Carter Nick : другие произведения.

De sinistere killers The Casbah killers

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:
Школа кожевенного мастерства: сумки, ремни своими руками
 Ваша оценка:

  NC 103
  
  
  
  
  
  Nick Carter
  
  
  
  
  
  De sinistere killers
  
  
  
  
  
  Aktie-Pockets Amsterdam
  
  Oorspronkelijke titel The Casbah killers
  
  No 1969 by Universal Publishing and Distributing Corp.
  
  Copyright No 1983 Nederlandse uitgave:
  
  Tiebosch Uitgeversmaatschappij bv Amsterdam
  
  Vertaling: Lucien Duzee
  
  Omslagontwerp: Marius van Leeuwen GVN, Amsterdam
  
  ISBN 90 6278 620 0
  
  Gescand en bewerkt @ 2016 John Yoman
  
  
  
  
  
  Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
  
  No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 1
  
  
  
  
  Dat verrekte rubbervlot was niet voort te peddelen. Het was net alsof je middenin de nacht op een roetsjbaan op Coney Island zat. Alleen was de roetsjbaan nat en was het niet Coney Island maar de kust van Marokko en de inktzwarte duisternis van een maanloze nacht net voor het aanbreken van de dag en op zo'n kilometer of zeven ten noorden van Casablanca.
  
  Mij is verteld dat nog niet zo lang geleden, vóór de Delure-pier werd gebouwd, de stoomschepen die Casablanca aandeden altijd ver uit de kust voor anker gingen. Passagiers werden in rieten manden neergelaten in deinende, overbeladen kaaidraaiers voor de tocht naar de wal. Kapseizen kwam vaak voor, aangetaste zenuwen waren een zekerheid en ik begon er een idee van te krijgen wat ze hadden moeten doorstaan. Lange zandbanken onder water en zware zeeën maakten van het grootste deel van de Atlantische kustlijn van Marokko een voortdurende opeenvolging van torenhoge golven en rollende brekers.
  
  Mijn kleine rubbervlot rees op een kam van iedere golf en kwam vervolgens met een gebulder van wind en schuim in het dal neer, slechts om direct weer opgetild te worden op de helling van een volgende. Mijn vlot, uitrusting en al, had men laten zakken uit een van die grote Marine-helikopters van het vliegdekmoederschip Saratoga. Ik droeg een strak oliepak uit één stuk, wat leek op een duikerpak, over mijn kleren heen. In het vlot was een kleine rugzak en een pak, beide gewikkeld in een waterdicht omhulsel.
  
  Het getij en de zee werkten samen om me naar de kust te dragen en peddelen was voornamelijk een loos gebaar. Ik was er dankbaar voor dat de kust uit zand bestond en niet door klippen was omsloten. Toen ik de enorme helikopter met gebaren had duidelijk gemaakt dat deze kon verdwijnen en had toegekeken hoe hij in het donker verdween, de navigatielichten uitgeschakeld, had het zo'n simpel tochtje naar de kust geleken. En toen ik over de eerste onderzeese zandbank kwam en het vlot omhoog ging, scheen het onder me vandaan te schieten. De rest was een voortdurend gevecht geweest om overeind te blijven. Maar nu kon ik de donkere contouren van de kust onderscheiden, de zachte glooiingen van de zandduinen landinwaarts.
  
  Anders dan de uitgestrekte steden aan de Amerikaanse kust die de sociologen 'megalopolis' hebben genoemd, zijn de steden van Marokko en andere Noord- en West-Afrikaanse landen enclaven op zichzelf. Eenmaal voorbij de landgrenzen was men in primitief land, woestijn of kust, waar alleen maar dorpjes en afgezonderde nederzettingen verspreid over het land lagen. Het was zo'n soort eenzame en afgelegen kust die we hadden uitgekozen om mij aan land te zetten. Ik zeg we, maar ik bedoel de superefficiënte staf van operatie-planning van het hoofdkwartier van AXE.
  
  Ik lette scherp op of ik niet enigerlei licht zag. Casablanca en het aangrenzende gebied was natuurlijk een mekka op zichzelf, een aanlegplaats voor alle soorten van smokkelwaar, waar smokkel van elk soort bloeide en waar ieder voorstelbaar illegaal verkeer zijn eigen snelweg vond. Dientengevolge handhaafden de autoriteiten een dubbele kustbewaking. Op het land maakte die gebruik van jeeps en paarden, te water gebruikten ze motortorpedoboten uit de Tweede Wereldoorlog, opgelapt en opnieuw uitgerust. Maar het bleef donker en ik kwam er op de harde manier achter, dat ik op de verkeerde dingen lette.
  
  Ik was nu dicht bij de kust. Het vlot werd opnieuw opgetild en op een krachtige golf naar de kust gedreven, tot een zandbank omhoog kwam om de bodem te grijpen en ik naar voren geworpen werd zodat ik er half uitviel. Ik slaagde erin me vast te grijpen, spuwde een mondvol zout water uit en stapte overboord, waarna ik het vlot op de zandstrook trok.
  
  Bovenop een zandheuvel, waar die begroeid was met helmgras en zeedistel, vond ik een geschikte haag. Ik ging zitten, trok het oliepak uit, haalde het omhulsel van het pak en de rugzak, stapelde dit alles in het vlot en gebruikte toen mijn aansteker om het in brand te steken. Het brandde snel op zonder schijnsel, een speciaal behandeld materiaal dat met een verbazende snelheid oxideert zodat er binnen een ogenblik niets meer over was, geen verbrandingsresten, geen as, niets. Het spul zou zichzelf in een paar minuten vernietigen, had Special Effects me gezegd, en ik knikte even over de doeltreffendheid ervan terwijl ik naar de ingehouden vlammen keek.
  
  Dat kostte slechts een paar minuten en in die korte spanne tijds was Nick Carter, agent N3 van AXE, verdwenen en stond voor hem in de plaats Glen Travis, kunstschilder, compleet met schildersdoos, penselen, palet, corduroy broek en beige overhemd met open kraag. In de schildersdoos zat een volledige set kleuren, tubes met de nieuwe verven op acrylbasis, en iedere tube was op zijn eigen manier een meesterwerk.
  
  Natuurlijk hadden niet veel artiesten Wilhelmina, mijn 9 mm Luger, in een speciale holster, noch Hugo de potlooddunne stiletto in zijn schede aan mijn onderarm. In een kleine rugzak had ik wat schone kleren en een Amerikaans paspoort dat vlekkeloos behandeld was om aan te geven dat ik net vanuit Algerije de grens was overgekomen.
  
  De hemel begon langzaam lichter te worden, en met mijn schildersdoos in de hand liep ik de zandduin op en draaide me om om achter me te kijken naar de donkere zee en de verblekende, nachtelijke sterren. Ik veronderstel dat Glen Travis, de kunstenaar, te veel de rol had overgenomen, want alles wat ik op dat laatste moment nog hoorde was een flauw fluitend geluid.
  
  Ik draaide me razendsnel om en ontving de klap van een steen tegen mijn slaap. Ik ving een blik op van het einde van een ketting en toen werd alles oplaaiend geel en paars. Ik herinner me, dat ik nog dacht dat dit onmogelijk was en dat niemand van mijn komst geweten kon hebben.
  
  De tweede slag maakte een eind aan dat kleine beetje bewustzijn dat me nog restte. Ik ging neer in het zand en bleef daar liggen. Het was dag toen ik bijkwam en mijn hoofd werd gekweld door een bonkende pijn. Ik dwong mezelf mijn ogen te openen en zelfs die geringe inspanning deed pijn.
  
  Mijn mond knarste en smaakte naar zand en ik gebruikte mijn tong om mijn lippen en tandvlees voor een deel schoon te krijgen. Ik spuwde het uit en schudde mijn hoofd om het helder te krijgen. Langzaam werd het vertrek scherp, als je het een vertrek kon noemen. Ik was alleen en mijn polsen deden pijn en ik realiseerde me dat ze achter mijn rug vastgebonden waren. Een deur, half uit zijn scharnieren en open, was recht tegenover de plaats waar ik op de grond zat. Er doorheen kon ik een glimp opvangen van de zee verderop. Klaarblijkelijk was ik niet ver van waar ik aangespoeld was. Ik liet mijn ogen door het vertrek gaan.
  
  Een ingestorte tafel, twee gelijkelijk ingestorte stoelen en wat versleten kussens van schapenvacht namen het grootste deel van het meubilair voor hun rekening. Een kleiner tweede vertrek, kwam uit op waar ik me bevond en op de grond zag ik iets dat op opgerold beddengoed leek.
  
  Ik probeerde me te herinneren wat er was gebeurd, maar alles wat ik me voor de geest wist te brengen was een glimp van de steen en het vage besef dat die aan het einde van een ketting zat. Het was een primitief, maar hoogst doeltreffend wapen en plotseling zag ik Hawks gezicht aan de andere kant van het bureau in zijn kantoor op het AXE-hoofdkwartier in Washington.
  
  'Het is een vreemd oord, Marokko,' had hij gezegd. 'Ik ben er een tijdje gestationeerd geweest tijdens de laatste wereldoorlog. Ik zat in Casablanca toen Roosevelt en Churchill elkaar daar ontmoetten en probeerden om de Gaulle en Giraud tot samenwerking te brengen. Het is een waar kruispunt van de wereld, dat Marokko, waar het verleden in het heden voortleeft en waar het heden het verleden nooit vergeet.
  
  'Je hebt daar plaatsen en havens die door hun geografische ligging en eigen karakteristieken alles en iedereen schijnen aan te trekken. Het zijn echte prullenbakken voor de handige jongens van deze wereld. Hongkong is er zo een, Marseille ook. New Orleans was vroeger zo en Casablanca is er zeker één. Op sommige plekken is het heel toerisme bewust en op andere plekken heel negentiende-eeuws.'
  
  'U verwacht kennelijk moeilijkheden,' had ik gezegd. 'Die dekmantel die u en Special Effects verzonnen hebben.'
  
  'We weten niet wat en wie je daar tegen het lijf kan lopen. We weten alleen dat Karminian een eersteklas contactman is geweest, altijd met goed spul en altijd betrouwbaar. Zoals anderen van zijn soort moesten we betalen voor wat hij aanbracht, maar hij was verrekte nuttig.'
  
  Ik herinnerde me weer hoe Hawks staalblauwe ogen bewolkt waren geraakt en hoe die kleine rimpeling over zijn verweerde, puriteinse boerenkop trok. 'Pas goed op
  
  jezelf,' had hij gezegd. 'Het is een vreemd oord en er gebeuren daar vreemde dingen.'
  
  Ik huiverde en zijn gezicht dreef weg. Ik staarde weer door de lege deuropening. Ik rukte aan de touwen die mijn handen op mijn rug bij elkaar hielden. Ze gaven iets mee en ineens wist ik dat ik binnen een paar seconden vrij kon zijn, als ik ze tegen iets aan kon krijgen dat ook maar een beetje scherp was. Met het geroeste, gebroken scharnier van de deur zou het kunnen lukken.
  
  Ik probeerde net overeind te komen, toen ik de twee gestalten in de deuropening zag verschijnen. De eerste droeg een waterzak van geitenleer. Hij ging gekleed in de traditionele serwal, de wijde, slobberige broek die taps naar de kuiten toeliep, en een katoenen hemd.
  
  Zijn metgezel droeg de wijde, vaker voorkomende, mantel uit een stuk die djellaba heet. Allebei hadden zij een haveloze fez op hun hoofd. Het was een armoedig, scharminkelig tweetal. De eerste had maar één oog, aangezien het andere niets dan een ingevallen gesloten gat in zijn hoofd was.
  
  'Ach, ons duifje is wakker geworden,' zei hij genietend toen hij de geitenleren zak neerzette. De tweede, langer en magerder, kauwde hoorbaar op een handvol druiven en spuwde de pitten tussen zijn tanden naar buiten. Hij droeg mijn schildersdoos en liet die op de grond vallen met de duidelijke afkeer van een dief die iets heeft gevonden dat hij absoluut niet kan gebruiken.
  
  Eénoog ging voor me staan, zijn gezicht een leerachtig, gerimpeld stuk perkament.
  
  'Je hebt weinig geld,' zei hij. 'Dat hebben we al ontdekt.' Hij sprak slecht Frans, maar voldoende om te kunnen begrijpen. Daar mijn Frans heel wat beter was dan mijn Arabisch gaf ik hem daarin antwoord.
  
  'Waarom wil je een arme kunstschilder beroven?' vroeg ik.
  
  'Een kunstenaar die op weg is naar Casablanca om daar werk te vinden.'
  
  Hij glimlachte een rauwe, boosaardige glimlach. Zijn ene, goede oog had voldoende kwaadheid in zich voor twee.
  
  'Je bent geen arme kunstenaar,' zei hij. 'Iemand zal een hoop geld voor je betalen. Jij gaat ons vertellen wie en wij zullen jou aan hem verkopen.'
  
  Losgeld voor een gevangene, een van de oudste en door alle tijden heen gewaardeerde methode in de Moslimlanden. Stamhoofden lieten hun belangrijke gevangenen tegen losgeld vrij. Koningen hielden vijandige prinsen voor losgeld vast. Dieven hielden rijke mensen vast voor losgeld. Ik had niet gedacht dat iemand me verwachtte, en nu bleek dat mijn vermoeden juist was geweest. Deze twee waren niets anders dan sluwe opportunisten die me hadden zien arriveren en die nu van plan waren het onderste uit de kan te halen.
  
  Ik gooide er nog eens een ontkenning uit om mijn dekmantel wat te verstevigen.
  
  'Ik ben een gewone kunstenaar,' zei ik. 'Een Amerikaanse kunstenaar.'
  
  'Een arme kunstenaar komt niet in het holst van de nacht heimelijk vanuit zee op een vlot, om daarna met vuur zijn sporen te vernietigen,' antwoordde Éénoog sluw.
  
  Ik beantwoordde zijn sluwe blik grimmig. Er bestond geen enkele twijfel meer in mijn geest. Deze twee waren niets anders dan de Marokkaanse versie van een stel bandieten die toevallig op het juiste moment, op de juiste plaats waren.
  
  'Jammer voor jou dat je net aan land bent gegaan tegenover dit huisje waar wij toevallig zaten,' zei Eénoog. Hij glimlachte, tevreden over zichzelf.
  
  Ik had slecht nieuws voor hem. Misschien dat ik wat verrot geluk met dit alles had, maar het zou fataal worden voor hem en zijn handlanger. Ik kon het me niet permitteren dat iemand rond bleef lopen met het verhaal van een man die ze op een vlot uit zee hadden zien aankomen.
  
  Deze twee ellendelingen hadden zojuist in hun schunnige verlangen een mooie duit te verdienen een soort van zelfmoord gepleegd. Ze hadden hun eigen lot bezegeld. Wilhelmina zat nog steeds in mijn schouderholster en Hugo was nog steeds veilig aan mijn arm gebonden. Zoals de meeste derderangs dieven, waren ze niet goed in hun eigen 'stiel'. Degene die druiven aan het eten was, kwam voor me staan.
  
  Ik zag hoe hij zijn voet naar achteren trok, zorgvuldig mikte en toen schopte. De trap raakte me in mijn onderbuik. Golven van een misselijkmakende pijn schoten door me heen en ik sloeg achterover. Ik bleef zo liggen terwijl de pijnscheuten langzaam afnamen. De klootzak. Die stomme klootzak. Mocht ik al gewetensbezwaren hebben over wat me te doen stond, dan waren ze nu verdwenen. Ik voelde hoe zijn handen me weer overeind trokken.
  
  'Door wie word je verwacht, varkenszoon?' vroeg hij.
  
  Ik herinnerde mezelf eraan dat mijn beide handen nog steeds stevig op mijn rug gebonden waren. Om het nu in deze positie tegen hem op te nemen zou wat al te veel van het goede zijn.
  
  'Op het strand,' hijgde ik, 'in het zand waar ik aan land kwam, ik heb een buisje verstopt, een klein buisje. Haal het. Dat zal je alles vertellen wat je weten moet.'
  
  Eenoog sprak snel in het Arabisch tegen de ander. De lange schoot naar buiten, de djellaba achter hem aan wapperend, terwijl zijn benen voort maalden.
  
  Ik zag hoe hij achter het duin buiten de deur verdween. Zodra hij uit het gezicht verdwenen was richtte ik me tot de ander, terwijl ik iets dringends en stiekems in mijn stem legde.
  
  'Laat me gaan, dan vertel ik je waar ik geld heb verstopt,' zei ik. 'Je kunt zeggen dat ik je verraste en ben gevlucht.'
  
  'Je zegt me waar je dat geld hebt en dan laat ik je gaan,' antwoordde hij direct. Ik zag de sluwe zelfvoldaanheid in zijn ogen sluipen toen ik zijn aanbod in alle onschuld scheen aan te nemen.
  
  'Hier, in mijn hemd,' zei ik. 'Een speciale beurs die onder mijn linkeroksel is bevestigd.' Zoals ik had verwacht, greep hij die kans meteen aan.
  
  Hij liet zich op een knie zakken en bukte zich naar voren om in mijn hemd te tasten. Zijn adem stonk naar vis en knoflook. Toen zijn hand in mijn hemd verdween, haalde ik met mijn voet uit. De trap raakte hem middenin zijn kruis. Zijn mond vloog open in een zucht van pijn. Hij viel achterover en greep zich vast met beide handen.
  
  Ik was al overeind en liet een schoen hard tegen de zijkant van zijn hals neerkomen. Zijn lichaam verstrakte, trok tweemaal en lag toen stil. Ik zag de gesprongen aderen van zijn hals de huid van zijn kaak al kleuren. Met mijn voet rolde ik hem tegen de muur en liep toen naar de deur en de geroeste scharnier. Ik drukte mijn polskluisters er tegenaan en schuurde ze langs de ruwe kant. Binnen enkele ogenblikken begaven ze het. Mijn handen kwamen vrij en ik dook uit de deuropening net op het moment dat de ander van het strand weer omhoog kwam snellen.
  
  Ik wachtte naast de deuropening toen hij kwam binnenstormen, schreeuwend in een mengeling van Frans en Arabisch. Ik raakte hem met een vuist in zijn maag waardoor hij dubbelsloeg. Een harde, opwaartse stoot joeg hem naar het andere einde van het vertrek. Ik pakte een van de kapotte stoelen en sloeg die op zijn hoofd aan stukken. Hij lag in elkaar gevouwen met ingeslagen schedel te wachten tot de dood het overnam.
  
  Ik pakte mijn schildersdoos en controleerde de inhoud.
  
  Alles was er.
  
  Ik ging de zonneschijn in en liep de weg naar Casablanca af. Glen Travis, kunstschilder, was weer op weg, maar de tijdelijke onderbreking had zijn educatieve invloed gehad. Het had geleerd dat het in dit land niet verstandig was al te ver van Nick Carter, Killmaster N3, af te dwalen.
  
  De weg liep rechtstreeks langs de kust en was, hoewel heet, schilderachtig. Ik zag mannen met tulbanden en vrouwen met sluiers, boeren die hun kudde geiten en schapen hoedden. In een dorp waar ik doorheen kwam was het kennelijk souk, marktdag.
  
  Een groepje kooplieden en boeren hadden hun kramen opgezet en waren druk bezig met kopen, verkopen en handeldrijven. Ik stopte om wat kesrah, het voedzame Marokkaanse brood, te kopen van een gesluierde vrouw. Het was nog warm en ik knabbelde erop onder het lopen. Ik zag kleding die zowel Arabische als westerse invloeden had.
  
  Ik zag de moderne gebouwen van Casablanca aan de horizon opdoemen, en naarmate ik dichterbij kwam zag ik steeds meer meisjes in overhemden en spijkerbroeken, en zelfs een paar mini-rokken, die naast andere vrouwen in de traditionele haik voortliepen. En ik begon me te realiseren dat dit symbolisch was voor de stad zelf; het oude en nieuwe vermengd, naast elkaar bestaand en elkaar vaak volkomen negerend.
  
  Het bleek dat de schildersdoos een soort van merkteken was en ik ontdekte dat ik aarzelende blikken ontving, voornamelijk van jonge meisjes. Ik kon wel zien dat het leven van een kunstenaar beslist veel aantrekkelijke kanten had en ik moest mezelf voor ogen houden dat de rol een dekmantel was en niet een gouden gelegenheid. Ik moest andere dingen nastreven, namelijk zien ene Anton Karminian te vinden, exporteur en importeur.
  
  Hawks staalblauwe ogen flitsten op voor me en ik kon zijn stem horen terwijl ik over de stoffige weg voort sjokte. 'Karminians laatste bericht was dat hij iets groots te pakken had,' had hij me over het bureau heen verteld. 'Hij wilde dat iemand speciaal contact met hem opnam voor verdere informatie. Dat betekende natuurlijk dat hij over een echte smak geld wilde onderhandelen. Maar het betekende ook dat hij echt iets te pakken had. Hij heeft ons nog nooit valse informatie versjacherd.'
  
  'En dat was het laatste wat u van hem hoorde?' had ik eraan toegevoegd.
  
  'Juist, Nick,' vervolgde Hawk. 'Hij heeft nooit het daarop volgende contact met ons gemaakt. Hij is gewoon verdwenen. Ik ruik dat er iets mis is gegaan. Onze pogingen contact met hem op te nemen, zijn allemaal mislukt. Die oude botten van me kraken, en dat betekent moeilijkheden.'
  
  Ik liet die oude botten maar voor wat die waren. Hawk was één van die leeftijdsloze mensen. De 'oude botten' was een eufemisme voor één van de scherpste neuzen voor moeilijkheden op de planeet aarde. Steeds weer was ik betrokken geweest bij dat persoonlijke analysesysteem dat hij voor AXE aan het werk zette.
  
  'Dat deel van de wereld is verbazend rustig voor ons geweest,' had hij gezegd. 'Och, de Israëli's en de Arabieren hebben wat gedold aan de andere kant van Afrika en de Russen zitten overal, waarbij ze proberen de zaak zoveel mogelijk op te jutten, maar Noordwest-Afrika is rustig gebleven.
  
  Marokko is bijna een soort van islamitisch Zwitserland geworden, een trefpunt, een neutraal gebied. Feitelijk heeft het hele Mediterrane bekken zich verhoudingsgewijs kalm gehouden. En nu dit. Het zint me niets.'
  
  Hawks gezicht vervaagde en ik dacht aan de taak die voor me lag. Vind de man Karminian - als hij gevonden kan worden. Misschien hield hij zich schuil. Misschien was hij dood. Kon ik hem niet vinden, dan moest ik proberen te ontdekken wat hij had ontdekt en daar contact over opnemen met Hawk. Een reeks gesloten deuren in een vacuüm. Een opeenvolging van vragen die lagen opgestapeld in een man die slechts van naam bekend was.
  
  Ik had de buitenwijken van de stad bereikt en liep met een zekere nonchalance. Ik liep over de Boulevard Moulay Abderhaman langs de haven, de waterkant met zijn rijen en rijen schepen die in een achteloze verwarring tegen elkaar aan lagen. Tankers, vrachtvaarders, passagiersschepen, schepen uit alle landen van de wereld, de smetteloos schone, pas geverfde en de geroeste oude veteranen van miljoenen beukende golven.
  
  De kaden, zoals alle kaden, waren een verzamelplaats van kisten, kratten, vaten en balen. Casablanca, Dar-el Beida in het Arabisch. Het waren de Portugezen geweest die de stad in de zestiende eeuw als eersten de naam het Witte Huis hadden gegeven. Ik bemerkte dat de medina, de Arabische wijk, de drukke, krioelende, wriemelende massa mensen, aan de haven grensde. Ik glimlachte inwendig toen ik met mezelf wedde dat een verrekte hoop lading rustig zijn weg vond in de stampvolle souks van de medina.
  
  Ik liet de haven links liggen en stak de boulevard over bij het Place Mohammed V naar de Rue Quedj, waar volgens mijn instructies Karminian zijn winkel had. Ik vond die vrij snel, met luiken voor de ramen en afgesloten. Ik ging achterom, liep een kleine souterraintrap af en vond een zijdeur. Ik zette mijn schildersdoos neer en probeerde de deur. Hij bleef dicht maar bewoog een beetje. Het slot was eenvoudig en binnen een paar minuten had ik het open. De winkel stond vol met vazen, beelden, schilderijen en bric-a-brac van een importeur van objets d'art. De zaak had de muffe geur van een kleine ruimte die minstens een week gesloten was geweest. Ik vond er niets en vertrok op dezelfde wijze als ik binnengekomen was, terwijl ik de deur weer achter me op slot deed.
  
  We wisten dat hij niet ver daar vandaan een flat had, en dat werd mijn volgende halte. Het gebouw was een geval van twee verdiepingen met een buitentrap, een oud, smal bouwsel met de gebruikelijke ronde doorgangen.
  
  De deur van zijn flat zwaaide zachtjes open toen ik klopte. Voorzichtig ging ik naar binnen en onmiddellijk zag ik dat de boel grondig doorzocht was. Kleren lagen overal verspreid, persoonlijke bezittingen her en der, het meubilair was omgegooid en de laden waren op de vloer geleegd.
  
  Ik doolde door de drie kleine kamers waaruit de flat bestond. In de woonkamer gaf een raam uitzicht op de straat. Het scheen dat ik niet de enige was, die op zoek was naar Karminian. Maar ik moest mezelf voor ogen blijven houden, dat deze rotzooi het resultaat kon zijn van een gewone huis-tuin-en-keuken beroving. Dat zou heel goed kunnen, maar ik slikte het niet.
  
  Mijn zesde zintuig vertelde me iets anders en wat ik zag vertelde me ook wat anders. Als Karminian vertrokken was om zich schuil te houden, dan had hij dat heel snel gedaan en hij had bijna niets van zijn kleding meegenomen.
  
  Toen ik het slot onderzocht, zag ik dat het niet was geforceerd maar gewoon geopend met een loper. Ik sloot de deur en ging zitten, terwijl ik een bundel lakens opzij schoof en nadacht wat ik vervolgens moest doen. Het besluit werd gevormd door twee dingen die ik vond. Het eerste was een adresboekje dat naast een omgekeerde la lag. Er stonden maar een paar namen in, voornamelijk die van andere importeurs of van kopers. Maar er stond een naam in: 'Athena' met een telefoonnummer erachter. Beide sloeg ik in mijn geheugen op.
  
  Toen zag ik naast een asbak een lucifersmapje in mijn richting loeren. 'The Club Bedouin' stond erop. 'Rue du Kassim 25'. Ik maakte het mapje open en las de mededeling aan de binnenkant van de flap. 'De Exotische Athena', las ik. 'De Schone Athena.'
  
  Ik liet de schildersdoos in de flat achter, stak twee tubes verf in mijn zak en ging op weg naar de Club Bedouin. Ik was veel te vroeg voor de avondfestiviteiten, maar het lukte me met de barman te spreken. Hij was erg behulpzaam en bevestigde dat Karminian een regelmatig bezoeker van de Club was en zich voortdurend in gezelschap bevond van Athena, de exotische danseres. Karminian, zei hij, was een naar buiten levend mens, een gezelligheidsdier. Ik zei tegen hem dat ik terug zou komen om Athena te spreken en wandelde terug naar Karminians flat.
  
  In mijn hoofd vormde zich een idee en ik liet me daar snel door meeslepen. Ik vroeg me af waarom ik niet in Karminians flat zou logeren, in plaats van me te verstoppen in een of ander hotel. Als ik de tijd had om het huis eens goed te onderzoeken, dan zou ik misschien nog andere aanwijzingen ontdekken. En, wat veel intrigerender was, misschien gebeurde er wel iets uit zichzelf.
  
  Ik nam een snel besluit en gebruikte de rest van de middag om het huis op te ruimen. Tegen de tijd dat ik klaar was om terug te gaan naar de Club, zag het huis er heel netjes en presentabel uit.
  
  Hoewel de Club Bedouin nou niet bepaald een dievenhol was, zat het er niet ver vandaan. Maar ik deed een das om uit concessie aan hun gevoel voor en verlangen naar waardigheid. Ik kreeg een plaatsje aan het hoofd van de bar te pakken met een goed uitzicht op het kleine podium. Ik zat twee zangers uit en een miserabele goochelaar, wiens beste truc eruit bestond zichzelf te laten verdwijnen aan het einde van zijn act.
  
  Toen kwam Athena op in de gebruikelijke werveling van sluiers die slechts voor een deel een met juwelen afgezette beha en een slipje vol lovertjes bedekte. In het wisselende licht was het moeilijk haar eens goed te bekijken en de zware make-up hielp ook al niet veel. Maar toen ze sluiers begon af te werpen, werd het duidelijk dat ze een stevig, jeugdig lichaam had, net iets te kort van boven om werkelijk gracieus te zijn, maar met mooie, ronde, hoge borsten.
  
  Overal ter wereld had ik exotische danseressen gezien. De goede buikdanseressen hadden, als ze hun chique naam niet gebruiken, een natuurlijke vloeiende lijn en een aangeboren gratie. De rest probeerde dat zo ongeveer te benaderen en nooit meer dan dat.
  
  Athena, zo besloot ik al snel, behoorde tot de laatste groep. Ze deed alles wat ze allemaal doen, de zinnelijke houdingen, het deinen van de heupen, het draaien van de buik, het golven, het gesimuleerde orgasme, alles. Maar in mijn boekje kreeg ze een tien voor vlijt. En dat was alles. De natuurlijke danseressen bewezen zich binnen een paar minuten. De anderen bewezen slechts dat ze imiteerden, sommigen beter dan de anderen, maar ze bleven imiteren.
  
  Maar het publiek in de Club Bedouin bestond alles behalve uit kenners, en ze vraten alles. Ten slotte, flink bezweet en slechts gekleed in beha en slipje, beëindigde ze haar dans en verdween door een kleine deur achterop het podium. Ik liet mijn drankje staan, volgde langs de muren van de Club en kwam achter het toneel uit.
  
  Dat 'achter het toneel' bestond uit een gore, trieste gang met een deur die openstond naar een steegje en een deur rechts die gesloten was. Ik klopte beleefd op de gesloten deur en wachtte. Binnen een paar ogenblikken werd hij geopend en Athena gluurde door een kier, argwanend en voorzichtig. Ze was nog in kostuum, maar had haar valse wimpers verwijderd. Zonder die wimpers en van dichtbij zag ze er veel jonger uit en veel minder als de femme fatale. Haar ogen waren zacht en blauw.
  
  'Ja?' zei ze. 'Wat wil je?' Ze sprak met een zwaar Grieks accent.
  
  'Ik wil even met je praten, als het kan,' zei ik bij wijze van opening.
  
  'Waarover?' vroeg ze, terwijl ogenblikkelijk argwaan in haar stem door klonk.
  
  'Over iemand die je kent,' zei ik glimlachend, terwijl ik probeerde haar op haar gemak te stellen. 'Anton Karminian.'
  
  'Ik weet niets over hem,' reageerde ze, maar ik merkte de flits van angst op die door haar heen ging. Ze wilde de deur dichtgooien, maar ik kreeg een voet op de drempel en wist hem open te houden.
  
