No 1969 by Universal Publishing and Distributing Corp.
Copyright No 1983 Nederlandse uitgave:
Tiebosch Uitgeversmaatschappij bv Amsterdam
Vertaling: Lucien Duzee
Omslagontwerp: Marius van Leeuwen GVN, Amsterdam
ISBN 90 6278 620 0
Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Hoofdstuk 1
Dat verrekte rubbervlot was niet voort te peddelen. Het was net alsof je middenin de nacht op een roetsjbaan op Coney Island zat. Alleen was de roetsjbaan nat en was het niet Coney Island maar de kust van Marokko en de inktzwarte duisternis van een maanloze nacht net voor het aanbreken van de dag en op zo'n kilometer of zeven ten noorden van Casablanca.
Mij is verteld dat nog niet zo lang geleden, vóór de Delure-pier werd gebouwd, de stoomschepen die Casablanca aandeden altijd ver uit de kust voor anker gingen. Passagiers werden in rieten manden neergelaten in deinende, overbeladen kaaidraaiers voor de tocht naar de wal. Kapseizen kwam vaak voor, aangetaste zenuwen waren een zekerheid en ik begon er een idee van te krijgen wat ze hadden moeten doorstaan. Lange zandbanken onder water en zware zeeën maakten van het grootste deel van de Atlantische kustlijn van Marokko een voortdurende opeenvolging van torenhoge golven en rollende brekers.
Mijn kleine rubbervlot rees op een kam van iedere golf en kwam vervolgens met een gebulder van wind en schuim in het dal neer, slechts om direct weer opgetild te worden op de helling van een volgende. Mijn vlot, uitrusting en al, had men laten zakken uit een van die grote Marine-helikopters van het vliegdekmoederschip Saratoga. Ik droeg een strak oliepak uit één stuk, wat leek op een duikerpak, over mijn kleren heen. In het vlot was een kleine rugzak en een pak, beide gewikkeld in een waterdicht omhulsel.
Het getij en de zee werkten samen om me naar de kust te dragen en peddelen was voornamelijk een loos gebaar. Ik was er dankbaar voor dat de kust uit zand bestond en niet door klippen was omsloten. Toen ik de enorme helikopter met gebaren had duidelijk gemaakt dat deze kon verdwijnen en had toegekeken hoe hij in het donker verdween, de navigatielichten uitgeschakeld, had het zo'n simpel tochtje naar de kust geleken. En toen ik over de eerste onderzeese zandbank kwam en het vlot omhoog ging, scheen het onder me vandaan te schieten. De rest was een voortdurend gevecht geweest om overeind te blijven. Maar nu kon ik de donkere contouren van de kust onderscheiden, de zachte glooiingen van de zandduinen landinwaarts.
Anders dan de uitgestrekte steden aan de Amerikaanse kust die de sociologen 'megalopolis' hebben genoemd, zijn de steden van Marokko en andere Noord- en West-Afrikaanse landen enclaven op zichzelf. Eenmaal voorbij de landgrenzen was men in primitief land, woestijn of kust, waar alleen maar dorpjes en afgezonderde nederzettingen verspreid over het land lagen. Het was zo'n soort eenzame en afgelegen kust die we hadden uitgekozen om mij aan land te zetten. Ik zeg we, maar ik bedoel de superefficiënte staf van operatie-planning van het hoofdkwartier van AXE.
Ik lette scherp op of ik niet enigerlei licht zag. Casablanca en het aangrenzende gebied was natuurlijk een mekka op zichzelf, een aanlegplaats voor alle soorten van smokkelwaar, waar smokkel van elk soort bloeide en waar ieder voorstelbaar illegaal verkeer zijn eigen snelweg vond. Dientengevolge handhaafden de autoriteiten een dubbele kustbewaking. Op het land maakte die gebruik van jeeps en paarden, te water gebruikten ze motortorpedoboten uit de Tweede Wereldoorlog, opgelapt en opnieuw uitgerust. Maar het bleef donker en ik kwam er op de harde manier achter, dat ik op de verkeerde dingen lette.
Ik was nu dicht bij de kust. Het vlot werd opnieuw opgetild en op een krachtige golf naar de kust gedreven, tot een zandbank omhoog kwam om de bodem te grijpen en ik naar voren geworpen werd zodat ik er half uitviel. Ik slaagde erin me vast te grijpen, spuwde een mondvol zout water uit en stapte overboord, waarna ik het vlot op de zandstrook trok.
