij listige sloerie.' Ik lachte. 'Gaan we lopen?'
  
  'Nee. We nemen een taxi.' Ze wees vooruit, naar een drukke straathoek waar een brede straat van de promenade de stad inliep. 'Er moet er daar een staan wachten.'
  
  Opnieuw verraste ze me; ik had nog meer ontwijkingen verwacht, maar nu nam ze me kennelijk toch mee. Ik zei niets, maar drukte mijn vrije linkerarm tegen mijn zij; Hugo lag geruststellend in zijn schede.
  
  Op de hoek stond een half dozijn taxi's geparkeerd voor een groot, oud hotel dat op de gerestaureerde ruïne van een Griekse tempel leek, met een marmeren gevel die groezelig van ouderdom was. 'Nog een speciale taxi?' vroeg ik toen we bij de hoek kwamen.
  
  'Oh ...' Christina bleef staan, deed haar ogen dicht, liet haar wijsvinger in een kringetje ronddraaien en wees. 'Die,' zei ze, en deed haar ogen weer open.
  
  Het was een stoffige, oude Ford, bemand door een verveeld kijkende chauffeur die druk bezig was tussen zijn tanden te peuteren en de voorbijgangers negeerde. Enkele andere chauffeurs stonden op het trottoir naast hun taxi te buigen en te gebaren, maar Christina zeilde langs hen om het achterportier van haar keuze te openen. De forse man achter het stuur keek onwillig op; hij scheen er volstrekt niet happig op te zijn passagiers te krijgen. Dat moet een taxichauffeur uit New York zijn, dacht ik, terwijl ik achter Christina in de muffe taxi stapte.
  
  De chauffeur keek niet om, maar zuchtte en ging zwaar verzitten. Christina boog zich naar voren en zei snel iets in het Grieks. Hij knikte met tegenzin, startte de motor en schakelde.
  
  Na een U-bocht reden we door het drukke verkeer over de brede straat die al spoedig smaller werd, en de rijen elegante winkels werden gevolgd door een wijk met huizen als blokkendozen met aanduidingen van koele binnenplaatsen achter de aaneengesloten rij strenge gevels. Er kwam ons een in het zwart geklede vrouw op een beladen ezel tegemoet, zich niet bekommerend om het verkeer dat zich achter haar ophoopte. Toen we haar passeerden spoog de chauffeur uit het raam en mompelde iets; ik hoefde de taal niet te kennen om te begrijpen wat hij zei.
  
  De straat begon steil te klimmen; de huizen stonden hier verder van elkaar en we zagen kinderen in stoffige tuinen spelen, kippen die naar de grond pikten, en honden die te onverschillig waren om meer te doen dan hun kop op te heffen toen de taxi langs kwam. Aldra lag de stad achter ons, en de geplaveide weg maakte plaats voor een aarden weg die tegen de steile, met bomen begroeide heuvel opklom.
  
  We reden zwijgend verder tot we op de top kwamen. De chauffeur minderde vaart toen we een klein bosje naderden dat groeide rond een soort tempel of misschien een graftombe. Hoe dan ook, het was een bouwwerk van wit marmer met zuilen er voor, geflankeerd door standbeelden en met een vijver er voor die op een vogelbad leek. De taxichauffeur reed er langs, sloeg toen abrupt linksaf en stopte op een klein platform.
  
  'Oh, wat een prachtig uitzicht!' riep Christina.
  
  Vanaf de plek waar we geparkeerd stonden konden we de hele stad en de haven onder ons zien liggen, als een ansichtkaart in het gouden zonlicht, maar ik was nu niet geïnteresseerd in mooie uitzichten. Ik boog me over naar Christina en vroeg fluisterend: 'Spreekt hij Engels?'
  
  Ze haalde haar schouders op. 'Dat weet ik niet.'
  
  Ik waagde het er op. 'Is dit... de plek?' Ik ergerde me; het was een belachelijke plek om contact te maken. De weg was niet bepaald druk, maar er ging toch een behoorlijk gestage verkeersstroom af en aan.
  
  Terwijl ik tegen het meisje sprak, was ik me er van bewust dat de taxichauffeur zich langzaam omdraaide en naar ons keek. Met de tandenstoker nog in zijn mond, spleet zijn gezicht in een lange, trage glimlach.
  
  'Zo,' zei hij, 'ze hebben jou dus gestuurd. Je ziet er na al die jaren nog precies hetzelfde uit, Nick Carter.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 13
  
  
  
  
  Eer ik iets kon zeggen had hij de wagen gekeerd en reden we verder de weg op. Ik moet toegeven, Christina leek even verbijsterd als ik. Ze drukte mijn hand hard en staarde met open mond naar het achterhoofd van de chauffeur.
  
  'Al...' begon ze, maar ik legde haar met een blik het zwijgen op.
  
  'Ja. Ik ben het.' De chauffeur zette de platte geruite pet die hij droeg af; zijn hoofd was kaal, maar hij zat nu rechtop achter het stuur, en zelfs van achteren en na vijftien jaar zag ik de stierenkracht in de nek en schouders. 'Naxos.' Hij noemde het jaar en de maand. 'Jij en ik, Nick. Granaten in een grot. Ik hou het vliegtuig tegen, jij schiet de man neer die mij wil doden. Wat hebben ze trouwens met die jonge sergeant gedaan toen je hem naar Duitsland had gebracht?' Ik gaf geen antwoord. Tenminste niet op zijn vraag.
  
  'Ik zou je gezicht graag beter willen zien,' zei ik voorzichtig. 'Natuurlijk. We zijn er zo, dan draai ik me om. In vijftien jaar ben ik wel wat veranderd, hè?'
  
  Het was moeilijk te zeggen. Het enige wat ik had gezien toen we in de taxi stapten was een zwaar gezicht met de gebruikelijke dikke zwarte snor. Ik had Alex Zenopolis bepaald niet op een straathoek midden in Korfoe verwacht, en zeker niet vandaag.
  
  'Ik zeg het je straks wel. Waar gaan we heen?'
  
  'Jij en mijn zuster gaan wat drinken in een toeristentent een stukje verderop. Een sensationeel uitzicht, een Amerikaanse bar met martini's en daiquiri's. Hou je nog steeds het meest van bourbon, Nick?'
  
  Ik herinnerde me het verhaal dat een piloot uit de Tweede Wereldoorlog me eens had verteld. Hij was boven Duitsland neergeschoten en toen ze hem na zijn gevangenneming meenamen voor verhoor, vertelde de man achter het bureau hem dingen over hemzelf die hij zelf vergeten had.
  
  'Mijn naam is Daniël McKee,' zei ik vlak. 'Ik ben een scheepsmakelaar uit Florida, en ik heb best trek in een daiquiri.'
  
  De chauffeur lachte hartelijk, haalde zijn brede schouders op en gaf meer gas in een bocht waar de weg weer begon te dalen. Hij zei niets meer tot we een met struiken omzoomde oprit inreden die leidde naar een laag, lang restaurant dat van de weg af bijna niet te zien was. We stopten voor een brede, beschaduwde veranda, en toen een portier over de brede trap naar beneden kwam, draaide de chauffeur zich om. Hij glimlachte, en toonde een brede gaping tussen zijn voortanden.
  
  'Ik wacht een half uur. Niet langer. Je hebt een zware avond voor de boeg.'
  
  De portier opende de deur; Christina en ik stapten uit en gingen naar binnen. Alex - ik had besloten dat ik hem zo maar zou noemen - had gelijk wat het uitzicht betrof vanaf een beschut terras dat uitstak op de helling achter het restaurant. Kaarsen flakkerden in windvrije houders op alle tafeltjes, en in de vallende schemering veranderde het water ver in de diepte in glanzend zilver, overgaand in loodgrijs en tenslotte in zwart. Vanwaar we zaten waren de lichten van de stad onzichtbaar, maar in de haven zagen we honderden lichtjes glanzen. We zeiden niets, en ik geloof niet dat Christina het uitzicht zag.
  
  Alex wachtte op ons bij de ingang. We waren terug op de weg eer hij iets zei.
  
  'Twijfel je nog steeds aan me, Nick Carter?'
  
  'Een beetje maar,' gaf ik toe.
  
  'Goed zo. Ik zal je zeggen, jouw mensen hebben me geen enkele hint gegeven dat jij me zou opvangen. Goede veiligheidsmaatregelen; als ik helemaal niet op Alex Zenopolis lijk wie weet het dan, behalve jij, wat?'
  
  'Ja.'
  
  Hij ging op de voorbank verzitten. 'Christina, mijn zuster. Vergeef me dat ik niet veel tegen je zeg. Ik herinner me je alleen maar als een klein meisje.'
  
  Ze ratelde iets terug tegen hem in het Grieks. Hij lachte. 'Nee, we spreken Engels. Beter voor Nick, wat?'
  
  Ik moest het er een keer op wagen. 'Okay, Alex. Wat doen we nu? Waarom ben je hier nu?'
  
  'In ons werk houden we ons niet aan precieze tijdschema's. Weet je nog dat we drie dagen op die smokkelaars hebben gewacht?'
  
  'Ja.'
  
  'Nou, ik moest een dag eerder weg uit Albanië. Dat is okay; anders zouden we elkaar morgen op dezelfde manier ontmoet hebben. Zelfde plaats, zelfde tijd. Kleine Christina weet niet meer dan dat, hè, zustertje?'
  
  'Zo is het.'
  
  'Vertrekken we vanavond?' vroeg ik.
  
  'Nee. Jij en mijn zuster sluiten jullie affaire af met een wilde avond uit. Jullie gaan dansen, jullie gaan eten, jullie houden eikaars hand vast, en morgen nemen jullie bedroefd afscheid als jij wegzeilt en de kleine studente teruggaat naar Athene met een beetje gebroken hart. Nietwaar?'
  
  Dat was mijn plan geweest. Afgaand op de kleine kans dat we ons vergisten door te denken dat we gevolgd werden, was de bedoeling onze korte affaire zo geloofwaardig mogelijk te houden.
  
  'En wat doe jij intussen, Alex?'
  
  'Vanavond rij ik jullie van de ene tent naar de andere. Dan breng ik je naar je boot terug. Je laat me zien waar hij gemeerd ligt. Voor het aanbreken van de dag kom ik aan boord, en niemand ziet me. Ik ben de verstekeling, ja?'
  
  'Hoe doe je dat?'
  
  Hij haalde zijn schouders op. 'Ik zwem. Ik weet hoe ik me in het water onzichtbaar als een vis moet maken als het donker is.'
  
  Ik zweeg een ogenblik. We passeerden de kleine tempel; er stonden enkele auto's op het uitkijkplatform aan de overkant geparkeerd, en een paartje stond hand in hand voor de zuilen. Ik benijdde hen; Christina's hand was koud in de mijne.
  