  'Alsjeblieft,' zei ik rustig. 'Ik zoek hem en ik dacht dat jij me misschien zou kunnen helpen.'
  
  'Nee, nee,' zei ze boos. 'Ik weet van niets.' Weer probeerde ze de deur dicht te slaan, maar ik had mijn voet nog steeds daar. Ze probeerde mijn voet weg te duwen met die van haar, maar mijn voet liet zich niet duwen.
  
  Plotseling rukte ze de deur open en boog zich naar buiten.
  
  'Jimmieieie!' gilde ze zo hard ze kon. Ik draaide me om en zag 'Jimmieieie' van achteruit de club te voorschijn komen, een grote, vlezige gestalte met de deinende gang van een ex-bokser.
  
  Ik had dit soort vele keren eerder ontmoet. Elke luizentent had er zo één als uitsmijter. Hij stelde ook geen vragen, wat eveneens kenmerkend was voor zijn soort. Hij nam slechts het gebeuren op, kwam tot zijn oogkleppen-conclusie en viel aan.
  
  Ik wist dat elke poging iets te verklaren slechts een pure verspilling van energie en adem zou zijn. Maar ik wist ook dat Athena veel te onwillig was om over haar vriend Karminian te praten. Ik was van plan uit te vinden waarom. Ik liet me door Jimmy bij de kraag vatten en naar de uitgang naar de steeg werken. Ik bood slechts symbolisch verzet. 'Hou op,' zei ik. 'Ik wilde alleen maar met haar praten.'
  
  'Kop dicht, zwerver,' snauwde hij. Ik zuchtte in stilte. Iedereen moest doen wat hem te doen stond, ik incluis. Toen we de steeg bereikten, zette ik mijn voeten schrap op de grond, hield me stijf en had met een snelle beweging een dikke arm in een judogreep. Ik draaide en hij zeilde de steeg in waar hij op zijn knieën neerkwam.
  
  Ik zag de uitdrukking van verbijstering op zijn geteisterde gezicht toen hij overeind begon te komen. Hij was groot en ongetwijfeld was er nog een royale hoeveelheid spieren onder de laag vet die hij met zich meezeulde, maar hij was schandelijk uit conditie. Bovendien kon ik zien dat hij niet voldoende reflexen had om meer te zijn dan een derderangs bokser. Hij kwam op me af, nu voorzichtiger. Hij liet een stoot los die ik met gemak ontweek. Weer probeerde hij er één en ik dook weg. Hij maakte een paar bewegingen met zijn handen, deed uit gewoonte een shuffle en probeerde twee harde slagen, een linkse en een rechtse hoek. Ik pareerde ze en week terug. Toen maakte ik een schijnbeweging en ging van start alsof ik van plan was te proberen langs hem heen te schieten. Hij dook op me, maar ik was er niet. Ik was naar achteren gesprongen, en toen zijn duik hem langs me heen wierp, kwam ik achter hem te voorschijn, zette mijn schouder in zijn rug en stootte hard naar voren. Hij smakte tegen de muur en ik hoorde het kraken van zijn hoofd tegen het baksteen.
  
  Ik stapte naar achteren en hij zakte langzaam op de grond, als een jutezak die zijn inhoud uitstort.
  
  Ik draaide me net op tijd weer om naar de Club om de deur van Athena's kleedkamer open te zien gaan en een flits van groen die door de gang in de andere richting verdween. Ik rende en vond nog een uitgang die op een andere steeg uitkwam. Ik ving een glimp op van een groene jas die de hoek om schoot en ging er achteraan.
  
  Ze liep in de richting van het park achter de Boulevard Rachidi toen ik haar inhaalde. Ik greep haar pols en draaide haar om. Ik was van plan haar weer kalmerend toe te spreken toen ik haar hand uit haar tasje te voorschijn zag komen met de glans op het lemmet van een zakmes. Athena haalde uit naar mijn hand die haar pols vasthield en ik liet snel los. Ze bleef met het kleine mes staan, haar ogen een mengeling van angst en woede.
  
  'Laat me met rust,' zei ze met dat vreemde accent van haar.
  
  Ik haalde mijn schouders op en begon achteruit te lopen. Even zag ik haar ontspannen en ik hoefde niet meer te hebben dan dat ogenblik. Ik dook naar voren, greep haar pols en draaide. Het mes viel uit haar hand. Ze snakte naar adem van de pijn.
  
  'Auw, godverdommese klootzak,' riep ze in zuiver Amerikaans. 'Vuile schoft, laat me los!'
  
  'Nou, nou,' zei ik zonder haar pols los te laten. Ik had haar omgedraaid zodat haar rug tegen mijn borst lag en ik hield haar arm achter haar rug omhoog geduwd. Ik keek neer op haar vertrokken gezicht. 'Wat is er met Athena gebeurd, de Schone van Athene?'
  
  'Laat me los, smerige schoft,' siste ze. Ze schopte met haar hak langs mijn enkel en schaafde mijn vlees.
  
  Ik liet een gil los, draaide haar snel rond en greep haar bij de keel. Er stond een plotselinge doodsangst in haar ogen te lezen.
  
  'Je gedraagt je, of ik maak gehakt van je,' snauwde ik. Athena kende het leven en ze las de boodschap in mijn ogen. 'Ik wil alleen maar een paar antwoorden,' voegde ik eraan toe. 'En ik zal ze krijgen ook, zus.'
  
  'Geen harde aanpak?' vroeg ze angstig.
  
  'Tenzij je me ertoe dwingt,' antwoordde ik. Ik liet haar los en ze stapte achteruit, haar ogen combineerden haat met respect.
  
  Ik merkte dat ze een zijden mini-jurk had aangetrokken, donkerroze, en ze, gokte ik, had niet de tijd genomen voor iets anders. De puntjes van haar tepels staken heerlijk naar voren onder de zijde en vormden kleine, spitse heuveltjes. Zelfs zonder beha waren haar borsten hoog en vol.
  
  'Je bent Amerikaan,' zei ze, terwijl belangstelling in haar stem sloop. 'Wat wil je?'
  
  'Alleen maar wat informatie,' antwoordde ik.
  
  'Dat zeiden zij ook,' sprak ze bitter.
  
  'Zij?' vroeg ik en ze keek zenuwachtig om zich heen. 'Luister,' zei ze, 'mijn huis is hier maar twee straten vandaan. Als je wilt praten, laten we dan daar naartoe gaan. Ik blijf hier niet op dit uur rondhangen.'
  
  'Begin maar vast te lopen,' zei ik. Ik begon met haar op te lopen en wierp een blik op haar aardige gezichtje. Zonder de zware make-up had ze een gezicht dat eens, wist ik zeker, lieftallig en mooi was geweest. Het was nog steeds redelijk mooi, maar er was iets hards in gekomen. Ik schatte haar niet veel ouder dan vijfentwintig.
  
  'Weet je wel zeker dat je me genoeg vertrouwt om me mee naar jouw huis te nemen?' vroeg ik ietwat boosaardig.
  
  Ze keek naar me op.
  
  'Nee, ik weet het niet zeker,' zei ze. 'Maar ik waag het erop. Misschien dat je het als Amerikaan wat kalm aan zal doen. Bovendien heb je iets anders. Je bent niet zoals die gebruikelijke zwervers hier en je bent ook geen toerist die uit is op een goedkoop nummertje.'
  
  'Ik ben kunstenaar,' zei ik. 'Een rondtrekkend kunstschilder. Aangezien je niet uit het exotische Athene afkomstig bent, waar kom je dan wel vandaan?'
  
  'Ik kom uit het exotische Akron, Ohio,' gromde ze. 'De volgende vraag ken ik uit mijn hoofd, vader. Wat doe ik hier?'
  
  'Goed geraden,' zei ik. 'Wat is het antwoord?'
  
  'Niets betoverends,' zei ze, 'dat kan ik je wel vertellen. Ik was op tournee met een kleine groep. Ik ontmoette hier een knaap en raakte aan hem verslingerd. Ik bleef bij hem toen de groep vertrok. Een tijdje later ontdekte ik dat hij nooit voor langere tijd plannen voor ons had gemaakt. Dat ontdekte ik op een ochtend nadat hij hem gesmeerd was, met elke cent die ik bij me had.'
  
  'En sindsdien heb je nooit meer iets van hem gehoord,' vulde ik aan.
  
  'Hoe raadje het zo,' zei ze bitter. 'Ik kreeg een baan bij de Club Bedouin. Het was de enige zaak die me aan wilde nemen zonder een permanent visum of een plaatselijke artiesten-vergunning. Ze zijn niet zo lastig bij de Club Bedouin en het was een baan en ik was er dankbaar voor. De oude Turk die de zaak drijft bestaat alleen maar uit handen, maar hij is ongevaarlijk. Ik heb geprobeerd net zoveel te sparen dat ik hier weg kan.'
  
  We hadden haar huis bereikt en ze ging me voor naar haar flatje op de eerste verdieping. Het bestond ook uit drie kamers, maar het was kleiner dan de flat van Karminian en heel wat meer vervallen.
  
  Athena gooide haar jas uit en ik zag de fijne, stevige vorm van haar lichaam. Haar benen, een beetje kort bij de kuiten, waren goed gevormd, jeugdig en aantrekkelijk. De roze jurk zat strak om haar lichaam gesloten en er was zelfs niet de vage lijn van een bikinislipje te bespeuren. Ik was nu ook zeker van de beha, door de wijze waarop haar volle borsten ongehinderd en prikkelend onder de zijde heen en weer zwaaiden.
  
  'Wat is je echte naam?' vroeg ik.
  
  'Aggie,' zei ze snel. 'Aggie Foster. God, ik heb het al zo lang niet meer gezegd, dat het me grappig in de oren klinkt.'
  
  'Goed, Aggie,' zei ik, 'waar is je vriend, Karminian?' Ogenblikkelijk zag ik de argwaan in haar ogen flitsen.
  
  'Ik weet het niet,' zei ze. 'Wat wil je over Anton weten? Wie ben je? Ik weet zelfs niet hoe je heet.'
  
  'Ik vertelde je dat ik kunstschilder ben,' zei ik. 'Ik heet Glen. Glen Travis. Je vriend Karminian heeft over de post een aantal schilderijen van me gekocht, maar hij heeft me nooit betaald. Dus ik kwam hierheen om dat te innen en ontdekte dat hij verdwenen was. Ik wil mijn geld.'
  
  Ze bestudeerde me, terwijl haar achterbuurt-intuïtie overwerk deed om tot een beslissing over me te geraken.
  
  'Je kunt me geloven,' zei ik achteloos.
  
  'Ik denk het, zei ze ten slotte. 'Ik heb nooit eerder een kunstschilder ontmoet, maar jij bent niet bepaald het idee wat ik ervan had. En je pakte Jimmy aan als een beroeps.'
  
  'Ik bokste vroeger,' zei ik minzaam. 'Zo verdiende ik geld voor mijn kunstlessen.'
  
  Ze ging in een diepe stoel zitten en haar jurk kroop tot halverwege haar dij toen ze haar benen over elkaar sloeg. Ik dacht eraan dat ze gewoon er heel wat sexier en beter uitzag dan op het toneel. Maar of ze mijn verhaal wel helemaal geloofde, was onbelangrijk. Dat van haar slikte ik nog niet.
  
  'Waar is Karminian?' vroeg ik opnieuw. 'Volgens mij weet je het.'
  
  De plotselinge bezorgdheid in haar ogen was heel echt toen ze antwoord gaf.
  
  'Nee, ik weet het niet, eerlijk niet,' zei ze. 'Hij vertrok ineens. Hij vertelde me dat hij onverwachts wegmoest, voor zaken, en dat was het laatste dat ik van hem hoorde. Ik maak me zorgen over hem. Anton was het enige aardige dat me de afgelopen jaren overkwam.'
  
  Ik besloot dat ze misschien de waarheid vertelde. Ze was niet slim genoeg om een goede leugenaarster te zijn.
  
  'Je zei zoiets dat iemand anders nog navraag naar hem deed,' zei ik.
  
  'Wie?'
  
  'Vier mannen,' zei ze huiverend. 'Gore schoften met een soort van accent. Ze geloofden me niet en zeiden dat ze terug zouden komen, tenzij ik me dingen zou herinneren. Ze maakten me doodsbang. Ze wilden maar niet geloven dat ik niets wist.'
  
  Ik leunde naar achteren en mijn hersenen draaiden op volle toeren. Het bewees wat ik had vermoed. Karminians flat was niet door gewone dieven doorzocht. Ik had gezelschap in mijn zoektocht naar hem. Maar wilde ik hem vinden, dan moest ik meer over hem weten.
  
  Al lang geleden is men erachter gekomen, dat de mens een gewoontedier is. Ook als hij zich schuilhoudt, zal zijn fundamentele gedragspatroon te voorschijn komen. Hij kan zijn haar veranderen, zijn naam, zijn uiterlijk en zijn vrienden, maar niet zijn fundamentele ik. Het was een waarheid die aan elke politiemacht ter wereld bekend was.
  
  'Je vriend Karminian,' zei ik terloops. 'Hoe was hij werkelijk? Een heleboel schijnen hem graag te willen vinden.'
  
  Ik zag hoe haar ogen plotseling zacht en vol gevoel werden, en dat de harde lijn uit haar gezicht verdween. In haar droefgeestigheid kwam haar jeugdige lieflijkheid voor even terug.
  
  'Hoe was Anton eigenlijk,' mijmerde ze hardop. 'Dat is niet zo moeilijk. Hij was een en al plezier als ik plezier nodig had en hij was goed voor me. Hij dronk graag en veel, maar hij was nooit een kleffe dronkaard. Een paar keer per week gingen we uit, als ik klaar was in de Club. Dan bezochten we bijna alle tenten die de hele nacht open zijn.'
  
  'Anton was gek op wat hij le hot jazz noemde. Hij kon er uren naar luisteren en hij leerde me een boel. Ik herinner me hoe hij naar oude platen luisterde en me op kleine dingen wees. Het belang van hoe Benny Goodman een loopje speelde of de wijze waarop Louis Armstrong fraseerde. Hij leerde me veel. Hij leerde me zelfs voldoende Frans om me hier in Casablanca wegwijs te maken. Hij hield van mensen en plezier. Ik wou dat hij terug kwam.'
  
  Ik noteerde in gedachten wat ze me verteld had. Het waren belangrijke stukjes informatie. Hij was een gezelligheidsmens, een jazz-fan en een zware drinker, allemaal gewoonten die zich moesten doen gelden.
  
  'Wie weet er misschien nog meer over hem?' vroeg ik. 'Hij moet nog andere vrienden hebben gehad.'
  
  Athena leunde achterover in haar stoel waardoor haar tepels hard tegen de zijde stof drukten, tweelingpuntjes vormend die daar onmiskenbaar onbelemmerd hun gang konden gaan. Ze was zich kennelijk niet bewust van de vooruit priemende prikkeling van haar borsten.
  
  Ik dwong mijn gedachten terug naar het onderwerp dat we bespraken, Karminian, de verdwijnende importeur.
  
  'Kijk, schat,' zei ik sussend. 'Misschien zit hij in moeilijkheden. Misschien heeft hij hulp nodig en is hij daarom verdwenen. Als ik hem kan opsporen zal ik het je laten weten.'
  
  Het was geen subtiele zet, maar hij trof doel. Ze voelde echt iets voor die gast en haar gezicht weerspiegelde onverhulde ongerustheid.
  
  'Ik weet het,' zei ze. 'Daar blijf ik maar steeds aan denken. Goed, ga naar Yoessif ben Kashan, de kledenkoopman in de Arabische wijk. Anton sprak vaak over hem. En de barman van Chez Caliph op de Boulevard Zerktouni.'
  
  'Bedankt, Athena,' zei ik, 'of moet ik je Aggie noemen?' Ze dacht er een ogenblik over na en glimlachte toen. Het was de eerste keer dat ze lachte sinds ik haar had ontmoet en er school een grote treurigheid in.
  
  'Zeg jij maar Aggie,' zei ze. 'Want jij bent Amerikaan en ik ben al zo lang geen Aggie meer genoemd.'
  
  Ik stond op en nam haar stevige, kleine lichaam gulzig in me op, terwijl mijn ogen bleven dralen op de scherp omhoog gerichte punten van haar borsten.
  
  'Ik dacht dat kunstenaars een vrouw anders bezagen,' zei ze rustig.
  
  'Hoe bedoel je "anders"?' vroeg ik grijnzend. Ik wist verdomd goed wat zij bedoelde.
  
  'Anders,' herhaalde ze. 'Meer alsof het niets betekent.'
  
  'Alleen als ze die schilderen, liefje,' grijnsde ik. 'En soms zelfs dan niet. Het betekent altijd wat. Wij, kunstenaars, waarderen schoonheid. Schoonheid windt ons zelfs nog meer op dan gewone mensen.'
  
  'Wind ik je op?' vroeg ze, terwijl haar vrouwelijke ijdelheid ogenblikkelijk op de voorgrond sprong, die eeuwig vrouwelijke ingebouwde behoefte om begerenswaardig te zijn.
  
  'Wat denk je?' kaatste ik. Ik had zin haar te vertellen dat ik heel graag dat stevige, kleine lichaam op het bed wilde smakken om de vormen en heuvels te onderzoeken en te zien of dat exotische dansnummer van haar in werkelijkheid vertaald kon worden. Maar ik bedwong mezelf, terwijl ik de groeiende belangstelling in haar ogen zag. Ik wilde dat die bleef groeien, voor even tenminste.
  
  Misschien dat ze me alles over Karminian had verteld wat ze wist, misschien niet. Daar wilde ik achter zien te komen. Ik was lichtelijk verbaasd over haar antwoord op mijn vraag, maar dan was het weer alleen maar een ander facet van die vrouwelijke behoefte.
  
  'Zou je me willen schilderen?' vroeg ze verlegen terwijl ze me schuins aankeek.
  
  'Ja,' zei ik, 'laten we er morgen verder over praten.'
  
  Ze knikte en haar ogen stonden niet langer argwanend en verdedigend.
  
  Ik schoot lekker op met Aggie Foster. Ik hoopte dat ik het er net zo goed zou afbrengen met het vinden van haar vriendje.
  
  Steeds meer raakte ik ervan overtuigd dat het niet louter een kwestie zou zijn van hem te vinden, maar een wedstrijd wie hem het eerste zou vinden. Wat Karminian ook te pakken mocht hebben gekregen, dat 'iets groots' waarvoor hij contact had opgenomen met Hawk, omvatte meer mensen dan ik me realiseerde.
  
  Aggie keek me na toen ik de trap afliep en ik wist dat ze nu al zat te wachten op mijn volgende bezoek. Dat was altijd de beste manier om hen achter te laten, wachtend, verlangend, geboeid.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 2
  
  
  
  
  Ik sliep goed nadat ik als voorzorgsmaatregel een tafel tegen de deur had geschoven, 's Ochtends begon ik de flat en Karminians spullen met een vlooienkam te doorzoeken, waarbij ik begon aan een kant van de woning en nauwgezet elke centimeter onderzocht.
  
  Mijn eerste verrassing was zijn collectie platen die op een stapel lag naast een kleine, draagbare platenspeler van Amerikaanse makelij. Naar wat Aggie Foster me over de man had verteld, verwachtte ik een verzameling goede jazz, Muggsy Spanier, Pee Wee Russell, Buck Clayton, Goodman, Armstrong, Eddie Condon, toch tenminste de groten.
  
  In plaats daarvan waren het platen van Bach, Mozart, Palestrina, Scarlatti en wat Gregoriaanse gezangen. Veel van de albums hadden in een prachtig vrouwelijk handschrift korte boodschappen: 'Anton, ik zag dit liggen en moest het voor je meenemen'. Of, 'Hoop dat het je bevalt'. Ze waren allemaal getekend met 'Marina'.
  
  Wat deed een jazz-fanaat, een vurige aanhanger van le hot jazz, verdomme met alleen maar een collectie klassieke platen, en dan ook nog de barokke klassieken? Natuurlijk vroeg ik me af wie 'Marina' was. Ook vond ik een verzameling pijpen. Kennelijk was Karminian een pijproker en, als zovele pijprokers, tevens een soort van verzamelaar van pijpen. Ook had hij een goede voorraad drank in een kast
  
  en ik maakte voor mezelf een lekkere, koude martini als lunch.
  
  De rest van de flat leverde niets op dat me van belang leek. Ik besloot een paar aanwijzingen te volgen die Aggie me had gegeven, te beginnen met Yoessif ben Kashan, de kledenkoopman.
  
  De medina, de Arabische wijk van Casablanca, was een krioelende, duwende, overvolle, kleurrijke plek. Het rook er naar te veel mensen die in te weinig ruimte samengeperst worden en naar een verscheidenheid aan voedsel dat aan honderden kleine kraampjes gesleten werd. In de medina leek het alsof het iedere dag souk was, de markt een voortdurende, jachtige aangelegenheid.
  
  Ik baande me een weg langs vrouwen in lange gewaden en toeristen, mannen in djellaba en in westerse zakenkostuums. Ik kwam langs een vrouw die harira verkocht, een hete soep die werd gekookt in enorme ijzeren ketels, en andere die mechoui kookten, een soort van Marokkaans barbecuehapje van schapenvlees geroosterd boven hete sintels.
  
  Tapijten, koper, messing, leer en glaswerk werden vanuit honderden felgekleurde kramen en tenten uitgevent. Op sommige plaatsen werd ik door de menigte voortgeduwd, geschoven en uit model geperst, en boven alles uit klonk het geschreeuw van stemmen die verheven werden bij het handelen of ruziën, de enig aanvaardbare manier van zakendoen in Marokko.
  
  Het lukte me de weg te vragen en ik hoorde dat Yoessif ben Kashan niet één van de reizende handelaren was die naar de medina kwamen. Hij had een winkel, een permanente vestiging, die ik uiteindelijk vond. Het was een houten gat in de muur, volgehangen met kleurige Marokkaanse tapijten.
  
  Ik zag ze uit de bergen van de Midden-Atlas, geweven in tinten van beige, roodbruin en bruin. Die uit de Chicaqua ofte wel de Hoge Atlasketen waren vuurrood en oker, en de kleden van de Sahara waren gedempt rood, wit en blauw. De lijnpatronen en motieven deden denken aan die van de Zuid-Amerikaanse Indianen.
  
  Ik leerde al snel dat Yoessif ben Kashan niet alleen tapijtenkoopman was, maar ook een menselijke gids voor de geneugten van de medina. Hij boog toen ik binnenkwam, waarbij zijn tarboosh, de traditionele rode fez, bijna de grond raakte. Hij droeg een serwal met aan zijn voeten babouches, de zachte, sierlijk geborduurde Marokkaanse sloffen.
  
  'Salaam,' zei hij, zijn gezicht zacht, rond en engelachtig. Hij had een bijpassend kogelrond buikje. 'U bent gekomen om mijn prachtige kleden te bewonderen?'
  
  'Salaam,' antwoordde ik. 'De kleden zijn inderdaad schitterend, maar ik kom om een andere reden naar Yoessif ben Kashan.'
  
  Zijn oogjes vernauwden zich een ogenblik en zijn ronde gezicht brak open in een glimlach.
  
  'Ach! U zoekt de geneugten van de medina' zwijmelde hij.
  
  'Meisjes natuurlijk. Eén? Twee? Of misschien een heleboel? Misschien eunuchs, zo zacht en lief als meisjes?'
  
  Ik stak mijn hand op om hem het zwijgen op te leggen. 'Nee, nee,' wierp ik ertussen toen ik ruimte vond in zijn woordenstroom. 'Ik zoek iemand en men heeft mij verteld dat u zijn verblijfplaats misschien weet. Ik zoek de man die Karminian heet.'
  
  'Karminian?' Yoessif ben Kashans ogen verwijdden zich. 'Oh, inderdaad ken ik hem. Hij kwam voor vele geneugten naar Yoessif ben Kashan. Hij was een man van vele seksuele smaken, één van de grootste. Soms kwam hij met een mooie vrouw, soms alleen, maar altijd om me het meest ongewone te laten zoeken wat de wijk aan erotische verrukkingen heeft te bieden.'
  
  En dat, zei ik tegen mezelf, zou wel eens heel ongewoon kunnen zijn wed ik. 'Weet u misschien waar Karminian is?' vroeg ik, terwijl ik probeerde eerder bezorgd dan vastbesloten te klinken.
  
  De tapijtenkoopman haalde zijn schouders op. 'Aan het einde van deze straat is een bocht naar rechts die uitkomt op een klein huis in het midden van een kleine djenina' zei hij. 'Ga daar naartoe en spreek met Fatasha, de Berbervrouw. Karminian brengt daar vaak dagen door.'
  
  De tapijtenkoopman pauzeerde en glimlachte, meer tegen zichzelf dan tegen mij. 'Met Fatasha is het een plek waar je dagen kunt doorbrengen.'
  
  'Soukran,' zei ik, hem bedankend. 'Ik sta bij u in de schuld om uw goedgunstigheid. Ik logeer in Karminians flat. Als u meer over hem hoort, bel me dan alsjeblieft daar op. Ik zal graag betalen voor goede inlichtingen.' Ik schreef het telefoonnummer op een stukje papier dat hij zorgvuldig wegstopte in een broekzak. Voor het geval ik Karminian niet in het huis van de Berbervrouw zou ontdekken, zou het lokaas van informatiegeld ben Kashan aantrekken, wist ik.
  
  'Moge uw zoektocht succesvol zijn,' zei hij diep buigend toen ik de deur uitstapte.
  
  'Inch' Allah,' antwoordde ik toen ik de kokende zon weer inliep. Ik volgde de smalle straat, mezelf een weg banend door horden mensen, sloeg aan het einde rechtsaf en kwam bij een klein huis dat iets achteraf lag in een kleine tuin. De deur stond open en ik ging naar binnen. Het was er koel en verduisterd door de neergelaten blinden die de zon buiten sloten. Ik bleef een ogenblik staan en wilde net gaan roepen, toen uit een boogvormige doorgang met een gordijn een vrouw verscheen.
  
  Ze was groot en droeg een met juwelen versierde beha, een Turkse ballonbroek en sierlijke babouches. Het losse, neerhangende, zwarte haar gaf haar gezicht met de hoge jukbeenderen een ietwat woest voorkomen.
  
  Ze had een opvallende neus en een brede mond. Grote bronzen oorbellen en een juweel in het midden van haar voorhoofd, droegen bij tot haar bizarre verschijning. De met juwelen versierde beha deed alle mogelijke moeite haar enorme, hangende borsten in toom te houden.
  
  Zo woest en bizar als ze overkwam, hing er een sfeer van onverbloemde, dierlijke sensualiteit om de vrouw heen toen ze me opnam, met de handen op haar heupen en de spottende blik van een vrouw voor wie er geen verrassingen meer waren.
  
  'Salaam' zei ik. 'Yoessif ben Kashan stuurde me naar u toe.'
  
  Een prachtige grijns brak plotseling te voorschijn en toonde een stel glinsterende witte tanden. Ze gebaarde met haar hoofd haar te volgen en glipte door de met het gordijn afgesloten opening. Ik ging naar binnen en bemerkte dat ik onmiddellijk werd omringd door een troep opgewonden kwebbelende kleine meisjes.
  
  Ik schatte ze op een leeftijd van elf tot veertien en ze waren allemaal naakt. Ze dromden om me heen en duwden en duwden hun huwbare lijfjes naar voren. Hun lichamen waren slank, licht- tot donkerbruin, en werkelijk heel mooi in hun frisse, opbloeiende lieftalligheid, en ik moest eraan denken dat de oude Grieken een vrouw op haar mooist vonden tussen haar twaalfde en veertiende jaar, jongensachtig en toch vrouwelijk, niet meer onvolwassen en net niet volwassen.
  
  Ik voelde hun handen op mijn lichaam, op en neer langs mijn armen en benen glijdend, terwijl ze de hardheid van mijn spieren betastten, en hun gekwebbel werd luider en vol waardering. Hun donzen nymfachtige schoonheid werd versterkt door de onmiskenbare sensualiteit van hun bewegingen.
  
  Eén van hen leunde achterover tegen een tafeltje en spreidde haar benen, kennelijk om me te laten zien hoe maagdelijk ze bijna nog was.
  
  Fatasha was een erotische moederkloek en grijnsde trots. 'Goed, ja?' zei ze. 'Allemaal voor jou. Je hebt een heleboel plezier hier bij Fatasha. Je zal zien dat deze meisjes je tot grote hoogten kunnen brengen.'
  
  'Kalm aan, kalm aan,' zei ik. 'Ik kwam alleen maar om je een paar vragen te stellen.'
  
  'Vragen stellen?' Ze keek fronsend, een donkere wolk die haar hele gezicht leek te omhullen.
  
  Ik stak haar een dollarbiljet toe.
  
  'Hier, voor je tijd,' zei ik. 'Ik zoek een man Karminian. Iemand heeft me verteld dat hij misschien in jouw huis is.'
  
  Het geld hielp haar gekwetste gevoelens, dat ik haar aanbieding naar keuze had afgeslagen, te kalmeren. 'Karminian is hier niet,' zei ze een beetje nors.
  
  'Wanneer zag je hem voor het laatst?'
  
  'Een week, misschien wat langer,' antwoordde ze. Dat hielp in ieder geval om het een beetje in te schatten. Een week geleden leefde hij nog en was hij in de buurt.
  
  Ik drong verder aan. 'Vertelde hij je waar hij naartoe zou gaan?' vroeg ik. 'Vertelde hij één van je meisjes dat hij weg zou gaan?'
  
  Fatasha sprak scherp tegen de meisjes en zij schudden hun hoofden. Toen ze zich eenmaal realiseerden dat ik geen klant was, waren ze op een groot bed gaan zitten praten en kaartspelen, één meisje had zelfs een pop waarvoor ze kleertjes pasklaar maakte, net zoals kleine meisjes overal zouden doen. Alleen waren ze spiernaakt en er zich bedaard niet bewust van.
  
  'Karminian is niet hier,' zei Fatasha opnieuw, me met die zin wegsturend.
  
  Ik knikte naar haar, glipte door de met een gordijn afgesloten doorgang en ging de hitte van de straat weer op. Mijn volgende halte was Chez Caliph, buiten de medina, en hoewel de straten van Casablanca druk waren van het namiddagverkeer, leken ze voor mij bijna verlaten.
  
  Ik vond de tent op de Boulevard Zerktouni, precies zoals Aggie me had gezegd, en de barman had er helemaal geen bezwaar tegen om over Karminian te praten. Wat hij zei deed me echter mijn wenkbrauwen optrekken, discreet natuurlijk.
  
  'Zeker, hij kwam hier altijd rond vijf uur voor een glas sherry,' zei de man. Hij was een Europeaan die goed Engels sprak. 'Karminian was nogal op zichzelf en heel rustig. Hij zat altijd maar in een hoekje naar de mensen te kijken. Ik zag hem maar een of twee keer met een vrouw, een schitterende, zwartharige vrouw, groot en werkelijk met klasse.'
  