Bovenop een zandheuvel, waar die begroeid was met helmgras en zeedistel, vond ik een geschikte haag. Ik ging zitten, trok het oliepak uit, haalde het omhulsel van het pak en de rugzak, stapelde dit alles in het vlot en gebruikte toen mijn aansteker om het in brand te steken. Het brandde snel op zonder schijnsel, een speciaal behandeld materiaal dat met een verbazende snelheid oxideert zodat er binnen een ogenblik niets meer over was, geen verbrandingsresten, geen as, niets. Het spul zou zichzelf in een paar minuten vernietigen, had Special Effects me gezegd, en ik knikte even over de doeltreffendheid ervan terwijl ik naar de ingehouden vlammen keek.
Dat kostte slechts een paar minuten en in die korte spanne tijds was Nick Carter, agent N3 van AXE, verdwenen en stond voor hem in de plaats Glen Travis, kunstschilder, compleet met schildersdoos, penselen, palet, corduroy broek en beige overhemd met open kraag. In de schildersdoos zat een volledige set kleuren, tubes met de nieuwe verven op acrylbasis, en iedere tube was op zijn eigen manier een meesterwerk.
Natuurlijk hadden niet veel artiesten Wilhelmina, mijn 9 mm Luger, in een speciale holster, noch Hugo de potlooddunne stiletto in zijn schede aan mijn onderarm. In een kleine rugzak had ik wat schone kleren en een Amerikaans paspoort dat vlekkeloos behandeld was om aan te geven dat ik net vanuit Algerije de grens was overgekomen.
De hemel begon langzaam lichter te worden, en met mijn schildersdoos in de hand liep ik de zandduin op en draaide me om om achter me te kijken naar de donkere zee en de verblekende, nachtelijke sterren. Ik veronderstel dat Glen Travis, de kunstenaar, te veel de rol had overgenomen, want alles wat ik op dat laatste moment nog hoorde was een flauw fluitend geluid.
Ik draaide me razendsnel om en ontving de klap van een steen tegen mijn slaap. Ik ving een blik op van het einde van een ketting en toen werd alles oplaaiend geel en paars. Ik herinner me, dat ik nog dacht dat dit onmogelijk was en dat niemand van mijn komst geweten kon hebben.
De tweede slag maakte een eind aan dat kleine beetje bewustzijn dat me nog restte. Ik ging neer in het zand en bleef daar liggen. Het was dag toen ik bijkwam en mijn hoofd werd gekweld door een bonkende pijn. Ik dwong mezelf mijn ogen te openen en zelfs die geringe inspanning deed pijn.
Mijn mond knarste en smaakte naar zand en ik gebruikte mijn tong om mijn lippen en tandvlees voor een deel schoon te krijgen. Ik spuwde het uit en schudde mijn hoofd om het helder te krijgen. Langzaam werd het vertrek scherp, als je het een vertrek kon noemen. Ik was alleen en mijn polsen deden pijn en ik realiseerde me dat ze achter mijn rug vastgebonden waren. Een deur, half uit zijn scharnieren en open, was recht tegenover de plaats waar ik op de grond zat. Er doorheen kon ik een glimp opvangen van de zee verderop. Klaarblijkelijk was ik niet ver van waar ik aangespoeld was. Ik liet mijn ogen door het vertrek gaan.
Een ingestorte tafel, twee gelijkelijk ingestorte stoelen en wat versleten kussens van schapenvacht namen het grootste deel van het meubilair voor hun rekening. Een kleiner tweede vertrek, kwam uit op waar ik me bevond en op de grond zag ik iets dat op opgerold beddengoed leek.
Ik probeerde me te herinneren wat er was gebeurd, maar alles wat ik me voor de geest wist te brengen was een glimp van de steen en het vage besef dat die aan het einde van een ketting zat. Het was een primitief, maar hoogst doeltreffend wapen en plotseling zag ik Hawks gezicht aan de andere kant van het bureau in zijn kantoor op het AXE-hoofdkwartier in Washington.
'Het is een vreemd oord, Marokko,' had hij gezegd. 'Ik ben er een tijdje gestationeerd geweest tijdens de laatste wereldoorlog. Ik zat in Casablanca toen Roosevelt en Churchill elkaar daar ontmoetten en probeerden om de Gaulle en Giraud tot samenwerking te brengen. Het is een waar kruispunt van de wereld, dat Marokko, waar het verleden in het heden voortleeft en waar het heden het verleden nooit vergeet.