  'Hoe heb je deze taxi te pakken gekregen?' vroeg ik.
  
  'Ik heb hier contacten, mijn vriend. Er zijn nog anderen op dit eiland die ik kan vertrouwen. Wil je nog meer weten?'
  
  'Nee,' zei ik.
  
  'Okay. Geen problemen?'
  
  'Ik hoop het niet.' Ik was verre van overtuigd, maar hield mijn twijfels voor me.
  
  Het was de grimmigste plezieravond die ik ooit heb meegemaakt. We dineerden in het Pavileon, buiten onder de wijnranken met uitzicht op het meest exclusieve strand van het eiland. We aten kreeft die op slechts enkele meters van ons tafeltje levend uit hun kooien in het water waren gehaald. De lichten waren gedempt, het publiek was rijk en wilde daar wel voor uitkomen. Ik herkende minstens twee filmsterren, inbegrepen een actrice op wie ik als tiener verliefd was geweest. Na al die jaren zag ze er, van nabij, nog beter uit dan destijds.
  
  Later gingen we naar de discotheek in het Palace Hotel, waar ik tegen mijn wil met Christina over de dansvloer rondtolde. Het was er zo druk dat het niet veel uitmaakte wat we deden, maar zelfs in die menigte trok het meisje de aandacht van vele mannen. Het beviel me niet, maar niet om de gebruikelijke reden; er was een sfeer van beheerste radeloosheid in haar bewegingen en gezichtsuitdrukking, alsof ze luisterde naar het geluid van naderende rampspoed. Iemand die haar van nabij bekeek zou de indruk krijgen dat ze onder de invloed van drugs was, maar ik nam aan dat dat in deze menigte niet bepaald ongewoon zou zijn.
  
  We gingen naar een andere tent, en toen nog een paar, steeds met de onverbiddelijke Alex bij de hand om ons door de drukke stad te rijden. Twee keer zag ik de bruine Mercedes, maar het zat me niet erg dwars; ik keek uit naar andere volgers. Enkele keren stond ik op het punt Alex te waarschuwen, maar de man was zo vol zelfvertrouwen en, zoals ik me levendig herinnerde, zo verdomd capabel, dat ik besloot mijn mond te houden. Ik had zowel gelijk als ongelijk.
  
  Om twee uur 's nachts - het leek veel later - kondigde Alex aan dat het tijd was om naar de boot te gaan. Er was een dienst met een barkas vanuit de haven, dus hoefden we niet met onze kleine sloep te worstelen. We stonden op de goed verlichte kade toen ik onze 'chauffeur' wat bankbiljetten gaf en hem vroeg 's ochtends terug te komen. De jongeman die in de barkas wachtte keek ongeïnteresseerd toe en gaapte. 'Nee,' zei Alex. 'Morgen ga ik naar de andere kant van het eiland om mijn moeder te bezoeken.'
  
  'Okay. Er zijn nog meer chauffeurs.'
  
  'Ja.' Hij maakte een opzettelijk beledigende show van het natellen van het geld, gromde, en reed zo snel achteruit dat ik opzij moest springen. Christina en ik keken hem na en glimlachten treurig tegen elkaar terwijl we in de barkas stapten.
  
  Tijdens de korte vaart babbelden we wat, voornamelijk ten behoeve van de bestuurder achter ons.
  
  'Het was zo'n slechte chauffeur,' zei Christina. 'Het spijt me dat ik hem had uitgezocht.'
  
  'Oh, nou ja. Het was toch een fijne avond, hè?'
  
  Ten antwoord kuste ze me zacht op de wang, toen met meer hartstocht in mijn hals. 'Maar,' zei ze even later triest, 'morgen hebben we hem in elk geval niet nodig.
  
  Wanneer vertrekt mijn vliegtuig? Om twee uur?'
  
  'Ik geloof het wel.' Die avond was ze naar een telefoon gegaan om een plaats naar Athene te boeken. 'Ik wou dat je nog wat kon blijven.'
  
  'Maar dat kan niet. En jij moet naar Italië zeilen.'
  
  'Ik heb geen haast.' Ik wreef over haar schouders, nam haar in mijn armen en drukte haar stijf tegen me aan. De bestuurder nam gas terug en lette alleen op zijn nadering van de Scylla die aan de meerboei danste.
  
  'Maar... ik heb wel haast. Jammer genoeg.' Christina zuchtte en maakte zich van me los toen de barkas stilhield naast het donkere schip; alleen de boordlichten brandden, kleine lampjes die weinig van de accu's vergden.
  
  Ik betaalde de jongeman van de barkas en we gingen naar beneden. Toen we de stikdonkere kajuit binnengingen, bleef Christina abrupt voor me op de trap staan.
  
  'Wat is er?' siste ik, en mijn linkerarm ging automatisch een stukje opzij, zodat Hugo gereed was om uit zijn schede in mijn hand te glijden.
  
  'Ik ... het is niets.' Ze ging de kajuit in.
  
  Ik keek snel om me heen; er viel niet veel licht van de haven naar binnen, maar er was ook geen plek om je te verstoppen. Ik ging naar voren, controleerde het toilet en de hangkast, daarna de andere kajuit. Niemand. Toen ik terugkwam was Christina bezig een van de olielampen aan te steken.
  
  'Die hebben we vannacht niet nodig,' zei ik.
  
  'Maar ...'
  
  'Als Alex hier naar toe komt zwemmen en aan boord wil glippen, moeten we geen licht laten schijnen. Okay?'
  
  'Oh. Wat dom van me.' Ze doofde de lamp, draaide zich toen naar me toe in de benauwde ruimte tussen de kooien en de tafel. Eén moment lag ze in mijn armen, met haar hoofd tegen mijn borst gedrukt, en door de dunne stof van mijn hemd voelde ik de plotselinge, warme tranen.
  
  'Wat is er?' vroeg ik sussend en streelde zacht haar haar.
  
  'Oh ... er is zo veel, McKee. Of Nick Carter, of hoe je ook heet.' Ze wreef in haar ogen en snoof. 'Gisternacht zei ik dat het onze enige keer bij elkaar zou zijn. En ik had gelijk, maar ik dacht niet dat het hierdoor zou komen. Ik heb vandaag de hele dag gehoopt dat mijn ... mijn instinkt zich vergiste. Maar het had gelijk, is het niet?'
  
  Zopas was ik nog doodmoe na de lange dag op het water en de feestelijke avond, maar terwijl we daar tegen elkaar gedrukt stonden in de kleine ruimte, voelde ik alle vermoeidheid wegglijden. 'Hij komt hier pas over uren,' zei ik zacht. Eén ogenblik drukte ze me hard tegen zich aan, toen maakte ze zich abrupt los. 'Kunnen we wat bourbon drinken, McKee? En laten we hier in het donker een flink stuk van elkaar gaan zitten tot Alex komt. Wat ik ook voor je voel, ik wil niet met je naar bed als mijn broer elk ogenblik kan komen.'
  
  
  
  Het was bijna vijf uur toen Alex geruisloos over de achtersteven klom, rond de sloep in de davits sloop en door de stuurkuip naar de kajuit kroop. Ik had Hugo in mijn hand toen zijn hoofd in de deuropening verscheen.
  
  'Blijf staan!' siste ik, en liet het vage licht op het lemmet glinsteren.
  
  'Ik ben het, Nick.' Alex duwde een zwarte waterdichte tas voor zich uit, kwam toen met het hoofd vooruit de kleine ladder naar de kajuit af. Ik knipte een potloodlantaren aan en bescheen hem even; hij was gestoken in een rubber duikpak dat hem op zijn gezicht na geheel bedekte. Ik deed het licht uit.
  
  'Ben je niet gezien?'
  
  'Onmogelijk. Je hebt de boot op een goeie plek gelegd, mijn vriend; de enige andere boten waar ik langs moest waren kleine dingen, waar 's nachts niemand aan boord is.'
  
  Dat was geen toeval, maar dat hoefde ik hem niet te vertellen. 'Wil je droge kleren hebben?'
  
  Hij wees op de tas op de grond. 'Heb ik bij me. Een handdoek, misschien. Twee handdoeken.' Hij ging rechtop staan en zijn gestalte vulde bijna de hele ruimte in de kajuit op. 'Ik was een flinke vent toen ik je leerde kennen, Nick. Nu ben ik nog wat flinker.' Hij begon zijn duikpak uit te trekken zonder zich om zijn zuster te bekommeren. Zij ging naar het toilet om handdoeken te pakken.
  
  Toen hij was afgedroogd en zich in zijn droge kleren had gestoken, gingen we in de grote kajuit zitten met een borrel in de hand. Buiten begon de lucht als grauw te worden, maar de vermoeidheid die me uren tevoren had verlaten scheen voorgoed verdwenen te zijn.
  
  'We hebben een poosje de tijd,' zei ik. 'Tijd om te praten.' Alex nam een enorme slok waardoor zijn glas bourbon leeg was, hield het op voor nog een borrel. 'Geen gepraat. We hebben zat tijd, jij en ik, Nick. Voorlopig gaan we eerst wat slapen. En als jij daarna het vliegticket voor mijn zusje gaat afhalen, hebben Christina en ik wat tijd samen. Okay?'
  
  
  
  Even na negen uur nam ik de barkas naar de wal. Het kantoor van de luchtvaartmaatschappij was lopend te bereiken, dus deed ik geen moeite een taxi te vinden. Het was een bewolkte dag maar niet winderig; het water dat tegen de kade klotste leek grijs en levenloos. Het paste bij mijn stemming.
  
  Nadat ik het ticket voor Christina had afgehaald, slenterde ik doelloos over de promenade. Er waren deze ochtend maar weinig wandelaars te zien. Te vroeg. Maar de bruine Mercedes stond opvallend geparkeerd, zodat de bestuurder en zijn metgezel mijn boot in het oog konden houden. Het verontrustte me niet; tenzij ze een kijker hadden, konden ze niet zien wat er op de boot gebeurde, en als ze het wel konden zien maakte het niets uit. Alex was in de bergkast vóór de kajuit op het voordek gekropen, had voor zichzelf een nest in de kleine ruimte tussen de vochtige kettingen gemaakt en aangekondigd dat hij niet tevoorschijn kwam eer we op zee en op weg naar Taranto waren. 'Als je je verbergt, mijn vriend, dan verberg je je goed. Welterusten.'
  
  Ik snuffelde lusteloos bij de souvenirkraampjes, en zocht iets om Christina te geven. Niets leek me geschikt. Ik draaide me om en liep naar een groot, oud hotel niet ver van de ligplaats van de Scylla. Ik had beloofd weg te blijven terwijl broer en zus hun reünie hielden, en was benieuwd wat ze na al die jaren te bepraten hadden.
  