  Dat was dan verdomd Aggie Foster niet, dacht ik in mezelf. En Karminian op zichzelf? Dat klopte ook niet. Het werd al laat en de avond kroop naderbij. Zonder een goede beschrijving van hoe de man eruit zag was het zinloos om te proberen de jazz-kroegen af te werken. Ik besloot terug te gaan naar zijn flat en daar te wachten tot het tijd was dat Aggie haar show had gedaan en ik haar kon bezoeken om een betere beschrijving van de man te vragen.
  
  Ik stopte bij een restaurant, de Rissani, en nam een heerlijke kipmaaltijd. Hij was gesmoord in olijven en citroenen en gevuld met amandelen, rozijnen, griesmeel, honing en rijst.
  
  Weer terug in Karminians huis spoelde ik het allemaal weg met een lekker groot glas bourbon met water en dacht erover na hoe een man een gezelligheidszoekende, zwaar drinkende klant van een erotische winkel kon zijn en tegelijkertijd een eenzelvige sherry-nipper, een jazz-fan met een platencollectie van Mozart en Scarlatti. Karminian bleek een man met vele kanten.
  
  Buiten op de trap hoorde ik het geluid van stommelende voetstappen, voor ik de stem van een vrouw hoorde. Er werd kort en heftig op de deur geklopt.
  
  'Anton,' zei een lage, zoetgevooisde stem, 'laat me binnen. Ik weet dat je er bent. Ik zag het licht toen ik beneden langs kwam.'
  
  Even was er pauze, toen werd er weer geklopt. 'Anton,' zei ze, 'doe me alsjeblieft open. Wat is er? Wat is er aan de hand? Waarom heb je het me niet laten weten dat je terug bent?'
  
  In twee snelle passen liep ik naar de deur en rukte die open.
  
  De vrouw viel bijna de kamer binnen en ik ving haar op met mijn hand. Haar ogen gingen wijd open van verbazing en ik zag het weelderig zwarte haar, licht krullend achter de oren; de smalle, zwarte wenkbrauwen boven donkere ogen; bruine, delicaat geprononceerde jukbeenderen en een nogal lange arendsneus. Het was een gezicht om niet te vergeten, tegelijk mooi en trots, delicaat en zinnelijk.
  
  Het lichaam paste bij het gezicht, volle, vooruitstekende borsten in een jurk van gebroken wit die om haar lichaam hing als een bloemblaadje aan de kelk. Haar dijen bogen zich in een lange, vloeiende lijn en op de een of andere manier wist ik wie zij was.
  
  'Jij bent Anton niet,' hijgde ze toen ze haar stem terugvond.
  
  'Nee, maar jij bent Marina,' zei ik eenvoudig. 'Kom alsjeblieft binnen.'
  
  Ze fronste haar wenkbrauwen en keek me wantrouwig aan. Toch ging ze de kamer binnen. Toen ik de deur sloot zag ik haar borsten zacht en prikkelend bewegen onder het lopen, kennelijk gesteund door een heel losse beha.
  
  'Wie ben je?' vroeg ze op de man af, terwijl ze me vastnagelde met die donkerbruine ogen die meer leken te zeggen dan haar woorden.
  
  'Ik ben Glen Travis,' zei ik glimlachend tegen haar. 'Ik zoek Anton Karminian, en aangezien hij niet hier is logeer ik maar hier. Hij is me geld schuldig voor schilderijen die hij van me kocht.'
  
  'Hoe wist je mijn naam?' vroeg ze, haar stem een laag, zwoel ding, als fluweel boven vuur.
  
  'Een gok,' zei ik. 'Ik zag de naam op een aantal platen staan en je ziet eruit alsof je Marina kan heten. Het is een mooie naam, een ongewone naam. Hij kan alleen maar bij een mooie vrouw passen.'
  
  'Je weet de juiste dingen te zeggen,' glimlachte ze en haar mooie, trotse gezicht lichtte op met een eigen, speciale glans.
  
  'Zoals de meeste kunstenaars,' zei ik. 'Ik wil Karminian zien te vinden. En naar wat je zei, weet je misschien waar hij uithangt.'
  
  Ze ging zitten en treurnis sloop in haar ogen. 'Ik wou dat ik het wist,' zei ze. 'Ik weet alleen maar dat Anton me op een middag opbelde en zei dat hij onverwacht weg moest. Hij had niet eens meer de tijd om me te zien en gedag te zeggen.'
  
  'Wasje zijn vriendin?' vroeg ik. Ze keek me koeltjes aan. 'Ik was zijn vriend,' zei ze. 'Anton en ik hadden een heel ongewone relatie.'
  
  'Dat wil ik wel geloven,' zei ik. 'Je ziet er wel uit als een type dat een ongewone relatie kan hebben. Maar je weet niet waar hij naartoe ging?'
  
  Ze schudde haar hoofd.
  
  'Weet je,' vervolgde ik, 'het is heel belangrijk dat ik hem vind. Ik kan niet op alle details ingaan, maar als je me helpt zou je me een grote dienst bewijzen.'
  
  'Ik kan je niet helpen,' zei ze, terwijl ze haar benen over elkaar sloeg. Haar benen waren bloot en de lange lijn van haar dij was een kunstwerk.
  
  Een ogenblik wenste ik dat ik werkelijk genoeg van een kunstenaar in me had om haar te schilderen.
  
  'Marina,' zei ik, het woord in mijn mond proevend, 'een ongewone naam en een ongewone vrouw, zou ik zo zeggen. Drink je een bourbon met me mee?'
  
  'Scotch graag,' zei ze, 'met ijs.'
  
  Ze leunde achterover in de stoel en bestudeerde me terwijl ik de drankjes klaarmaakte en haar er één gaf. Haar borsten leken in een prachtige elegante lijn omhoog te krommen terwijl ze zo ontspannen in de stoel zat.
  
  'Nu ik jou heb gezien,' zei ik, 'wil ik Karminian misschien niet meer vinden.'
  
  Marina glimlachte, een ondeugende, langzame glimlach die zich rond de hoeken van haar fijn gevormde lippen krulde. 'Maar dat wil je wel,' zei ze. 'Je wilt hem heel graag vinden.'
  
  'Dat klopt,' zei ik. 'Hij is me een hele hoop geld schuldig.'
  
  'Nee,' zei ze. 'Volgens mij is het meer.'
  
  Zij was een slim stuk en ik grijnsde tegen haar. 'Je speciale intuïtie,' zei ik. 'Heb je bepaalde gaven?'
  
  'Nee, maar jij hebt een sfeer om je heen die me het gevoel van noodzaak geeft, misschien zelfs een soort van gevaar,' antwoordde ze. 'En toch geef je me op de een of andere manier het gevoel dat ik je zou moeten helpen. Je verhaal over dat Anton je geld schuldig is voor je schilderijen geloof ik eigenlijk niet echt.'
  
  'Vertel me nou niet dat je een Egyptische waarzegster bent,' zei ik lachend. Ze was me een beetje al te scherpzinnig.
  
  'Ik ben half Spaans, half Marokkaans,' zei ze. 'Misschien bezit ik daardoor vreemde krachten.'
  
  'Dan kun je me maar beter geloven dat je vriend Anton misschien in gevaar verkeert als ik hem niet vind,' antwoordde ik. 'Ze hebben me verteld dat hij een zware drinker is en dat kan gevaarlijk zijn.'
  
  'Anton? Een zware drinker?' zei ze fronsend. 'Absoluut niet. Alleen wat wijn en misschien een cognacje na het eten.'
  
  Dat klopte met wat de barman in Chez Caliph had gezegd. Maar de rest paste nog niet. 'Vertel me nog eens wat meer over hem,' drong ik aan.
  
  'Anton en ik hadden, zoals ik al zei, een nogal ongewone relatie,' zei Marina terwijl ze zich dieper in de stoel nestelde en haar donkere ogen een afwezige en gesluierde blik kregen. 'Hij is een intellectueel, heel introvert. Hij hield niet zoveel van massa's of mensen in het bijzonder. Hij gaf er de voorkeur aan hier te zijn, of bij mij thuis; alleen wij tweetjes, rustig luisterend naar platen. Hij hield natuurlijk van Bach en Mozart, hoewel hij een speciale voorkeur voor Palestrina had.'
  
  'Rookte hij?' vroeg ik, mijn vraag zo achteloos mogelijk stellend.
  
  'Alleen zijn pijpen,' antwoordde ze.
  
  'Ze hebben me verteld dat hij een enorme versierder was,' zei ik. Ze fronste haar voorhoofd.
  
  'Wat houdt dat in?' vroeg ze oprecht.
  
  Ik glimlachte.
  
  'Dat houdt in dat hij een sensueel iemand was, een liefhebber van seksuele geneugten, een echte vrouwenman,' antwoordde ik.
  
  Marina keek fronsend en haar diepe, zachte stem .klonk bijna verontwaardigd toen ze antwoordde. 'Belachelijk,' zei ze. 'Hij was bijna verlegen, een man van de geest, niet van het lichaam. Dat was het enige ... ' Ze brak haar zin af en ik grijnsde.
  
  'Maak af wat je wou zeggen,' zei ik. Haar ogen vernauwden zich.
  
  'Het was niets,' zei ze.
  
  'Je wilde zeggen dat dat het enige ontbrekende facet in jullie relatie was,' zei ik grijnzend.
  
  Ze keek me aan, haar gezicht effen en fantastisch beheerst. Alleen de gloed van een donker vuur in haar ogen vertelde me dat ik doel had getroffen.
  
  'Ik hoop niet dat ik ooit zo intellectueel word,' grinnikte ik.
  
  'Dat zal jou niet gebeuren,' zei ze met iets van scherpte. 'Anton was in staat de geest en de gevoeligheid van een vrouw te begrijpen.'
  
  'Ik ook, schat,' zei ik. 'Maar dan zonder de rest van haar te negeren, en wat jij uitstalt zou je eigenlijk niet mogen negeren.'
  
  Ze keek me lange tijd aan en lachte toen, een muzikale lach die diep uit haar keel kwam in een gedempt klokkend geluid. 'Ik zou je aardig kunnen vinden,' zei ze. 'Je bent zo anders dan Anton.'
  
  Ik had bijna gezegd dat Anton van zichzelf al behoorlijk anders moest zijn, maar ze stond op en liep naar de deur. Ik was ervan overtuigd dat ze meer wist dan ze mij had verteld, maar dat was niet de enige reden dat ik haar niet wilde laten gaan. Haar ogen hadden momenten van aarzeling getoond, een zekere terughoudendheid, en ik wilde weten wat zij wist.
  
  'Moet je weg?' vroeg ik. 'Je bent een heel mooie vrouw. Ik zou werkelijk willen dat je bleef.'
  
  Haar blik op mij was gesluierd, maar de sluier verborg niet geheel en al de belangstelling in haar ogen.
  
  'Misschien dat we elkaar weer spreken,' zei ze.
  
  'Daar kun je op rekenen,' zei ik. 'En stop die terughoudendheid. Help me je vriend Anton te vinden en je zal hem daarmee een grote dienst bewijzen.'
  
  Ze hield stil bij de deur en zocht mijn ogen af. 'Ik woon op Avenue Hassan Souktany nr.9,' zei ze, en ik zal er, zoals de Amerikanen zeggen, een nachtje over slapen.'
  
  Ik keek haar na toen ze wegliep, haar achterste bewoog deinend, ongehinderd en uitnodigend. Even vroeg ik me af of mooie vrouwen wel beseften hoe makkelijk ze een man opwonden of in vuur en vlam deden staan en ik kende het antwoord al bijna net zo snel als ik de gedachte kreeg. Ja. Ze wisten het.
  
  Verdomd dat ze het wisten.
  
  Ik sloot de deur en glimlachte bij mezelf. Karminian had niet alleen maar een tegenstrijdige persoonlijkheid. Zijn smaak op het gebied van vrouwen lag al evenzeer uit elkaar.
  
  Ik vroeg me af of hij een van die mannen was, die bij verschillende vrouwen een volslagen andere persoonlijkheid aannamen, een man bij wie verschillende vrouwen verschillende dingen wisten op te roepen. Ik had dat eerder gezien, hoewel niet zo extreem als bij Karminian. Ik vroeg me tevens af of er tegen me was gelogen, en door wie. Aggie Fosters beschrijving van de man was bevestigd door de tapijtenkoopman en door Fatasha en haar vroegrijpe meisjes. Marina en de barman van de Chez Caliph kenden een geheel andere Karminian.
  
  De gil sneed door mijn gemijmer heen als een mes door zachte boter. Het was de stem van Marina, de fluwelen mantel weggerukt door afgrijzen.
  
  Ik gooide de deur open, stopte even om twee tubes verf uit mijn verfdoos te pakken en snelde de trap af. Ik kwam net op tijd om twee gedrongen mannen haar achterin een lange, zwarte Mercedes Pullman limousine te zien gooien. Eén van hen wierp me een blik toe en ik zag zijn vierkante, kortgeknipte kop op de dikke nek, de kleine blauwe oogjes in een vlezig gezicht waar net zo goed MADE IN RUSSIA op gestempeld had kunnen zijn.
  
  Ook ving ik de glinstering op van lantaarnlicht op blauw wapenstaal en ik dook opzij. De kogel floot langs mijn hoofd en begroef zich in het hout van een deurpost, waarbij grote splinters wegvlogen. Dat moest minstens een .44 Magnum zijn geweest.
  
  Ik kwam overeind en zag de grote, zwarte Mercedes om de hoek verdwijnen.
  
  Toen rende ik de straat op om een taxi aan te houden. 'Volg hem,' gilde ik, terwijl ik op de twee rode vlekken wees die de hoek om gingen. De taxi was een oude Londense taxi, een Austin, en de chauffeur was een onwillig secreet. De Mercedes verwijderde zich snel en mijn mannetje was er meer in geïnteresseerd zijn fez op zijn hoofd te houden dan hem echt op zijn staart te trappen.
  
  'Naar de kant!' gilde ik toen we een hoek omsloegen. Hij stopte, ik sprong eruit en sleurde hem achter het stuur vandaan.
  
  'Moukkadem!' schreeuwde ik, hetgeen zoveel als 'regeringsagent' betekende, en trapte de gaspedaal in. 'Allah zegene je,' riep ik nog over mijn schouder naar zijn verbaasd op de straat zittende gestalte.
  
  Ik joeg de taxi voort, waarbij ik de gaspedaal bijna door de bodem heen trapte. Ik nam een volgende hoek op twee wielen terwijl ik Baraka, de Goddelijke Bescherming opriep. De straten van Casablanca waren op dit uur redelijk verlaten en onder mijn loden voet hield de oude taxi in ieder geval de Mercedes bij. Ik wilde ze eigenlijk niet echt inhalen. Ik gaf er de voorkeur aan achter hen te blijven en ze net in het vizier te houden.
  
  Ten slotte zag ik de grote, zwarte auto een straat indraaien en hoorde het geluid van banden die gierend tot stilstand kwamen. Ik stopte langs de stoeprand en sprong naar buiten. Ik hield me tegen de stenen muur tot ik de hoek bereikte en de Mercedes achteruit zag terugkomen.
  
  Er zat nog maar één man in en die reed hem weg.
  
  Ik liet hem vertrekken en haastte me toen naar de ingang van een weelderig versierd Marokkaans huis. Binnen zag ik de lichten aan flitsen en ik keek om me heen naar een manier om binnen te komen. Het was eenvoudig genoeg. Laaghangende dwarsbalken maakten deel uit van het afdak van het portiek.
  
  Ik sprong omhoog, sloeg een arm om een balk en hees mezelf op het kleine dak.
  
  Een smalle richel leidde naar een groot boograam. Ik kroop erop en werkte me langzaam verder over de riskante rand. Toen ik het raam aanraakte, ging het gemakkelijk open, en ik kroop het huis binnen, waarna ik even wachtte om mijn ogen aan het donker te laten wennen. Het vertrek was leeg, maar door een boogvormige doorgang zag ik licht en hoorde ik stemmen opklinken van de verdieping beneden.
  
  Ik bewoog me op de ballen van mijn voet, geluidloos, en was dankbaar voor de betegelde Marokkaanse vloer. Door de poort bereikte ik een gang en nu klonken de stemmen luider, kwader. Ik hoorde het geluid van een klap, gevolgd door een korte gil en toen een lange, van pijn vervulde kreet.
  
  Ik ontdekte een trap en voorzichtig liep ik die af. Weer gilde Marina. Ik bereikte een smal balkon dat langs de vier wanden van een vertrek liep en dat neerzag op de ruimte eronder.
  
  Daar zat Marina op een rechte stoel. Ze was slechts gekleed in een zwart slipje en een vormeloze, zwarte beha. Vier Russen stonden om haar heen, één ervan was net een pleeborstel met een vlezig gezicht. Marina's omhoog bollende borsten - vol en schitterend - priemden naar voren nu haar handen achter de stoelrug waren vastgebonden. Eén van de Russen had een drijfstok voor vee en hij gaf die aan de man met het kortgeknipte haar.
  
  'Hier Estan, neem jij hem maar,' zei hij.
  
  Marina's hoofd hing naar voren en degene die Estan werd genoemd trok het ruw aan het haar naar achteren.
  
  Ik zag tranen opglinsteren op haar gezicht.
  
  'Waar is Karminian,' vroeg degene die Estan heette met een zwaar Russisch accent. De andere drie carbon doorslagen stonden erbij te genieten van de pracht van het meisje.
  
  Ik voelde hoe mijn handen zich sloten en openden, jeukend om die vette, gedrongen nekken te grijpen.
  
  Marina, in beha en slipje, was voor die schoften zoiets als een kostbaar schilderij voor een kudde varkens.
  
  'Waar is hij?' schreeuwde de Rus weer. Hij trok het hoofd van het meisje achteruit en ik zag hoe haar borsten nu de slappe beha vulden toen zij zich naar achteren kromde en het uitschreeuwde van de pijn.
  
  'Ik weet het niet, zeg ik jullie,' hijgde ze.
  
  'Als je blijft liegen, zullen we je eens echt aanpakken,' zei Estan.
  
  'Dit is allemaal nog niets.' Hij haalde zijn hand naar achteren en sloeg haar met een geweldige klap in het gezicht.
  
  Marina viel met stoel en al zijwaarts om en ik hoorde haar gesmoorde kreet van pijn.
  
  'Waarom heb je je vriend in zijn flat opgezocht?' schreeuwde de Rus toen de anderen het meisje met stoel oppakten en weer rechtop op de vloer neerzetten 'Ik dacht dat Anton er was,' hijgde Marina. 'Ik dacht dat hij was teruggekomen. De man die er was kende ik niet.' Weer sloeg de Rus haar. Deze keer niet zo hard maar op haar al gekneusde en rood aangelopen gezicht kwam het des te harder aan. Het meisje gilde het weer uit.
  
  'Je liegt,' zei de Rus. 'We hebben de flat in de gaten gehouden. We zagen die nieuweling aankomen en daar intrekken. We zullen die snel genoeg te pakken nemen. Het schijnt dat hij Karminian ook zoekt en zichzelf uitgeeft voor kunstenaar.'
  
  Figuurlijk gesproken de informatie die je aan een sleutelgat kan oppikken, zei ik tegen mezelf. Het was meer dan interessant, alleen al om te ontdekken dat de Russen er evenzeer op gebrand waren Karminian te pakken te krijgen als wij.
  
  Dat betekende in ieder geval één ding. Als hij dood was, dan hadden niet zij hem het hoekje om gewerkt. En als hij zich alleen maar schuilhield, hield hij zich dan schuil voor de Russen of voor iemand anders? Iedere minuut nam Karminian boeiender aspecten aan.
  
  Marina's gil, oorverscheurend en vol pijn, stopte mijn gemijmer en ik keek naar beneden. De Rus had de drijfstok in haar navel geprikt. Hij werd nu sadistischer in zijn pogingen om informatie te krijgen die Marina niet kon geven.
  
  Wij, kunstenaars, haatten het om schoonheid ontheiligd te zien worden, hield ik mezelf voor, terwijl ik een van de twee verftubes uit mijn broekzak haalde.
  
  Het balkon leidde naar een smalle stenen trap aan de overzijde van de aan vier kanten overhangende richel. Ik draaide de dop van de tube los en begon de azuurblauwe verf over de vloer van het balkon, tegen de muur aan, uit te knijpen.
  
  Achterwaarts werkte ik naar de stenen trap toe tot ik een lang dun spoor langs de muur van het balkon had. De verf was echt en op acrylbasis zodat elke kunstenaar ermee kon schilderen, maar Special Effects had er nog een geheim ingrediënt bijgesloten.
  
  Ik liep een paar treden af, haalde mijn aansteker te voorschijn en stak het uiteinde van de lange lijn verf aan. Het begon te sputteren. Even zou het opvlammen en dan zou het exploderen. Door de lengte van het spoor zou de explosie niet geconcentreerd zijn, maar toch sterk genoeg om te doen wat ik wilde, wat hoofdzakelijk het veroorzaken van tumult was.
  
  Ik was onderaan de trap en dook uit het gezicht in een hoek van een L-vormige gang, net aan de andere kant van de deur van de kamer waar ze met Marina waren.
  
  De verf explodeerde en het gekraak van tegels en steen gaf aan dat het voldoende werkte om één kant van het balkon los te rukken.
  
  De Russen kwamen de kamer uitstormen, elkaar instructies toeschreeuwend. Twee van hen schoten het huis in, een derde begon de trap op te lopen. De vierde, pleeborstel, stopte en keek wantrouwig om zich heen. Een golf van rook en stof begon van de balkontrap omlaag te rollen.
  
  In volle vaart kwam ik mijn hoek uit stormen, Hugo in mijn hand.
  
  De Rus zag me, zag de stiletto in mijn hand en schopte met een snelheid en accuratesse die me verraste. Zijn schoen raakte mijn onderarm en zond een golf van verdovende pijn tot aan mijn schouder omhoog.
  
  Ik voelde Hugo uit mijn vingers glippen.
  
  Toen maakte de Rus zijn vergissing. Hij dook naar de stiletto. Mijn voet raakte hem tegen de zijkant van zijn hals. Ik zag hem naar zijn nek grijpen, voorover vallen en rood worden, terwijl hij naar adem snakte. Ik had hem er nog een kunnen geven die hem zou hebben gedood, maar iedere seconde telde. Hij zou een aantal minuten nodig hebben voor hij weer voldoende adem had om tot actie over te gaan.
  
  Met mijn arm nog steeds verdoofd raapte ik Hugo op en rende de kamer binnen. Ik gebruikte het mes met mijn linkerhand en sneed de touwen door rond haar polsen en ik zag de volslagen verbijstering in Marina's ogen.
  
  'Pak je jurk,' zei ik.
  
  Ze stak haar hand uit en pakte hem van de grond op. Terwijl ik haar hand vasthield, rende ik naar de deur. Ik hoorde geschreeuw. De anderen zouden binnen een paar ogenblikken weer hier zijn. Een raam was verbrijzeld en met mijn voet maakte ik het gat groter. We sprongen er doorheen, de straat op.
  
  Al rennend werkte Marina zich in haar jurk. Ze had hem net goed en wel aan toen ik haar naar beneden trok. 'Laag blijven,' fluisterde ik. We slopen verder over een lage stenen borstwering achter een muur tot we de straat bereikten.
  
  Vanuit het gebouw hoorde ik kreten, rennende voetstappen. Ze hadden ondertussen ontdekt dat Marina weg was en ze draafden nu buiten door de struiken.
  
  Op de hoek liet ik me van het muurtje vallen en stak mijn handen omhoog om Marina omlaag te helpen. Op dat moment schoot het zoeklicht aan dat snel heen en weer over straat zwaaide. Binnen een paar ogenblikken zou het ons vangen, en ik zag dat het met de hand bediend werd door iemand die op dezelfde borstwering zat als waarover we net voort gekropen waren.
  
  De figuur achter het lichtschijnsel kon ik niet zien, maar ik richtte op het licht zelf en vuurde. Het ging uit met een gerinkel van versplinterd glas.
  
  De oude taxi stond nog op zijn plaats en wij renden erop af.
  
  'Stap in,' zei ik tegen Marina, 'ik ben de chauffeur.' Ik keerde de taxi achteruit en scheurde weg. Ik wist dat de grote, zwarte Mercedes ons binnen een paar minuten zou komen zoeken, maar tegen die tijd zouden we al veilig uit de buurt zijn.
  
  'Waarheen, dame?' vroeg ik opgewekt.
  
  'Ik... ik weet het niet,' zei ze. 'Ik zit nog steeds te trillen.'
  
  'Ik zou wel terug kunnen gaan naar het huis van jouw vriend Karminian, maar ik weet bijna zeker dat ze ons daar zullen gaan zoeken. Denk je dat zij weten waar jij woont?'
  
  'Nee,' antwoordde ze. 'Ze hielden de flat van Karminian in de gaten. Niet die van mij.'
  
  'Dan wordt het Avenue Hassan Souktany nr. 9,' zei ik. Binnen afzienbare tijd waren we er en ik parkeerde de taxi een paar straten van haar huis vandaan. Het was ook een flatgebouw van twee verdiepingen, maar eleganter en groter dan dat van Karminian, en een paleis vergeleken met waar Aggie Foster woonde.
  
  Marina maakte de deur open en ik liep een woonkamer in die rijk versierd was met gordijnen in goud en zwart. Een lange, gebogen sofa krulde zich langs een kant van de kamer en de zwarte stof ervan contrasteerde hevig met de overdaad aan felgekleurde kussens in allerlei maten en vormen. Ik keek naar beneden en zag Marina naast me naar me staren.
  
  'Bedankt voor wat je deed,' zei ze. 'Excuseer me een ogenblikje, dan kunnen we erover praten. Ik voel me vies en onfris. Maak het jezelf gemakkelijk. In het kastje daar staat drank. Bedien jezelf alsjeblieft.'
  
  Ze verdween in een aangrenzende kamer en binnen een paar ogenblikken hoorde ik de geluiden van stromend water.
  
  Ik schonk een bourbon met ijs in voor mezelf en een Scotch voor haar en vlijde me tussen de weelderige, luxueuze kussens neer. Toen ik van mijn borrel nipte en opkeek, zag ik haar in de deuropening staan in een diepgouden zijden gewaad dat van de hoge punten van haar borsten tot op de grond neerhing. Haar haar hing los tot over haar schouders en toen ze op me af liep, zag ik haar volle, omhoog gerichte borsten loom en vrij onder het zijden kledingstuk meedeinen.
  
  Marina dempte het grote licht en het zachtere schijnsel omhulde haar delicate, hoge jukbeenderen in donkere schaduwen en versterkte de Koninklijke, aristocratische uitdrukking van haar gezicht. Ze pakte haar Scotch op, nam er een flinke slok van en installeerde zich toen naast me, diep wegzinkend in een stapel kussens.
  
  Om de een of andere reden ging het zijden gewaad geen enkele keer open, verschoof geen ene keer om ook maar een centimeter van haar lichaam te laten zien. Alleen de losse, trage beweging van haar borsten gaf aan dat ze onder de zijden stof niets anders droeg.
  
  'Wie waren die mannen?' vroeg ze kalm. 'Het waren Russen, dat weet ik. Maar waarom wilden ze Anton hebben?'
  
  'Ik weet het niet.' Ik haalde mijn schouders op. 'Misschien is hij hun ook geld schuldig.'
  
  Ze glimlachte.
  
  'Glen,' zei ze, 'dat is jouw verhaal, maar ik geloof het niet. Ik weet nu dat het om iets anders gaat. Ik wou dat ik iets meer wist. Misschien dat ik je dan zou kunnen helpen. En Anton.'
  
  'En Anton,' zei ik. 'Laten we Anton niet vergeten. Vertel me eens waar je denkt dat we Anton kunnen vinden, dan zou je ons allebei kunnen helpen.'
  
  Ze zei niets, maar haar donkere, diepe ogen bestudeerden me. Ze keek toe terwijl mijn blik langs de luxe, de zachte sensualiteit van de kamer zwierf en toen op haar bleef rusten. ,
  
  'Hier had je dus je intellectuele avonden met Anton?' zei ik mijmerend. Ik merkte de flauwe glimlach op die rond haar lippen speelde.
  
  'Een verspilling in jouw manier van denken, nietwaar?' zei ze glimlachend.
  
  'Waarom? Een mooie omgeving is bij het genieten van intellectuele geneugten even belangrijk.'
  
  'Nooit gezegd dat het niet zo is,' antwoordde ik. 'Maar ik maak geen scheiding tussen lichaam en geest. Ik ben nooit een mens van of het één of het ander geweest. Ik kan net zo zeer genieten van je geest als van je lichaam en vice versa. Ik geloof niet in kiezen tussen het één of het ander. Ik wil allebei.'
  
  'Je bent hebberig,' zei ze lachend en leunde naar achteren.
  
  Ditmaal ging het gewaad voor het eerst open en toonde de zachte welving van haar borst, een uitnodigende heuvel om te onderzoeken.
  
  Ik voelde hoe mijn hand zich onwillekeurig naar voren bewoog.
  
  Marina's ogen waren diepe, bijna zwarte, glinsterende bollen.
  
  'Misschien wel,' gaf ik toe. 'Vertel me nou niet dat hij nooit hebberig was.'
  
  'Nooit,' zei ze. 'Ik zei je al dat we een heel ongewone relatie hadden. Ik heb me vaak afgevraagd hoe Anton zo koel en platonisch kon blijven. Ik weet nu dat het aan hem lag dat het zo bleef. Hij vrijde met me op zijn eigen manier, met zijn geest, met muziek en met poëzie, met de zachte aanraking van zijn hand op die van mij. Hij ging nooit verder dan dat.'
  
  Ik moest steeds weer denken aan Karminian, de zware drinker, de klant van Fatasha, de genieter van vreemde en griezelige genietingen in de medina. Hij was me een rare druif, die Karminian.
  
  'Je zegt dat het aan Karminian lag dat het niets anders werd dan dit,' zei ik. 'Waarom weet je het nu?'
  
  'Omdat ik nu inzie, nu ik met jou hier zit het met jou onmogelijk zou zijn,' antwoordde ze. Haar ogen waren twee zwarte kolen, smeulend met een donker vuur.
  
  'Je hebt volkomen gelijk,' zei ik.
  
  Ik boog me naar voren, pakte het zijden gewaad bij de kraag vast en trok haar naar me toe. Ik zag haar lippen van elkaar gaan toen mijn mond op de hare kwam, en ik proefde de zoete lieftalligheid van haar tong. Ze liet hem met die van mij spelen, trok hem terug en kwam toen weer naar voren, uitnodigend en plagend. Haar adem kwam nu sneller en haar armen gleden om mijn nek.
  
  Ik voelde mijn hand op de zachte, gladde huid van haar schouder komen. Mijn duim drukte zachtjes waar hij de huid vlak onder het schouderbeen kneedde. Ze maakte haar lippen los en legde haar wang tegen de mijne.
  
  'Nee ... nee,' hijgde ze. 'Ik ... ik was vergeten hoezeer ik hiernaar verlangde. Maar ik kan het niet... nee, alsjeblieft.'
  
  Ik bewoog mijn handen een paar centimeter verder omlaag naar haar borsten en hoorde haar scherp haar adem naar binnen zuigen. 'Waarom niet?' vroeg ik. 'Last van trouw?'
  