'Je hebt daar plaatsen en havens die door hun geografische ligging en eigen karakteristieken alles en iedereen schijnen aan te trekken. Het zijn echte prullenbakken voor de handige jongens van deze wereld. Hongkong is er zo een, Marseille ook. New Orleans was vroeger zo en Casablanca is er zeker één. Op sommige plekken is het heel toerisme bewust en op andere plekken heel negentiende-eeuws.'
'U verwacht kennelijk moeilijkheden,' had ik gezegd. 'Die dekmantel die u en Special Effects verzonnen hebben.'
'We weten niet wat en wie je daar tegen het lijf kan lopen. We weten alleen dat Karminian een eersteklas contactman is geweest, altijd met goed spul en altijd betrouwbaar. Zoals anderen van zijn soort moesten we betalen voor wat hij aanbracht, maar hij was verrekte nuttig.'
Ik herinnerde me weer hoe Hawks staalblauwe ogen bewolkt waren geraakt en hoe die kleine rimpeling over zijn verweerde, puriteinse boerenkop trok. 'Pas goed op
jezelf,' had hij gezegd. 'Het is een vreemd oord en er gebeuren daar vreemde dingen.'
Ik huiverde en zijn gezicht dreef weg. Ik staarde weer door de lege deuropening. Ik rukte aan de touwen die mijn handen op mijn rug bij elkaar hielden. Ze gaven iets mee en ineens wist ik dat ik binnen een paar seconden vrij kon zijn, als ik ze tegen iets aan kon krijgen dat ook maar een beetje scherp was. Met het geroeste, gebroken scharnier van de deur zou het kunnen lukken.
Ik probeerde net overeind te komen, toen ik de twee gestalten in de deuropening zag verschijnen. De eerste droeg een waterzak van geitenleer. Hij ging gekleed in de traditionele serwal, de wijde, slobberige broek die taps naar de kuiten toeliep, en een katoenen hemd.
Zijn metgezel droeg de wijde, vaker voorkomende, mantel uit een stuk die djellaba heet. Allebei hadden zij een haveloze fez op hun hoofd. Het was een armoedig, scharminkelig tweetal. De eerste had maar één oog, aangezien het andere niets dan een ingevallen gesloten gat in zijn hoofd was.
'Ach, ons duifje is wakker geworden,' zei hij genietend toen hij de geitenleren zak neerzette. De tweede, langer en magerder, kauwde hoorbaar op een handvol druiven en spuwde de pitten tussen zijn tanden naar buiten. Hij droeg mijn schildersdoos en liet die op de grond vallen met de duidelijke afkeer van een dief die iets heeft gevonden dat hij absoluut niet kan gebruiken.
Eénoog ging voor me staan, zijn gezicht een leerachtig, gerimpeld stuk perkament.
'Je hebt weinig geld,' zei hij. 'Dat hebben we al ontdekt.' Hij sprak slecht Frans, maar voldoende om te kunnen begrijpen. Daar mijn Frans heel wat beter was dan mijn Arabisch gaf ik hem daarin antwoord.
'Waarom wil je een arme kunstschilder beroven?' vroeg ik.
'Een kunstenaar die op weg is naar Casablanca om daar werk te vinden.'
Hij glimlachte een rauwe, boosaardige glimlach. Zijn ene, goede oog had voldoende kwaadheid in zich voor twee.
'Je bent geen arme kunstenaar,' zei hij. 'Iemand zal een hoop geld voor je betalen. Jij gaat ons vertellen wie en wij zullen jou aan hem verkopen.'
Losgeld voor een gevangene, een van de oudste en door alle tijden heen gewaardeerde methode in de Moslimlanden. Stamhoofden lieten hun belangrijke gevangenen tegen losgeld vrij. Koningen hielden vijandige prinsen voor losgeld vast. Dieven hielden rijke mensen vast voor losgeld. Ik had niet gedacht dat iemand me verwachtte, en nu bleek dat mijn vermoeden juist was geweest. Deze twee waren niets anders dan sluwe opportunisten die me hadden zien arriveren en die nu van plan waren het onderste uit de kan te halen.
Ik gooide er nog eens een ontkenning uit om mijn dekmantel wat te verstevigen.