  Er was een bar open en ik liep naar binnen, de enige klant in de holle ruimte met het hoge plafond. De barkeeper bood me een Bloody Mary aan, hij herkende de katterige toerist, maar ik besloot me bij bourbon te houden. Gewoonlijk ben ik geen ochtenddrinker, maar voor zover het mijn gestel betrof was het nog steeds gisteravond; ik had helemaal niet geslapen.
  
  Ik dronk langzaam twee borrels, terwijl ik naar de minutenwijzer van een elektrische klok keek zoals je ze vroeger in scholen had. Het was nog geen elf uur toen een piccolo in uniform de bar binnenkwam, rondkeek en op mij afkwam. 'Meneer Carter?'
  
  Ik zei bijna ja eer ik besefte wat hij had gezegd. Toen schudde ik mijn hoofd.
  
  'U bent... meneer Carter niet?' Het was een dor klein baasje dat onberispelijk Engels sprak.
  
  'Ik ben bang van niet. De naam is McKee.'
  
  'Maar er is telefoon voor de meneer aan de bar. De dame zei dat de naam Carter was.' Hij keek weer om zich heen, als om te benadrukken dat ik de enige aanwezige was.
  
  De dame. De verdomde idiote, tierde ik. Ze moest aan dek geweest zijn en me het hotel hebben zien binnengaan. En waar zou ik anders dan in de bar zitten? Ik onderdrukte mijn woede toen ik besefte dat er iets gebeurd moest zijn om haar te laten opbellen, en in de ongeruste stemming waar ze in was had ze een domme fout begaan.
  
  'Nou,' zei ik vriendelijk, en stond op. 'Ik neem het gesprek wel aan als de dame er op staat. Zeg maar waar het is.' Ik legde wat geld op de bar en volgde de piccolo.
  
  Hij wees me een rij telefooncellen in een smalle gang die naar de kamers en de achterkant van het hotel leidde. 'Pakt u maar een telefoon, dan zal de telefoniste u doorverbinden,' zei hij. Ik wachtte tot hij wegliep, pakte toen de hoorn op. De telefoniste kwam onmiddellijk aan de lijn. Ik zei haar wie ik was, en ze vroeg me een ogenblik te wachten. Ik leunde tegen de muur, vermoeid en kwaad om deze hele slordige operatie.
  
  Aanvankelijk drong het zachte geluid van een deur die achter me open ging niet tot me door. Toen hoorde ik het gekraak van een schoen, het verraderlijke geritsel van stof toen een arm omhoog ging. Ik begon me om te draaien, met de telefoonhoorn in mijn hand, maar ik was veel te laat; er ramde iets op mijn schedel en ik viel op mijn knieën. De enige pijn die ik voelde was de smak tegen de marmeren vloer, en ik maakte me ongerust over het knieletsel uit mijn voetbaltijd op school, toen de tweede slag aankwam en ik me nergens meer zorgen over hoefde te maken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 14
  
  
  
  
  Ik verknoeide geen tijd door te proberen te bedenken waar ik me bevond. Het eerste wat ik naging was mijn mes, en tot mijn verbazing trof ik Hugo nog in zijn schede onder mijn mouw aan. Ik was niet gebonden, en scheen op een soort bed te liggen. Moeizaam deed ik mijn ogen open; het licht was gedempt, als daglicht op een bewolkte middag ... Middag! Ik keek op mijn horloge en kreunde. Het was twee uur geweest, en ik had rond twaalf uur terug zullen zijn op de Scylla. Ik probeerde te gaan zitten, maar een hand duwde me terug op het bed. Mijn ogen bleven wazig; het enige wat ik kon zien was een onduidelijk hoofd boven me op een onmogelijke hoogte, dat trilde in het ritme waarin mijn achterhoofd bonsde. Ik bleef een ogenblik stil liggen, dwong mezelf kalm te blijven en te zien wat er aan de hand was. Ik probeerde de hand weg te duwen, maar hij drukte hard en stevig tegen mijn borstkas. Een kleine hand ...
  
  Ik opende mijn ogen wijd; het gezicht boven me begon omtrekken aan te nemen, een gezicht omringd door een krans van zachte blonde krulletjes. Toen zag ik lippen die in een glimlach geplooid waren, met er boven een ietsje scheefstaande neus, en felle donkere ogen die niet vriendelijker waren dan die glimlach.
  
  'Sue-Ellen,' kraste ik. 'Wat is er in godsnaam ...?'
  
  'Blijf nou maar liggen als een zoete jongen, engel. Ik zie je liever niet wild gaan rondspringen.'
  
  'Haal je hand van mijn borst. Ik wil gaan zitten. Als ik dat kan.'
  
  'Okay, schat, probeer het. Maar heel langzaam, hoor.'
  
  Haar sterke bruine hand gleed weg toen ik mezelf opvijzelde in zittende houding. Ik lag tenslotte toch niet op een bed, maar op een enorme witte bank waar zes mensen op hadden kunnen slapen zonder elkaar te hinderen. Voorzichtig keek ik om me heen; zonder de ronde ramen had het een zitkamer aan Park Avenue kunnen zijn. En toen besefte ik dat het zachte deinen onder me niet door mijn hoofd kwam. 'Jouw boot?' vroeg ik.
  
  'Slim als altijd, hè, Nick? Jawel, het is mijn boot. Of van mijn man, wie dat ook is.'
  
  Ik was te kwaad om te lachen. 'Wat is hier verdomme aan de hand, Ellen? Wie heeft me neergeslagen?'
  
  'Oh, een van mijn waakhonden. Hoe gaat het nu met je hoofd, schat?'
  
  'Wat dacht je?' Ik probeerde te gaan staan, maar met haar wijsvinger duwde ze me terug op de bank. Ik herinnerde me dat Sue-Ellen rodeokampioene van Texas was geweest, en na tien jaar en minstens drie echtgenoten was ze niet verslapt.
  
  'Jammer. Trek in bourbon met water?'
  
  'Nu niet.'
  
  'Heb je vanochtend genoeg gehad?'
  
  'Niet bepaald.'
  
  'Nou, daar zag het naar uit toen je daar bij die telefoon in het hotel buiten westen raakte. Je had aan de bar zitten laden. Gelukkig dat een van mijn waakhonden net langs kwam en je naar buiten kreeg eer de politie kwam om je te arresteren wegens wangedrag.'
  
  'Dus een van je waakhonden heeft me die meppen gegeven.' Ik keek weer op mijn horloge; het was niet vroeger geworden.
  
  'Oh, maak je niet ongerust, engel. Je kleine Griekse snolletje zit te wachten op die groezelige badkuip waar je in aan het rondzeilen bent. Je ziet haar steeds maar als een razende aan dek wippen en naar de haven kijken als de vrouw van een zeeman die van een wereldreis moet terugkomen.'
  
  'Kom op!' snauwde ik. 'Wat wil je van me?'
  
  Haar grijns was duivels en tegelijk hoerig. Ze was gekleed in een bikinibroekje en een hemd dat ze niet had dichtgeknoopt. Haar borsten waren klein, herinnerde ik me, maar stevig als halve meloenen. Ze was rond de dertig, maar had de gespierde buik van een beroepsacrobate, en hoewel haar benen prachtig gevormd waren, hadden ze de kracht van een rodeoruiter. Sue-Ellen was maar iets meer dan anderhalve meter lang, maar meer dan eens had ik ontdekt dat ik om haar de baas te zijn moest vergeten dat ze een vrouw was. Dat vond ze leuk.
  
  Ze liet zich naast me op de bank zakken en het hemd viel open zodat er een borst zichtbaar werd. 'Je hebt me gisteravond een hoop last bezorgd, Nick. Weet je dat?'
  
  'Ik? Hoe?'
  
  'Nou ...wat was het ook weer? Een paar dagen geleden zag een vriendin van me jou in ...waar was het? In Piraeus?'
  
  Ik knikte. Dat deed pijn. 'Ik herinner het me.'
  
  'Nou, Rhonda zei dat je deed of je je haar niet herinnerde.
  
  Mij ook niet. Maar de manier waarop ze je beschreef zei me dat het Nick Carter moest zijn. Ja? Er is niemand zoals jij, schat.'
  
  'Ik ...' Het was moeilijk te bedenken wat ik precies moest zeggen. Sue-Ellen wist dat ik iets voor de regering deed, omdat haar vader enige tijd senator was geweest in een van de kommissies die te maken hadden met de cia en de andere veiligheidsdiensten. 'Je weet dat er periodes zijn dat ik niet dag-dag kan zeggen, zelfs niet tegen oude vrienden.'
  
  'Jawel. Niet tegen oude vrienden zoals Rhonda, die van niks weet. Maar als je dat knappe gezicht van je door heel Griekenland laat zien zoals je gedaan hebt, weet ik dat je niet op een geheime missie bent of wat voor werk je ook voor Uncle Sam doet. Een knappe man zoals jij moet vermommingen gebruiken, want die kwaaie apen in het Kremlin of daaromtrent, hebben het op je voorzien.' Ze prikte met een vinger naar me en liet haar duim voor hamer spelen. 'Dus heb ik die avond het een en ander gezegd, ze verteld wat een geweldige ... nou ja ... vriend jij was. Opschepperig door de bourbon, weet je wel?'
  
  Ik wist het. Ik wist het veel te goed. Een paar keer was ik bijna voor Sue-Ellen gevallen, maar elke keer was ik gered door haar verwend-rijk-meisje-gedoe, opgejut door de drank.
  
  'Dus gisteravond, toen we je op al die dansvloeren zagen rondhupsen met die lelijke Griekse meid en je niet eens hallo zei, nou, dat maakte me razend.'
  
  'Maar ik heb je niet gezien!'
  
  'Nee? Zelfs niet toen ik een paar minuten achter elkaar met mijn kont tegen je aanstootte? In die discotheek, hoe heet-ie ook weer, dat ben ik vergeten.'
  
  'Ik denk ...nou, het was er behoorlijk druk.'
  
  'Niet zo druk, vriend! Als jij mijn kont niet kent, wie dan wel?' Ze gleed naar me toe, en benadrukte haar woorden op passende manier.
  
  'Hoe ...hoe is het met je man?'
  
  'Oh, die. Achillion is ergens in Japan of zo schepen aan het kopen. Sinds we getrouwd zijn is hij niet meer dan een keer of zes in mijn buurt geweest.'
  
  'Laat hij je dan hier achter? Met waakhonden?' Mijn hoofd werd snel helder; op een merkwaardige manier vormden de dreunen op mijn schedel een tegengif voor te weinig slaap en te veel bourbon.
  