  'Misschien,' fluisterde ze en keek naar me op; haar ogen vroegen om begrip.
  
  Maar lang geleden al had ik geleerd dat begrip niet altijd helpt.
  
  'Misschien is dat het wel,' zei ze, 'trouw.'
  
  'Aan wat?' zei ik wreed.
  
  Ik zag de geschokte pijn in haar ogen opvlammen en ik stak mijn handen in het zijden gewaad en omvatte allebei de prachtige, volle, peervormige borsten.
  
  Marina schreeuwde het uit in een gekwelde verrukking en gooide haar hoofd achterover, met gesloten ogen, terwijl de restanten van haar kreet nog door de stille kamer weerklonken.
  
  'Aan wat?' herhaalde ik en wreef met mijn duimen over de zachte, nauwelijks opgerichte tepels.
  
  Weer schreeuwde Marina het uit, half van ontzetting en half van verrukking. Het was haar laatste kreet van dien aard. Ze stak haar handen uit, greep mijn nek en trok mijn gezicht tussen haar borsten.
  
  Ik nam haar tepel in mijn mond en liefkoosde de zachtheid ervan, rolde hem heen en weer onder mijn tong tot Marina mij in een koortsachtige begeerte in mijn rug, schouders en nek klauwde.
  
  Zacht maakte ik me van haar borsten los terwijl zij nog hijgde van uiterste opwinding. Langzaam trok ik mijn kleren uit, onderwijl naar haar kijkend, en ik wist dat ze naar me keek door haar half geloken oogleden heen. Plotseling schoot ze naar voren om mijn naakte lichaam tegen haar aan te drukken en ze begroef haar gezicht tegen mijn onderbuik, me kussend met een koortsachtig verlangen. Hier had je een hartstochtelijk wezen dat op de een of andere vreemde, in zichzelf gekeerde manier in staat was geweest de brullende vulkaan die binnenin haar zat in bedwang te houden. Ik was blij dat ik in de buurt was om de uitbarsting mee te maken.
  
  Marina werkte haar langbenige lichaam onder mij, terwijl één van de fel gekleurde kussens haar middel steunde. Ze klemde haar gladde dijen om mijn middel en verwelkomde me met een doordringende kreet van plezier, een zucht van niet ingehouden genot en een kreet van verlangen dat eindelijk werd losgelaten.
  
  Ze bewoog zich onder me en bepaalde haar eigen razende ritme, en ik voelde de punten van haar borsten groter worden en zich oprichten van begeerte. Verlangend zochten mijn lippen de zachtheid ervan en mijn tong trok zachte paden van genot rond elke verlangende cirkel, terwijl Marina kreunde en woeste woorden van begeerte tegen de nacht mompelde.
  
  Plotseling maakte ik me van haar los en voor een fractie van een seconde bleef ze stil liggen, haar lichaam nog vol onderbroken bezieling. En toen ontplofte ze tegen me aan in een woede van hunkerende hartstocht.
  
  'O, nee, nee,' hijgde ze. 'Oh, God, je mag niet stoppen ... oh, nee.' Ze greep me vast en trok me over haar heen, terwijl ze haar heupen koortsachtig bewoog en nu liet ze kleine snikgeluidjes horen.
  
  Toen ik weer in haar terugkeerde schreeuwde ze in een zegevierende mengeling van opluchting en verlangen en haar honger was onverzadigbaar.
  
  Haar mond vond mijn lippen, mijn borst, en toen kromde ze haar rug terwijl ze zichzelf omhoog stootte in haar koortsachtige wens om van alles van me te genieten.
  
  Nu bleef ik in haar en begon me steeds sneller te bewegen tot er nog slechts bergtoppen bestonden, en elke top net weer iets hoger dan de voorgaande, en Marina hijgde en schreeuwde het uit in een overweldigende vreugde.
  
  Ik voelde haar plotseling verstijven, haar lichaam werd strak om me heen, en hoewel haar lippen wijd van elkaar gingen kwam er geen geluid en haar diepe ogen waren elders, in een geheel eigen wereld.
  
  Slechts de trillende verstijving van haar lichaam vertelde me wat er gebeurde en toen, eindelijk, zuchtte ze, een langgerekte zucht die uit het diepste van haar wezen naar buiten kwam, en toen lag ze daar als een slappe, gebruikte lappenpop, een prachtige lappenpop.
  
  Ik ging naast haar liggen en legde mijn lippen tegen een heerlijke, omhoog gerichte borst en zij drukte mijn hoofd tegen zich aan.
  
  'Het is lang geleden geweest,' fluisterde ze, nauwelijks ademend.
  
  'En jij wist het. Ergens wist jij het.'
  
  Ik gaf geen antwoord. Ik wist het antwoord niet, niet zeker. Had ik haar verlangens, haar behoeften geweten, op de een of andere onbewuste manier aangevoeld? Of was het juist andersom geweest? Had ze in mij iemand gevoeld waardoor alles wat onderdrukt was geweest, vrijgelaten kon worden? Dan was het voor haar zowel een overgave als een overwinning geweest. En over die overwinning sprak ze later, toen ze me dicht tegen zich aanhield.
  
  'We weten zo weinig van elkaar,' zei ze. 'Maar dit moest gebeuren. Ik wist het vanaf het moment dat we elkaar zagen.'
  
  Voor haar was de overwinning volledig geweest, maar met haar overgave was het evenzeer het geval geweest, en ik wist het in de diepe zachtheid van haar ogen.
  
  Ik ging snel tot actie over, bijna wreed, maar wetend dat ik het niet langer kon inhouden.
  
  'Waar is Karminian?' vroeg ik zacht.
  
  Ze schudde alleen maar hulpeloos haar hoofd.
  
  'Goed,' drong ik aan, 'wie zou kunnen weten waar hij is?' Ze sprak met gesloten ogen, stijf op elkaar geknepen alsof ze haar eigen woorden niet wilde horen. 'Er is een man,' zei ze, 'die Rashid de Rif heet. Hij woont in de Arabische wijk. Anton had het erover dat hij belangrijke zaken met hem deed.'
  
  Ik drukte mijn lippen tegen een zachte, peervormige borst.
  
  'Het is goed, dat je me dat hebt verteld, Marina,' zei ik, zacht ademend tegen de roze punt. 'Geloof me.'
  
  Ze bewoog zich en tilde mijn hoofd met haar handen op, terwijl ze me diep in mijn ogen keek. 'Wie ben je?' vroeg ze, bijna smekend.
  
  'Een vriend,' antwoordde ik.
  
  Dat was tot op zekere hoogte waar. Ik zou een vriend zijn en een goede vriend, zolang het niet in strijd was met mijn opdracht. In dit vak heeft vriendschap, net als liefde, zijn duidelijk genoteerde grenzen.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 3
  
  
  
  
  Marina had me laten beloven spoedig terug te komen. Het was een belofte die ze niet had hoeven af te dwingen. Ik moest de gedachten aan haar uit mijn hoofd zien te krijgen.
  
  De herinnering aan haar melkwitte huid naast het zwart van haar haar, haar prachtig gevormde borsten en de lange, slanke dijen, bleven in mijn geest hangen als afleidende, lastige visioenen. Ik wist dat haar honger, die ze zolang had ontkend, niet door deze ene keer bevredigd zou zijn. Het was een opwindend vooruitzicht om over na te denken, maar nu had ik andere bezigheden, lelijke en gevaarlijke bezigheden.
  
  Rashid de Rif, had ze me verteld en ik ging op weg naar de kleine tapijtenverkoper in de medina. Ik wist dat die me wel zou kunnen vertellen waar ik Rashid de Rif kon vinden.
  
  Ik ging mijn geheugen na op wat ik wist over de Rifs, of Riffijnen. Kleine, lang begraven feiten begonnen naar mijn bewustzijn door te sijpelen.
  
  De Rif was de vesting van Marokko, de bergachtige strook van ongastvrij land in Noord-Afrika, die loopt van de punt van Marokko, tegenover Spanje, langs de Middellandse Zee tot aan de grens van Algerië.
  
  Zoals de ene veroveraar na de andere ontdekte, waren de mensen van de Rif vurige krijgers, snel kwaad, terwijl ze zich heel anders voelden dan de rest van hun landgenoten. De Romeinen hebben de Rifs in hun natuurlijke bolwerk nooit kunnen overwinnen of eronder krijgen. Evenmin als de Spanjaarden of de Fransen. De enige Berber of Arabische stamhoofden die met de Rifs konden opschieten waren zij die in vrede kwamen en niet om te overwinnen. In 1926 wisten de Bergrifs onder Abd-el-Krim 325.000 Franse soldaten en 100.000 Spaanse soldaten met 20.000 man tot staan te brengen. De Rifs met hun fantastische ruiters, thuis op de snelle hengsten en voor de woestijnvlakten op de mehari, de zandkleurige, snelle kamelen, waren een soldatenkaste, een trots en ongenaakbaar volk.
  
  Ik vroeg me af of dat er iets mee te maken had, of dat die Rashid de Rif in zijn eentje werkte.
  
  Ben Kashan gaf me hierover geen enkele aanwijzing. Toen hij me zag, produceerde bij een bleke, verontschuldigende glimlach.
  
  'De verkopers van informatie zijn verschrikkelijk inhalig geworden,' zei hij terwijl hij zijn handen wijd uitspreidde, zijn ogen spiegels vol zorg.
  
  Ik begreep de boodschap.
  
  'Vertel de inhaligen dan dat als de informatie die ze hebben goed is, ik twee keer betaal wat ik anders betaald zou hebben,' antwoordde ik. 'Op dit moment kom ik iemand zoeken die Rashid de Rif heet.'
  
  Ben Kashans gezicht bewolkte en zijn ogen werden waakzaam.
  
  'Die vertelt je niets,' zei hij. 'Hij is een slecht mens, een man om uit de buurt te blijven.'
  
  Ben Kashans advies was oprecht, maar ik wist dat de Arabieren in het algemeen een hekel hadden aan de Rifs en hen vreesden met een legendarische vrees die duizend jaar terugging.
  
  Ben Kashan zag in mijn ogen dat ik niet onder de indruk was.
  
  'Als je hem moet vinden, dan is zijn huis aan de andere kant van de medina, achter de rij souvenir-winkels. Zijn huis was vroeger een stal.'
  
  'Wat doet hij, die Rashid de Rif?' vroeg ik.
  
  Ben Kashan haalde zijn schouders op en rolde met zijn ogen. 'Het is een Rif,' zei hij. 'Hij vertelt nooit iemand iets, hij spreekt tegen niemand. Hij kwam pas een paar maanden geleden naar de medina en ik heb gehoord dat hij heeft betaald om die stal te mogen huren. Maar meer weet ik niet.'
  
  'Meer dan genoeg,' zei ik terwijl ik hem een Amerikaanse dollar toewierp. Dat gedeelte dat hij pas een paar maanden geleden was aangekomen, was interessant.
  
  Ik zocht mijn weg terug door de medina en vond de rij semi-permanente souvenirwinkels, gericht op toeristen, vol tapijten, rood- en geelkoperen gebruiksartikelen en algemene inheemse kunst en kunstnijverheid. Achter de rij winkels vond ik een oude stal. Een laag bouwsel dat in een L-vorm naar voren stak.
  
  Ik ging de open deur binnen en hield toen stil om aan een schellenkoord, vlak achter de deur, te trekken.
  
  Rashid de Rif verscheen stilletjes uit het binnenste van het huis. Hij stond plotseling voor me en was onmiskenbaar de man die ik zocht. Hij droeg een djellaba, met over een schouder een patroongordel en aan zijn riem een lang, krom Moors zwaard. Hij nam me op met de ogen van een valk; koud, doordringend, roofzuchtig en dodelijk.
  
  Zijn gezicht zelf was havikachtig, met een scherpe neus, een strakgespannen huid en een blik die door me heen stak alsof ik een lamsbout was aan een spit. De man stonk letterlijk naar het kwaad en ik voelde de haren in mijn nek overeind komen. Hij wachtte tot ik als eerste iets zei.
  
  'Ik zoek een man die Karminian heet,' zei ik. 'Ze hebben me gezegd dat hij je kortgeleden heeft bezocht.'
  
  'Ik weet niets van zo een man, vreemdeling,' spoog hij, elk woord nadrukkelijk uitgesproken in het Arabisch met een zwaar accent.
  
  'Er is me verteld dat hij zaken met je deed,' probeerde ik weer.
  
  'Als dat zo is, dan zijn het zijn zaken en die van mij en niet die van jou,' snauwde Rashid de Rif. 'Maar ik zei je al dat ik zo iemand niet ken.'
  
  Zonder ook maar enig bewijs, wist ik zeker dat hij loog. Bovendien kwam mijn eigen koppigheid naar boven.
  
  'Ze hebben me verteld dat hij nog geen week geleden bij je is geweest,' hield ik vol. Ik zag, terwijl mijn ogen zich vernauwden, dat zijn hand naar de lange, kromme Moorse dolk in de met juwelen afgezette schede ging.
  
  'Wil je beweren dat Rashid een leugenaar is?' mompelde hij duister.
  
  'Ik zeg alleen maar wat ze mij hebben verteld,' antwoordde ik. Ik kon mezelf vals voelen worden en ik hoopte dat die vuile schoft zou proberen die kromme satéprikker tegen mij te gebruiken. Maar hij deed het niet, hoewel ik sterk het gevoel kreeg dat hij het idee niet geheel van zich afzette, maar louter uitstelde.
  
  'Te veel vragen is een manier om je tong kwijt te raken,' gromde hij.
  
  'Bedankt,' zei ik. 'Ik zal het op mijn borst laten tatoeëren.' Ik draaide me om en beende weg. Ik wist dat verdere pogingen voor informatie zinloos waren. Ik voelde hoe de ogen van de Rif me volgden tot ik was opgegaan in de menigte en toen ik uit de medina was, haalde ik diep adem.
  
  Het werd steeds duidelijker dat ik tot dusver maar twee riante wegen naar Karminian had, en allebei vrouwelijk.
  
  En ik had het gevoel dat ze allebei wat beter konden helpen. Ik geloofde niet dat ze opzettelijk iets achter hielden, dat niet meer, maar ze zouden kleine dingetjes kunnen weten die voor hen onbelangrijk schenen, maar die voor mij zo belangrijk als de pest waren.
  
  Ik besloot het aan die kant weer op te pakken, ditmaal te beginnen met Aggie Foster.
  
  Ze was net een paar minuten voor ik daar arriveerde opgestaan en ze begroette me gekleed in een helgroene pyjamabroek en topje dat haar middenrif bloot liet. Snel verborg ze de vonk van vreugde in haar ogen en verving die door iets pruilerigs. Zonder make-up zag ze er verbazend kleine-meisjesachtig uit, de harde, uitgelijnde groeven van haar gezicht verzacht door de natuurlijke glans van haar gelaatstrekken.
  
  'Ik vroeg me al af wat er met je was gebeurd,' zei ze, haar lippen in een pruilmondje naar voren gestoken. 'Volgens mij ben je dus niet zo geïnteresseerd om Anton te vinden.'
  
  'Oh, maar dat ben ik wel,' zei ik grijnzend. 'Ik ben druk naar hem op zoek geweest.'
  
  'Ik dacht dat ik gisteren van je zou horen,' zei ze. 'Hoe weet je of ik niet iets bedacht heb?'
  
  Deze keer grijnsde ik inwendig. Het was een doorzichtige zet, maar ik was niet van plan erin te trappen.
  
  'Heb je iets bedacht?' vroeg ik snel. 'Laat eens horen.'
  
  'Geeft niet,' zei ze, plotseling vrolijk. 'Ik wilde je trouwens toch ergens anders om zien. Ik heb nagedacht. Een schilderij zou een geweldige publiciteit kunnen geven, weer eens iets anders dan de gebruikelijke glimmende foto's. Zou je iets heel sexy kunnen maken?'
  
  'Ik weet het niet,' antwoordde ik met een trage glimlach. 'Een kunstenaar kan niet zomaar ergens seks instoppen. Dat moet van het onderwerp zelf afkomen.'
  
  'Dat komt er ook wel,' zei ze grimmig. 'Vooral deze dagen.'
  
  'Waarom vooral deze dagen?' vroeg ik onschuldig. 'Mis je Karminian zo erg?'
  
  Haar ogen vernauwden zich en ze werd hard. 'En als dat nu eens zo is?' zei ze verdedigend, terwijl ze op de kleine sofa neerplofte en haar armen op de rugleuning liet rusten waardoor haar borsten naar voren staken, ronde, hoge heuvelen van een uitnodigende pracht. Haar voet zwaaide heen en weer, rusteloos bewegend als de staart van een kat.
  
  Ik was hier om wat meer over Karminian aan de weet te komen, plotseling echter zag ik een betere weg naar wat ik wilde, en zeker één die wat meer lol zou kunnen geven. 'Wat vond je zo belangrijk aan Karminian?' vroeg ik. 'Kennelijk heb je veel over hem nagedacht.'
  
  Ze begreep de sneer. 'Misschien heb ik er wel geen zin in om er nu over te praten,' antwoordde ze snel. 'Misschien ben ik het wel weer vergeten.'
  
  'Daar kun je vergif op innemen,' zei ik en kwam voor haar staan.
  
  Ze was weer gemelijk en haar rusteloze ogen bewogen zich over mijn gezicht.
  
  Ik stak mijn hand uit, greep de bovenkant van haar topje en trok haar overeind.
  
  'Geen harde aanpak, beloofde je,' zei ze. Haar ogen stonden bang.
  
  'Wie zei er iets over hard aanpakken?' vroeg ik. 'Ik wil je geheugen op gang helpen. Misschien lukt het als ik je aan hem doe herinneren.'
  
  Ik boog me voorover en kuste haar, haar lippen openend met mijn tong. Ze verroerde haar lichaam niet, maar haar lippen bewogen tegen die van mij aan, bijna direct reagerend.
  
  'Mis je dit soms?' mompelde ik zonder mijn lippen weg te halen en terwijl ik haar nog steeds bij de voorkant van haar topje vasthield.
  
  'Schoft,' mompelde ze als antwoord.
  
  Ik liet mijn tong dieper in haar mond doordringen en bewoog hem heen en weer, en ik voelde haar lichaam trillen.
  
  'Hoe is het met je geheugen?' fluisterde ik, terwijl ik mijn mond nog steeds op die van haar hield. 'Wordt het al beter?'
  
  'Schoft,' zei ze weer, terwijl ze zich van mij probeerde los te maken en op hetzelfde moment steviger vastklemde.
  
  Ik liet mijn handen over het topje zakken tot ze rustten op haar hoge, ronde borsten.
  
  'Herinner je je dat je zo bent vastgehouden?' vroeg ik. 'Herinner je het je?'
  
  'Oh, Christus,' riep ze uit. 'Hou ermee op. Ik kan er niet tegen. Hou ermee op zo met me te spelen.'
  
  Ik hield op met haar te spelen. Ik liet mijn hand onder het topje glijden en omvatte één van de zachte en toch stevige, jonge borsten.
  
  Aggie gilde bijna en ze duwde haar lichaam tegen me aan. Haar heupen maakten draaiende bewegingen en persten zich tegen mijn kruis. Ze stak haar hand naar achteren om haar topje los te maken waardoor mijn hand rond haar borst vrij kwam.
  
  Ik ging met mijn duim over de kleine roze, bijna verzonken tepel, en ze begon haar lichaam koortsachtig tegen mij heen en weer te bewegen. Haar borsten waren inderdaad rond en vol en heel jeugdig en ze drukte ze in mijn handen, en met haar mond beet ze zachtjes in mijn nek.
  
  Ik hield haar een ogenblik van me af en keek naar het gespannen gezicht en de stijf gesloten ogen. Ze was bijna gek van verlangen, dit weinig subtiele, eenvoudige schepseltje, dol van ongebreidelde, naakte en rauwe hartstocht.
  
  Ik dacht eraan hoe Marina ook een schepsel vol rauw verlangen was geweest. De één was over het kookpunt geraakt door het niet hebben, de ander door het wel hebben. Een vluchtig moment bemerkte ik dat ik Karminian bewonderde. Op zijn eigen manier speelde hij een spel van jewelste.
  
  Maar toen sloot Aggies vurige begeerte al het andere uit. Haar schouders bewogen in een cirkelvormige, draaiende beweging en ik voelde haar borsten in mijn handpalmen wrijven. Ik stak mijn hand uit, sloeg mijn arm tussen haar benen en tilde haar van de vloer om haar naar de slaapkamer te dragen.
  
  Ze had haar pyjamabroek bijna uit toen ik haar op het bed neerlegde. En terwijl ze daar lag te woelen en te draaien nam ik haar stevige, jonge en gevulde figuur in me op. Ze was stevig en iedere beweging van haar lichaam smeekte, vroeg ... jammerde.
  
  Ik kleedde me uit en vlijde mijn borst op haar neer.
  
  Aggie begon te draaien en kronkelen en kreunen, kleine gelukkige woordjes kwamen van haar lippen, meer dan zuchten alleen maar nog geen woorden.
  
  Anders dan bij Marina was er niets zwoels, subtiels of verfijnds aan Aggie Fosters's manier van vrijen. In de grond was de exotische danseres nog steeds niets anders dan een klein meisje uit een dorpje ergens uit het Mid-Westen en haar vrijen was een primitieve en drijvende, onbeheerste kracht.
  
  Aggie drukte me tegen haar aan en rolde zich over me heen, terwijl haar stevige lichaam bleef pompen en stoten en drijven.
  
  Ik greep haar bij de schouders en paste mijn bewegingen aan aan haar ruwe, eisende ritme.
  
  Ze gooide zich achterover en gilde dat ze meer van me wilde hebben. Ze wilde geen wreedheid en masochisme was haar vreemd. Ze was alleen maar geheel en al opgenomen in haar rauwe hartstocht.
  
  Terwijl ik met haar vree bracht Aggie haar lichaam bij elke stoot steeds hoger van het bed omhoog, me verbazend met de kracht die in haar kleine gestalte school. Terwijl ik elke duwende, pompende beweging van haar beantwoordde, schreeuwde ze om meer tot ze plotseling bijna de lucht in schoot en me vastgreep met een kronkelende, hartverscheurende kreet van extase, en het was afgelopen en voorbij.
  
  We lagen naast elkaar, slechts de bitterzoete extase was er nog, de bijna pijnlijke gevoeligheid van twee afgematte lichamen.
  
  Na een tijdje bracht Aggie haar hoofd omhoog en ik zag hoe haar ogen zich weer scherp stelden, alsof ze weer op aarde terugkeerde, en ze keek me aan alsof ze uit een droom kwam, haar stem klonk moeizaam en hees. 'Christus,' fluisterde ze. 'Oh, Christus. Ik zou het nooit geloofd hebben. Ik dacht niet dat iemand beter kon zijn dan Anton.'
  
  'Je moet niet vergelijken,' berispte ik.
  
  'Dat doe ik ook niet,' fluisterde ze, terwijl ze haar wang op mijn borst liet rusten. 'Ik zeg alleen maar de waarheid.' Nogmaals, net als bij Marina, aarzelde ik om gebruik te maken van haar warme, onbewaakte stemming, van dit korte moment dat ze emotioneel mijn gevangene was. 'Heb je hem ooit iemand horen noemen die Rashid de Rif heet?' vroeg ik zacht. Ik zag haar hoofd knikken.
  
  'Vlak voor hij verdween,' antwoordde ze. 'Hij vertelde me dat hij bang was voor iemand die Rashid heette.'
  
  Ik trok een gezicht tegen mezelf. Die vuile schoft had gelogen, zoals ik voor mezelf eigenlijk al had geweten.
  
  'Nam Karminian je vaak mee naar zijn flat?' vroeg ik, weer een spierinkje uitgooiend.
  
  De hele zaak zat in elkaar met onverklaarbare stukjes en beetjes. Het begon nu een spel te worden hoeveel tegenstrijdigheden ik nog meer zou ontdekken.
  
  'Nooit,' mompelde Aggie. 'Of we kwamen hier, of we gingen uit.'
  
  'Hij rookte niet?' vroeg ik.
  
  'Ja,' zei ze. 'Verschrikkelijke, zware Turkse sigaretten. Niets anders. En hij was een kettingroker.' Tegenstrijdigheden, tegenstrijdigheden en nog meer van dat werk. Ik liet Aggie nog een paar minuten langer tegen me aan liggen en maakte me toen van haar los. Ik moest weg en deze puzzel vol contrasten herzien, maar eerst moest ik nog een bezoekje brengen aan Rashid de Rif. Karminian had met hem te maken gehad en nog wel kort geleden. Dat was het enige stukje degelijke informatie dat ik had, bevestigd door zowel Marina als Aggie.
  
  Ditmaal zou Rashid praten. Ik zag uit naar een ontmoeting met de kwaadaardige, havikogige Rif.
  
  'Je komt toch terug, hè?' vroeg Aggie toen ik me aangekleed had. 'Ik meende het echt, dat ik me door jou wilde laten schilderen.'
  
  'Natuurlijk,' zei ik terwijl ik de stevige, aardse seks van haar lichaam zoals ze daar naar me lag te kijken in me opnam. 'Ik kom langs als je terug bent van de Club ... of misschien net voor je weg gaat. Ik zie je nog.'
  
  'Ik vind je aardig,' zei ze onverwachts. 'Ik bedoel, ik geloof dat je een aardig mens bent.'
  
  Ik glimlachte naar haar.
  
  De opmerking was precies zoals zijzelf was, eenvoudig, direct en ongecompliceerd. Ik legde een hand op haar ronde borst en liet hem daar.
  
  Plotseling betreurde ik Aggie Foster heel erg. Eigenlijk zou ze weer terug moeten zijn in Akron, Ohio, in bed met de een of andere eenvoudige, aardige en ongecompliceerde kerel.
  
  'Ik kom terug,' beloofde ik en haalde mijn hand weg. Ze draaide zich om om nog wat te slapen.
  
  Zo ging ik bij haar weg en liep de straat uit. Het zou al donker zijn voor ik de medina bereikte, maar ik haastte me niet.
  
  Ik raakte diep in gedachten en probeerde het mysterie dat Karminian heette te ontrafelen. Hij was een toonbeeld van tegenstrijdigheden. Dat beetje degelijke informatie dat ik had, zorgde er alleen maar voor dat het totaalbeeld van de man nog raadselachtiger werd. Maar het was niet alleen maar raadselachtig, realiseerde ik me. Die hele verrekte zaak was op de een of andere manier vormeloos, een onscherp beeld.
  
  Aggie Foster beschreef de man als een woeste feestganger, een zware drinker, een extrovert die van veel mensen hield.
  
  Marina vertelde me van een verlegen man die bijna nooit dronk, een introvert die veel mensen haatte.
  
  Aggie kende een jazz-fanaat die de maniertjes en stijlen van alle jazzgrootheden kende, een echte jazz-fan die er uren van kon zitten genieten.
  
  Marina kende een liefhebber van Scarlatti en Palestrina en poëzie.
  
  Bij Aggie rookte hij alleen maar zware Turkse sigaretten.
  
  Bij Marina nooit iets anders dan zijn pijpen.
  
  Een meisje nam hij regelmatig mee naar zijn flat. De ander nam hij nooit mee.
  
  Volgens Fatasha in de medina was hij een regelmatige klant van de meest uitzinnige seksuele genietingen en een kenner van erotiek.
  
  Volgens de barman van de Chez Caliph werd hij nauwelijks ooit met een vrouw gesignaleerd.
  
  En nog een ander fascinerend punt bleef in mijn hoofd rondtollen. Karminian was al jaren contactman geweest van AXE. Maar de Russen waren hier en probeerden hem al even wanhopig te vinden als ik. Natuurlijk kon dat zijn, omdat ze ontdekt hadden dat hij iets over hen wist. Maar om de een of andere reden, ergens verborgen in een hoekje van mijn geest, leek dat geen steek te houden.
  
  Snel ging ik de lijst weer na en vertelde me zelf nogmaals dat dit meer was dan alleen maar een opsomming van tegenstrijdigheden.
  
  Natuurlijk heb ik mensen gekend die een gespleten persoonlijkheid hadden, tegenstrijdigheden binnenin zichzelf. Dergelijke mensen zijn ware studies in contrasten, terwijl hun oppervlakkige daden al direct tegengesteld zijn aan elkaar.
  
  Karminian zou zo iemand geweest kunnen zijn. Of hij zou zichzelf opzettelijk twee totaal verschillende persoonlijkheden hebben moeten aanmeten, één voor Marina en één voor Aggie. Maar precies op dat punt moest ik ophouden en kon ik niet meer verder gaan.
  
  Een mens kon zichzelf, om redenen van hemzelf, voor verschillende mensen verschillende gezichten geven. Hij kon zichzelf een persoonlijkheid gegeven hebben die heel diep gespleten was, maar zelfs een gespleten persoonlijkheid splijt niet verder dan tot een bepaald punt. Als een knaap werkelijk zo was toegedaan aan ruige seks, zoals zowel Ben Kashan als Fatasha getuigden, dan kon ik hem op geen enkele manier naast Marina zien zitten terwijl hij haar handje vasthoudt. Het klopte gewoon niet. En omgekeerd, als hij een vreemde vogel was, een asceet die de liefde slechts intellectueel bedreef, dan kon ik me hem niet in Fatasha's duizend-en-één-nacht huis voorstellen.
  
  Het kon er bij mij niet in dat de persoonlijkheid van iemand zo ver kon splijten. En toch moest ik toegeven dat het die klootzak gelukt leek te zijn. Het was mijn opdracht hem te vinden, of te ontdekken wat er met hem was gebeurd. Maar het was meer dan een opdracht alleen geworden. Karminian begon een beetje een obsessie voor me te worden. De man was een fascinerend iemand geworden en in zekere zin bewonderenswaardig. Hij leidde twee levens en hij maakte er nog iets geweldigs van ook, verdomme.
  
  Toen ik de medina bereikte zette ik alle gedachten aan hoe hij het deed en waarom hij het deed van me af.
  
  Zelfs 's nachts was een Arabische wijk een drukke, krioelende buurt, maar in het donker kreeg hij een extra dimensie.
  
  De nauwe, kronkelende straten zagen er onheilspellend uit. Allemaal, en de gele lampjes aan de buitenzijde van de huizen voegden een akelig schaduwrijk schijnsel aan het oord toe. De kreet van de muezzin had plaats gemaakt voor de zachte, zinnelijke geluiden van de riet-instrumenten en zo hier en daar klonk de halfzangerige schreeuw op van een prostituee, niet helemaal een roep en niet helemaal een lied.
  
  Ik passeerde de souvenirwinkeltjes die nu gesloten waren, met dichte luiken. Ik sloeg de hoek om van de kronkelende straat die naar de oude stal leidde waar ik Rashid had ontmoet en stopte ineens. Rashid had gezelschap.
  
  Voor het huis stonden vijf paarden vastgebonden, vijf volbloed Arabische hengsten, onmiskenbaar voor iemand die iets van paarden wist door de stevige, brede rug, de hoge staart en het hoge voorhoofd met de extra herseninhoud, de lichte bolling boven het voorhoofd, door de Arabieren jibbah genoemd.
  