'Ik ben een gewone kunstenaar,' zei ik. 'Een Amerikaanse kunstenaar.'
'Een arme kunstenaar komt niet in het holst van de nacht heimelijk vanuit zee op een vlot, om daarna met vuur zijn sporen te vernietigen,' antwoordde Éénoog sluw.
Ik beantwoordde zijn sluwe blik grimmig. Er bestond geen enkele twijfel meer in mijn geest. Deze twee waren niets anders dan de Marokkaanse versie van een stel bandieten die toevallig op het juiste moment, op de juiste plaats waren.
'Jammer voor jou dat je net aan land bent gegaan tegenover dit huisje waar wij toevallig zaten,' zei Eénoog. Hij glimlachte, tevreden over zichzelf.
Ik had slecht nieuws voor hem. Misschien dat ik wat verrot geluk met dit alles had, maar het zou fataal worden voor hem en zijn handlanger. Ik kon het me niet permitteren dat iemand rond bleef lopen met het verhaal van een man die ze op een vlot uit zee hadden zien aankomen.
Deze twee ellendelingen hadden zojuist in hun schunnige verlangen een mooie duit te verdienen een soort van zelfmoord gepleegd. Ze hadden hun eigen lot bezegeld. Wilhelmina zat nog steeds in mijn schouderholster en Hugo was nog steeds veilig aan mijn arm gebonden. Zoals de meeste derderangs dieven, waren ze niet goed in hun eigen 'stiel'. Degene die druiven aan het eten was, kwam voor me staan.
Ik zag hoe hij zijn voet naar achteren trok, zorgvuldig mikte en toen schopte. De trap raakte me in mijn onderbuik. Golven van een misselijkmakende pijn schoten door me heen en ik sloeg achterover. Ik bleef zo liggen terwijl de pijnscheuten langzaam afnamen. De klootzak. Die stomme klootzak. Mocht ik al gewetensbezwaren hebben over wat me te doen stond, dan waren ze nu verdwenen. Ik voelde hoe zijn handen me weer overeind trokken.
'Door wie word je verwacht, varkenszoon?' vroeg hij.
Ik herinnerde mezelf eraan dat mijn beide handen nog steeds stevig op mijn rug gebonden waren. Om het nu in deze positie tegen hem op te nemen zou wat al te veel van het goede zijn.
'Op het strand,' hijgde ik, 'in het zand waar ik aan land kwam, ik heb een buisje verstopt, een klein buisje. Haal het. Dat zal je alles vertellen wat je weten moet.'
Eenoog sprak snel in het Arabisch tegen de ander. De lange schoot naar buiten, de djellaba achter hem aan wapperend, terwijl zijn benen voort maalden.
Ik zag hoe hij achter het duin buiten de deur verdween. Zodra hij uit het gezicht verdwenen was richtte ik me tot de ander, terwijl ik iets dringends en stiekems in mijn stem legde.
'Laat me gaan, dan vertel ik je waar ik geld heb verstopt,' zei ik. 'Je kunt zeggen dat ik je verraste en ben gevlucht.'
'Je zegt me waar je dat geld hebt en dan laat ik je gaan,' antwoordde hij direct. Ik zag de sluwe zelfvoldaanheid in zijn ogen sluipen toen ik zijn aanbod in alle onschuld scheen aan te nemen.
'Hier, in mijn hemd,' zei ik. 'Een speciale beurs die onder mijn linkeroksel is bevestigd.' Zoals ik had verwacht, greep hij die kans meteen aan.
Hij liet zich op een knie zakken en bukte zich naar voren om in mijn hemd te tasten. Zijn adem stonk naar vis en knoflook. Toen zijn hand in mijn hemd verdween, haalde ik met mijn voet uit. De trap raakte hem middenin zijn kruis. Zijn mond vloog open in een zucht van pijn. Hij viel achterover en greep zich vast met beide handen.
Ik was al overeind en liet een schoen hard tegen de zijkant van zijn hals neerkomen. Zijn lichaam verstrakte, trok tweemaal en lag toen stil. Ik zag de gesprongen aderen van zijn hals de huid van zijn kaak al kleuren. Met mijn voet rolde ik hem tegen de muur en liep toen naar de deur en de geroeste scharnier. Ik drukte mijn polskluisters er tegenaan en schuurde ze langs de ruwe kant. Binnen enkele ogenblikken begaven ze het. Mijn handen kwamen vrij en ik dook uit de deuropening net op het moment dat de ander van het strand weer omhoog kwam snellen.