  'Ja. Hij heeft me dit grote jacht gegeven en een bemanning die ik betaal om doofstommetje te spelen, maar er zijn twee zware jongens die me bijna overal volgen.' Ze giechelde en kwam nog dichter bij. 'Maar hier niet.'
  
  'Hoe bedoel je?'
  
  'Oh, hij denkt dat hij me voor de gek kan houden, maar in elke haven waar ik aanleg zie ik ze. Zij met die grote oude bruine auto van ze.'
  
  'Groot ...een Mercedes?'
  
  'Ja. Heb jij hem ook gezien? Iedereen heeft het opgemerkt.'
  
  'Was jij ...in Pirgos, een paar avonden geleden?'
  
  'Ik was het van plan, maar het is er niet van gekomen. Hoezo? Was jij daar dan?'
  
  'Een poosje.'
  
  'Is dat waar je je kleine snolletje hebt opgepikt?'
  
  'Ze is geen snol. En ze is niet klein.'
  
  'Nee, ze is niet klein. Maar ik kan haar aan met één hand op mijn rug gebonden.' Ze frommelde aan de gesp van mijn riem.
  
  'Ik moet hier weg.'
  
  'Geen schijn van kans. We gaan een feestje bouwen, Nick Carter. Een privéfeestje, nu, stante pede. En straks komen al mijn vriendjes aan boord en dan zal ik ze laten zien dat niemand Sue-Ellen Barlow onder de ogen van al haar vrienden in de kou kan laten staan.'
  
  Ik gleed van haar weg. 'Wou je zeggen dat je me daarom hebt laten neerslaan en hier brengen?'
  
  'Nou ...misschien was het een beetje drastisch, schat. Maar ik ben de hele nacht opgebleven met die mensen en ik zag ze gniffelen omdat ik over jou had opgeschept en toen zette je me voor iedereen voor gek. Dus toen mijn waakhonden zeiden dat ze je daar die hotelbar hadden zien binnen gaan, heb ik impulsief gehandeld. Die waakhonden zijn toch ergens goed voor, hè?'
  
  'Ja. Dat zal wel. Waar zijn ze nu?'
  
  'Oh, er staat er daar eentje voor de deur.' Ze gebaarde vaag. 'Voor het geval je té graag naar je Griekse slet terug zou willen.'
  
  'Ze moet een vliegtuig halen.'
  
  'Nou, dan kan ze het volgende toch nemen?'
  
  Ik zag dat het hopeloos was met Sue-Ellen te redetwisten. Ik stond op, veegde haar klauwende handen opzij en liep snel naar de deur. Toen ik hem opende, zag ik het harde gezicht van een van de mannen uit de bruine Mercedes die me aanstaarde. In zijn hand had hij een automatische .45, en het wapen was op mijn borstkas gericht. Hij zag er naar uit dat hij het graag wilde gebruiken. Ik deed de deur weer dicht.
  
  'Schat, dacht je dat ik je zou laten weglopen nadat ik al die moeite heb gedaan? Kom op nou.' Ze lag op de witte bank, het hemd lag op het tapijt naast haar, en ze had een hand in de band van haar minieme bikinibroekje gestoken.
  
  Er was een tijd geweest dat Sue-Ellen leuk was geweest, geil maar gezond. Nu was het duidelijk dat ze veranderd was, om het zacht uit te drukken; ze deed me niets meer.
  
  Ik liep naar haar toe en trok aan haar bikinibroekje. Ze hief haar sterke, smalle heupen op om me te helpen. Ik gooide haar op haar buik.
  
  'Mmm. Wou je op die manier beginnen, als een stier met een vaars?'
  
  'Waarom niet?' Ik maakte een hoop kabaal bij het opentrekken van de rits van mijn broek, en toen ik zag dat ze haar ogen gesloten had, pakte ik snel haar hemd op. 'Geef me je handen,' zei ik, en legde mijn hand aan de binnenkant van haar dij om haar gedachten te houden bij wat ze meende dat ik aan het doen was. Ze deed wat haar gezegd werd en wriggelde afwachtend met haar achterwerk.
  
  Met een plotselinge beweging pakte ik haar beide handen en wikkelde het hemd om haar polsen. Eer ze besefte wat er aan de hand was, had ik haar gebonden en haar armen pijnlijk ver op haar rug getrokken.
  
  'Nick!' brulde ze. 'Vuile schoft!'
  
  Ze vocht, zoals te verwachten was, maar ik trok haar overeind; ze was klein genoeg om haar zonder moeite op haar tenen te trekken, en in die positie kon ze haar pezige kracht niet tegen me gebruiken. 'En nu smeren we 'm hier, Sue-Ellen,' siste ik in haar oor. 'Ik heb dingen te doen; een volgende keer kunnen we spelletjes doen.'
  
  'Schoft!' gilde ze, en hakte met haar hielen naar me. Ik trok haar nog een stukje hoger en ze kwekte van pijn. 'Dino!' gilde ze. 'Dino, kom hier!'
  
  Daar had ik niet op gerekend. De deur vloog open en de waakhond draafde de kajuit in. Ook al bevond Sue-Ellen zich voor me, ze was niet groot genoeg om op die afstand een schild voor me te vormen.
  
  'Schiet de schoft neer!' gilde de vrouw. 'Schiet zijn godverdomde kop er af!'
  
  Dino glimlachte terwijl hij de .45 langzaam omhoog bracht. Hij had tijd genoeg om te richten en de trekker over te halen.
  
  Maar niet zo veel tijd als hij dacht. Ik bewoog mijn schouder en liet Hugo en mijn linkerhand glijden. Terwijl ik Sue-Ellen met mijn andere hand vasthield, wierp ik het twee-kantige mes onderhands recht naar zijn keel; ik wachtte niet om te zien of het doel trof, maar sleepte de vrouw naar beneden en weg terwijl de revolver in de kleine ruimte donderde.
  
  Toen ik opkeek stond de waakhond nog overeind met een blik van opperste verbazing op zijn gezicht. Hij keek naar de rokende .45 in zijn hand, hief toen langzaam de andere hand op en raakte het heft aan dat uit zijn keel stak. Eén moment dacht ik dat hij weer zou schieten, maar een plotselinge golf bloed uit het gat dat mijn mes had veroorzaakt maakte een eind aan alles. Hij stortte langzaam neer en kwam nauwelijks hoorbaar op het dikke tapijt terecht.
  
  Ik hield Sue-Ellen nog steeds in mijn greep terwijl ik naar het lijk liep. Eerst maakte ik het vuurwapen los uit zijn hand, wilde het weggooien, maar bedacht me. Het kon van pas komen, en ik hoefde op de komende tocht niet door de douane. Toen trok ik het mes uit Dino's keel; hij maakte een gorgelend geluid, en er stroomde nog veel meer bloed naar buiten.
  
  'Verdomme, Nick Carter,' snauwde Sue-Ellen. 'Kijk nou eens wat je met mijn kamerbreed tapijt hebt gedaan!'
  
  Maar zelfs het rijke, harde Texasmeisje was geschokt door wat er was gebeurd, en daar maakte ik gebruik van. Eerst gaf ik haar een schop voor haar achterste, niet bepaald zachtzinnig ook, en duwde haar terug naar wat voor haar kleren doorging. Ze gehoorzaamde, voorlopig sprakeloos, kribbig. Ik controleerde de zakken van de dode man, bijwijze van routine, maar vond niets dat er op wees dat hij iets anders was dan Sue-Ellen had gezegd.
  
  'Wat ga je daar mee doen?' vroeg ik haar en wees op het lijk.
  
  'Ik? Hoe bedoel je, ik?'
  
  'Hij is jouw mannetje. Op jouw boot.'
  
  'Nou, maar jij hebt hem gedood.'
  
  'Uit zelfverdediging. Nadat jij me had laten ontvoeren.'
  
  'Ha! Achillion kan de rotzooi opknappen.'
  
  'Alleen zit hij in Japan. Je waakhond zal wel gaan stinken eer je man terug is, zie je.'
  
  Ze staarde naar het forse lichaam op het tapijt en beet op een nagel. 'Ja ...'
  
  'Waar is je bemanning?'
  
  'Ik heb de meesten naar de wal gestuurd. Behalve een paar knapen in de machinekamer en eentje in de kombuis.'
  
  'Horen die niets?'
  
  'Ik heb je al gezegd, ze zijn doofstom. Oh, niet letterlijk, Nick; ze zijn er gewoon op getraind om nergens op te letten van wat er aan boord gebeurt. Snap je?'
  
  Ze was het grootste gedeelte van haar Texasaccent kwijt, en vreemd genoeg mocht ik haar daar beter door.
  
  'Wil je een raad aannemen? Van een oude vriend?'
  
  'Misschien.'
  
  'Trommel je doofstomme bemanning bij elkaar en vertrek als de bliksem uit deze haven. Gooi het lijk overboord of doe er mee wat je het beste lijkt, maar als je dit aan de politie meldt krijg je niets anders dan last. Had deze knaap familie?'
  
  'Hoe moet ik dat weten?'
  
  Daar zat iets in. 'Okay. Doe wat ik zeg. Het ligt nu in jouw handen, Sue-Ellen.'
  
  'Ja ...' Ze keek nog steeds naar het lijk, en ze zag er uit als een klein meisje dat met een practical joke is begonnen en het nu uit de hand ziet lopen. Daar kwam het in grote trekken ook wel op neer.
  
  'Is er een boot hier die ik kan nemen? Om naar mijn schip terug te gaan?'
  
  'Ja. Die ligt langszij gemeerd.' Ze gebaarde vaag.
  
  'Dan ga ik.' Ik hief de zware revolver op.
  
  Opeens rende ze naar me toe en sloeg haar armen om mijn middel. 'Oh, Nick! Het spijt me zo!'
  
  'Mij ook.'
  
  'Wil je niet blijven om me te helpen?'
  
  'Kan niet, engel. Ik ...ik zit midden in een zaak.'
  
  'Eerlijk?'
  
  'Eerlijk. En als je me ooit weer ziet, waar dan ook ter wereld, mag je je wel goed bedenken eer je nog eens zo'n stunt uithaalt.' Ik tikte haar met de loop van de .45 op het puntje van haar neus.
  
  Ze kuste het warme metaal en keek naar me op. Er stonden echte tranen in haar ogen. 'Wat denk je van Bari, volgende week?'
  
  'Wat?'
  
  'Ik bedoel, ik zou daar wat mensen ontmoeten. En als jij dan nog in dit deel van de wereld bent...en geen werk hebt.'
  
  'Oh, Christus nog aan toe!' Maar toen moest ik lachen. Ik kuste haar op haar blonde hoofd, de laatste keer dat ik haar zag had ze rood haar gehad, klopte haar op haar marmerharde achterwerk en liep naar de deur. 'Misschien,' zei ik.
  