  Ik besloot in een boog naar de zijkant van het huis te gaan
  
  waar een boograampje, zo'n meter boven mijn hoofd, me uitnodigend wenkte. Ik wierp een blik om me heen in de smalle doorgang en bemerkte dat ik alleen was. Ik sprong op, kreeg de richel te pakken en hees mezelf op.
  
  Het raampje was open en stil ging ik wat eens een graan of haveropslag geweest moest zijn binnen. Vier smalle dwarsbalken liepen van de muur met het raam naar de tegenoverliggende muur waarin de deur naar de aangrenzende ruimte openstond. Licht stroomde de donkere opslagruimte binnen.
  
  Een van de balken kwam vlak boven de deuropening uit. Ik kroop over het smalle stuk hout er naartoe, terwijl ik probeerde mijn kostbare evenwicht te bewaren. Het ging langzaam en ik voelde pijnlijke splinters van verdroogd hout in mijn buik steken. Iedere keer moest ik weer stoppen om ze eruit te trekken.
  
  Ten slotte bereikte ik het einde van de balk, waar die samenkwam met de houten bovendorpel van de openstaande deur. Boven de dorpel was een kleine ronde opening en daar doorheen kon ik in het vertrek gluren waar de vijf Rifs met Rashid rond een tafel stonden.
  
  Een zesde man, met zijn rug naar me toe, droeg een broek, een overhemd en een smalle hoge muts. De anderen waren allemaal gekleed in hun djellabas en waren, net als Rashid, voorzien van patroongordels, pistolen en kromme Moorse dolken.
  
  Ik wist dat de Rifs een Berber-dialect spraken dat ze tarrafit noemden, en ik dankte de lieve Heer op mijn knieën dat ze dat niet gebruikten. Ze spraken Frans, een keuze die was gedicteerd door de aanwezigheid van de zesde man in westerse kledij, nam ik aan. Een van de Rifs, langer dan de anderen, maakte ruzie met Rashid, wiens doordringende ogen schitterden van woede.
  
  'Karminian is dood,' zei Rashid. 'Ik heb hem zelf gedood zeg ik je.'
  
  Daar verloor ik bijna mijn evenwicht door. Het leek erop dat ik eindelijk tenminste één van mijn antwoorden had. 'Waarom wordt hij dan door zovelen gezocht?' vroeg de lange Rif. 'Ze denken niet dat hij dood is.'
  
  'Zij weten het niet,' wierp Rashid tegen. 'Maar ze zullen hem niet vinden. Hij heeft het gehad.'
  
  'Dat zeg jij, broeder,' antwoordde de lange Rif. 'Maar El Ahmid weet dat als de jakhalzen maar genoeg stof opwaaien, de gieren aangetrokken worden. We kunnen geen risico's nemen. Niet nu.'
  
  De zesde man sprak.
  
  Ik wou dat ik zijn gezicht kon zien.
  
  'Dat kunnen we inderdaad niet,' beaamde hij. 'Er zijn dingen in beweging gebracht. Het is te laat het nu te stoppen of te doen mislukken. Mijn mensen zouden vreselijk geschokt zijn als er nu iets mis ging.'
  
  'Er gaat niets mis,' antwoordde de lange. 'Het is een lange rit van de Casbah in Tanger, maar we zijn gekomen om de jakhalzen te elimineren. Ze zullen degene die zij zoeken gezelschap houden, zij allemaal. Op die manier raken we ze allemaal kwijt en zullen er geen vragen meer gesteld worden en geen pogingen ondernomen om Karminian te vinden.'
  
  Hij wendde zich tot Rashid. 'Ik hoop dat je de wijsheid van El Ahmids beslissing niet betwist,' zei de lange. 'Kan ik hem je medewerking melden?'
  
  'Natuurlijk, natuurlijk,' gaf Rashid snel toe. 'Je hebt dat meisje, de danseres, en de kunstenaar die Karminian zoeken. Dan heb je nog de vier Russen die ook naar hem op zoek zijn.'
  
  'We nemen de hele lijst van je,' zei de lange. 'Zoals je weet zijn zij die ik heb meegebracht specialisten in onze opdracht.'
  
  Ik kon zien dat de vijf moordenaars uit de Casbah hun zaken met een meedogenloze doeltreffendheid zouden aanpakken.
  
  Ik vroeg me af hoeveel Rashid feitelijk wist. Ik stond kennelijk op zijn lijst. Aggie ook. Maar hij had Marina niet genoemd. Misschien alleen maar omdat hij aan haar nog niet was toegekomen.
  
  Ik wilde net achteruit kruipen over de smalle balk, toen die besloot ermee op te houden. Hij deed dat met slechts een scherpe kraak als waarschuwing. Ik had nog net de tijd om naar voren te springen en de dwarsbalk van de bovendorpel te grijpen en daar te blijven hangen. De balk scheurde los en viel naar beneden met het geluid van versplinterend hout.
  
  De Rifs kwamen het donker van de opslagruimte binnensnellen. Hangend aan beide handen kon ik noch Hugo, noch Wilhelmina bereiken.
  
  Ze stonden in een groepje vlak onder me en keken naar de neergevallen balk in de wolk van stof. Het zou maar een paar seconden duren en ze zouden hun gezichten omhoog richtten en daar de gestalte zien hangen.
  
  Ik zag dat de zesde man in de westerse kleding niet bij hen was. Hij was er kennelijk vandoor gegaan en ik wist zeker dat dat niet was omdat hij zo verlegen van aard was.
  
  Ik had niet veel keus over, dus ik besloot ten minste het voordeel van de verrassing aan te grijpen. Ik liet los en kwam bovenop het groepje mantels neer. Ik voelde hoe mijn voeten er een uitpikte terwijl ik hard op zijn hoofd landde. Door de val kwam ik languit op een ander terecht en ik ging neer in een chaos van gewaden en fladderende djellaba's.
  
  Ik rolde me om en was al weer overeind voor zij zichzelf bijeen geraapt hadden, en rende door het verlichte vertrek naar de deur. Ik had hem net bereikt en scheurde me door de met een gordijn afgesloten deuropening toen het eerste schot klonk, een enorme, krakende explosie die alleen maar afkomstig kon zijn van een oud, zwaar pistool. De kogel sloeg met een knal in de muur, maar ik was al op straat.
  
  Ik hoorde hun opgewonden kreten toen ze achter me aan kwamen. Het smalle straatje was letterlijk verlaten en het einde ervan was een heel eind van me vandaan. Voor ik daar was, zouden ze me al in de gaten hebben.
  
  Ik dook een gangetje in tussen twee gesloten souvenirwinkeltjes. Een zijdeur zag er niet al te stevig uit. Dat was hij dan ook niet en hij barstte open op het moment dat ik er mijn schouder tegenaan kwakte. Ik sloot hem achter me en liep het duister van de winkel in.
  
  Ik zag koperen ketels, een stapel kleedjes, met leer beklede kameelzadels, waterpijpen en theepotten, wierookbranders, aardewerk en koperen dienbladen.
  
  De hele tent was letterlijk een boobytrap. Een verkeerde beweging en er zou op zijn minst iets tegen de vlakte kletteren. Ik kroop in een hoek en liet me op een knie zakken. Ik kon hen buiten horen, de stem van de lange gaf instructies.
  
  Ik verstond voldoende Berbers om het meeste ervan te snappen. Ze gingen elk huis doorzoeken, overduidelijk ervan overtuigd dat ik niet de tijd had gehad het einde van de lange straat te halen.
  
  Ik bleef rustig zitten wachten. Het duurde niet lang voor ik de zijdeur hoorde openduwen. Ik zag de in een mantel gehulde gestalte omzichtig de ruimte binnenkomen, de lange, kromme dolk uit de schede gehaald, in de hand. Elk geluid van een van ons zou de anderen die buiten rondslopen waarschuwen. Ik zag hoe hij zich voorzichtig door het winkeltje voortbewoog, het aardewerk ontwijkend.
  
  Hugo viel geluidloos in mijn handpalm en het koude stalen mes gaf me een geruststellend gevoel. Een glinstering vertelde me dat de Rif zijn lange Moorse kromme mes ook gereed hield om toe te stoten. Ik haalde mijn arm naar achteren en wachtte af. Dit moest goed gebeuren. Ik kon het niet hebben dat hij kletterend tussen de koperen dienbladen viel of een zootje aardewerk omgooide.
  
  Ik wachtte tot hij langzaam langs de dikke stapel kleden in het midden van de winkel liep. Hugo flitste door het donker, de dood op vleugels van gehard staal. Ik zag de Rif naar zijn borst grijpen, achteruit wankelen en geluidloos omver gaan op de zachte stapel kleden. Binnen een oogwenk was ik naast hem, maar er zou geen laatste kreet meer van hem komen.
  
  Snel trok ik zijn djellaba en burnoes uit. Ik trok ze aan, pakte Hugo terug en liep door de deur naar buiten. Ik dook de kleine doorgang uit, richtte me op en liep de straat uit. Mijn hoofd gebogen, net als een Arabier in zijn djellaba. Ik passeerde twee van de Rifs toen die uit één van de winkels te voorschijn kwamen.
  
  Ze wierpen me een snelle blik toe en haastten zich toen weer naar de volgende winkel.
  
  Ik bleef in de djellaba tot ik uit de medina was. Toen kwam ik eronder vandaan en ging op weg naar Aggies flat. Ze zou nu snel thuiskomen van de club en ik wachtte buiten in de beschutte poort van het huis. Eindelijk zag ik haar naderbij komen, terwijl ze zich voort haastte naar het gebouw. Ik kwam uit de schaduwen en riep haar. Ze sprong op van schrik.
  
  'Dat is niet leuk,' zei ze boos.
  
  'Ik probeer ook niet leuk te zijn,' zei ik. 'Kom mee, laten we naar binnen gaan.'
  
  Ze bemerkte de dwang in mijn stem en maakte snel de deur van haar flat open.
  
  'Heb je Anton gevonden?' vroeg ze terwijl ze haar jas uittrok. Eronder had ze haar kostuum nog aan.
  
  'Niet precies,' antwoordde ik.
  
  Ik had besloten niets over Karminians dood te zeggen. Rashid zwoer dat hij Karminian gedood had, maar zijn mede-Rifs schenen daar nog niet zo zeker van te zijn. Ik wist ook niet zeker of ik zelf wel zeker was. Ik zou er niets bij gewonnen hebben het aan Aggie te vertellen, maar toen ik haar zei dat ik wilde dat ze als de sodemieterij uit de stad weg kwam, maakte ze zo'n kabaal dat ik wat openhartiger tegen haar moest zijn.
  
  'Luister, liefje,' zei ik. 'Je vriend Karminian zat in een behoorlijk smerig zaakje verwikkeld, naar ik hoorde. Iedereen die hem kende loopt direct gevaar en daar hoor jij beslist bij.'
  
  Ze keek me sceptisch aan en ik onthulde haar nog wat meer.
  
  'Hij was nou niet precies alles wat jij van hem dacht,' zei ik. 'Voor sommige mensen was hij een volslagen ander mens. Hij scheen twee verschillende persoonlijkheden te hebben. Volgens mij was hij volslagen knetter.'
  
  Ik noemde een paar van de onbelangrijke tegenstrijdigheden die ik had ontdekt zonder me te verstrikken in details.
  
  'Nou en?' zei Aggie verdedigend. 'Dan had hij een gespleten persoonlijkheid. Daar in Adron zeiden ze ook hetzelfde van mijn zuster en mij. We waren in alles totaal verschillend, in uiterlijk, smaak, gewoontes, kleding, pleziertjes, alles. De mensen verbaasden zich erover hoe twee zusters in ieder opzicht zo verschillend konden zijn.'
  
  Het was een onschuldige mededeling en ik wilde hem automatisch beantwoorden.
  
  'Goed, maar dat waren jij en je zus,' zei ik. 'Dat zijn nog altijd twee mensen en ... ' Ik liet de zin in de lucht hangen terwijl heldere lichten in mij begonnen te exploderen.
  
  Mijn gedachten braken los in een geiser van voortsnellende, onderling samenhangende brokstukken. Aggie en haar zus ... twee mensen ... heel verschillend. En als Karminian nu eens uit twee mensen had bestaan? Broers, identieke tweelingen?
  
  Ik ging zitten op de armleuning van een luie stoel toen de enorme eenvoud ervan me overspoelde. Natuurlijk, dat was het!
  
  De bewogen foto werd ineens scherp getrokken en alle tegenstrijdigheden en vragen begonnen zichzelf te beantwoorden. Twee mensen - tweelingen, met volslagen tegengestelde persoonlijkheden. Het was ongewoon, maar niet ongehoord. Marina en Aggie hadden feitelijk twee verschillende Karminians gekend.
  
  Ik ging nog een stap verder. Als ze nou eens van twee walletjes hadden gegeten en het al jaren hadden gedaan, de een contact opnemend met AXE om informatie te verkopen, de ander met de Russen? Ze zouden natuurlijk hun aanbiedingen bij elkaar doen en dan aan de hoogste bieder verkopen. Of ze zouden elke kant voorzien van informatie over de activiteiten van de andere kant.
  
  Toen onze Karminian contact opnam met Hawk, had zijn broer natuurlijk contact opgenomen met de Russen. Dat verklaarde wat die Kremlin-kobolten hier aan het doen waren. Net als Hawk hadden zij zich afgevraagd wat er met hun contactman gebeurd was toen ze verder niets meer van hem hoorden. Maar het belang van wat ik had ontdekt was nog steeds niet helemaal volledig.
  
  Wat was dat 'iets groots' dat de Karminians hadden ontdekt? En hoe ging het de Rifs aan? Ze hadden een Karminian gedood, de enige waarvan ze wisten dat hij bestond; hetgeen betekende dat de andere zich ergens verborg uit angst voor zijn leven.
  
  Ik glimlachte in mezelf. Op dit moment was ik de enige die wist dat er een tweede Karminian was en dat die zich ergens schuilhield uit pure angst. Hij wist natuurlijk dat de Rifs achter hem aan zaten en wist dat ze zijn tweelingbroer te pakken hadden genomen.
  
  Ik moest hem vinden en hem als eerste vinden. Hij was de sleutel tot alles, en ik vroeg me af welke hij was, de introvert of de extrovert, Marina's Karminian of die van Aggie.
  
  Ik zag Aggie uit de slaapkamer verschijnen waar ze haar kostuumpje had omgewisseld voor een kamerjas.
  
  Een angstige, bange man zou ongetwijfeld vroeg of laat proberen contact op te nemen met iemand voor hulp. Eigenlijk wist ik dat ik haar hoorde aan te sporen in de buurt te blijven voor de kans dat haar Karminian nog steeds leefde. Maar ik kon het niet. Dat zou moord zijn. De moordenaars van de Casbah waren op pad, meedogenloze, vastbesloten mannen. Ik zou Karminian wel op een andere manier vinden. Misschien vonden zij hem wel voor mij.
  
  Ik pakte Aggie bij de schouders.
  
  'Trekje kleren aan en vertrek naar het vliegveld of een busstation,' zei ik. 'Waar je ook naar toe gaat, je kunt als je wilt contact met me opnemen via de Amerikaanse ambassade hier. Maar maak dat je wegkomt, begrepen? Vergeet de Club Bedouin. De wereld zit er vol mee en op dit moment zou je een klapper zijn in Akron. Maar smeer 'm, Aggie.'
  
  Ze zei niets, haar lippen pruilend naar voren gestoken.
  
  Ik keek grijnzend op haar neer. 'Doe wat ik zeg, schat,' zei ik tegen haar. 'Geloof me, ergens anders vind je je draai wel. Ik weet dat je nog niet klaar bent, maar dat is nu niet belangrijk. Ga weg, schat. Het is tijd.'
  
  Ik kuste haar snel en vertrok, in de hoop dat ik haar voldoende bang had gemaakt om te vertrekken.
  
  Ik ging naar Karminians flat om mijn spullen op te halen en dan een andere plek te zoeken om vanuit te opereren. Ik stond op de lijst die Rashid voor de Casbah-moordenaars had afgerateld en om nu als een soort van lokeend daar in die flat te blijven zitten, zou hun taak alleen maar gemakkelijker maken. Zij vormden een volslagen onverwachte ontwikkeling.
  
  Ik kon me voorstellen dat de Russen Karminian wilden hebben als ze hem ervan verdachten aan ons te verkopen, of als zij wisten dat hij iets te pakken had gekregen dat hen aanging. Maar de trotse krijgers van de bergachtige Rif? Het klopte niet en toch waren ze er, om te moorden.
  
  Ik haastte me door de stille, donkere straten van Casablanca met het gevoel dat mijn ontdekking over Karminian niet de enige onverwachte wending voor mij in deze zaak was.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 4
  
  
  
  
  Het was niet zo'n stomme zet om naar Karminians huis terug te gaan en mijn spullen op te halen. Het moest gedaan worden - ik had te veel dingen achter gelaten. Het was een lange dag geweest en ik begon me wat moe te voelen toen ik twee tubes verf in mijn zak stopte, de schildersdoos sloot en een laatste blik aan de flat schonk voor ik de deur achter me sloot.
  
  Ik was net de poort uitgelopen toen de twee gedaanten verschenen, een aan elke kant van me, en ik voelde de harde lopen van twee pistolen in me gedrukt worden. Ik keek naar de kleine, hardblauwe ogen van de pleeborstel Rus, zijn lippen grimmig vertrokken in een dunne lijn.
  
  'Als het moet doden we je hier,' mompelde hij.
  
  Ik zag de zwarte Mercedes 600 uit de zijstraat verschijnen.
  
  'Dat hoeven jullie niet,' zei ik schouderophalend. 'Ik ben heel makkelijk om mee om te gaan.'
  
  Varkensoog fouilleerde me snel en pakte Wilhelmina af. Pleeborstel nam de verfdoos en gaf die aan de ander. Ze hoefden me niet te zeggen in de Mercedes te stappen.
  
  Ik volgde Pleeborstel en ging tussen hen in zitten. De chauffeur draaide zich om en staarde me een ogenblik aan, zijn blauwe ogen bijna identiek aan de koude, hardblauwe kijkers van Pleeborstel. Hij bracht de wagen in de versnelling en we reden langzaam weg. Twee revolvers prikten in me.
  
  Dit was geen situatie waar iets meer kon plaatsvinden dan alleen maar wat conversatie.
  
  'Waar gaat dit allemaal om?' vroeg ik om te beginnen. Stilte was mijn enige antwoord. Koude, kwaadaardige stilte.
  
  'Zeg het niet,' probeerde ik weer. 'Laat me raden. Laat eens zien ... Jullie willen een portret van jezelf hebben.' Pleeborstel keek me loensend aan maar zei niets.
  
  Ik probeerde het over een andere boeg. 'Als je denkt dat ik weet waar Karminian is, dan verspillen jullie je tijd,' zei ik.
  
  'Dat wist Ivan ook niet,' antwoordde Pleeborstel ten slotte, zijn stem een laag gesnauw, 'maar dat weerhield je niet hem te doden.'
  
  'Ik heb helemaal niemand gedood,' protesteerde ik.
  
  Ik zag de Rus zijn arm omhoog brengen en dan uitzwaaien in een korte, snelle haal, waarbij hij zijn revolver nog steeds stevig in zijn hand hield. Hij raakte me op mijn wang en bovenlip en ogenblikkelijk voelde ik een spoortje bloed langs mijn mondhoek naar beneden sijpelen. 'Leugenachtig zwijn,' spoog hij. 'Jij dacht dat Ivan wist waar Karminian was en je doodde hem toen hij weigerde het je te vertellen. Nu gaan we hetzelfde met jou doen.' Mijn gedachten raasden voort en ik begreep wat direct erna gebeurd was.
  
  De Rifs hadden weer toegeslagen, maar het had weinig zin Pleeborstel en zijn makkers dit te vertellen. Allereerst wilde ik ze geen informatie geven en daarbij zouden ze me toch niet geloven. Het beste zou zijn om gewoon maar bij mijn verhaaltje te blijven.
  
  'Wanneer moet ik die Ivan dan gedood hebben?' vroeg ik.
  
  'Dat weet je heel goed, zwijn,' blafte hij. 'Toen je merkte dat hij alleen thuis zat te wachten op een radiobericht van Moskou.'
  
  'Waarom ik?' onderbrak ik hem. 'Dat kan iedereen zijn geweest. Zelfs een dief.'
  
  'Bah,' gromde de Rus. 'Jij zoekt Karminian ook. Er was een sterk iemand voor nodig, iemand die wist hoe hij met een Moorse dolk moest omgaan. Dat sluit de beide wijven uit. En jij bent geen kunstschilder. Volgens ons ben jij een Amerikaanse agent.'
  
  Bijna zei ik: gefeliciteerd. Een ding hadden zij in ieder geval juist. Bovendien zag ik in waarom ik hun logische verdachte was en ik besloot voor mezelf wat uit te vissen. 'Dus ik heb maar één van jullie mannen gedood?' vroeg ik. 'Jullie waren met jullie vijven, inclusief die aap die zich nu als chauffeur voordoet.'
  
  De 'aap' draaide zich om en schonk me een harde blik. 'Da', antwoordde Pleeborstel. 'Panoeski zit thuis op ons te wachten. Dus we zijn nog maar met z'n vieren. Meer dan genoeg om met jou af te rekenen.'
  
  Daar zat hij niet al te ver naast en ik had bovendien uitgevonden wat ik wilde weten. Er waren geen anderen dan die ik had gezien sinds onze eerste kennismaking.
  
  De Mercedes kwam tot stilstand en ik zag de laaghangende kruislatten die deel uitmaakten van het dakje boven de ingang. Ik stapte uit. De beide revolvers bleven in mijn ribben en ditmaal kwam de chauffeur achter ons aan. Ze namen geen enkel risico met mij.
  
  'Panoeski!' riep Pleeborstel. 'Estan hier.'
  
  Er kwam geen antwoord en ik voelde een verkillend voorgevoel door mijn lichaam trekken.
  
  De Rus schreeuwde nog een keer en weer bleef het huis stil.
  
  Ik zag hem zijn wenkbrauwen fronzen.
  
  'Dat is vreemd,' gromde hij.
  
  Ze duwden me voor zich uit naar binnen.
  
  Ik was bij lange na niet zo verrast als zij.
  
  Panoeski lag op de grond in een plas bloed, zijn hoofd bijna van zijn nek gescheiden.
  
  Ik zag dat de snee in zijn hals een gebogen vorm had, zich uitstrekkend van bijna zijn nek tot een punt net onder zijn kin. Uit de versheid van de zich nog steeds verspreidende bloedplas was het niet langer dan vijftien minuten geleden gebeurd.
  
  De Russen staarden naar het levenloze lichaam van de man alsof zij hun ogen niet konden geloven.
  
  Ik dacht aan de Rifs. Ze hadden deze plek kennelijk in de gaten gehouden, hadden de anderen zien vertrekken en toen toegeslagen. Ze wilden de Russen één voor één te pakken nemen, heel duidelijk, stil, zonder een luidruchtige schietpartij.
  
  'Wanneer heb ik hem gedood?' vroeg ik. 'Toen jullie me vasthielden in de auto? Hij is nog niet langer dan vijftien of twintig minuten dood. Geloven jullie me nu misschien?' Degene die Estan heette sprak in korte, snelle zinnen tegen de anderen, natuurlijk zonder te weten dat mijn Russisch meer dan middelmatig was.
  
  Ze waren verbouwereerd, geschokt en in de war. Wie, wanneer en waarom, vlogen alle kanten op, maar ze bleven hun verrekte revolvers in mijn ribben houden. Ten slotte wendde Pleeborstel zich weer tot mij.
  
  'Jij werkt niet alleen,' verkondigde hij. 'Jij hebt anderen bij je die dit hebben gedaan.'
  
  'Ja,' zei ik. 'Weer met de Moorse dolk. Die gebruiken we altijd. We passen ons altijd aan aan de plaatselijke gebruiken.'
  
  Zijn harde, varkensachtige, blauwe oogjes bestudeerden me en ik zag dat hij zijn best deed dit snel te verwerken. Het kostte hem moeite.
  
  'Misschien heb je het niet gedaan,' zei hij ten slotte. 'Misschien ben je wel een kunstschilder. Het maakt niet zoveel meer uit. We zullen je toch moeten doden. Je weet te veel om je los te laten lopen.'
  
  'Ik vergeet snel,' zei ik, maar de Russen bleven me alleen maar aanstaren. Hugo lag stil te wachten tegen mijn onderarm. Het begon erop te lijken dat wat de Rifs waren begonnen, ik moest afmaken. Dat wil zeggen, als ik het kon afmaken.
  
  Ze hielden hun wapens onbeweeglijk. Een plotselinge beweging en twee kogels zouden ergens in mijn lichaam terechtkomen.
  
  'Waar, Estan?' vroeg de tweede Rus.
  
  'Hier,' antwoordde Pleeborstel. 'We laten zijn lichaam hier achter met dat van Panoeski en we zoeken een andere plek. Pak eerst Panoeski's paspoort en identificatiepapieren. Ik hou niet van slordig werk.'
  
  De chauffeur nam de dode zijn identificatiepapieren af en ik wist dat ik wat tijd moest zien te winnen, en wel heel snel.
  
  'Wacht,' zei ik. 'Wat dachten jullie ervan als ik jullie naar de plek breng waar Karminian zit?'
  
  De kleine oogjes van de Rus verwijdden zich iets en een trage, tevreden grijns gleed over zijn gezicht.
  
  Ik liet mezelf er zo hoopvol en verwachtingsvol mogelijk uitzien.
  
  'Nou, nou,' zei hij terwijl hij de voorkant van mijn hemd vastgreep met zijn hamachtige knuisten. 'Plotseling komt je geheugen terug, hé?'
  
  Hij schudde me heen en weer en ik liet mezelf slap hangen.
  
  'Waar is hij, zwijn?' dreunde hij.
  
  Ik schudde mijn hoofd. 'Alleen als je belooft me daarna te laten gaan,' zei ik.
  
  De Rus liet langzaam zijn grote hand los en grijnsde flauwtjes, duidelijk om mijn naïviteit.
  
  'Goed,' zei hij effen. 'Goed, we zullen je niet doden. We willen alleen maar een beetje samenwerking.'
  
  Kleine, naïeve ikke grijnsde dankbaar voor zijn gulheid. 'Ik kan jullie niet zeggen waar hij zit, maar ik kan jullie erheen brengen,' zei ik. 'Ik kwam er vannacht pas achter. De plek is me aangewezen door iemand die hem daar zag.'
  
  Pleeborstel likte alleen maar zijn lippen af. 'Schiet op, commandeerde hij. 'We hebben geen tijd te verliezen. Weer terug in de Mercedes nestelden zij zich weer aan weerskanten van me, de revolvers nog steeds in hun handen en schietklaar. De chauffeur, met mijn verfdoos nog steeds naast hem, reed de wagen van de stoeprand en ik begon hem de weg te wijzen door de straten en avenues.
  
  Ik maakte er een hele vertoning van om de plaats te vinden, uitziend naar herkenningspunten die me konden helpen. Feitelijk keek in wanhopig uit naar een plek die me een kans zou geven. Ik voelde hun ongeduld groeien terwijl ik de wagen door zijstraten bleef sturen, hoeken om en boulevards over.
  
  Ik wist dat ik de maskerade niet veel langer zou kunnen volhouden. Plotseling vond ik het, een donkere straat die langs één van de oude bidonvilles liep, de krotten van asfaltpapier en benzinevaten die eens de stad teisterden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Casablanca een bloeiende stad geweest. Aan het einde van de oorlog waren honderdduizenden Arabieren naar de haven gekomen, aangetrokken door de belofte van gemakkelijk werk. Ze trokken afzichtelijke, onhygiënische krottenwijken op die al snel letterlijk de stad overspoelden. Eerst de Franse en later de Marokkaanse regering vielen het probleem aan en ruimden veel van de bidonvilles op.
  
  Toch bestonden er nog steeds een aantal, huizen die waren gebouwd van blik en asfaltpapier, niets anders dan vier muren en een dak en gespeend van elk gerief. Degene die ik vond was net zo, en zijn straten niets anders dan smalle doorgangen door de bouwvallige krotten.
  
  'Stop,' schreeuwde ik.
  
  Ik kwam snel in beweging en had het portier al open voor we tot stilstand waren gekomen. De twee Russen volgden me op de voet toen ik de bidonville binnen liep. Ik ving een glimp op van de derde toen die om de motorkap van de Mercedes kwam gelopen, zijn chauffeursuniform nog steeds keurig dichtgeknoopt.
  
  Ik liep één van de smalle doorgangen door, kwam langs huizen die alle kanten op hingen en ik hield stil voor een keet, met de deur op een kier, waarvan ik wist dat die onbewoond was. Binnen was het stikdonker.
  
  'Hierin,' fluisterde ik tegen de Russen.
  
  Hij gebaarde naar de chauffeur naar de achterkant van het geval te gaan.
  
  'Let op hem,' zei hij tegen de andere Rus met een gebaar naar mij, voor hij voorzichtig de keet binnenging terwijl hij zijn rug stevig tegen de gammele, blikken deur aandrukte.
  
  Toen Pleeborstel langzaam in de duisternis van de keet verdween, keek ik naar de andere Rus. Hij hield zijn revolver op me gericht, maar zijn blik bleef naar de keet schieten. Het was niet fantastisch, maar het was het beste wat ik onder de gegeven omstandigheden kon doen.
  
  Ik bewoog mijn onderarm, draaide die langzaam en spande mijn spieren. Ik voelde de stiletto loskomen en in de palm van mijn hand vallen. Mijn benen spanden zich, springveren van spieren en zenuwen.
  
  Ik lette op de Rus. Zijn ogen schoten weer weg naar de keet. Het was slechts een fractie van een seconde, maar een fractie was alles wat ik nodig had.
  
  Ik gooide Hugo onderhands met al mijn kracht erachter en dook op hetzelfde moment naar rechts. De stiletto boorde zich in zijn buik en ik hoorde hem zijn adem scherp naar binnen zuigen.
  
  Zoals ik al had verwacht, haalde zijn vinger automatisch de trekker over en kreeg hij een schot afgevuurd voor hij in elkaar zakte. Alleen was ik er niet meer. Ik rende door één van de donkere, nauwe doorgangen die naar urine en rottend afval stonk en nog een heleboel meer.
  
  Pleeborstel zou nu wel weer buiten zijn en achter me aankomen, evenals degene die zich voordeed als chauffeur.
  
  Ik hoorde hun schorre kreten toen ze uit elkaar gingen om verschillende doorgangen te nemen. Ze maakten de zaak heel wat eenvoudiger voor me. Maar ik hoorde andere geluiden, toen de krotbewoners wakker begonnen te worden. Ik bereikte een plek waar twee doorgangen bij elkaar kwamen. Ik hoorde Pleeborstels voetstappen achter me aan komen rennen en keek wanhopig om me heen naar iets dat ik als wapen kon gebruiken. Mijn oog werd getroffen door een stukje blik dat half was losgetrokken van een van de bouwvallen. Het was dun maar stevig, zijn randen gekarteld met de moordzuchtige scherpte van honderd glasscherven.
  