Ik wachtte naast de deuropening toen hij kwam binnenstormen, schreeuwend in een mengeling van Frans en Arabisch. Ik raakte hem met een vuist in zijn maag waardoor hij dubbelsloeg. Een harde, opwaartse stoot joeg hem naar het andere einde van het vertrek. Ik pakte een van de kapotte stoelen en sloeg die op zijn hoofd aan stukken. Hij lag in elkaar gevouwen met ingeslagen schedel te wachten tot de dood het overnam.
Ik pakte mijn schildersdoos en controleerde de inhoud.
Alles was er.
Ik ging de zonneschijn in en liep de weg naar Casablanca af. Glen Travis, kunstschilder, was weer op weg, maar de tijdelijke onderbreking had zijn educatieve invloed gehad. Het had geleerd dat het in dit land niet verstandig was al te ver van Nick Carter, Killmaster N3, af te dwalen.
De weg liep rechtstreeks langs de kust en was, hoewel heet, schilderachtig. Ik zag mannen met tulbanden en vrouwen met sluiers, boeren die hun kudde geiten en schapen hoedden. In een dorp waar ik doorheen kwam was het kennelijk souk, marktdag.
Een groepje kooplieden en boeren hadden hun kramen opgezet en waren druk bezig met kopen, verkopen en handeldrijven. Ik stopte om wat kesrah, het voedzame Marokkaanse brood, te kopen van een gesluierde vrouw. Het was nog warm en ik knabbelde erop onder het lopen. Ik zag kleding die zowel Arabische als westerse invloeden had.
Ik zag de moderne gebouwen van Casablanca aan de horizon opdoemen, en naarmate ik dichterbij kwam zag ik steeds meer meisjes in overhemden en spijkerbroeken, en zelfs een paar mini-rokken, die naast andere vrouwen in de traditionele haik voortliepen. En ik begon me te realiseren dat dit symbolisch was voor de stad zelf; het oude en nieuwe vermengd, naast elkaar bestaand en elkaar vaak volkomen negerend.
Het bleek dat de schildersdoos een soort van merkteken was en ik ontdekte dat ik aarzelende blikken ontving, voornamelijk van jonge meisjes. Ik kon wel zien dat het leven van een kunstenaar beslist veel aantrekkelijke kanten had en ik moest mezelf voor ogen houden dat de rol een dekmantel was en niet een gouden gelegenheid. Ik moest andere dingen nastreven, namelijk zien ene Anton Karminian te vinden, exporteur en importeur.
Hawks staalblauwe ogen flitsten op voor me en ik kon zijn stem horen terwijl ik over de stoffige weg voort sjokte. 'Karminians laatste bericht was dat hij iets groots te pakken had,' had hij me over het bureau heen verteld. 'Hij wilde dat iemand speciaal contact met hem opnam voor verdere informatie. Dat betekende natuurlijk dat hij over een echte smak geld wilde onderhandelen. Maar het betekende ook dat hij echt iets te pakken had. Hij heeft ons nog nooit valse informatie versjacherd.'
'En dat was het laatste wat u van hem hoorde?' had ik eraan toegevoegd.
'Juist, Nick,' vervolgde Hawk. 'Hij heeft nooit het daarop volgende contact met ons gemaakt. Hij is gewoon verdwenen. Ik ruik dat er iets mis is gegaan. Onze pogingen contact met hem op te nemen, zijn allemaal mislukt. Die oude botten van me kraken, en dat betekent moeilijkheden.'
Ik liet die oude botten maar voor wat die waren. Hawk was één van die leeftijdsloze mensen. De 'oude botten' was een eufemisme voor één van de scherpste neuzen voor moeilijkheden op de planeet aarde. Steeds weer was ik betrokken geweest bij dat persoonlijke analysesysteem dat hij voor AXE aan het werk zette.
'Dat deel van de wereld is verbazend rustig voor ons geweest,' had hij gezegd. 'Och, de Israëli's en de Arabieren hebben wat gedold aan de andere kant van Afrika en de Russen zitten overal, waarbij ze proberen de zaak zoveel mogelijk op te jutten, maar Noordwest-Afrika is rustig gebleven.