  Ik nam de snelle speedboot en voer naar de Scylla; de middag was al half verstreken, de lucht was nog steeds somber, en de boot zag er onheilspellend rustig uit. Toen ik aan boord klauterde liet ik de speedboot wegdrijven; hij zou in de drukke haven wel door iemand worden opgepikt, en ik betwijfelde of het voor Sue-Ellen of haar afwezige echtgenoot veel uitmaakte of de boot ooit werd terugbezorgd of niet. Ze hadden er bosjes van.
  
  'Hallo? Christina?'
  
  De deur van de kajuit stond open, maar er was geen teken van leven in de grauwe duisternis daar beneden. Ik haalde de .45 uit mijn zak terwijl ik naar de deur liep, maar ik was een fractie van een seconde te laat. Toen ik naar binnen tuurde keek ik, voor de tweede keer die dag, in de zwarte tunnel des doods.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 15
  
  
  
  
  'Leg dat ding heel langzaam neer, Nick. Als je het niet doet schiet ik je dood.' Alex keek me aan vanuit de kajuit, en de revolver lag rotsvast in zijn hand. Ik geloofde hem onmiddellijk, en deed wat me gezegd werd.
  
  'Dat ding heb je niet nodig,' zei ik.
  
  'Nu wel. Je hebt alles kapot gemaakt. Alles.'
  
  'Ik hoop het niet.' Voorzichtig liet ik me van de kleine ladder zakken terwijl hij achteruit stapte om ruimte tussen ons te houden. Het was de eerste keer dat ik hem rechtop zag staan in behoorlijk licht, en hoewel hij dikker rond het middel was geworden dan vijftien jaar geleden, kwam ik niet in de verleiding te proberen hem te pakken te nemen. Zelfs al had hij geen revolver gehad. 'Waar is Christina?'
  
  'Voorin. Zit te huilen.'
  
  'Hoor eens, Alex, er was een probleem ...'
  
  'McKee? Nick?' Christina's stem klonk uit de voorkajuit, en een ogenblik later verscheen ze. 'Wat is er met je gebeurd?'
  
  Hoe leg je een desperate man en een meisje waar je half verliefd op bent uit dat je bent ontvoerd door een verwende rijke teef omdat...nou, ik deed mijn best. Aan het slot was het Alex die grinnikte, en Christina die twijfelachtig keek.
  
  'Wou je zeggen dat die mannen in de auto haar in het oog hielden?'
  
  'En mij ook een beetje, denk ik. Het hotel in Pirgos.'
  
  Ze knikte, en haar glimlach was niet aangenaam. 'Dus jij breekt harten waar je maar gaat, hè, Nick Carter?'
  
  Haar broer keek haar snel aan en zei dat ze haar mond moest houden. Toen stopte hij zijn revolver weg.
  
  'Zullen we ter zake komen, Alex?' zei ik. 'Het is te laat om Christina vandaag op een vliegtuig naar Athene te zetten zonder dat het vreemd lijkt ...'
  
  'Ze is al aan wal geweest om haar reservering ongedaan te maken. Ze is nu voor morgenmiddag twaalf uur geboekt. Tot dan toe blijven we allemaal aan boord. Je zei dat je naar het jacht van die vrouw werd gebracht terwijl ze deden of je buiten westen van de drank was. Mooi zo. Christina is er kapot van. Jij bent ziek. Dat wordt een rustige nacht voor ons allemaal.' Hij draaide zich om en wilde naar zijn schuilplaats in de kettingkast gaan.
  
  'Misschien kunnen we de tijd beter gebruiken,' zei ik. 'Hoe bedoelde je dat ik alles kapot had gemaakt?'
  
  'Misschien niet alles. Hoe dan ook, jij en ik kunnen niet praten tot we op zee zijn. Zelfs mijn zuster mag niet weten wat ik jullie mensen te vertellen heb; dat zou te gevaarlijk voor haar zijn.'
  
  'Waarom heb je haar hier dan in godsnaam bij gehaald?'
  
  Het was mijn beurt om kwaad te worden.
  
  Hij richtte zich op en vulde zijn kant van de kajuit als een geest uit de fles. 'Omdat ze familie van me is. Misschien zie ik haar nooit meer; wie zal het zeggen in deze wereld? Begrijp je, Nick Carter, hoe dat zit?'
  
  Bijna. Ik had nooit veel familie gehad, maar ik begreep het wel min of meer.
  
  
  
  De duisternis viel met barmhartige snelheid op die bewolkte dag. Ik sliep een paar uur, ook al scharrelde Christina met luidruchtige kregelheid in de kajuit rond, en toen ik tenslotte opstond was het avond, zwart als de binnenkant van een pistoolloop.
  
  'Christina?'
  
  'Ja?' Ze zat aan dek achter het stuur, met een zwarte sjaal om haar schouders geslagen als een oude boerenvrouw. Ik ging naar haar toe.
  
  'Je hoeft niet kwaad op me te zijn. Ik zou het rot vinden als we zo uit elkaar moesten gaan.'
  
  'Oh, dat is het niet zozeer, N ...McKee. Maar vandaag was ik er op voorbereid te vertrekken, van jou weg te gaan, weg te gaan van mijn broer die ik maar een paar uurtjes had gezien ... en nu dit. Dit wachten. Hoe noem je dat? Anticlimax?'
  
  'Het is een goed Grieks woord.'
  
  Dat toverde een vaag glimlachje rond haar strakke lippen. 'Dat had ik moeten weten, nietwaar?'
  
  'In elk geval hoefje je niet meer ongerust te maken over die mannen in de bruine Mercedes. Ze volgden jou niet; je kunt teruggaan naar Athene ...en dat is dan dat.'
  
  'Ja. Misschien.' Ze draaide zich met strak gezicht naar me toe. 'Maar McKee ...er was die andere nog ...in de taveerne en mijn hotel.'
  
  'Weet je zeker dat hij niet bij die mensen hoorde?'
  
  'Waarom zou hij? Waarom zouden de lijfwachten van die vrouw mij volgen?'
  
  'Oh, misschien hadden ze niets beters te doen,' zei ik luchtig, al geloofde ik het zelf geen seconde.
  
  'Je gelooft me niet.'
  
  'Natuurlijk wel.'
  
  'Oh nee. Je bent een spion; je verwacht dat soort dingen, en als ze proberen je met een pistool dood te schieten gebruik je het lichaam van een vrouw om je te beschermen terwijl jij de ander doodt.'
  
  Toen ik Alex het verhaal van mijn probleem met Sue-Ellen vertelde, had ik Christina's aanwezigheid geheel vergeten; nu speet het me dat ik alle details had verteld.
  
  'Kom op,' spoorde ik haar vriendelijk aan. 'Dit is een smerig bedrijf, Christina. Wees blij dat je er na morgenmiddag niets meer mee te maken zult hebben.'
  
  'Is dat zo? Zal dat ooit het geval zijn?'
  
  'Ik zie niet in waarom niet...'
  
  Uit de manier waarop ze reageerde moeten we het beiden tegelijkertijd gehoord hebben, de stille nadering van een boot bij onze boeg, de zachte bons en het snelle geschuifel van leren zolen op het voordek. Ik liet me van de bank glijden en greep tegelijkertijd naar de .45 van de dode Dino. Er was net voldoende licht om een paar onduidelijke gestalten voor de grote mast te zien die langzaam in onze richting kwamen.
  
  'Nick ...!' siste Christina.
  
  Het laatste wat ik wilde doen was schieten; het geluid zou in de stille haven als kanonsvuur klinken. Ik liet Hugo in mijn linkerhand glijden en wachtte af.
  
  'Meneer McKee.' De stem klonk van de andere kant van de mast, zacht maar duidelijk.
  
  Ik gaf geen antwoord.
  
  'Ik heb het meisje in mijn vizier. Als u geen antwoord geeft is ze dood.'
  
  Ik keek over mijn schouder. Christina zat roerloos achter het stuurwiel, met haar hand aan haar keel.
  
  'Okay,' antwoordde ik.
  
  'We willen haar alleen maar spreken. Als u zich niet beweegt, doen wij het ook niet. Afgesproken?'
  
  Ik herkende de stem; een paar nachten tevoren had ik hem in mijn hotelkamer in Pirgos gehoord, terwijl de man zich verontschuldigde en een lijk de brandtrap afdroeg.
  
  'Wat wil je van haar?'
  
  'Alleen maar even praten. Als u een wapen hebt, meneer McKee, laat dat dan alstublieft vallen. We willen geen kabaal, wat?'
  
  'Zeg op.'
  
  'Onder vier ogen. Juffrouw Zenopolis, kom naar voren, wilt u?'
  
  Christina wilde opstaan, maar ik gebaarde haar te blijven waar ze was.
  
  'Ze praat vanwaar ze zit. Je zei dat je van de politie was?'
  
  'U herinnert me zich nog, meneer McKee?'
  
  'Ja.'
  
  'Uitstekend. Dan zult u er geen bezwaar tegen hebben. Juffrouw Zenopolis?'
  
  Ik zag de andere schaduw over het gangboord komen aansluipen en begon de .45 in zijn richting te zwenken. Kabaal of geen kabaal, ik zou ons niet door hen te pakken laten nemen.
  
  'Nee, meneer McKee,' zei de man achter de mast. 'Ik kan u uitstekend zien. Laat hem nu vallen.'
  
  Ik deed het. Misschien had ik een van hen kunnen raken, maar niet allebei. Maar terwijl ik het automatische pistool
  
  op het dek legde voelde ik een zaklantaren onder mijn hand. Ik overwoog niet of een van de mannen kon zien wat ik deed, maar raapte hem op en knipte het licht aan.
  
  De man bij de mast sloeg een hand voor zijn ogen en ik liet het licht snel op de ander schijnen. Eén ogenblik keek hij verblind, toen struikelde hij achteruit en sloeg overboord. Eer ik de plons hoorde zwenkte ik het licht terug naar de andere man en stak tegelijk mijn arm uit om Christina achter me in de stuurkuip te trekken.
  
  'Laat de revolver vallen!' beval ik, en ik hield mijn stem zacht terwijl ik de .45 pakte. Hij deed wat hem gezegd werd, en zijn wapen viel met een doffe bons op het dak van de kajuit. Hij hield nog steeds een hand voor zijn gezicht. Ik ging staan en liep op hem af met Hugo in mijn hand.
  
  Als ik hem had willen neerschieten zou hij dood geweest zijn, maar hij draaide zich met een plotselinge beweging om en dook overboord. Er klonk een heftige plons, daarna stilte. Ik liep naar de zijkant om te zien waar hij was; mijn lantaren ving enkele bewegingen onderwater, toen verdween de gestalte. Ik wilde naar voren lopen, maar Christina greep mijn arm.
  