  Ik greep het en probeerde het los te trekken terwijl ik het bloed uit mijn handen voelde spuiten. Met het kleine stukje metaal in mijn handen, liet ik me op een knie vallen in de diepe schaduwen tegen de keet aan.
  
  Pleeborstel verscheen uit de doorgang en stopte, terwijl hij heen en weer door de stegen loerde.
  
  De geest is een grappig ding en plotseling zag ik een klein jongetje voor me dat lang geleden aan de rand van een meer stond en platte stenen over het water liet zeilen. Het was dezelfde beweging, een korte harde ruk van de pols. Ik mikte en liet het stukje blik wegzeilen.
  
  Pleeborstel draaide zich net om toen het hem in zijn gezicht raakte, de gekartelde rand als honderd stukjes scheurend metaal. Bloed sprong uit zijn gezicht. Hij schreeuwde het uit van de pijn, liet de revolver vallen en sloeg beide handen voor zijn gelaat.
  
  Ik dook op het wapen, pakte het en drukte het tegen zijn maag. Ik schoot twee keer, de schoten gedeeltelijk gedempt door zijn kleren.
  
  Nu was er nog maar één Rus over en weer trok ik me terug in de schaduwen van de bouwval. Ik hoefde alleen maar te wachten.
  
  Hij kwam aangerend, zag de bewegingloze gedaante van Pleeborstel op de kruising liggen en wervelde zich om, terwijl hij alle kanten op vuurde. Hij schoot woest om zich heen, in het wilde weg, en de kogels zongen door het blik om me heen.
  
  Ik liet me op mijn buik vallen en schoot terug.
  
  Hij wankelde van de schoten die zich in hem begroeven, maar hij bleef overeind en bleef terugschieten. Nu kreeg hij mij op de korrel.
  
  Ik voelde een kogel door mijn kraag trekken en rolde me om tegen de hut aan.
  
  Met mijn hand steunend tegen de blikken muur nam ik de tijd om te richten en mijn schot trof hem precies tussen de ogen.
  
  Hij sloeg achterover en bleef stil liggen.
  
  Ik liep naar hem toe. Zijn chauffeursjasje was opengescheurd en liet me zien waarom hij zo lang overeind was gebleven. Hij droeg een stalen, kogelvrij vest, van het soort dat de Europese smerissen dragen als ze op rellen worden ingezet.
  
  Ik keek naar het wapen in mijn hand, controleerde de kamer en zag dat hij leeg was. Het kabaal van de schoten had de hele omgeving wakker gemaakt en lichten en kreten vulden de lucht.
  
  Ik begon te rennen en gooide het nutteloze wapen weg. Terwijl de dageraad de hemel kleurde hoorde ik plotseling de scherpe jammerklacht van een naderende politiesirene.
  
  Ik wilde Hugo ophalen, maar ik had geen tijd meer om terug te gaan, niet met de smerissen van Casablanca om de hoek. Ik vond mijn weg door de bidonville en bereikte de Mercedes. Tot mijn vreugde zag ik dat de sleutels nog steeds in het contact zaten.
  
  Toen ik achter het stuur gleed en ongehaast wegreed, passeerde ik twee politiewagens met zwaailicht en gillende sirenes in het snel klimmende daglicht.
  
  Ik reed naar Marina toe, maar Aggies huis lag op mijn route. Dus ik sloeg af en kwam tot stilstand in de straat tegenover haar huis. Als ze op dit moment nog niet vertrokken was, zou ik haar zelf naar het vliegveld brengen. Ik bonkte de trappen op en zag dat de deur naar haar flat op een kier stond. Het gezicht ervan bezorgde me een plotselinge mengeling van hoop en vrees; hoop dat het betekende dat ze er snel vandoor was gegaan, vrees dat het betekende dat zij niet snel genoeg was geweest.
  
  Langzaam duwde ik de deur open.
  
  Aggie Foster zou Akron, Ohio, niet meer terug zien. Ze lag half gekleed op de vloer, haar keel bijna doormidden gesneden, precies zoals was gebeurd met de Rus en met dezelfde kromme lijn.
  
  Ik knielde naast haar neer en verlegde haar benen. Er was geen enkel bewijs dat zij op een andere manier was aangeraakt. Het was moord, stil en efficiënt. Een koude woede welde in me op. Die gluiperige, moordzuchtige schoften zouden hiervoor betalen.
  
  Ik had hun aantal al teruggebracht van vijf naar vier, Rashid niet meegeteld. Maar ik zou het tot nul terugbrengen.
  
  De koude woede bleef in me opwellen, maar ik wist die te bedwingen. Dit was niet het moment voor koude woede. Dit vroeg om dezelfde stille, dodelijke doeltreffendheid als die zij gebruikten. Maar nu werd ik bevangen door een andere vrees. Ik rende het gebouw uit, dook in de Mercedes en scheurde van de stoeprand weg met een gegil van protesterend rubber.
  
  Dankbaar voor de nog steeds lege straten van de vroege ochtend joeg ik de grote wagen over de Avenue de L'Hippodrome, sloeg de hoek om naar de Boulevard Zerktouni op twee wielen en bereikte een door banden gemerkte plaats op straat tegenover Marina's flat op de Hassan Souktany. Mijn ogen zochten de omgeving af toen ik het gebouw in dook. Slechts een bedelaar wandelde op straat.
  
  Ik dreunde op de deur en liet een zucht van verlichting ontsnappen toen ik het slot aan de binnenkant opengedraaid hoorde worden.
  
  Marina opende de deur op een kier, haar ogen nog half gesloten. Ze sperde ze wijder open toen zij mij zag.
  
  Ik werkte mezelf naar binnen en keek fronsend om me heen.
  
  Ze was gekleed in een klein slipje en een beha, haar schoenen stonden naast de kleine poef voor de sofa.
  
  De slaapkamerdeur stond open en ik zag dat het bed volledig opgemaakt was.
  
  Ze had in haar slipje en beha op de sofa geslapen. Ze meed mijn onderzoekende blikken.
  
  'Geheugenstoornis?' vroeg ik rustig.
  
  'In zekere zin, ja,' zei ze snel, terwijl ze met haar handen in haar gezicht wreef. 'Ik ... heb liggen lezen op de sofa en ben toen in slaap gevallen.'
  
  'Je zal dan eerst het boek hebben weggelegd,' zei ik rondkijkend.
  
  'Nou, ja ... ik denk het,' stamelde ze nerveus. Ze pakte haar jurk op van het einde van de sofa en hing die op een haakje.
  
  Ik keek naar de prachtige beweging van haar borsten toen ze haar armen uitstrekte om haar jurk op te hangen.
  
  'Je schijnt nou niet bepaald verrukt te zijn om me te zien,' merkte ik op.
  
  Ze draaide zich om en een smalle rimpel verduisterde haar wenkbrauwen.
  
  'Dat... dat is het niet,' zei ze. 'Het is alleen maar dat ik ... ik voel me vanochtend niet zo best. Ik ... wil nog wat proberen te slapen. Ik bel je later wel.'
  
  Ik zag het verrukkelijke, ravenzwarte wezentje dat me niet had willen laten gaan voor ik haar beloofd had terug te komen. Er was hier iets heel erg mis. Ik zag het in de snelle, bijna steelse blikken, de nerveuze bewegingen van haar handen.
  
  'Nee, je belt me later niet op,' zei ik. 'Je vertrekt hier onmiddellijk.'
  
  Haar ogen sperden zich wijdopen. 'Hier vertrekken?' hijgde ze. 'Maar dat is onmogelijk. Ik ... ik kan niet. Het... het is belachelijk.'
  
  'Niet zo belachelijk als vermoord worden,' zei ik.
  
  Marina haalde diep adem. 'Vermoord worden?' herhaalde ze.
  
  'Jouw vriendje Karminian was verwikkeld in een smerige zaak,' zei ik. 'Omdat jij hem kende, verkeer je in een groot gevaar. Er zijn al een aantal mensen vermoord.'
  
  Terwijl ik het zei hoorde ik mezelf als een playback, een echo van een eerdere toespraak.
  
  'Goed,' zei ze snel. 'Ik ga weg ... morgen. Vandaag moet ik hier blijven.' Ze probeerde me te sussen.
  
  'Waarom moet je vandaag hier blijven?' vroeg ik, haar aandachtig aankijkend.
  
  Ze kneep haar lippen op elkaar en wendde zich een ogenblik van me af. Toen ze zich weer omdraaide, had ze zichzelf weer in bedwang.
  
  'Er komt iemand,' zei ze. 'Een oude tante van me. Ik moet hier op haar blijven wachten. Het heeft met belangrijke familiezaken te maken. Moeilijkheden thuis.'
  
  Goed, zei ik, 'dan blijf ik ook. Volgens mij heb je bescherming nodig.' Inwendig grijnsde ik grimmig.
  
  Haar verhaal was even nep als een biljet van drie dollar. De verontrusting in haar ogen toen ik zei dat ik zou blijven, was het laatste bewijs, niet dat ik dat nog nodig had.
  
  Nee, Glen,' zei ze, 'je kunt niet blijven.' Ze kwam naar me toe. 'Het... het is erg vertrouwelijk. Begrijp het alsjeblieft.'
  
  Ik glimlachte. Ik begreep een heleboel, vooral dat ze me niet in de buurt wilde hebben.
  
  Haar gezicht stond nu gespannen en was wit weggetrokken. Wat haar ook dwars mocht zitten, het had haar even gespannen doen zijn als een stalen veer.
  
  Ook merkte ik op dat ze helemaal niet zo verbaasd had gekeken toen ik zei dat Karminian in een smerige zaak verwikkeld was. Misschien wist ze het al. Misschien zat ze er zelf ook in. Dat was een mogelijkheid die ik niet uit het oog mocht verliezen.
  
  Ik begon een vermoeden te krijgen dat dat steeds grotere vormen aannam naarmate de seconden wegtikten. Dit lieftallige wezentje dat nog maar zo kortgeleden koortsachtig naar me verlangde, probeerde me op een wanhopige manier kwijt te raken. Ze verborg iets.
  
  Er waren al vijf mannen en een meisje gedood en ik moest een zaak opknappen.
  
  De tijd voor spelletjes was voorbij.
  
  Ik keek naar haar terwijl ze naar me toekwam, naar het snelle rijzen en dalen van haar borsten, opwindend en uitnodigend. Maar ze had nu van mij ook de Godin in de Liefde mogen zijn, het deed me niets. Ik zat op een spoor en dat was het enige dat telde.
  
  'Alsjeblieft, Glen,' zei ze, 'doe wat ik je vraag en ik leg het je vannacht uit.'
  
  Ik glimlachte en ging zitten. 'Vannacht leg je helemaal niets meer uit, aan niemand, als ik je alleen laat, zei ik. Ik vind het niet zo erg om in de buurt te blijven. Als je tante komt, ga ik naar de andere kamer, en dan kunnen jullie onder vier ogen met elkaar praten.'
  
  Met een ruk draaide Marina zich om, een boze teleurstelling verduisterde haar gezicht.
  
  Ik pakte een tijdschrift op en begon er achteloos in te bladeren.
  
  Marina liep een paar keer heen en weer, ging naar de keuken, kwam weer terug en ging zitten, stond op, liep naar het raam en ging weer zitten.
  
  'Zit je iets dwars, popje?' vroeg ik achteloos.
  
  'Ja,' beet ze me toe, 'dit hele gedoe. Het is gewoon idioot. We hebben hier niets aan. Ik wil dat je weggaat en ik bel je weer op als mijn tante vertrokken is.'
  
  Langzaam kwam ik overeind, glimlachend, maar de dodelijke ernst erin herkende ze niet. 'Goed, liefje,' zei ik. 'Als ik een ding heb gedaan.'
  
  'En wat is dat?' vroeg ze snel.
  
  Ik liep naar waar ze zat en keek op haar neer. Ik liet mijn hand uitschieten en greep de zwarte beha in het midden vast. Toen ik haar omhoog trok, op haar voeten, schoof de beha naar beneden en sprongen haar heerlijke borsten vrij.
  
  'Als ik de waarheid uit je heb gekregen,' snauwde ik.
  
  Ze probeerde zich los te rukken, maar ik had nu haar pols te pakken gekregen, rukte haar om en drukte haar neer op het kleed.
  
  Haar ogen stonden wijd open gesperd van hulpeloze angst.
  
  'De waarheid, Marina, en snel,' zei ik.
  
  'Je ... je doet me pijn,' zei ze.
  
  Ik liet mijn greep op haar pols wat verslappen en begon met mijn andere hand de zachte, roze toppen van haar borsten te strelen.
  
  'Sorry,' zei ik. 'Is dit beter?'
  
  Haar ogen, eerst donker van kwaadheid, begonnen nu in iets anders te veranderen.
  
  'Hou ermee op,' jammerde ze. 'Hou ermee op.'
  
  Ik voelde de zachte punten onder mijn liefkozingen harder worden en groeien. Ik bleef ze zacht en ritmisch strelen. 'Oh, God, alsjeblieft, hou op,' hijgde ze. 'Alsjeblieft, Glen ... doe dat niet.'
  
  'Wanneer hoor je van hem?' vroeg ik plotseling, terwijl ik op hetzelfde moment mijn hand van haar borst haalde. Met een trillende onderlip keek ze naar me op.
  
  Ik raakte haar tepel weer aan en liet haar andere arm los. 'De waarheid, Marina,' zei ik zacht. 'Vertel op.'
  
  Haar ogen bleven naar me opkijken, toen vulden ze zich plotseling met tranen. Ze gaf het op en drukte haar gezicht tegen mijn borst en begon zacht en hortend te snikken.
  
  Ik bleef haar stevig vasthouden.
  
  Waar is hij?' vroeg ik rustig. 'Kom nou, Marina, vertel op.'
  
  'Ik weet het niet,' snikte ze tegen mijn borst. 'Hij belde gisteravond. Ik beloofde dat ik het aan niemand zou vertellen.'
  
  'Ik wil je helpen,' zei ik. 'En hem ook.'
  
  Ze bracht haar hoofd naar achteren en veegde de tranen uit haar ogen. Ik hielp haar rechtop zitten.
  
  'Hij zou me vanochtend weer bellen, op het moment dat hij een telefoon kon bereiken,' flapte ze eruit. 'Hij heeft geld in een kluis en de sleutel ergens anders. Ik krijg de sleutel, haal dan het geld op en breng het naar hem. Zodra hij me terugbelt geeft hij me alle instructies.'
  
  'Daarom dommelde jij op de sofa,' maakte ik de zin voor haar af. 'Je wilde wakker zijn op het moment dat hij belde.'
  
  Ze knikte. Ze vertelde de waarheid, alles wat zij wist, en dit was mijn gouden kans om Karminian te vinden.
  
  Ik had haar medewerking nodig. Ik wilde niet dat ze zou proberen me kwijt te raken als ze naar hem toe ging, dus ik besloot het eerlijk met haar te spelen en haar alles te vertellen wat ik wist.
  
  Ik begon met de twee Karminians en hun spionage-activiteiten en toen ik daarmee klaar was was ze bleek en trillend en haar ogen waren diep en rond.
  
  'Ik zou het nooit hebben geloofd,' zei ze rustig. 'En dan ben je helemaal geen kunstschilder. Mijn vermoeden was juist, Glen.'
  
  'Och, ze noemen me wel een kunstenaar in mijn werk,' zei ik grijnzend. 'En je hoeft me geen Glen meer te noemen. Ik heet Nick ... Nick Carter.'
  
  'Nick,' zei ze terwijl ze het door haar hoofd liet spelen en het hardop herhaalde, 'ja, het past je beter,' zei ze ten slotte. 'Het heeft dat dwingende en het gevaar dat ik het eerste moment al bij je voelde.'
  
  Marina leunde naar voren en ik moest me beheersen om niet die twee prachtige borsten in mijn handen te nemen. 'Arme Anton,' zei ze triest.
  
  'Welke Karminian heeft contact met je opgenomen?' vroeg ik. 'Heb je enige verandering in stem opgemerkt?'
  
  'Nou, het moet mijn Anton wel zijn,' antwoordde ze. 'Ik vraag me af of die andere wel wist of ik bestond. En alleen mijn Anton kende die dingetjes tussen ons die hij noemde. Beloof me dat hem niets overkomt, Nick. Ik voel me al verschrikkelijk genoeg dat ik mijn belofte aan hem niet heb gehouden.'
  
  'Mijn mensen doen hem niets,' antwoordde ik. 'De Russen hebben andere methoden, maar die zijn op het ogenblik niet in beeld. De Rifs zullen hem zeker doden. Misschien martelen ze hem om erachter te komen hoeveel hij precies weet. En je moet je niet zo vreselijk voelen dat je het mij hebt verteld. Je bewijst hem er een verrekt goede dienst mee. Je redt hem zijn leven.'
  
  Ze legde haar hoofd tegen mijn schouder. Het zou zo gemakkelijk zijn geweest om haar in mijn armen te nemen en met haar te vrijen, maar ik deed het niet. Zoiets wilde ik ergens middenin niet laten onderbreken door een telefoontje. Niet met Marina.
  
  En we hoefden niet lang te wachten. Toen de telefoon jengelde, schoten Marina's ogen naar die van mij en haar lippen verstrakten.
  
  'Neem hem op,' zei ik ferm. 'Doe gewoon. Ontspan je.'
  
  Ze haalde diep adem, nam de telefoon op en ik keek naar haar terwijl ze met hem sprak, haar ogen al die tijd op mij gericht.
  
  'Ja, ja, Anton,' zei ze. 'Ik sta klaar, Ja ... ik ken die plaats. In jouw naam. Ik begrijp het. Goed. Ik ben daar met alles. Ja, Anton. Au'voir'.
  
  Ze legde de telefoon neer en ik was direct naast haar. 'Laten we gaan,' zei ik terwijl ik haar overeind trok.
  
  Ze gleed in haar jurk en ik werkte haar de deur uit.
  
  'Wat is het plan?' zei ik bruusk. 'Vertel op.'
  
  De sleutel van de kluis is in Hotel Mahraba in een envelop op zijn naam,' zei ze. 'Hij heeft tegen de balieklerk gezegd dat ik hem zou komen ophalen. De kluis bevindt zich in het hoofdpostkantoor op de Place des Nations Unies.'
  
  'Dat is al iets,' gaf ik als commentaar toen we in de Mercedes stapten. 'Als je het geld hebt opgehaald, waar ga je dan naartoe?' t
  
  Ze keek me aan, aarzelde een ogenblik en zei toen: 'Naar het Marcel Cerdan Stadion. Het wordt vandaag niet gebruikt en ik moet naar Vak Veertien, gang B en daar wachten.'
  
  Het Marcel Cerdan Stadion herhaalde ik bij mezelf. Ik was er een keer langs gekomen. Het was een modern, enorm gebouw, typisch in zijn soort, en genoemd naar de Franse kampioen Middengewicht die een paar jaar geleden bij een vliegtuigongeluk was omgekomen. Ik vroeg me grimmig af of hij al die tijd in het stadion verborgen had gezeten. Als er gespeeld werd, kon hij zich onder de menigte begeven, en als het gesloten werd, kon hij zich schuilhouden.
  
  Het was er groot genoeg om de schoonmaakploegen te vermijden en de nachtelijke bewaker. Waarschijnlijk kon hij daar ook eten uit de kramen jatten. Een ingenieuze plek om uit te zoeken, maar ik wist inmiddels al dat de Karminian-tweeling een hele lijst van ingenieuze plannen op hun naam had staan.
  
  'Als je het geld uit de kluis hebt gehaald, neem dan een taxi naar het stadion,' zei ik tegen Marina. 'Doe alles precies zoals hij het je heeft verteld.'
  
  Ik vroeg me af hoe ik ongemerkt het stadion kon bereiken. Dat soort bouwwerken had altijd enorme open ruimten er omheen. Maar dat was een probleem dat ik daar wel zou uitzoeken. Ik keek naar Marina en zag dat ze me bevreemd aanstaarde.
  
  'Wat is er aan de hand?' vroeg ik scherp.
  
  'Ik ... ik weet niet of ik wel het juiste heb gedaan,' antwoordde ze. 'Plotseling maak je me bang. Je bent zo anders, zo roofzuchtig, als een luipaard die plotseling zijn prooi ruikt.'
  
  Ze huiverde en ik probeerde het niet recht te zetten. 'Beroepsmisvorming,' zei ik. 'Het is nu te laat om van gedachten te veranderen, Marina.'
  
  Weer keek ik naar haar en ik zag dat ze er nog steeds bevreesd en ongelukkig uitzag. Ik besloot dat de ongelukkige dingen des levens haar misschien in het gareel zouden houden voor het geval dat zij op het laatste moment andere ideeën kreeg.
  
  Ik zal er zijn, Marina,' zei ik. 'Als je het plan gewoon uitvoert, ben ik in staat hem te grijpen en in veiligheid te brengen. Maar mocht je proberen hem te helpen ontvluchten, dan schiet ik hem neer.'
  
  Ik vertelde haar niet dat ik geen wapen bij me had.
  
  'Dat doe je echt, is het niet,' zei ze, terwijl de schok haar woorden kleurden.
  
  'Daar kun je vergif op innemen, schat,' zei ik. Ik stopte voor het Hotel Mahraba. 'Haal de sleutel,' beval ik. 'En laten we opschieten.'
  
  Ze stapte uit waarbij ze me een gekwetste, geschrokken blik schonk, maar ik wist nu dat zij het eerlijk zou spelen. Binnen een paar minuten was zij terug met een envelop die zij openmaakte, terwijl ik de wagen in de richting van de verzameling gebouwen stuurde dat men kende als het Place des Nations Unies.
  
  Weer stuurde ik naar de kant en bleef buiten zitten wachten, terwijl zij zich het gebouw in haastte. Toen ze weer naar buiten kwam, had ze een klein tasje bij zich, dat iets weg had van een vliegtas. In de wagen ritste ze het open en ik nam niet de moeite de keurige stapeltjes bankbiljetten te tellen. Er zat een heleboel geld in die tas, ik gokte op zo'n tien-vijftienduizend dollar. Ze ritste de tas weer dicht en ik stuurde naar de stoep achter een taxistandplaats.
  
  'Neem een taxi en ga verder volgens plan,' zei ik. 'Zoek niet naar mij, denk niet aan mij. Ik zal er op het juiste moment zijn.'
  
  Ik bleef haar nakijken toen zij naar de eerste taxi liep en instapte en zag de heerlijke lijn van haar been achterin de taxi verdwijnen.
  
  Ze had geen woord gesproken en ik kon de nerveuze spanning in haar voelen, maar ik vertrouwde erop dat zij woord zou houden.
  
  Ik volgde de taxi een tijdje en toen we in de buurt van het stadion kwamen, sloeg ik een zijstraat in. Ik jakkerde de limousine in de richting van het stadion. Een straat eerder stopte ik en ging de rest te voet.
  
  Zoals ik al vreesde bestond het gebied er omheen uit niets dan open ruimte.
  
  Karminian zou ongetwijfeld op de uitkijk staan. Waarschijnlijk ergens bovenin, op een plek waar vandaan hij elk deel buiten de ovaal goed in de gaten kon houden. Hij zou me zeker in het oog krijgen als ik er zonder meer heen liep.
  
  Een geluid achter me deed me snel omdraaien en ik zag een man met een klein karretje met fruit door de straat naderbij komen, een vrolijke parasol bovenop zijn tweewielige wagentje gestoken.
  
  Ik wachtte tot hij me voorbij was en ging toen snel achter hem aan. Ik bracht net voldoende druk aan, voorzichtig en langzaam, en hij zonk bewusteloos op de grond.
  
  Het was een riskante zaak. Net even iets te veel en hij zou dood zijn. Ik zette hem tegen het gebouw nadat ik zijn hart had gecontroleerd. Hij ademde normaal en zou binnen vijf minuten weer wakker worden.
  
  Ik greep het karretje en begon het in de richting van de open ruimte rond het stadion te duwen. Onder de helder gekleurde parasol was ik niets anders dan een paar benen die langzaam een fruitkarretje voortduwden.
  
  Ik kwam door een hek waar cinq op stond en bereikte de betonnen stadionmuur. Ik was nu uit het gezicht van iedereen die binnen op de uitkijk stond. Ik bereikte een andere doorgang en pauzeerde om er tegenaan te duwen. Hij was op slot en van tralies voorzien. Ik passeerde nog twee gesloten deuren tot ik een kleine, nauwe doorgang bereikte. De deur was van hout en ik stopte het wagentje om er tegenaan te duwen. Hij was ook op slot, maar het hout gaf mee.
  
  Ik draaide me om en zag de taxi een eind terug stilhouden bij de eerste deur en Marina stapte uit.
  
  Karminian zou nu op haar letten. Ik deed een stap naar achteren en dreunde mijn schouder tegen het hout aan, waarbij ik het geluid liet samenvallen met dat van de motor die weer gas kreeg. Half struikelend, half vallend kwam ik het schemerdonker van het stadion binnen.
  
  Ik bevond me onder de zitplaatsen en ik liep door de vele doorgangen terug naar de hoofdingang van het stadion. Ik hoorde het scherpe geluid van Marina's hakken op het beton boven mijn hoofd klikken en ik zag een pijl die de toeschouwers Rij B wees. Die volgde ik, nu langzaam lopend.
  
  Toen ik Rij A passeerde kwam ik buiten op de zittribune. Bijna kruipend en diep in elkaar gedoken achter de rijen stoelen, tuurde ik naar de gedaante van Marina die stond te wachten bij Gang B.
  
  Ik zocht de duizenden lege zitplaatsen af, zoekend naar iemand, maar er was slechts stilte. Ik bleef ineengedoken achter de stoelen zitten en tuurde door een smalle opening tussen twee ervan.
  
  Tot nu toe was hij verschrikkelijk slim, voorzichtig en op zijn hoede geweest, en dat zou hij blijven.
  
  Ik zag dat Marina nu heen en weer begon te lopen, terwijl haar ogen het lege stadion afzochten. Hij kon overal zitten wachten en toekijken.
  
  Toen, plotseling, zag ik hem, een kleine, donkere gestalte ergens aan de zijkant van het stadion. Langs de rijen stoelen die afliepen naar beneden, bewoog hij zich in de richting van het veld.
  
  Marina had hem nog niet gezien en liep nog steeds zenuwachtig heen en weer. Pas toen hij veel dichterbij was, zag ze hem. Met een ruk draaide ze zich om en begon naar hem te zwaaien.
  
  Ik zag haar snel om zich heen kijken en ik wist dat ze probeerde mij te lokaliseren.
  
  Hou ermee op, siste ik inwendig. Je maakt hem zenuwachtig...
  
  Weer zwaaide ze naar hem toen hij met grote sprongen van de lagere zitplaatsen over de trap naar boven kwam. Hij was tamelijk lang en had zwart haar. Tevens bezat hij de magere, kadaverachtige knappe gelaatstrekken waardoor vrouwen zich beschermd voelen.
  
  Marina snelde op hem af en ik merkte dat hij eerst de tas aannam en haar toen pas omhelsde.
  
  'Anton,' hoorde ik Marina zeggen, 'ik heb gedaan wat het beste voor je was.'
  
  Ik zag hem ogenblikkelijk zijn voorhoofd fronsen. Met haar gebabbel was hij op zijn hoede en kon hij er elk moment vandoor gaan. Het werd tijd om toe te slaan, en snel. Ik wist nog niet half hoe waar dat wel was toen ik over de stoelen heen sprong en op hem af ging.
  
  Met een ruk draaide hij zich om en zag mij direct. Hij draaide zich weer om naar Marina en zijn arm schoot uit. Ik zag haar ineenkrimpen toen de slag haar gezicht raakte en het weergalmde als een pistoolschot in de leegte van het stadion.
  
  'Teef!' schreeuwde hij tegen haar.
  
  'Nee, Anton, nee,' riep Marina. Maar hij was al weg en rende.
  
  Ik rende door een rij stoelen om hem af te snijden toen we plotseling gezelschap hadden. Het duivelsachtige gezicht van Rashid zag ik het eerst toen hij bovenaan de trap tussen twee rijen stoelen verscheen.
  
  Toen zag ik de andere vier die van alle kanten op ons af kwamen. Mijn eerste gedachte was hoe zij verdomme hadden kunnen weten dat we daar waren, maar ik liet die gedachte voor wat hij was en besloot tot actie over te gaan.
  
  Karminian zag hen ook en ik ving een glimp op van het geschrokken gezicht van Marina.
  
  Ik was nu heel dicht bij hem, stak een hand uit en greep hem bij zijn arm.
  
  'Blijf bij me,' beet ik hem toe.
  
  Even aarzelde hij en ik dacht dat hij erin toe zou stemmen. In plaats van dat te doen, draaide hij zich om en schopte, zijn ascetische gezicht vol woede. De schop verraste me en raakte me in mijn lendenen. Ik viel op een knie.
  
  'Kom terug, verrekte stommeling,' gilde ik tegen hem. 'Ik wil je helpen.' Hij luisterde niet. Hij rende, sprong over stoelen heen, schoot heen en weer en sprintte op en neer door de gangpaden.
  
  Een van de Rifs probeerde hem de weg af te snijden, de met juwelen versierde, kromme Moorse dolk in zijn hand.
  
  Ik kon Karminian niet laten vermoorden. Hij was mijn enige sleutel in deze zaak. Als hij weg kon komen, zou ik hem op de een of andere manier wel weer vinden. Maar als hij dood was, dan had ik alleen de Rifs nog over en ik wist dat die zouden oplossen als een fata morgana. Een andere Rif, de lange, kwam van achteren om Karminian in een hoek te drijven waar twee gangpaden zich splitsten.
  
  Ik ging achter Karminian aan toen die over de stoelen heen begon te springen en ik dwong hem terug te keren naar de Rif met de getrokken dolk toe. Toen hij in de buurt van de Rif kwam, dook ik over een rij stoelen heen en plaatste me tussen de Arabier en Karminian.
  
  Gebruikmakend van het moment, schoot de vluchtende informant de andere kant op en begon tegen het gangpad omhoog te rennen.
  
  Snuivend haalde de Rif uit met zijn dolk in een woeste boog naar mij. Terwijl het mes door de lucht kliefde dook ik onder de stoelen en ik zag het dwars door het hout van de stoelen gaan in een regen van splinters. Ik schoot weer omhoog en greep de arm van de Rif voor hij kans zag die terug te trekken, en rukte hem naar voren. Terwijl hij over de stoelleuningen heen viel, sloeg ik hem neer met een karateslag die zijn adamsappel verpletterde. Hij rochelde een keer en zakte aan mijn voeten in elkaar.
  
  Ik probeerde de dolk te grijpen toen die uit zijn handen viel, maar hij gleed onder de stoelen. Dit was niet het moment om te proberen hem terug te vinden.
  
  De andere Rif, de lange, was slechts een paar passen van me vandaan. Ik zag hem aarzelen, zich afvragend achter wie hij aan zou gaan.
  
  Ik besloot de beslissing te forceren door op hem af te gaan.
  
  Hij richtte zich nu op mij en trok zijn eigen dolk.
  
  Achter hem zag ik de gedaante van Karminian over de stoelen heen schieten en wegrennen door de gangpaden. Hij was nu buiten bereik van de andere Rifs.
  