Marokko is bijna een soort van islamitisch Zwitserland geworden, een trefpunt, een neutraal gebied. Feitelijk heeft het hele Mediterrane bekken zich verhoudingsgewijs kalm gehouden. En nu dit. Het zint me niets.'
Hawks gezicht vervaagde en ik dacht aan de taak die voor me lag. Vind de man Karminian - als hij gevonden kan worden. Misschien hield hij zich schuil. Misschien was hij dood. Kon ik hem niet vinden, dan moest ik proberen te ontdekken wat hij had ontdekt en daar contact over opnemen met Hawk. Een reeks gesloten deuren in een vacuüm. Een opeenvolging van vragen die lagen opgestapeld in een man die slechts van naam bekend was.
Ik had de buitenwijken van de stad bereikt en liep met een zekere nonchalance. Ik liep over de Boulevard Moulay Abderhaman langs de haven, de waterkant met zijn rijen en rijen schepen die in een achteloze verwarring tegen elkaar aan lagen. Tankers, vrachtvaarders, passagiersschepen, schepen uit alle landen van de wereld, de smetteloos schone, pas geverfde en de geroeste oude veteranen van miljoenen beukende golven.
De kaden, zoals alle kaden, waren een verzamelplaats van kisten, kratten, vaten en balen. Casablanca, Dar-el Beida in het Arabisch. Het waren de Portugezen geweest die de stad in de zestiende eeuw als eersten de naam het Witte Huis hadden gegeven. Ik bemerkte dat de medina, de Arabische wijk, de drukke, krioelende, wriemelende massa mensen, aan de haven grensde. Ik glimlachte inwendig toen ik met mezelf wedde dat een verrekte hoop lading rustig zijn weg vond in de stampvolle souks van de medina.
Ik liet de haven links liggen en stak de boulevard over bij het Place Mohammed V naar de Rue Quedj, waar volgens mijn instructies Karminian zijn winkel had. Ik vond die vrij snel, met luiken voor de ramen en afgesloten. Ik ging achterom, liep een kleine souterraintrap af en vond een zijdeur. Ik zette mijn schildersdoos neer en probeerde de deur. Hij bleef dicht maar bewoog een beetje. Het slot was eenvoudig en binnen een paar minuten had ik het open. De winkel stond vol met vazen, beelden, schilderijen en bric-a-brac van een importeur van objets d'art. De zaak had de muffe geur van een kleine ruimte die minstens een week gesloten was geweest. Ik vond er niets en vertrok op dezelfde wijze als ik binnengekomen was, terwijl ik de deur weer achter me op slot deed.
We wisten dat hij niet ver daar vandaan een flat had, en dat werd mijn volgende halte. Het gebouw was een geval van twee verdiepingen met een buitentrap, een oud, smal bouwsel met de gebruikelijke ronde doorgangen.
De deur van zijn flat zwaaide zachtjes open toen ik klopte. Voorzichtig ging ik naar binnen en onmiddellijk zag ik dat de boel grondig doorzocht was. Kleren lagen overal verspreid, persoonlijke bezittingen her en der, het meubilair was omgegooid en de laden waren op de vloer geleegd.
Ik doolde door de drie kleine kamers waaruit de flat bestond. In de woonkamer gaf een raam uitzicht op de straat. Het scheen dat ik niet de enige was, die op zoek was naar Karminian. Maar ik moest mezelf voor ogen blijven houden, dat deze rotzooi het resultaat kon zijn van een gewone huis-tuin-en-keuken beroving. Dat zou heel goed kunnen, maar ik slikte het niet.
Mijn zesde zintuig vertelde me iets anders en wat ik zag vertelde me ook wat anders. Als Karminian vertrokken was om zich schuil te houden, dan had hij dat heel snel gedaan en hij had bijna niets van zijn kleding meegenomen.
Toen ik het slot onderzocht, zag ik dat het niet was geforceerd maar gewoon geopend met een loper. Ik sloot de deur en ging zitten, terwijl ik een bundel lakens opzij schoof en nadacht wat ik vervolgens moest doen. Het besluit werd gevormd door twee dingen die ik vond. Het eerste was een adresboekje dat naast een omgekeerde la lag. Er stonden maar een paar namen in, voornamelijk die van andere importeurs of van kopers. Maar er stond een naam in: 'Athena' met een telefoonnummer erachter. Beide sloeg ik in mijn geheugen op.