  'Nick! Nick!' Haar stem leek minstens enkele kilometers over het water te dragen, met duizenden luisterende oren. 'Dat is de man! De man die me gevolgd heeft!'
  
  'Welke van de twee?'
  
  'De ... de eerste. De man die het eerst overboord viel.'
  
  Ik knipte de lantaren uit en negeerde het geluid van een boot die van de boeg van de Scylla werd afgeduwd, want ik had het gezicht van de man die het eerst door het licht werd gevangen zeer duidelijk gezien. Hij had een weelderige hangsnor, en slechts enkele avonden tevoren was hij in mijn armen gestorven, nadat hij door zijn collega in de borst was geschoten.
  
  'Waar zat jij, verdomme?' vroeg ik nadat ik door de voorkajuit was gekropen en de kettingkast had opengemaakt.
  
  'Ik? Ik ben hier niet. Weet je nog?'
  
  'Jawel. Ze vermoorden je dierbare zuster en jij blijft als een rat in dit hol zitten?'
  
  'Als ze jullie allebei hadden gedood, dan zou ik misschien door het voorluik naar boven zijn gegaan om hen te doden, ja. Dan is er geen andere manier. Maar ik heb grote bewondering voor je, Nick Carter; ik hoor die stomme schoenen en ik weet dat jij ze aan kunt zonder mezelf bloot te geven.'
  
  'Je had ze met een mes kunnen doden. Van achteren. Ik wilde niet schieten, daarom zijn ze weggekomen.'
  
  Voor de eerste keer keek Alex onzeker. 'Ja. Misschien heb je gelijk. Maar...' Hij keek langs me naar zijn zuster die zich aan mijn schouder vastklemde.
  
  'Nick?' zei ze. Het ergerde me dat ze mijn echte naam gebruikte; we hadden elkaar alleen gehad toen ik McKee was, en hu had ik het gevoel dat we elkaar eigenlijk helemaal niet kenden.
  
  'Wat is er?'
  
  'Laat me hier niet alleen, Nick. Ik kan niet terug naar Athene, nooit meer.'
  
  'Hoor eens, dat is onmogelijk ...'
  
  'Maar waarom, Nick?' kwam Alex tussenbeide. 'Mijn zuster verkeert in gevaar, ja? We moeten haar meenemen.'
  
  'Alex, met geluk is het twee dagen van hier naar Taranto. De hele gedachte achter deze operatie is dat we niets doen dat ongewoon lijkt. Als Christina met ons meegaat, met mij meegaat, zou de hele zaak mis kunnen lopen.'
  
  'En als ze hier achterblijft wordt het waarschijnlijk haar dood. Nee, mijn vriend, dat laat ik niet toe. Mijn fout, jawel, dat ik haar hier ingehaald heb, maar nu moeten wij tweeën doen wat we kunnen om er voor te zorgen dat zij er niet het slachtoffer van wordt.'
  
  Haar hand trilde op mijn rug, en dat dwong me, meer dan de logica van Alex, tot een beslissing. 'Okay. Laten we vertrekken. Nu meteen.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 16
  
  
  
  
  Ik voer de haven uit op de boordlichten, met gebruikmaking van de hulpmotor. Toen er geen andere boten meer te zien waren, kroop Alex in de stuurkuip en ging aan mijn voeten zitten.
  
  'Jij kent deze wateren niet,' zei hij. 'De lichtboeien vertellen je waar je niet moet gaan. Ik zal je vertellen waar je wel moet gaan.'
  
  Onder zijn leiding tuften we door de kalme zee-engte tussen het eiland en het vasteland; een tros heldere lichten gaven, zei hij me, de grens tussen Albanië en Griekenland aan. 'De versterkingen die ze daar hebben! Geen baby zou in de donkerste nacht ter wereld langs ze kunnen komen.'
  
  'Hoe is het jou gelukt?'
  
  'Daar niet, mijn vriend. Maar waar ze zo veel mensen en uitrusting neerzetten om hun grenzen te bewaken, moeten er andere plekken zijn waar ze niet zo veel mensen kunnen hebben. Misschien niet eens genoeg, wat?'
  
  'Ik dacht dat de Albanese grens overal behoorlijk bewaakt werd.'
  
  'Ja ... behoorlijk. Maar misschien niet goed genoeg.'
  
  'De noordelijke grens, bijvoorbeeld?'
  
  'Ah?'
  
  'Langs Joegoslavië? En dat deel van Griekenland?'
  
  Alex ging iets meer rechtop zitten. 'Weet je daar dan van, Nick Carter?'
  
  'Genoeg,' loog ik. 'Je zei dat je ons iets belangrijks had te vertellen als je er uitkwam. Je bent er uit. Wat is het?'
  
  Hij gniffelde en wees voor zich uit. 'Als we door die engte varen, waar we zo dicht onder de kanonnen van de Albanezen komen dat je het kruit in hun granaten kunt ruiken, dan zal ik je een paar dingen vertellen. Dan wordt het tijd dat je het weet.'
  
  Hij had gelijk dat we dichtbij de Albanese kust kwamen; toen hij op de navigatielichten wees, had ik het gevoel dat ik ter weerszijden met mijn handen land kon aanraken. Een tanker die van de andere kant door de engte aankwam joeg me even de stuipen op het lijf; hij scheen de hele ruimte op te vullen en geen doorgang voor onze kleine boot over te laten. Alex raadde me aan er niet op te letten.
  
  Toen we door de engte waren en de open zee opvoeren, zuchtte ik weer bijna van opluchting, maar ik deed het niet. De wind was koel geworden en toen we de beschutting van Korfoe achter ons lieten, blies hij ons recht in het gezicht. Toen we in de korte golfslag begonnen te dansen, ging Alex naar voren om het kluiverzeil te hijsen, daarna het grootzeil. Hij deed het alsof hij een paar hamburgers op een kookplaat gooide en dan ging staan kijken hoe ze gebakken werden.
  
  'We zijn onder zeil, Nick Carter. Ben je een goed zeiler?'
  
  'Niet slecht.'
  
  'Mooi. Dit is nog steeds jouw pleziertochtje, en als het dag wordt moet ik weer naar beneden gaan. Als iemand op je afkomt ... nou, mijn mooie zuster kon het niet verdragen van je gescheiden te worden, wat? Jullie zwaaien en doen vrolijk, en als ze onvriendelijk kijken schiet je ze dood.'
  
  'Alex?'
  
  'Ja?'
  
  'Wat heeft dit allemaal te betekenen? We zijn nu door de zee-engte heen.'
  
  'Ja. En ik moet het je vertellen, want als ik het niet overleef moet jij het weten. Weet je wat ik al die jaren ben geweest?'
  
  'Een overloper.'
  
  'Oh, jawel, dat ook, maar doe niet zo afkeurend, mijn vriend. In mijn land ... ach, bekijk het vandaag de dag. Is een communist een grotere dreiging dan de mensen die loyaal zijn aan de huidige regering? Of de regering van daarvoor? Nee. Ik maak geen excuses voor mezelf, Nick, dat moet je goed begrijpen. Ik trof onverdraaglijke corruptie in mijn eigen land aan, en daarom ben ik naar Albanië gegaan waar ze graag van mijn diensten gebruik maakten. Het zijn sterke mensen, die Albanezen, die soms de Mongolen van Europa worden genoemd. Anders dan alle anderen, weet je?'
  
  Ik wist het, vagelijk. Ze waren sterk, heimelijk en vijandig tegenover buitenstaanders, en felle vechters die eeuwenlang veroveraars hadden weerstaan. Meer dan de helft van de bevolking bestond uit moslims, en ze vochten even fanatiek in hun bergen als hun broeders het in de woestijnlanden van het Nabije Oosten deden.
  
  'Wat is er gebeurd?' vroeg ik. 'Waarom ben je teruggekomen?'
  
  'Ach, mijn vriend, het zou weken kosten om je dat allemaal te vertellen. Het communisme is de grote gelijkmaker, zie je; zelfs in Albanië maakt het kleinzielige bureaucraten van de trotse strijders. Maar dat is geen antwoord op je vraag, wel?'
  
  'Nee.'
  
  'Dan zal ik je het vertellen, en je moet goed luisteren. De grote beweging van het wereldcommunisme is bijna tot stilstand gekomen; jullie president voert besprekingen met de leiders in China en Moskou, en de oorlog in Vietnam is afgelopen. Voorlopig.' Hij gniffelde. 'Ja. Maar er zijn leden van die grote beweging die niet gelukkig zijn met dergelijke ontwikkelingen, mijn vriend. Die luisteren nog steeds naar Marx, naar Lenin, naar Stalin, en ze geloven dat het communisme zich moet blijven uitbreiden tot het systeem de hele wereld omspant. Er was een tijd dat ik ook bijna zo was, geloof me. Maar niet meer, Nick, niet meer. In elk geval, ze zijn nog steeds actief, die fanatici, en ze bereiden een monsterlijke actie voor die hun zaak misschien meer goed zal doen dan twintig Vietnams.'
  
  'Wat is dat dan?'
  
  'Ken je de twee meren langs de grens tussen Albanië en Joegoslavië? Vlakbij Griekenland?'
  
  'Ja.' Hawks aanwijzingen over de kaart stonden in mijn geheugen gegrift.
  
  'Er ligt daar op het ogenblik een leger. Niet van één bepaald land; er zijn Grieken, Albanezen, Joegoslaven, maar het zijn allemaal toegewijde communisten van de oude, harde lijn. Over ... ja ... twee dagen gaan ze een reeks guerrilla-aanvallen inzetten vanuit dat niemandsland tussen de drie landen die de wereldmachten volslagen in verwarring zullen brengen. Ze zullen worden geleid, nee, geadviseerd, zoals jullie Amerikanen het zo mooi bedacht hebben, door een contingent van de Vietcong . .
  
  Ik liet het stuurwiel los terwijl ik me snel omdraaide en naar het brede, kalme gezicht van Alex keek. 'Wat!?'
  