  Ik schopte twee stoelen in een van de gangpaden en snelde naar de uitgang waar ik Marina hoorde gillen. Ik zag haar niet meer en verwachtte dat ze in de verwarring en opwinding was gevlucht, maar nu zag ik dat Rashid haar op de grond gooide.
  
  Ik veranderde van richting en ging op hem af. Hij wendde zich van Marina af en richtte zich tot mij.
  
  De lange Rif kwam achter mij aan, de dolk in zijn hand. De andere twee zag ik van de zijkanten naderbij komen.
  
  Ik stopte half ineengedoken en voelde me een hert dat in het nauw was gedreven door een troep wolven.
  
  Rashid trok zijn dolk en kwam op me af, maar de lange Rif schreeuwde en hij stopte.
  
  'Nee, dood hem niet,' beval hij. 'Ik wil hem en dat meisje levend hebben.'
  
  Ik liet een onhoorbare zucht van opluchting ontsnappen, richtte me op en liet mijn spieren ontspannen.
  
  De andere twee Rifs trokken Marina nu overeind en ik zag dat haar gezicht wit van angst stond.
  
  Ik voelde de punt van een dolk in mijn rug en binnen een paar seconden was ik omsingeld.
  
  De lange, die de dolk tegen me aanhield, schonk me slechts een oppervlakkige blik. Ik zag dat zijn ogen op Rashid gevestigd waren.
  
  'Dus, Rashid, zoon van een strontvarken,' spoog hij, 'jij hebt toch Karminian gedood, niet?'
  
  Ik zag Rashids wenkbrauwen in protest omhoog komen. 'Maar ik heb hem gedood, zeg ik je,' antwoordde de Rif opgewonden.
  
  'Je liegt niet alleen, maar je blijft de maskerade volhouden,' gilde de lange. 'Die leugenachtige tong van jou zal zich niet langer roeren.'
  
  Hij gebaarde naar de twee andere Rifs die met getrokken dolken op Rashid af gingen.
  
  Rashids duivelsachtige gezicht was vertrokken in een masker van puur afgrijzen. Hij stapte naar achteren, gooide zijn dolk neer en viel op zijn knieën.
  
  'Ik smeek je mij te geloven,' zei hij met schorre stem.
  
  'Ik geloof mijn ogen,' spoog de lange Rif, weer knikkend tegen de twee anderen.
  
  Rashid kwam overeind en draaide zich om om weg te vluchten met een aanhoudend gejammer. De twee anderen gingen achter hem aan en ik zag Marina s wijde, ronde ogen naar me kijken met een frons van ongeloof op haar gezicht.
  
  Mijn ogen, samengeknepen, beantwoordden haar blik en zeiden haar haar bek te houden. Ik wist verdomd goed wat zij dacht. Ik wist wat er aan de hand was en ik kon deze onrechtvaardige gang van zaken voorkomen.
  
  Ik niet, zus, zei ik in mezelf. Die schoft wordt alleen maar te pakken genomen voor al het kwaad dat hij zo onderhand al op zijn geweten heeft.
  
  Ik hoorde Rashid schreeuwen, een hoge kreet die werd afgesneden door een door merg en been gaand rochelend geluid dat werd gevolgd door een ziekmakende halve kreun, halve kreet.
  
  De twee Rifs kwamen terug en wierpen iets op het beton voor de lange. Ik keek een ogenblik naar het bloederige, griezelige ding voor ik me realiseerde dat het Rashids tong was.
  
  Ik keek op naar Marina en zag haar ogen rollen toen ze flauw viel. Ik ving haar op voor ze de grond bereikte. 'Deze twee nemen we mee terug naar El Ahmid, zei de lange. 'Hij weet wel manieren om die twee te laten vertellen waar Karminian zich schuilhoudt.'
  
  'Daar weet ik niets van,' zei ik, 'en het meisje weet ook van niets.'
  
  De Rif lachte met een trage, gemene lach. 'Daarom kwam ze hierheen met het geld,' zei hij terwijl het sarcasme van zijn stem droop. 'Daarom kwam jij tussenbeide en liet hem aan ons ontsnappen.'
  
  'Daar had ik mijn eigen redenen voor,' antwoordde ik terwijl ik Marina zachtjes op haar wang klopte.
  
  'Hoe wist je dat we hem hier zouden ontmoeten?' vroeg ik.
  
  Hun plotselinge aanwezigheid zat me nog steeds dwars. Ik had geen enkel teken van hen gezien en ook had ik niet gezien dat ik door iemand gevolgd werd.
  
  De lange Rif glimlachte.
  
  'We hebben alleen maar onze technieken in de bergen overgebracht naar de stad,' zei hij. 'We zetten een man bovenin de minaret van de grote Moskee. Hij zag de straten van de stad, zoals wij de bergpassen zien vanuit onze uitkijkposten hoog in de bergen. We zagen je ontsnappen aan de Russen in hun enorme, zwarte wagen. Het was gemakkelijk om je route in de wagen te volgen. Toen we je naar het stadion zagen gaan, de auto parkeren en verder te voet gaan, zijn we hier naartoe gekomen.'
  
  Ik lachte grimmig. Ik had een ongewild lesje gekregen in hoe zij het de Fransen, Britten en Spanjaarden heel moeilijk hadden gemaakt. Niet alleen waren hun technieken goed, maar ze waren in staat geweest die aan te passen aan de veranderde omstandigheden, de eerste regel van alle militaire tactieken.
  
  'Jij bent natuurlijk een Amerikaanse agent,' zei de Rif. 'En het meisje is je medeplichtige. Karminian werkte voor jou.'
  
  'Ik ben een kunstenaar,' zei ik. 'Het meisje weet van niets. Zij was een vroegere vriendin van Karminian.'
  
  Ik zag de Rif met zijn ogen een gebaar maken naar een van de anderen die achter me was komen staan.
  
  Met Marina in mijn armen probeerde ik me om te draaien, maar de scherpe pijn explodeerde in mijn schedel. Even schoten heldere lichten op en toen werd het gordijn van de duisternis neergelaten.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 5
  
  
  
  
  Ik dacht dat zij mij in een mummie hadden veranderd. Ik leefde nog steeds en zij hadden me gemummificeerd. Mijn gedachten schoten onrustig door me heen toen het bewustzijn langzaam terugkeerde. Terwijl ik me bewust was in meters verband te zijn vastgesnoerd, begon ik mijn vertroebelde blik scherp te stellen en langzaam realiseerde ik me dat ik kon zien door een smalle opening in het materiaal. Ik probeerde mijn armen te bewegen en voelde de beperkende druk van gebonden polsen.
  
  Ik lag plat op mijn rug in het halfduister, en schudde en bonkte in iets wat duidelijk een wagen was. Het lukte me om mijn hoofd om te draaien en naast me zag ik een andere gedaante in een soort van kleed gewikkeld, en ik nam aan dat ik op dezelfde manier behandeld was.
  
  Ik keek naar boven en zag dat de wagen helemaal gesloten was. Toen begon het bij me te dagen dat ze ons in een lijkwagen vervoerden, een wagen die ze gebruikten om in lappen gewikkelde lijken naar de brandstapels te vervoeren.
  
  Ik kon niet zeggen of Marina bij bewustzijn was of niet en ik dacht eraan haar misschien een schop te geven om dat uit te vinden, toen aan het gehobbel plotseling een einde kwam. De wagen was tot stilstand gekomen en na een paar ogenblikken hoorde ik een scherp piepen en verhelderde het felle schijnsel van de zon het inwendige van de wagen.
  
  Ik voelde dat handen me achter uit de wagen trokken en ik mompelde wat om hun te laten weten dat ik wakker was. Ze zetten me rechtop en het materiaal werd van me afgescheurd.
  
  Ik zag de lange Rif kwaadaardig naar me kijken en ik keek naar beneden, naar mijn gebonden polsen.
  
  'Snij ze door,' beval hij en een van de anderen bevrijdde me met een handige haal van zijn kromme dolk.
  
  Ik zag dat Marina, zonder omhulsels, ook bij kennis was en dat ook haar boeien werden doorgesneden.
  
  We waren weg uit Casablanca en stonden nu aan de kant van de weg. Het was een hete, droge plaats en ik zag de paarden die waren vastgebonden aan de achterkant van de lijkwagen. Ze hadden de lijkwagen alleen maar gebruikt om ons stilletjes uit Casablanca weg te krijgen. Ik zag dat ze ons verder zouden vervoeren op het paard.
  
  'Stel je eens voor dat ik niet kan rijden,' zei ik plotseling tegen de lange Rif.
  
  'Dan wordt dit je eerste en laatste les,' gromde hij.
  
  Ik begreep het.
  
  Ik keek naar de paarden en moest grijnzen. Op hun eigen subtiele manier hadden ze overal aan gedacht.
  
  Er waren vier prachtige, snelle Arabische hengsten, een voor elke Rif, en twee gedrongen, sterke maar langzame rijdieren. Om te proberen te ontsnappen zou zoiets zijn als proberen weg te vluchten van een Maserati in een Volkswagen. Ze hoefden niet eens al te zeer op ons te letten. Zeker van zichzelf stegen ze op hun Arabische hengsten na een kort bevel van de lange Rif en wachtten tot Marina en ik op onze paarden waren geklommen.
  
  'Kijk niet zo neerslachtig,' zei ik tegen haar toen we achter de Rifs aanreden. 'Je leeft nog steeds. We komen hier wel uit.'
  
  Dat was een stukje opbeuring waarvan ik wenste dat er wat meer substantie achter zat. Ik gaf mijn paard de sporen en galoppeerde naar de lange Rif toe. Hij draaide zich om toen ik naderbij kwam en staarde me onaangedaan aan.
  
  'Waar breng je ons naartoe?' vroeg ik. 'De Casbah in Tangers?'
  
  'Nee,' zei hij, 'dat is alleen maar onze officiële basis. We brengen jullie naar onze operationele basis, de Casbah die El Ahmid bovenop de Berg Dersa heeft gebouwd. Hij wacht daar op ons.'
  
  Ik liet me terugzakken en kwam weer naast Marina.
  
  Berg Dersa in het hart van het Rif-gebergte, waar tijdens de Rif-oorlog Abd-el-Krim het bevel voerde over zijn troepen en zich in de stad Tetuan maandenlang staande wist te houden.
  
  Ik begon me af te vragen of die El Ahmid zichzelf niet zag als een volgende Abd-el-Krim, de leider voor een volgende Rif-opstand. Ik zou merken dat hij zichzelf nog heel wat hoger schatte dan dat.
  
  De Rifs zetten er een flinke draf in, hoewel ik wist dat hun Arabieren in staat waren een heel wat hogere snelheid voor langere tijd vol te houden.
  
  Ik transpireerde hevig in de kokende zon. Ik keek naar Marina en zag dat haar jurk zo nat was dat het bijna leek alsof zij in een meer was gevallen.
  
  Het hing om haar heen met een onthullende strakheid, accentueerde elke kromming van haar grote borsten en de kleine spitse punten. Het plakte uitdagend tegen de lange lijn van haar dijen en verdween in een diepe V op haar onderbuik. De waterval van haar zwarte haar stroomde achter haar naar beneden en ze had een ander soort van schoonheid aangenomen, een woestheid en een ongetemde natuurlijkheid.
  
  Marina was half Spaans en half Marokkaans, had ze me verteld. En het Spaanse bloed in haar was naar de oppervlakte gekomen, zodat het leek alsof ze een wilde zigeunerin was uit de heuvels van Andalusië.
  
  De behoefte om haar uit het zadel te rukken schoot in me omhoog om met haar in al haar wildheid te vrijen. En ik wist dat als ik het zo voelde, de Rifs zeker dezelfde gedachten moesten hebben.
  
  Maar ik had al gemerkt dat het geen stelletje gemelijke strot afsnijders was, maar een hoogst gedisciplineerde groep. Misschien dat ze het dachten, maar ze zouden het niet doen.
  
  Marina, haar gezicht vochtig en glanzend, reed met een vastbesloten, bijna kwade ongedwongenheid en ik wist dat zij probeerde haar angst te vervangen door boosheid. Tot we stilhielden bij een zitoun, een bosje olijfbomen, om de paarden te drenken dacht ik dat het haar was gelukt. Maar toen ze naast me kwam staan en naar de Rifs keek die hun paarden te drinken gaven, wist ik wel beter.
  
  'Wat gaat er met ons gebeuren, Nick?' zei ze. 'Waarom doden ze ons niet gewoon als ze dat toch van plan zijn, dan is het in ieder geval achter de rug.'
  
  Ik had haar kunnen vertellen dat dat te simpel zou zijn, maar deed het niet.
  
  Ze zou nog tijd genoeg krijgen om erachter te komen wat zij van plan waren. Ik wist het zelf niet, maar ik had wel zo'n beetje het idee dat het geen vriendelijke babbel bij het haardvuur zou worden.
  
  'Ik denk dat ze ons wat vragen willen stellen,' zei ik tegen haar. Ik wijdde maar niet uit over hun manier van vragen stellen.
  
  De Rifs waren klaar met het drenken van hun paarden en gebaarden ons op te stijgen. De zon hing lager in de hemel en haar stralen waren minder heet toen we weer vertrokken.
  
  Ik had gecontroleerd of de twee tubes verf nog steeds in mijn achterzak zaten en dat was zo.
  
  De Rifs hadden me natuurlijk gefouilleerd toen ik bewusteloos was en hadden besloten dat de verf tamelijk ongevaarlijk was. Dat waren op het moment mijn enige wapens en het gebruik ervan was beperkt.
  
  Ik besloot dat Marina en ik nog een tijdje gevangen bleven tot ik een moment kreeg om er tussenuit te knijpen. Ik gebruikte het woordje 'tot' tegen mezelf, het klonk minder pessimistisch dan 'tenzij'.
  
  We reden verder en de warme dag maakte plaats ten slotte voor de koelte van de nacht toen we de eerste heuvels van het bolwerk van de Rif-bergen bereikten.
  
  Weer pauzeerden de Rifs, maar slechts voor een paar ogenblikken, aan de rand van een dayat, een bergmeer. Nu, in de duisternis, reden er twee achter Marina en mij. We bleven doorrijden en de woestijnachtige vlakte maakte plaats voor bergengtes en nauwe passen. Marina had moeite wakker te blijven en ik hield haar nauwlettend in de gaten. Ze was afgemat, gesloopt en grondig uitgeput.
  
  Ik voelde mezelf weinig anders en was verrast dat zij het zo lang uitgehouden had. Zelfs de beweging van het paard hield haar niet langer wakker. Ik zag haar ogen dichtvallen en merkte dat ze van het zadel begon te glijden. Ik was net op tijd naast haar om haar op te vangen toen ze voorover klapte.
  
  Ik toomde in en werd ogenblikkelijk omringd door de Rifs.
  
  'Ze kan niet verder,' zei ik terwijl ik het meisje in mijn armen hield.
  
  De lange sprak afgemeten tegen de anderen en Marina werd uit mijn armen getrokken en als een zak meel op haar buik over het zadel geworpen, waarbij haar hoofd en benen aan weerszijden naar beneden hingen.
  
  Met een paar snelle windingen van een touw, bonden ze haar op haar plaats vast, gaven de teugels van het paard aan mij en zetten er weer dezelfde flinke draf in.
  
  Worden die schoften dan nooit moe? vroeg ik mezelf af. Plotseling werd de weg steiler en vorderden we langzamer. Ik was er zeker van dat we de Berg Dersa hadden bereikt.
  
  We hadden het grootste deel van de nacht doorgereden en ik speurde de hemel af voor de eerste tekenen van de naderende dageraad. Het was nog niet zo ver toen we plotseling, na een scherpe bocht door een nauwe pas, het donkere silhouet bereikten van een citadel, twee zware torens die op elke hoek als wachtposten uitzagen over een verzameling in elkaar overgaande en met elkaar verbonden bouwwerken.
  
  Het was de Casbah van El Ahmid. En hoewel het pas kort geleden was gebouwd, volgde het de architectonische regels van de oude, traditionele Casbahs of citadels.
  
  De hoofdpoort, hoog en boogvormig, stond open, slechts bewaakt door wachtposten.
  
  We reden er doorheen en hielden stil op een stenen binnenplaats. Ik zag andere Rifs op de muren en op de grondposten van de twee torens. Ze maakten Marina los en ze gleed naar de grond waardoor ze wakker werd. Ze probeerde te gaan staan, maar haar verkrampte, pijnlijke spieren weigerden dienst.
  
  Twee Rifs rukten haar overeind en begonnen haar weg te slepen.
  
  'Naar de vrouwenverblijven,' zei de lange. 'Zeg de eunuchen haar te bewaken.'
  
  Hij wendde zich tot mij. 'El Ahmid ontvangt je zodra hij is opgestaan en heeft ontbeten,' zei hij. 'Ondertussen heb je een paar uur de tijd om na te denken wat er met jou gaat gebeuren als je niet met ons meewerkt.'
  
  'Ik zal heel goed nadenken,' zei ik. 'Beloofd.'
  
  Ik was al aan het nadenken toen ze me wegleidden, alleen niet aan de dingen die zij in gedachten hadden. Ik merkte op dat de muur van de torens aanzienlijk hoger was dan de daken van de met elkaar verbonden gebouwen achterin de Casbah. Ook zag ik dat de muur niet het achterdeel van de Casbah afsloot, maar verbonden was met de bouwwerken.
  
  Toen ze me langs een stenen trap naar beneden voerden, had ik al een behoorlijk goede plattegrond van de zaak buiten in mijn hoofd. Een getraliede deur zwaaide open en ik werd een vochtige, stenen cel binnengeschoven, zonder vensters en kaal op wat stro in de hoek na.
  
  'Herinner me eraan dat ik nooit meer langskom,' mompelde ik tegen de twee Rifs.
  
  Ze keken me uitdrukkingsloos aan, sloegen de deur dicht en posteerden zich aan weerskanten ervan. Daar zouden ze de rest van de nacht de wacht blijven houden. Het maakte niet veel uit, want ik was nog niet klaar om tot actie over te gaan.
  
  De koude, stenen vloer was hard, maar ik kon me tenminste uitstrekken en mijn pijnlijke spieren bewegen.
  
  Ik dacht na over wat die lange had gezegd, over het samenwerken met hen, en ik moest treurig lachen. Ik kon niet eens meewerken, zelfs niet als ik het wilde. Waar Karminian zich schuilhield was voor mij evenzeer een mysterie als voor hen. Maar ik wist dat het me nooit zou lukken hen ervan te overtuigen.
  
  In plaats daarvan moest ik uit zien te vinden wie de touwtjes hier in handen had. Ik moest proberen erachter te komen waar dit allemaal om ging. Ze hadden me toch al gekwalificeerd als Amerikaanse agent. Ik had weinig te verliezen, behalve dan mijn nek, maar daar was ik aan gewend.
  
  Ik viel in slaap op de stenen vloer, me nog steeds afvragend hoe ik hier terecht was gekomen en waar deze woeste bergbewoners pasten in die krankzinnige puzzel van de van twee walletjes etende tweeling-informanten.
  
  Ik werd gewekt toen de getraliede deur openging met het piepende geluid van ongesmeerde scharnieren.
  
  De twee Rifs kwamen het vertrek binnen en rukten me overeind. Ik had ze allebei te pakken kunnen nemen, maar het was nog niet de tijd. Ik wilde niet een gevecht winnen en een oorlog verliezen.
  
  'El Ahmid verwacht je, zwijn,' gromde één van hen terwijl hij me de cel uitduwde.
  
  Ik werd weer langs de trap naar boven geleid naar een lang vertrek dat weer uitkwam op een vertrek met weelderige draperieën, wierook, dikke tapijten en dikke kussens die zo hier en daar waren neergegooid.
  
  Aan de andere kant zag ik een man met de klassieke Arabische hoofddracht, een open overhemd en een rijbroek. Hij zat op een bed van die kussens.
  
  Naast hem, op haar knieën, hem olijven en druiven voerend, zat een slank meisje met een smal middel. Ze was gekleed in een doorzichtige broek en een beha die haar middel vrij liet. Haar neus was lang en verbreedde zich aan het eind, haar ogen waren glinsterend zwart en haar haar hing los over haar rug. Ze was fascinerend zonder mooi te zijn en haar borsten bolden op uit de beha als tweeling-heuvels van een olijfkleurige uitdagendheid.
  
  De twee Rifs die bij me waren bogen diep tot hun hoofden bijna de vloer raakten voor de man.
  
  Zijn gezicht was lang en hoekig met een hoog, breed voorhoofd en een lange, dunne neus boven goed gevormde, gebeeldhouwde lippen. Het was een gebiedend gezicht, arrogant en wreed en uiterst zelfverzekerd. Zijn ogen, donker en doordringend, bekeken me vol minachting.
  
  'Buig als je voor El Ahmid verschijnt, zoon van een varken,' siste hij terwijl zijn ogen zich in die van mij boorden.
  
  'Ik weet niet meer hoe het moet,' zei ik glimlachend.
  
  Ik zag de hoon in zijn ogen veranderen in kwaadheid. Ik wierp een achteloze blik op het meisje.
  
  Haar ogen waren verbouwereerd opgetrokken. Het was duidelijk dat je geen leuke antwoorden diende te geven aan El Ahmid.
  
  Hij ving mijn blik op en kwam overeind. Hij was lang, een meter tachtig, gokte ik.
  
  'Buig,' beval hij met woedende ogen, terwijl hij met een hand naar de deur wees.
  
  Ik wist wat ik deed en deed het opzettelijk. Ik zou hem uit zijn evenwicht brengen, hem laten komen. Daar was niet zoveel voor nodig. Hij was slechts gewend aan verachtelijke gehoorzaamheid.
  
  'Stort in mekaar,' zei ik laconiek.
  
  Hij mompelde een vloek en greep onder een van de kussens een rijzweep vandaan. Met twee grote stappen stond hij voor me en haalde uit met de zweep.
  
  Ik bewoog slechts mijn hoofd om de slag te laten afschampen langs de zijkant van mijn hoofd. Ik voelde het spoortje bloed toen de zweep scherp en pijnlijk in mijn wang beet. Ik keek langs hem heen naar het meisje.
  
  Ze hield alles wat er gebeurde in de gaten met een gretige belangstelling. Hij stond met de zweep opgeheven te wachten tot ik zou buigen of een volgende klap wilde hebben. Ik zakte iets door mijn knieën alsof ik ging vallen en bracht toen een fluitende rechtse te voorschijn van achter mijn rug vandaan. Hij kraakte tegen zijn kaak aan als een geweerschot en hij sloeg verpletterend achterover, terwijl de kussens alle kanten op vlogen toen hij de grond raakte.
  
  Het meisje was al naast hem voor hij op de vloer neerkwam en wiegde zijn hoofd in haar schoot terwijl ze met haar handen over zijn gezicht aaide. Maar haar ogen waren op mij gericht, nog steeds vol verbazing, maar nu vermengd met iets anders, mogelijk respect.
  
  De twee Rifs hadden zich op me geworpen en elk van hen hield me bij een arm vast.
  
  Ik probeerde me niet los te rukken en bleef achteloos en ontspannen staan.
  
  El Ahmid had zich op een elleboog opgericht, terwijl een spoortje bloed uit zijn mondhoek liep.
  
  Het meisje veegde het bezorgd weg.
  
  Hij schudde haar kwaad van zich af en kwam overeind. 'Laat hem los,' zei hij tegen de twee Rifs die ogenblikkelijk achteruit stapten. 'Hiervoor zal hij duizend doden sterven,' voegde hij eraan toe.
  
  Ik keek naar het meisje dat naast hem kroop toen hij weer op de kussens was gaan zitten. Ze was meer dan alleen maar een dienstmeisje zoals ze om hem heen hing en in al zijn behoeften voorzag. Zij was zijn gunstelinge en ze wilde het zo houden. Door de manier waarop ze zijn bloedende lip bette met een zachte doek, vroeg ik me af of ze misschien verliefd op hem was. Het maakte eigenlijk niet echt iets uit. Ze had er meer dan een beetje mee te maken en een idee begon zich snel te vormen in mijn smerige, kleine breintje.
  
  El Ahmid duwde haar van zich af toen achter me enige opwinding werd gehoord en ik draaide me om.
  
  Marina werd binnengebracht door twee andere Rifs. Ze was uitgekleed tot op een zwarte beha en een klein zwart slipje, met haar lange benen die zich in een zachte lijn naar de V van haar onderbuik toebogen en haar borsten, groter en voller dan die van het Arabische meisje, die uit de beha opbolden.
  
  De Rifs duwden haar naar voren tot voor El Ahmid.
  
  Ik zag haar een angstige blik in mijn richting werpen toen ze langs me liepen, maar mijn ogen waren voornamelijk op El Ahmid gericht en ik zag dat hij een waarderende blik op haar wierp.
  
  Begerig nam hij Marina's lange, volle lichaam in zich op, verslond haar met zijn ogen en ik zag dat hij haar in gedachten al in bed had.
  
  Ook zag ik het Berber-meisje naar hem kijken met toegeknepen ogen. Met de eeuwige wijsheid van haar sekse kende ze de gevaren voor haar positie op het moment dat ze die zag.
  
  Het idee in mijn hoofd begon al snel aan vaart te winnen. El Ahmid was opgestaan en liep nu om Marina heen, terwijl hij haar van alle kanten bestudeerde alsof hij op het punt stond een volbloed te kopen.
  
  Marina bleef onbeweeglijk staan, haar kin vooruitgestoken. Alleen het snelle rijzen en dalen van haar heerlijke borsten verried de angstige storm die in haar woedde.
  
  Met een typische Arabische arrogantie stopte El Ahmid voor mij en de superieure minachting stond weer in zijn ogen.
  
  'Jij bent een Amerikaanse agent,' zei hij. 'Dat weten we zeker. Is zij je vrouw?'
  
  'Zo is het,' zei ik. 'Van mij en mij alleen.'
  
  Marina draaide zich om en haar ogen verdonkerden zich toen ze naar hem staarde.
  
  Ik vond het niet leuk om haar zo te gebruiken, maar ik wist wat El Ahmids kronkelige geest met dit kleine beetje informatie zou doen en ik had volkomen gelijk.
  
  'Ze is niet langer van jou, Amerikaan,' verkondigde hij. 'Ze behoort El Ahmid toe.'
  
  Ik lachte en zag de woede in zijn ogen springen.
  
  'Ze zal zich nooit geven aan een gewone bandietenhoofdman uit de bergen,' zei ik. Met een snelle beweging stapte ik naar Marina toe en rukte de beha van haar borsten.
  
  De ogen van El Ahmid verwijdden zich in begeerte toen hij naar Marina's weelderige, roomblanke heuvels staarde. 'Deze zijn voor een belangrijk man, een man van actie,' zei ik. 'Ik ken deze vrouw. Ze gehoorzaamt en onderwerpt zich alleen maar aan de allerbeste mannen. Jij bent niets.'
  
  Hij stapte naar voren om uit te halen, maar hield zich in terwijl zijn ogen oplaaiden van kwaadheid. 'De naam El Ahmid zal over de hele wereld bekend worden,' raasde hij. 'Ze zal gelukkig zijn naast El Ahmid.'
  
  'Waarom?' vroeg ik spottend. 'Gaat hij een grote karavaan overvallen?'
  
  'El Ahmid zal de nieuwe verovering van Europa leiden,' schreeuwde hij. 'El Ahmid zal ervoor zorgen dat de geschiedenis zich herhaalt.'
  
  Ik had raak geschoten en bleef doordrukken.
  
  'El Ahmid is al even vol holle woorden als een oude man,' antwoordde ik met een oud Marokkaans gezegde.
  
  Ditmaal explodeerde zijn humeur en hij liet de zweep in een serie van slagen neerkomen.
  
  Ik deinsde achteruit onder de slagen en draaide me halfweg om ze met mijn schouders op te vangen.
  
  Twee Rifs grepen me vast en draaiden me terug. De verrekte zweep sneed pijnlijk over mijn slaap en raakte even mijn kaak, en ik voelde bloedstroompjes langs mijn kin naar beneden sijpelen.
  
  'Luister naar me, onbeschaamde hond,' snauwde hij. 'Voor ik je ellendige huid aan flarden jaag zal ik je een lesje geven in oude geschiedenis en komende gebeurtenissen. Wij mensen van de Rif zijn al lang genoeg veronachtzaamd. We zijn altijd afgezonderd gehouden, goed om in de buurt te hebben als er gevochten moet worden en overweldigers verdreven moeten worden, maar verder genegeerd. Maar dat is allemaal afgelopen. Onze bergen, langs de borstwering van het Noorden en de poort van Europa, zullen dienst doen als doorgangswegen voor de nieuwe veroveringen vanuit het Oosten. Ken je onze geschiedenis, ongelovige? Weet je hoe de Moslimstrijdkrachten uit de zevende en achtste eeuw Europa hebben gegeseld?'
  
  Ik knikte. 'Ze kwamen over de Straat van Gibraltar,' zei ik, 'waar Marokko en Spanje het dichtst bij elkaar liggen.'
  
  'Precies,' zei hij, zijn ogen oplichtend bij het vooruitzicht. 'Wat jullie Gibraltar noemen, noemen wij naar de Moslim emir die het heeft ingenomen Djebel Tarik of Tariks Berg. Maar Gibraltar is slechts een klomp steen. Spanje zullen we veroveren.'
  
  'Als jij en je zootje het idee hebben Spanje binnen te vallen, ga je je gang maar,' zei ik fronsend.
  
  Ik kon me niet voorstellen dat dat hun plan was.
  
  De Karminians zouden het hebben herkend voor wat het waard was, een door hazen uitgedacht plan dat het niet waard was om door te spelen naar de Russen of naar ons. Ze zouden zelfs niet eens hebben geprobeerd het te versjacheren. Nee, het moest iets anders zijn en ik voelde een duidelijke kilte bij zijn volgende woorden.
  
  'De oude veroveraars van de Islam brachten de wereld van het Verre Oosten met zich mee in manschappen, ideeën en legers,' zei hij glimlachend. 'Ik heb precies zo'n wederzijds voordeel opleverende regeling getroffen met onze vrienden uit het Oosten.'
  
  De kilte werd nog killer. 'Je bedoelt de Rood-Chinezen?' zei ik, terwijl ik probeerde onbezorgd te klinken.
  
  Weer glimlachte hij, als een tevreden cobra. 'Precies,' siste hij. 'Samen slaan we een nieuw hoofdstuk open over de geschiedenis van de wereld.'
  
  Ik moest denken aan de zesde man in de oude stal die ik alleen op de rug had gezien.
  
  'Zuiver per ongeluk stuitte ik op een dag, toen ik in de voorgebergten van de Rifs bij Tetuan zat,' zei hij, 'op een fantastisch bouwwerk dat het kan opnemen tegen de piramiden en de sfinxen. Ik vond een tunnel die in de achtste eeuw is gegraven en die van Marokko onder de Straat van Gibraltar doorloopt tot in Spanje toe. Hij was helemaal klaar, op de laatste honderd meter naar boven, naar Spanje toe, na. Hij was duidelijk nooit gebruikt en niemand weet nu nog niet waarom. Maar hij staat op het punt gebruikt te worden.'
  