Toen zag ik naast een asbak een lucifersmapje in mijn richting loeren. 'The Club Bedouin' stond erop. 'Rue du Kassim 25'. Ik maakte het mapje open en las de mededeling aan de binnenkant van de flap. 'De Exotische Athena', las ik. 'De Schone Athena.'
Ik liet de schildersdoos in de flat achter, stak twee tubes verf in mijn zak en ging op weg naar de Club Bedouin. Ik was veel te vroeg voor de avondfestiviteiten, maar het lukte me met de barman te spreken. Hij was erg behulpzaam en bevestigde dat Karminian een regelmatig bezoeker van de Club was en zich voortdurend in gezelschap bevond van Athena, de exotische danseres. Karminian, zei hij, was een naar buiten levend mens, een gezelligheidsdier. Ik zei tegen hem dat ik terug zou komen om Athena te spreken en wandelde terug naar Karminians flat.
In mijn hoofd vormde zich een idee en ik liet me daar snel door meeslepen. Ik vroeg me af waarom ik niet in Karminians flat zou logeren, in plaats van me te verstoppen in een of ander hotel. Als ik de tijd had om het huis eens goed te onderzoeken, dan zou ik misschien nog andere aanwijzingen ontdekken. En, wat veel intrigerender was, misschien gebeurde er wel iets uit zichzelf.
Ik nam een snel besluit en gebruikte de rest van de middag om het huis op te ruimen. Tegen de tijd dat ik klaar was om terug te gaan naar de Club, zag het huis er heel netjes en presentabel uit.
Hoewel de Club Bedouin nou niet bepaald een dievenhol was, zat het er niet ver vandaan. Maar ik deed een das om uit concessie aan hun gevoel voor en verlangen naar waardigheid. Ik kreeg een plaatsje aan het hoofd van de bar te pakken met een goed uitzicht op het kleine podium. Ik zat twee zangers uit en een miserabele goochelaar, wiens beste truc eruit bestond zichzelf te laten verdwijnen aan het einde van zijn act.
Toen kwam Athena op in de gebruikelijke werveling van sluiers die slechts voor een deel een met juwelen afgezette beha en een slipje vol lovertjes bedekte. In het wisselende licht was het moeilijk haar eens goed te bekijken en de zware make-up hielp ook al niet veel. Maar toen ze sluiers begon af te werpen, werd het duidelijk dat ze een stevig, jeugdig lichaam had, net iets te kort van boven om werkelijk gracieus te zijn, maar met mooie, ronde, hoge borsten.
Overal ter wereld had ik exotische danseressen gezien. De goede buikdanseressen hadden, als ze hun chique naam niet gebruiken, een natuurlijke vloeiende lijn en een aangeboren gratie. De rest probeerde dat zo ongeveer te benaderen en nooit meer dan dat.
Athena, zo besloot ik al snel, behoorde tot de laatste groep. Ze deed alles wat ze allemaal doen, de zinnelijke houdingen, het deinen van de heupen, het draaien van de buik, het golven, het gesimuleerde orgasme, alles. Maar in mijn boekje kreeg ze een tien voor vlijt. En dat was alles. De natuurlijke danseressen bewezen zich binnen een paar minuten. De anderen bewezen slechts dat ze imiteerden, sommigen beter dan de anderen, maar ze bleven imiteren.
Maar het publiek in de Club Bedouin bestond alles behalve uit kenners, en ze vraten alles. Ten slotte, flink bezweet en slechts gekleed in beha en slipje, beëindigde ze haar dans en verdween door een kleine deur achterop het podium. Ik liet mijn drankje staan, volgde langs de muren van de Club en kwam achter het toneel uit.
Dat 'achter het toneel' bestond uit een gore, trieste gang met een deur die openstond naar een steegje en een deur rechts die gesloten was. Ik klopte beleefd op de gesloten deur en wachtte. Binnen een paar ogenblikken werd hij geopend en Athena gluurde door een kier, argwanend en voorzichtig. Ze was nog in kostuum, maar had haar valse wimpers verwijderd. Zonder die wimpers en van dichtbij zag ze er veel jonger uit en veel minder als de femme fatale. Haar ogen waren zacht en blauw.
'Ja?' zei ze. 'Wat wil je?' Ze sprak met een zwaar Grieks accent.
'Ik wil even met je praten, als het kan,' zei ik bij wijze van opening.
'Waarover?' vroeg ze, terwijl ogenblikkelijk argwaan in haar stem door klonk.