  'Zo is het, mijn vriend. Wie is er beter toegerust om dergelijke militaire acties te leiden dan de Vietcong? Met hun primitieve wapens en hun onaanzienlijke, ondervoede troepen hebben ze de Fransen en de Amerikanen zolang we ons kunnen herinneren van zich afgehouden. Is het ondenkbaar dat ze hun kennis en hun idealisme zouden lenen aan een groep zoals die zich in het afgelegen gebied tussen het Ohridmeer en het Prespameer heeft verzameld? Denk aan de mogelijkheden! Aan de ene kant een vurig bondgenoot van de Verenigde Staten, al is het tegenwoordig een militaire dictatuur; aan de andere kant het meest repressieve communistische regime van de westerse wereld, en aan de derde kant Joegoslavië, dat meer met het westen dan met de Russen gemeen heeft. Wie zal tegen hen optreden als ze eenmaal met hun overvallen zijn begonnen? Vanuit welk land leiden ze hun operaties? En zelfs als ze gevonden zouden worden, wat zullen de grootmachten dan doen? Zullen de Verenigde Staten hen met napalm bestoken? Zullen de Russen via Joegoslavië tanks sturen? Nee, mijn vriend. Maar toch moet er iets gedaan worden, ja? Want tegelijk met deze campagne van terreur en dood komt er een propagandacampagne die de wereld niet de kans zal geven te negeren wat er in ons hoekje van de wereld aan de hand is. Er moet actie gevoerd worden, vroeg of laat, en dat moet onvermijdelijk leiden tot een conflict tussen het westen en de communistische machten.'
  
  'Klinkt beroerd,' gaf ik toe. 'Maar hoe weet je dit allemaal?.'
  
  'Ik?' Alex lachte. 'Omdat ik, mijn vriend, geholpen heb dit allemaal op poten te zetten, eer ik doorhad waar ik mee bezig was.'
  
  'Bedoel je dat je dat niet wist?'
  
  'Doe niet zo sceptisch, Nick. Ik ben op mijn terrein een expert, en als zo veel experts was me niet meer verteld dan ik moest weten over het uiteindelijke doel van de plannen.'
  
  'Maar je bent er achter gekomen?'
  
  'Ja. Ik ben er achter gekomen. En ik ben er achter gekomen dat ik met die wetenschap niet verder kon leven. Dus ...' Hij keek naar de donkere, neerdrukkende lucht boven ons. 'En dus ben ik hier.'
  
  Eer de dag aanbrak kwam hij het stuur overnemen, maar ik probeerde niet eens te gaan slapen. Er waren te veel vragen te stellen.
  
  'Je hebt tegen onze agenten in Griekenland gezegd dat niemand in Albanië je de eerste paar dagen zou missen. Hoe heb je dat versierd?'
  
  'Ach, dat was niet zo moeilijk. Het is een en al bergen, dat land, en de wegen zijn erg slecht. Ik had grote bewegingsvrijheid voor mijn werk. Heen en weer over de bergen; ik ben nooit in Zuid-Amerika geweest, maar van wat ik er over gelezen heb zijn er landen als Chili en Peru die dezelfde omstandigheden hebben. Er storten voortdurend auto's en bussen van de weg en in een afgelegen vallei. Vaak worden ze pas na dagen gevonden.'
  
  'Maar ze zouden naar jou gaan zoeken, niet? Zelfs in bergdalen.'
  
  'Jawel. Mijn chauffeur en ik hebben op onze laatste tocht een oude man een lift gegeven. Een forse oude man, bijna even fors als ik. Ik had hem een lift naar de kust beloofd; ik heb tijdens mijn reizen door Albanië veel vrienden onder het volk gemaakt, zie je? Ik sla mijn uniformjasje over zijn schouders om hem in de koude bergen warm te houden. Heb niet de moeite genomen mijn papieren uit de zakken te halen, het is niet zo'n lange reis. En dan gaat mijn chauffeur verkeerd een bocht door en ik zie kans er uit te springen voor de wagen van de weg slaat. Een grote brand, daar beneden. Die oude man zal het nooit meer koud hebben, wat?'
  
  Ik stond weer achter het stuur en worstelde met de zware deining, toen Christina aan dek kwam. Haar gezicht was opgezwollen, en niet door het slapen. Ze zei niets tegen me, maar leunde met haar mok koffie tegen de kajuit en keek voor zich uit.
  
  'Hé,' riep ik zacht.
  
  Het duurde lang eer ze reageerde, maar in de stilte draaide ze zich eindelijk om en keek me aan.
  
  'Goed geslapen?'
  
  'Ik geloof het wel,' zei ze onverschillig. 'Hoe lang duurt het nog eer we in Taranto aankomen?'
  
  'Waarschijnlijk in de loop van morgenochtend. We hebben op deze tocht niet veel geluk met het weer gehad.'
  
  'Nee. Inderdaad niet.' Ze ging zonder verder nog iets te zeggen weer naar beneden, en ik was uren lang alleen tot de zon weer tevoorschijn kwam.
  
  Alex verraste me door bij klaar heldere dag aan dek te komen, maar zijn verklaring klonk zinnig. 'Hoor eens, mijn vriend, we zijn halverwege Italië, ja? Als ze denken dat ik aan boord van deze boot ben ... poef!' Met zijn hand bootste hij een duikbommenwerper na. 'Ik hou er niet van benedendeks te zijn als de zon schijnt. Niet als het niet hoeft.'
  
  Even later voegde Christina zich bij ons en ze bracht dampende koppen koffie en een keurig blad met plakken Spam en kaas. Alex klapte in zijn handen toen hij het zag.
  
  'Dat is mijn lieve Griekse zuster!' brulde hij, pakte een handvol en stopte het vlees en de kaas in zijn mond. Christina glimlachte bleek. Ik liet haar het stuur overnemen terwijl ik naar beneden ging om me te scheren en schone kleren aan te trekken.
  
  Ik schraapte net het laatste scheerschuim vanonder mijn neus toen ik in de verte het gebrul van krachtige motoren hoorde. Op het dek hoorde ik geschuifel van voeten, en ik keek door de deur van het toilet naar buiten en zag Alex in de grote kajuit duiken.
  
  'Wat is er?'
  
  'Een grote motorkruiser. Komt recht op ons af.' Hij pakte zijn revolver van een plank boven de spoelbak in de kombuis, controleerde de lading en ging terug naar de ladder.
  
  Ik legde mijn scheermes neer, veegde het scheerschuim van mijn bovenlip en pakte de .45. Een rotwapen op meer dan zeven meter, maar het was het enige dat ik had. Ik duwde me langs Alex en ging naar de stuurkuip waar Christina het schip voor de wind liet komen terwijl ze naar de ons inhalende boot keek.
  
  'Hou de vaart er in,' zei ik, en duwde het pistool onder mijn hemd.
  
  Het was een grote kruiser met zwarte romp die door de golven sneed alsof ze niet bestonden. Vanuit mijn gezichtshoek kon ik alleen de boeg en een stukje van de kajuit zien met een groot zoeklicht op het dak. De boot kwam op ons af als een ausputzer op een spits die gestruikeld is en niet overeind kan komen. Opnieuw vervloekte ik Hawk en zijn hele zeilplan.
  
  Ik haalde het pistool tevoorschijn, en hield het omlaag langs mijn been, zodat het niet te zien was. De boot kwam dichterbij, schoof te dicht op onze achtersteven eer er gas werd teruggenomen en zwenkte naar opzij. Ik stond op het punt het automatische pistool op te heffen en te schieten toen ik de man aan het stuurwiel zag.
  
  'Allo, mooi kind!' riep hij door het schuim dat zijn boot opjoeg. 'Als je weer eens in Paxos bent, laat je die maffe Amerikaan stikken, okay?'
  
  De Fransman met het zandkleurige haar en de verlegen eigenzinnige glimlach zwaaide, wierp Christina een kushandje toe, en spoot een smak water in onze richting toen hij gas gaf en rechts van ons weg zwenkte.
  
  'De schoft,' zei ik zacht, terwijl ik het pistool weer in mijn riem stak. 'Ik wed dat hij op weg is naar Bari.'
  
  'Wat?' vroeg Christina. Ze was bleek en beefde, en ik kon het haar niet kwalijk nemen.
  
  'Laat maar. Ik neem het stuur over.'
  
  Toen het donker werd hadden we nog geen land bereikt, maar ik wist dat we op koers lagen naar de hak van de Italiaanse laars. Nu we geen spoor van achtervolgers hadden gezien, besloot ik me wat te ontspannen; ik ging naar de voorkajuit om te zien of ik een uur of vier, vijf achter elkaar kon slapen. Een poosje hoorde ik Christina bezig in de hoofdkajuit waar ze koffie zette en met plasticbordjes rammelde en de boel opruimde. Toen hoorde ik haar naar de stuurkuip gaan, en er heerste volslagen stilte, afgezien van het geklots van de golven tegen de romp, een paar centimeter van mijn hoofd ...
  
  Het was een nachtmerrie, en mijn eerste gedachte was dat het tijd werd. Er streek een koude adem over mijn gezicht, ik voelde kil staal op mijn keel. Ik probeerde me omhoog te worstelen uit mijn slaap, maar in het stikdonker wilde de nachtmerrie niet wijken. Ik voelde dat het mes door vlees sneed, en ik wist dat ik wakker was.
  
  Ik moet geschreeuwd hebben toen ik me weg wierp van het mes. Want door mijn heftige beweging ramde ik met mijn hoofd tegen de spanten die de romp naast de smalle kooi ondersteunden. Ik was verdoofd, voelde dat er aan mijn haar werd getrokken en mijn hoofd achteruit werd gerukt. Het mes begon over mijn adamsappel te glijden, en toen verdween het met een explosief gegrom ergens achter me.
  
  Er scheen een zacht licht, mijn potloodlantaren, besefte ik, en in de spookachtige gloed zag ik twee verwrongen gezichten die zich over me bogen. Ik had nog nooit zoiets gezien: opengesperde ogen, bewegende monden, en geen enkel geluid, behalve een zwoegend gehijg dat klonk als een oude machine die op het punt staat te bezwijken.
  
  Ik kwam overeind, greep de .45 en merkte dat hij nog in mijn riem stak.
  
  'Maak je geen zorgen, Nick,' gromde Alex. 'Ze heeft het niet te pakken gekregen.'
  
  Hij hield zijn zuster met een arm als een eik voor haar keel geslagen in zijn greep, en terwijl ik toekeek draaide hij kil haar vingers om tot ze een mes, Hugo, uit haar hand liet vallen.
  
  'Wat zullen we nou hebben?' zei ik.
  
  'Word wakker, Nick.' Hij duwde het meisje door de kleine kajuit naar de andere kooi. 'Wil jij haar afmaken of zal ik het doen?'
  
  Ik keek naar haar in het zwakke licht, en zag dat haar gezicht werd bedekt door het gordijn van haar. 'Haar afmaken?'
  
  'Reken maar.'
  
  'Je zuster?' Ik sliep nog half.
  
  'Zuster?' Hij snoof en pakte haar kin en dwong haar in het licht te kijken. 'Ze is mijn zuster niet, Nick Carter. En nu gaat ze er aan.'
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 17
  
  
  
  
  'Ja,' zei ze. 'Dood me.' Haar hoofd zakte op de berenklauw van Alex alsof ze het niet langer opgeheven kon of wilde houden.
  