'Over iemand die je kent,' zei ik glimlachend, terwijl ik probeerde haar op haar gemak te stellen. 'Anton Karminian.'
'Ik weet niets over hem,' reageerde ze, maar ik merkte de flits van angst op die door haar heen ging. Ze wilde de deur dichtgooien, maar ik kreeg een voet op de drempel en wist hem open te houden.
'Alsjeblieft,' zei ik rustig. 'Ik zoek hem en ik dacht dat jij me misschien zou kunnen helpen.'
'Nee, nee,' zei ze boos. 'Ik weet van niets.' Weer probeerde ze de deur dicht te slaan, maar ik had mijn voet nog steeds daar. Ze probeerde mijn voet weg te duwen met die van haar, maar mijn voet liet zich niet duwen.
Plotseling rukte ze de deur open en boog zich naar buiten.
'Jimmieieie!' gilde ze zo hard ze kon. Ik draaide me om en zag 'Jimmieieie' van achteruit de club te voorschijn komen, een grote, vlezige gestalte met de deinende gang van een ex-bokser.
Ik had dit soort vele keren eerder ontmoet. Elke luizentent had er zo één als uitsmijter. Hij stelde ook geen vragen, wat eveneens kenmerkend was voor zijn soort. Hij nam slechts het gebeuren op, kwam tot zijn oogkleppen-conclusie en viel aan.
Ik wist dat elke poging iets te verklaren slechts een pure verspilling van energie en adem zou zijn. Maar ik wist ook dat Athena veel te onwillig was om over haar vriend Karminian te praten. Ik was van plan uit te vinden waarom. Ik liet me door Jimmy bij de kraag vatten en naar de uitgang naar de steeg werken. Ik bood slechts symbolisch verzet. 'Hou op,' zei ik. 'Ik wilde alleen maar met haar praten.'
'Kop dicht, zwerver,' snauwde hij. Ik zuchtte in stilte. Iedereen moest doen wat hem te doen stond, ik incluis. Toen we de steeg bereikten, zette ik mijn voeten schrap op de grond, hield me stijf en had met een snelle beweging een dikke arm in een judogreep. Ik draaide en hij zeilde de steeg in waar hij op zijn knieën neerkwam.
Ik zag de uitdrukking van verbijstering op zijn geteisterde gezicht toen hij overeind begon te komen. Hij was groot en ongetwijfeld was er nog een royale hoeveelheid spieren onder de laag vet die hij met zich meezeulde, maar hij was schandelijk uit conditie. Bovendien kon ik zien dat hij niet voldoende reflexen had om meer te zijn dan een derderangs bokser. Hij kwam op me af, nu voorzichtiger. Hij liet een stoot los die ik met gemak ontweek. Weer probeerde hij er één en ik dook weg. Hij maakte een paar bewegingen met zijn handen, deed uit gewoonte een shuffle en probeerde twee harde slagen, een linkse en een rechtse hoek. Ik pareerde ze en week terug. Toen maakte ik een schijnbeweging en ging van start alsof ik van plan was te proberen langs hem heen te schieten. Hij dook op me, maar ik was er niet. Ik was naar achteren gesprongen, en toen zijn duik hem langs me heen wierp, kwam ik achter hem te voorschijn, zette mijn schouder in zijn rug en stootte hard naar voren. Hij smakte tegen de muur en ik hoorde het kraken van zijn hoofd tegen het baksteen.
Ik stapte naar achteren en hij zakte langzaam op de grond, als een jutezak die zijn inhoud uitstort.
Ik draaide me net op tijd weer om naar de Club om de deur van Athena's kleedkamer open te zien gaan en een flits van groen die door de gang in de andere richting verdween. Ik rende en vond nog een uitgang die op een andere steeg uitkwam. Ik ving een glimp op van een groene jas die de hoek om schoot en ging er achteraan.
Ze liep in de richting van het park achter de Boulevard Rachidi toen ik haar inhaalde. Ik greep haar pols en draaide haar om. Ik was van plan haar weer kalmerend toe te spreken toen ik haar hand uit haar tasje te voorschijn zag komen met de glans op het lemmet van een zakmes. Athena haalde uit naar mijn hand die haar pols vasthield en ik liet snel los. Ze bleef met het kleine mes staan, haar ogen een mengeling van angst en woede.
'Laat me met rust,' zei ze met dat vreemde accent van haar.