  Ik duwde de hand van haar broer weg en raapte mijn mes op van het hellende dek. 'Is ze je zuster niet, Alex?'
  
  'Natuurlijk niet.'
  
  'Hoe weet je dat?'
  
  'Ik wist het al op het moment dat ze naar mijn taxi liep. Mijn zuster was nog maar een baby de laatste keer dat ik haar zag, maar ze lijkt al op mij. Knap, jawel, maar met dikke benen, een lichaamsbouw als van mij. Niet zo groot, misschien, maar ze kon nooit uitbotten tot zoiets volmaakts als dit.' Hij liet ter onderstreping de zwakke straal van de lantaren over het ineengedoken lichaam van het meisje glijden, en ik moest toegeven dat er weinig overeenkomst was. Waar dan ook.
  
  Ik stak mijn arm uit en dwong haar me aan te kijken.
  
  'Wilde je me doden?'
  
  'Ja.' Ze zei het zonder aarzeling.
  
  'Waarom?'
  
  'Omdat ik dat moest doen.'
  
  'En Alex ook?'
  
  'Natuurlijk.' Ze hoefde niets meer in te houden.
  
  'Hoe?'
  
  'Als jij dood was, zou ik hem roepen.' Ze wees naar mijn riem, waar de .45 stak.
  
  'En dan?'
  
  'Oh, dood me! Alsjeblieft!'
  
  'Kom op, Christina. Wat dan?'
  
  Ze haalde diep en bevend adem. 'En dan ... moest ik het lichaam van mijn broe ... van Alex overboord gooien en jouw lichaam naar de kust van Italië brengen. Taranto als het mogelijk was, of ergens anders.'
  
  'Wat was de bedoeling?' Ik vond het rot om haar zo aan te pakken, maar het werd tijd achter de waarheid te komen.
  
  'Ik ... ik moest zeggen dat Alex een bedrieger was. Dat jullie hadden gevochten en elkaar hadden gedood, en ... om nou ja. Is het niet duidelijk?'
  
  'Werk je voor de andere kant?'
  
  'Niet uit vrije wil!' Ze hief haar hoofd op, keek wild van mij naar Alex, en toen in de duistere diepte van de openstaande kettingkast. 'Wat kon ik anders doen?' vroeg ze snikkend. Het was Alex die medeleven toonde. 'Wat kunnen ze je doen?'
  
  'Mijn zoontje,' mompelde ze.
  
  'Je zoontje?'
  
  'Ja. Ik kwam ... ik kom uit Bulgarije. Mijn ouders waren Grieks, maar ze zijn tijdens de Burgeroorlog geëmigreerd. Ik werd in dat smerige land geboren, maar ik ben als Griekse opgevoed.'
  
  'En je zoontje?'
  
  'Ja, ik heb een zoontje. Hij moet nu vier jaar zijn. Hij is eigendom van de staat. En ik ook.'
  
  Ik duwde Hugo in zijn schede, controleerde de .45 en legde hem naast me op de kooi. 'Christina? Is dat je naam?'
  
  'Oh ja! Dat was de moeilijkheid!'
  
  'Oh ja?'
  
  Ze hief haar hoofd op, keek me recht aan, keek toen naar Alex. 'Ik ben Christina Calixos. Ik ben vierentwintig. Toen ik negentien was kreeg ik een kind, maar ik was niet getrouwd. De staat heeft me het kind afgenomen. Ik mocht hem niet eens meer zien. Toen mijn moeder en vader stierven had ik niets meer, dus ben ik over de grens naar Griekenland getrokken in de hoop dat ik daar vrijer zou zijn en mijn zoontje op de een of andere manier terug zou kunnen krijgen. Bijna een jaar heb ik in doodsangst geleefd omdat ik geen papieren had; ik woonde toen op Preveza.' Ze keek mij aan. 'Ik was op Preveza op het strand toen er een jong meisje verdronk. Er was een grote menigte, en haar spullen lagen vlakbij me. Ik keek, zag dat haar voornaam Christina was. Ik heb haar papieren gestolen en werd Christina Zenopolis. Ik moest van de verpleegstersopleiding af, zelfs een minnaar nemen en naar een andere wijk van Athene verhuizen zodat niemand me iets over mijn identiteit zou vragen. En het ging goed, tot zij me vonden.'
  
  'Zij?' spoorde ik haar aan.
  
  'Ja.' Ze keek naar Alex. 'Dat was ... wat? Twee maanden geleden? Zes weken? Geeft niet. Ze vonden me, en zeiden wie ik was en vertelden me alles over mijn zoontje en het staatstehuis. En wat er zou gebeuren als ik niet met hen meewerkte. Toen wist ik nog maar heel weinig van Christina Zenopolis, maar nu ken ik haar beter dan mezelf. Ze wisten dat jij tevoorschijn zou komen, Alex. Ik geloof niet dat ze precies wisten hoe ze me zouden gebruiken, maar het bleek dat ze erg veel geluk hebben gehad, nietwaar?'
  
  Alex trok aan de punt van zijn snor. 'Ja. Ze hebben erg veel geluk gehad. En als ik er niet op gestaan had contact met jou op te nemen?'
  
  'Ze wisten precies wat je zou doen, denk ik. Ik weet het niet. Maar ik weet wel ...' Ze draaide zich naar mij toe. 'Nick? Die man die van de boot viel toen ze ons overvielen? Je dacht dat je hem een paar avonden tevoren had gedood.'
  
  'Ik niet. Zijn collega.'
  
  'Oh. Ja. Maar ze vertelden me hoe het gedaan zou worden, met een kogel van was die met bloed was gevuld, het soort dat goochelaars gebruiken. Ze wisten dat jij door losse flodders niet om de tuin geleid zou worden.'
  
  'Het klinkt verdomd gecompliceerd,' zei ik. 'Waarom hebben ze Alex niet gewoon opgevangen en uitgeschakeld?'
  
  'Dat weet ik niet. Ik had maar een kleine taak die ik moest uitvoeren ...'
  
  'Twee moorden.'
  
  'Ja! De dood van twee mensen die ik niet kende, voor het leven van mijn zoontje! Zou jij anders gekozen hebben?'
  
  'Okay, okay.' Het was moeilijk niet op haar hartstochtelijkheid in te gaan, maar terwijl ik daar in de kleine ruimte tegenover hen zat zag ik dat Alex de schouder van zijn ex-zuster peinzend kneedde. Op de een of andere manier maakte dit me het makkelijker om verder te gaan. 'Ik hoop dat ik het goed heb. Je werd door niemand gevolgd toen wij ... samen waren?'
  
  'Nee, nee. Dat was zo versierd om jou te laten denken dat ik in gevaar verkeerde. En die mensen die gisteravond aan boord kwamen ... nou, je weet het.'
  
  'Dus je moest de reis wel met ons meemaken.'
  
  'Ja.'
  
  'En ons vermoorden.'
  
  Gedurende korte tijd was het enige geluid in de kleine ruimte de jachtige ademhaling van Christina. Toen schraapte Alex zijn keel als een krokodil die op zijn maandelijkse diner afzwemt.
  
  'Ben je tevreden, Nick Carter?'
  
  'Min of meer.'
  
  'Waarom ga je dan niet aan dek om te zien waar deze boot naar toe gaat?'
  
  Vlak na het aanbreken van de dag bereikten we de hak van de Italiaanse laars, en we waren halverwege Taranto toen de eerste helikopter overvloog. Tijdens de nacht had ik de drie oranje reddingsvesten op het voordek uitgespreid zoals was afgesproken, en toen de helikopter ons zag werd er een hand opgestoken om ons te laten weten dat hij de Scylla in het oog hield. Nog geen uur later zakte een tweede helikopter, of misschien dezelfde, in de brede baai en kwam langszij om Alex en Christina aan boord te nemen. Hawk stapte over op mijn boot; het weer was opnieuw slecht geworden, en eer mijn baas vijf minuten in de stuurkuip had gezeten, begon zijn gezicht de kolkend groene kleur van het water om ons heen aan te nemen.
  
  'Hoe lang duurt het eer je dit ding de haven kunt invaren?' vroeg hij.
  
  'Een uur of twee misschien.'
  
  Hij wachtte even eer hij antwoordde. 'Oh. Juist.'
  
  'Was er iets waar u over met me wilde praten?'
  
  'Nou, misschien. Ik neem aan dat het meisje een van hen bleek te zijn?'
  
  'Ja. Maar ik zou er nu niet meer op durven te wedden.'
  
  'Oh?'
  
  'Prille liefde.' Ik had de manier gezien waarop Christina en Alex elkaar hadden aangekeken eer ze in de helikopter overstapten.
  
  'Maar ... ze zijn broer en zuster!'
  
  Ik vertelde hem de details. Hawk knikte wijs. 'Misschien kan ze ons ook helpen.'
  
  'Als u iets aan haar zoontje kunt doen.'
  
  'Mogelijk. Dat zal ik moeten bekijken.'
  
  We voeren een poosje zwijgend verder eer hij weer iets zei. 'En hoe is het met jou, N3? Geen verwondingen? Geen schrammen en builen?'
  
  'Niet de moeite waard.'
  
  'Mooi zo. Als we vanavond terug zijn in Washington moet ik het met je hebben over ...'
  
  'Wacht even.'
  
  'Ja?'
  
  Ik klopte op het stuurwiel. 'Ik moet een boot terugbrengen.'
  
  'Daar kan voor gezorgd worden.'
  
  'Ik doe het liever zelf. Ik moet misschien weer eens deze kant uit.'
  
  'Tja ...'
  
  'Ja?'
  
  'Oh, je zult wel gelijk hebben. Hoe lang zal het duren?'
  
  'Een paar dagen. Hangt van het weer af.'
  
  'Okay. Maar doe er niet langer over dan nodig is, Nick. We hebben je nodig.'
  
  'Ik zal het zo vlug mogelijk doen,' beloofde ik, en begon in gedachten een koers uit te zetten naar Bari. Ik was een poosje op Christina gevallen, maar zelfs Sue-Ellen had nog nooit een mes op mijn keel gedrukt. Het werd tijd voor wat spelletjes. Op mijn manier.
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  'Ontvoer Zenopolis', luidde de opdracht. Maar wat kan Carter, bijgenaamd 'Killmaster', uitrichten met een wrakke schuit en zonder zijn vertrouwde blaffer? Hoe krijgt hij die man de grens over als een rodeo-kampioene hem met geweld in bed sleurt en een hartstochtelijke schoonheid hem op het kritieke moment het mes op de keel zet?
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список

Кожевенное мастерство | Сайт "Художники" | Доска об'явлений "Книги"