  De woorden hadden een onheilspellende klank in zich en ik hoefde niet echt verder te vragen waarom, maar ik moest het allemaal uithoren.
  
  'Jij hebt het aangelegd met de Chinese communisten,' zei ik. 'Je wil Spanje binnenvallen via de tunnel.' Terwijl ik dat zei raasden mijn gedachten voort. De twee landen waren op één punt slechts vijftien kilometer van elkaar gescheiden.
  
  Een tunnel zou voorzien in de eerste verrassingsaanval, maar de tunnel zou slechts een werktuig zijn. Maar het gebruik ervan was de werkelijk exploderende factor en de Karminians hadden dat ogenblikkelijk herkend.
  
  Spanje, het Meditarene gebied, was een tamelijk stabiele buurt gebleven. Het zou een werkelijk winstpunt voor de Chinezen betekenen als ze daar moeilijkheden konden laten ontstaan. Een duizend oude rivaliteiten, bondgenootschappen en emotionele houdingen zouden zich laten gelden. De ongetwijfeld Chinese vrijwilligers zouden worden voorafgegaan door Rifs en hierdoor zou het zelfs een aspect van de Oude Heilige Oorlog mee krijgen tussen de Moslims en de Christenen, waardoor werkelijk een zootje niet voorziene problemen zouden ontstaan.
  
  Het geheel was fantastisch in elk opzicht, fantastisch wild en fantastisch gevaarlijk.
  
  Nu zag ik wat El Ahmid had bedoeld met dat de geschiedenis zich zou herhalen.
  
  Hij zag zichzelf als een moderne Moslim-veroveraar met de Chinezen als zijn helpers. Maar alle stukken lagen nog niet op hun plaats. Dit soort van operaties had mensen nodig, heel veel mensen. En hoe moesten die verdomme hier komen?
  
  Ik keek naar Marina die daar onbeweeglijk stond, haar ogen gericht op de vloer. Toen staarde ik weer naar El Ahmid. Ik zuchtte ongedwongen en grijnsde.
  
  'Mooi verhaal,' zei ik. 'Bijna geloofde ik je. Maar voor zo n operatie heb je mensen nodig, veel mensen. En eerst moet je zien die hierheen te krijgen zonder dat iemand ze ziet of opmerkt en dat kun je niet. Op dat punt gaat je hele verhaal in rook op.'
  
  El Ahmid glimlachte weer, die met zichzelf ingenomen, verwaande grijns, opgesierd met een walgelijke minachting ...
  
  'Precies op dit moment,' zei hij, 'nadert een enorme karavaan Oujda, de oostelijke punt van de Taza Kloof. De karavaan is voor een ieder die hem ziet eigendom van een erg rijke slavenhandelaar, een handelaar in vrouwen. Er zijn meer dan vijfhonderd vrouwen, gekleed in haiks, die, zoals je weet, de drager ervan volledig aan het gezicht onttrekt op de ogen na. Ook heeft hij zo'n tweehonderd bewakers in djellaba's bij zich ter bescherming van de vrouwen.'
  
  'En de vrouwen zijn onder hun haiks in werkelijkheid Chinese soldaten, evenals de bewakers,' maakte ik het voor hem af.
  
  'Precies,' zei hij. 'De mannen worden door vrachtschepen aan wal gebracht in zo'n vijfentwintig havens van Le Calle tot aan Algiers. Daar zijn voorzieningen getroffen om ze naar een punt van samenkomst te brengen in de Sahara. Daar werd de karavaan samengesteld en op weg gestuurd. Nog vijf van die karavaans worden georganiseerd en die komen allemaal binnen een week aan. Natuurlijk zal er geen behoefte meer zijn aan dergelijke geheime ondernemingen als eenmaal de eerste aanval op Spaanse bodem is gedaan. We hebben toegewijde mensen klaarstaan om de koning en de belangrijkste regeringsleiders te vermoorden zodra de gevechten in Spanje beginnen. Heel Marokko zal in een heksenketel veranderen en ik zal eruit te voorschijn komen als de leider.'
  
  Ik sloot mijn oren voor de rest van El Ahmids woordenpracht. Hij was ervan overtuigd de reïncarnatie te zijn van de oude Islamitische veroveraars die Europa waren binnengevallen. Dat was niet echt belangrijk. Hij werd gebruikt door de Chinezen. Het kon ze geen flikker schelen of zijn woeste plan in de laatste fase werkelijk zou slagen of niet.
  
  Ongeacht het eventuele resultaat zou het op een rampzalige schaal verwarring en verwoesting veroorzaken voor de westerse mogendheden en het zou hen middenin het Mediterane pierenbad doen belanden. De propagandistische waarde ervan zou astronomische afmetingen krijgen voor de vele wankele, pas ontstane naties.
  
  Ik wist dat de Russen al even ongelukkig zouden zijn om de Rood-Chinezen daar ineens te voorschijn te zien komen in het Noord-Afrikaanse Zuid-Europese gebied. Lang geleden al hadden zij besloten dat als er ergens een communistische opstand moest komen, het er een van hun maaksel moest zijn en niet dat van de Rood-Chinezen.
  
  Ik dacht eraan wat voor opkikker dat zou betekenen voor de rode groeperingen in Spanje, Portugal en zelfs Frankrijk. Hoe meer ik naar het plan keek, hoe meer ik me realiseerde dat het over de hele wereld zijn weerslag zou hebben.
  
  El Ahmid was klaar met praten en ik richtte mijn aandacht weer op hem. Hij was naar Marina gelopen en stak een hand uit om een borst aan te raken.
  
  Ze kromp ineen en rende naar me toe.
  
  'Een zeldzame schoonheid,' mompelde El Ahmid toen hij naar Marina staarde die haar naakte borsten tegen mij aan probeerde te verbergen.
  
  Ik maakte me van haar los.
  
  'Je kiest voor de verliezer,' zei ik tegen haar. Ik kan je nu niet helpen, schat. Hij wel. Hij heeft alle kaarten in handen.'
  
  'Een aanval van zeldzame helderheid,' zei El Ahmid. Opzettelijk negeerde ik het geschokte ongeloof dat ik in Marina's ogen zag en liet mijn blik achteloos naar het Berber-meisje toe glijden dat iets opzij stond.
  
  Haar kaak stond grimmig hoewel ze zich een verleidelijke glimlach aanmat toen ze naar El Ahmid toeliep en iets tegen hem fluisterde.
  
  Hij sprak scherp tegen haar in Tarrafit zonder zijn ogen af te nemen van Marina.
  
  Ik zag kwaadheid in haar ogen vonken en ze snauwde iets tegen hem terug.
  
  Zijn antwoord was een plotselinge, uitschietende klap met de rug van zijn hand die haar wijdbeens op de grond deed belanden. Voor ze overeind kon komen zag ik zijn voet neerkomen in haar buik.
  
  Ze snakte naar adem en bleef op de grond liggen.
  
  'Je hoeft El Ahmid niet te vertellen wat hij moet doen,' snauwde hij tegen haar.
  
  Het meisje liet haar hoofd hangen terwijl ze probeerde weer op adem te komen, maar ik zag dat haar ogen Marina zochten en er stond haat in te lezen. Ze reageerde perfect.
  
  Bijna kon ik de gedachten lezen die door haar hoofd tolden. Ik zou haar nog een zetje geven. Ik wendde me tot Marina.
  
  'Je kunt maar beter lief voor hem zijn, schat,' zei ik. Ik legde mijn hand om haar middel en gaf haar een klein duwtje in de richting van Ahmid.
  
  'Wees verstandig,' vervolgde ik, 'speel je kaarten handig uit, dan haal je het einde onbeschadigd.'
  
  Marina's ogen waren diepe poelen van een boze gekwetstheid.
  
  'Je hebt geen enkel principe in je hele lijf,' beet ze me toe. 'Je zou alles doen om te proberen je nek te redden. Je zou je moeder zelfs nog verkopen.'
  
  Ik haalde mijn schouders op en zei niets.
  
  El Ahmid had het tafereeltje gadegeslagen en nu sprak hij, terwijl zijn stem een harde klank aannam. 'Gaat die aanval van helderheid van jou zover dat je me nu kunt vertellen waar Karminian zich schuilhoudt?'
  
  Ik knikte. 'De precieze plek ken ik niet,' zei ik, 'maar zuidelijk van Casablanca heb je iets dat de Zwarte en nog iets heet.'
  
  'De Zwarte Rotsen,' onderbrak hij me. 'Les Roches Moirés.'
  
  'Ja, zo heet het,' zei ik. 'Hij verbergt zich in die streek, ergens in een klein conservenfabriekje.'
  
  Het zou hen op z'n minst een dag kosten om te ontdekken dat ik het allemaal verzonnen had. Tegen die tijd was ik hier weg, of maakte het allemaal niets meer uit.
  
  'Nou, wat vind je ervan om me nu te laten gaan,' zei ik. 'Ik heb meegewerkt met jou en je hebt wat je wilde hebben.' Ik keek even naar Marina. 'Feitelijk heb je zelfs meer dan je aanvankelijk van plan was.'
  
  'Jouw kinderlijke naïviteit verbaast me,' zei El Ahmid, de snerende grijns terug op zijn gezicht. Hij knipte met zijn vingers en twee Rifs stapten naar voren om me vast te grijpen.
  
  'Breng hem weg,' sprak de Rifleider. Hij betastte voorzichtig zijn kaak. 'Morgenochtend zal ik beslissen hoe hij zal sterven. Voor hem wil ik iets waardevols.'
  
  Toen ze me wegleidden, wierp ik een snelle blik op het Berber-meisje. Ze stond iets afzijdig en keek naar El Ahmid die begon te flemen tegen Marina.
  
  Marina zou voorlopig wel veilig zijn. Hij zou haar minstens de eerste paar dagen met zijden handschoenen aanpakken.
  
  El Ahmid had een mantel van de grond opgeraapt en sloeg die om haar schouders.
  
  Ik wierp weer een blik op het Berber-meisje en riep vanuit de deuropening.
  
  'Zeg hem mij te laten gaan, Marina,' zei ik.
  
  De duidelijke implicatie van mijn verzoek, het feit dat Marina binnenkort een invloedrijke positie zou innemen, deed precies wat ik wilde. Het was te veel voor het Berber-meisje. Ik zag haar omkeren en weglopen, haar ogen in een koude woede samengeknepen.
  
  Inwendig grinnikte ik. Na al die jaren hoorde ik toch wel iets te weten over vrouwen, zei ik tegen mezelf. En de vrouwelijke psychologie werkt bij allemaal hetzelfde, of ze nou uit Manhattan kwamen of Marokko, uit Parijs of Palermo, uit Athene of Addis Abbeba. Ik rekende erop dat het weer zou werken.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 6
  
  
  
  
  Ik kwam niet terug in dezelfde cel. Ditmaal was het een grote, stenen kerker met stalen ringen in de muur. Mijn polsen werden in die ringen gesloten waardoor ik rechtop tegen de muur met mijn handen omhoog moest blijven staan.
  
  Het was een plaats die erop was gebouwd veel gevangenen te herbergen, maar op dit moment was ik de enige bewoner. In de andere hoek zag ik iets dat vage gelijkenissen vertoonde met een wijnpers, maar ik wist dat de vlekken die er aan de zijkanten op zaten niet van druivensap afkomstig waren.
  
  Tussen het kijken naar kevers, kakkerlakken en spinnen door die ik over de grond zag rondscharrelen, probeerde ik een soort van plan uit te denken. Aangenomen dat de dingen liepen zoals ik ze had opgezet, kwam ik eruit. Goed, maar wat dan?
  
  In Tanger had je een Amerikaans consulaat. Als ik dat kon bereiken dan zou de hoogste-voorrang code van AXE me doorverbinden met Hawk en kon hij het vanaf daar aanpakken. Maar daar was tijd voor nodig en bovendien zou het me van de plaats van actie weghalen.
  
  Als de eerste karavaan elk moment kon aankomen en er waren er nog vijf onderweg, dan betekende dat dat de moeilijkheden op punt van uitbarsting stonden. Het was een kwestie van dagen, misschien zelfs van uren.
  
  Ik moest een bericht sturen naar Hawk en ik moest de tunnel zien te vinden. Daar ik niet op twee plaatsen tegelijk kon zijn, zou ik moeten vertrouwen op Marina.
  
  Op dit moment zou ze me nog niet eens willen zeggen hoe laat het was, maar ik wist dat dat zou veranderen. Maar zou ze de rest van de weg ook in haar eentje afleggen, of zou ze afnokken en maken dat ze van die hele rotzooi vandaan kwam? Ze was zelfs geen Amerikaanse en haar kansen waren in dit spel op z'n best uiterst onzeker.
  
  Ik glimlachte in mezelf. Ik zou haar een aandeel in dit geheel geven, een heel persoonlijk aandeel dat maar heel weinig vrouwen niet willen onderzoeken. Bovendien had ze me zojuist verteld dat ik in mijn hele lijf geen principes had. Misschien had ze gelijk.
  
  Ik nam mijn beslissingen en hield me verder onledig met het op mijn gemak uitproberen van de muurkluisters door mijn polsen heen en weer te bewegen en te proberen ze los te werken uit hun muurbevestigingen. Natuurlijk was het pure tijdsverspilling, maar ik kwam er mijn dag mee door.
  
  Een paar keer had ik een paar bezoekers. Rif-wachtposten die binnenkwamen om me te controleren. Aan de overkant van de kerker had een dun streepje zonlicht de kerker verlicht. Toen dat verdween wist ik dat de dag afgelopen was, en langzaam sijpelde de duisternis mijn kerker binnen tot ik in een inktzwarte nacht zat. Het enige licht was een flakkerend schijnsel dat de weerkaatsing was van een muurtoorts om de hoek van de gang buiten.
  
  Naarmate de uren verstreken begon ik me af te vragen of mijn vertrouwen in de grondprincipes van de vrouwelijke psychologie misschien misplaatst was geweest. Ik grijnsde droog. Het zou wel eens verdomde leuk kunnen worden als het misliep.
  
  En toen pikten mijn oren het zwakke geluid op; zachte voetstappen in de duisternis. Ik keek de gebogen gang in, in de richting van de open ruimte, en zag een slanke gedaante verschijnen, die stilhield en rond tuurde.
  
  'Hier,' fluisterde ik.
  
  Onmiddellijk kwam ze naar me toe en knielde naast me neer. Ze droeg nog steeds het bovenstukje dat haar middenrif vrij hield en de doorschijnende broek.
  
  'Ik verwachtte je,' grinnikte ik in het donker.
  
  Haar Frans was zwaar met een Berber-accent 'Dus je belooft je aan de afspraak te houden?' zei ze.
  
  Ik knikte. 'Je belooft haar met je mee te nemen?' vroeg ze.
  
  'Jij laat me vrij en ik neem het meisje met me mee, beloofd,' zei ik.
  
  Ze reikte met haar handen omhoog en draaide de ijzeren kruisbouten los die de polsboeien gesloten hielden. Mijn armen vielen langs mijn zij en ik wreef er overheen om de bloedstroom weer op gang te krijgen.
  
  'Waar is het meisje?' vroeg ik.
  
  'In de vrouwenverblijven,' antwoordde ze terwijl ze opstond. 'Ik breng je erheen.'
  
  We gingen naar buiten, de gang op. Toen we langs de muurtoorts kwamen keek ik naar haar gezicht.
  
  Ze zag er verheugd en zelfingenomen uit. Ongetwijfeld dacht ze na over haar terugkeer naar de eerste plaats. Met een simpele beweging kwam ze van een duidelijke bedreiging af en zette ze zichzelf weer terug op de hoogste plaats.
  
  Ik haalde een bitterzoet plezier over mijn gelijk ten aanzien van haar intrigerende, organiserende aardje.
  
  Ze leidde me langs een smalle trap naar boven, door een gang die nauwelijks groot genoeg was voor een iemand, over een open balkon dat neerzag op de binnenplaats en een van de gebouwen binnen die de achterzijde van de Casbah vormden.
  
  Ik hoorde het geluid van vrouwenstemmen en gelach, terwijl we voortstapten door de halfdonkere gangen.
  
  We kwamen door een verlichte ruimte en ik zag drie meisjes met blote borsten, slechts gekleed in tot op de vloer reikende zijden lappen, die elkaar om beurten insmeerden met een soort van olie. Het zou leuk zijn geweest om stil te houden en een tijdje toe te kijken, maar ik volgde het Berber-meisje dat op zachte babouches voortijlde naar een volgend gedeelte van het huis.
  
  Ze gebaarde naar me me schuil te houden in de schaduwen van een mirhab, een alkoofachtige uitsparing die uitzag naar Mekka, en zij liep een kamer binnen. Een ogenblik later kwam een ander meisje naar buiten en wandelde weg door de gang.
  
  Het Berber-meisje verscheen weer in de deuropening en gebaarde naar me. Ik liep het vertrek binnen en zag Marina in haar kleren glijden.
  
  Haar ogen sperden wijd open van verbazing toen ze me zag. Ik nam haar in mijn armen en keek grijnzend op haar neer.
  
  'Dacht je nu echt dat ik je hier wilde laten, schat?' vroeg ik.
  
  Ze hield zich stevig aan me vast en knikte, terwijl opluchting in haar ogen vloeide. 'Ja,' bekende ze. 'Ja, dat dacht ik. Zoals je deed en alles. Dat doet meer pijn dan hier gevangen zitten.'
  
  Ik gaf haar een klopje op haar achterste. 'Ik kon je niet achterlaten,' zei ik. 'Ik heb je nodig en jij hebt mij nodig. We zijn een team, schat.'
  
  Ze knikte gelukkig en ik draaide me om naar het Berber-meisje. Weer had ze die tevreden met zichzelf ingenomen uitdrukking op haar gezicht, ditmaal een waarachtige grijns. Ze leek bijna tevreden en plotseling voelde ik de haren in mijn nek overeind komen.
  
  Het was dat nimmer falende, instinctieve signaal waarvan ik al lang geleden heb geleerd het niet te veronachtzamen.
  
  'Waarheen nu?' vroeg ik haar. Ze liep naar buiten met een kort gebaar van haar hand.
  
  Ik volgde met Marina achter me aan.
  
  Het meisje van El Ahmid leidde ons langs een stenen achtertrap naar beneden, naar een soort van overdekte patio die langs de achterkant van het gebouw liep.
  
  Ik zag dat er om de drie meter boogvormige alkoven in de muur zaten. Onderaan de trap stopte ze en wees naar een donker bouwsel aan het andere einde van de lange, overdekte patio.
  
  'Dat is de stal,' fluisterde ze. 'Daar binnen staan twee gezadelde paarden te wachten.'
  
  'Jij gaat voorop,' zei ik, 'wij volgen.'
  
  'Nee,' antwoordde ze achteruit stappend. 'Ik kan niet verder.'
  
  'Waarom niet?' vroeg ik, terwijl ik haar grimmig aankeek.
  
  'Misschien ... misschien zien ze me,' antwoordde ze.
  
  Het was een onzinnig antwoord en ik dacht weer aan die zelfingenomen uitdrukking op haar gezicht. Misschien was ze nog wel slimmer dan ik dacht. Misschien was ze niet alleen bezig zich te ontdoen van een bedreiging, maar tevens een soort van zekerheid aan het inbouwen om terug te komen als de favoriet van El Ahmid.
  
  Ik pakte haar arm en draaide die met een hand op haar rug, terwijl ik mijn andere hand voor haar mond sloeg. 'Begin vast te lopen,' snauwde ik. 'Jij voorop.'
  
  Ze probeerde haar hoofd te schudden, maar ik hield haar zo stevig vast dat ze zelfs dat niet meer kon doen. Haar ogen rolden weg en ze liet me het wit zien in een hulpeloze angst.
  
  Ik schoof haar op armlengte voor me uit en we begonnen langs de muur te lopen. We vorderden langzaam en zij probeerde zich los te worstelen. Ik verstevigde mijn greep en zij hield op met zich te verzetten. Haar lichaam trilde onder mijn bankschroefachtige greep toen we langs de eerste alkoof kwamen, toen de tweede, toen nog een en nog een.
  
  We waren halverwege de stallen en ik vroeg me af of mijn intuïtie een vals alarm had uitgestuurd deze keer, toen het angstaanjagend snel gebeurde nog voor ik geheel en al op mijn hoede was.
  
  We waren slechts een stap van de volgende alkoof verwijderd toen daaruit een man naar buiten sprong met een lang, tweesnijdig zwaard in zijn hand. Hij zwaaide het met beide handen toen hij uit de alkoof te voorschijn sprong, zelfs zonder eerst goed en wel te kijken. Duidelijk was hij er zeker van wat hij zou vinden.
  
  De geweldige zwaai spleet het meisje bijna doormidden. Ik voelde haar lichaam tegen me aanvallen en meer dan ik het hoorde, voelde ik de scherpe zucht van de dood aan haar mond ontsnappen.
  
  Ik liet haar los en onmiddellijk zakte zij in elkaar. Ik dook over haar heen, mijn handen gestrekt naar de keel van de wachtpost voor hij zijn zwaard terug kon trekken. Ik kneep snel, stil en doeltreffend.
  
  Een ogenblik klauwde hij naar mijn handen, maar ik had hem stevig vast. Zijn ogen puilden uit de kassen, zijn handen vielen weg en ik liet hem op de grond zakken, waar hij half over het meisje viel.
  
  Ik had juist geraden.
  
  Ze had het samen uitgedokterd met één van de wachtposten en er was weinig verbeelding voor nodig om te zien hoe ze de afloop had bedacht.
  
  Hij zou ons allebei binnen een paar tellen hebben gedood. Daarna zou zij zijn gaan schreeuwen om alarm te slaan. Tegen de tijd dat iemand op deze plek aankwam, waren wij twee dode lichamen en zouden zij en de wachtpost allebei flink stijgen in El Ahmids achting.
  
  Als ze ons gewoon veilig had laten gaan, dan zouden er vragen gesteld zijn over hoe ik ontsnapt was. Op deze manier kon ze het geheel een beetje versieren met een verhaal over hoe ik de vrouwenverblijven was binnengedrongen en hoe ik onder haar ogen Marina had weggesleept. Ze was ons naar beneden gevolgd en had toen alarm geslagen. Op die manier zou het allemaal keurig in elkaar gepast hebben.
  
  Alleen was het niet zo gelopen en ik zag Marina als aan de grond genageld naar de twee dode lichamen staan kijken. Ik raapte het zware tweesnijdige zwaard van de wachtpost op, greep Marina's hand en rukte haar uit haar verbijsterde trance.
  
  'Deze kant op,' fluisterde ik, terwijl ik haar voorttrok. 'Wat is er gebeurd?' vroeg ze onder het rennen.
  
  Lang verhaal,' zei ik glimlachend. 'Een geval van van twee walletjes willen eten, een techniek die nooit aangewend moet worden door amateurs.'
  
  We bereikten de stallen en glipten naar binnen. Hij stond vol paarden en, zoals ik verwachtte, stonden er geen twee Arabieren opgezadeld op ons te wachten.
  
  Ik zadelde de eerste twee hengsten die ik kon pakken op, maakte voorzichtig de staldeur open en glipte naar buiten.
  
  'Buig laag in het zadel,' zei ik tegen Marina. 'Maak een klein doelwit van jezelf en ga pas in galop over als ik het doe. Haal er alles uit wat er in zit en volg mij.'
  
  De grote, boogvormige poort stond nog steeds open, met aan weerskanten een wachtpost. Ik liet de grote, machtige hengst die kant op lopen, liet hem uit zichzelf een paar kringetjes draaien. Diep weggedoken in het zadel zou ik voor de wachtposten weinig meer zijn dan een donkere gedaante in het zadel. Het enige dat zij zouden kunnen zien waren twee paarden met twee ruiters.
  
  Ik wendde de hengst naar de poort en hield hem in een stevige pas. Marina was direct achter me.
  
  Ik speelde het koel en kwam steeds dichterbij. Omdat we net uit de stallen kwamen bekeken ze ons met nauwelijks meer dan een achteloze belangstelling. Waren we van de andere kant, van buiten gekomen, dan zouden ze ons nu al lang op de korrel van hun geweren hebben gehad.
  
  Ik richtte het hoofd van de hengst naar de poort toe, keek achter me en zag dat Marina haar paard in positie bracht. Toen begroef ik mijn hakken diep in zijn ribben. Hij legde zijn oren plat naar achteren, sprong naar voren en ging er vandoor als een woestijnstorm.
  
  Ik kwam langs de twee wachtposten en was al buiten voor ze hun geweren omhoog konden brengen. Ik reed al langs het steile pad naar beneden toen ik het geluid van Marina's stem hoorde.
  
  Ik keek achterom en zag haar uit het zadel buitelen, terwijl een van de wachtposten aan haar hing.
  
  Hij had snel nagedacht en ingezien dat hij geen tijd zou hebben zijn geweer omhoog te brengen en te schieten. Hij was naar voren gesprongen en had zich aan haar vastgegrepen toen ze langsreed.
  
  'Verdomme,' vloekte ik, terwijl ik de hengst omwendde. Ik snelde terug en zag die ene wachtpost met Marina worstelen. De andere die me terug zag komen galopperen, probeerde zijn geweer omhoog te brengen.
  
  Hij haalde het niet. Ik liet de hengst recht op hem af stuiven en hij moest opzij springen. Terwijl hij dat deed liet ik het tweesnijdige zwaard op zijn hoofd neerkomen. Het doffe geluid had de klank van het laatste oordeel in zich. De andere die met Marina worstelde, wierp haar op de grond en probeerde zijn geweer te richten, maar ik was te snel bij hem.
  
  Ik liet het zwaard neerkomen met al mijn kracht erachter.
  
  Hij ontweek het en ik draaide voor een volgende poging, maar toen zag ik dat hij binnen de seconde het geweer omhoog zou hebben om te schieten. Ik wierp het zwaard hard naar beneden en het ging zijn borst binnen als een lans.
  
  Marina klom weer op haar paard voor hij de grond raakte en we gingen er vandoor.
  
  Ze zouden achter ons aankomen, maar we hadden een voorsprong en zij zouden heel wat geluk moeten hebben wilden zij uit de vele passen dezelfde uitkiezen als wij. Maar ik was niet van plan enig risico te nemen. Ik bleef de halsbrekende snelheid behouden tot we de voet van de bergketen bereikten. We hadden een paar gevaarlijk steile paden genomen om zo recht mogelijk af te snijden en nu hield ik stil bij de rand van de Taza Kloof.
  
  Uit het oosten zou de kameelkaravaan eraan komen vanuit Algiers of Zuid-Marokko. Westelijk van de kloof Tanger en het Amerikaanse consulaat. Ik steeg af en trok Marina naar beneden, naast me.
  
  'Je hoorde wat El Ahmid van plan is,' zei ik tegen haar. 'Hij moet tegengehouden worden. Ik zal je een geheim codesignaal geven. Jij rijdt naar Tanger en laat je door niets tegenhouden. Je gaat rechtstreeks op het Amerikaanse consulaat af. Je geeft het codesignaal aan de verantwoordelijke persoon daar en vraagt hem het AXE-hoofdkwartier voor je te bellen. Hij zal het doen door het codesignaal. Als je het AXE-hoofdkwartier hebt, vertel je de persoon aan de telefoon het hele verhaal. Heb je het tot zover?'
  
  Ze knikte en ik ging verder.
  
  'Het belangrijkste is,' zei ik, 'dat je ze vertelt van de kameelkaravaan die de Taza Kloof binnentrekt. Zeg hen dat ik heb gezegd wat snelheid te betrachten met hun handeltje.'
  
  Ze keek fronsend.
  
  'Dat betekent dat ze alles moeten doen wat nodig is voor de situatie,' zei ik.
  
  'Waar ben jij dan, Nick,' vroeg ze.
  
  'Ik ga ergens een plekje zoeken om die karavaan op te wachten,' antwoordde ik. 'Als mijn mensen het misschien niet halen, dan krijg ik nog een kans om iets te doen. Ik weet niet wat, maar ik zal het verdomme zeker proberen.'
  
  Ik keek op haar neer en herinnerde mij dat ik haar er een persoonlijk aandeel in zou geven. Nu was het mijn beurt om wat zekerheid te kopen. Ik drukte mijn lippen op die van haar en omvatte haar borsten met beide handen. Ik liet mijn duimen zacht over de tepels glijden en voelde ze opzwellen onder de stof van haar jurk.
  
  'Herinner je je nog wat ik zei over dat we elkaar nodig hadden?' vroeg ik. 'Nadat je mijn mensen hebt bereikt en dit alles achter de rug is, misschien kunnen we hier een permanent koppel van maken.'
  
  Ik zag haar ogen dieper worden en ze knikte, terwijl ze zich stevig aan me vastklampte.
  
  'Nu op weg, schatje,' fluisterde ik in haar oor terwijl ik de grootste moeite had die verleidelijke, zachte borsten van haar los te laten. 'Elke seconde is belangrijk.'
  
  Ik hielp haar opstijgen, kuste haar weer en keek haar na toen ze wegging. Toen ze uit het gezicht was verdwenen en de eerste grijze strepen van de nieuwe dageraad zich begonnen te verspreiden over de hemel, wendde ik de hengst rond en begon naar het oosten te rijden, langs de rand van de Taza Kloof.
  
  De lucht werd steeds lichter en langzamerhand zag ik meer van de vlakke strook land waarover ik voortreed, de historische weg van de veroveraars uit het Oosten. De Taza Kloof lag tussen het Rif-gebergte en de bergen van de Midden-Atlas. Door de brede kloof waren de oude legioenen van oost naar west getrokken en hadden hun sporen op het land zelf achtergelaten. Ik passeerde ruïnes van oude dorpen waar Romeinse garnizoenen ingekwartierd hadden gelegen, de onmiskenbare overblijfselen van de Romeinse architectuur, een echo van hun glorierijke dagen.
  
  De weg leidde hoog de bergen in, maar bleef een natuurlijke doorgang tussen de beide berggordels in.
  
  Ik hield me dicht tegen de noordelijke rand en bleef voorzichtig uitkijken toen de zon hoog in de hemel klom.
  
  Ik wist dat El Ahmid en zijn mannen onderweg waren en deze kant uit kwamen. Misschien bleven ze een tijdje door de Rif-bergen trekken, maar dan zouden ze naar beneden komen, naar de Taza Kloof zoals Marina en ik hadden gedaan, en vroeg of laat zou ik ze zien. Nu hij wist dat ik ontsnapt was, kon hij maar een ding doen: de karavaan tegemoet reizen en vooruitlopen op zijn tijdschema voor ik hulp kon halen.
  
  Ik moest een paar keer stoppen om het paard te drinken te geven, maar verder reed ik gestaag door, dankbaar voor het weergaloze uithoudingsvermogen van de Arabier onder me.
  
  Het was al laat in de middag toen ik de oostelijke uitgang van de kloof bereikte. Ik stuurde het paard de eerste heuvels van de Rif in, vond een afgeschermde kring rotsblokken en bracht het paard uit het gezicht.
  
  Ik klom op de rotsblokken, ging op mijn buik liggen en begon de wacht te houden vanaf mijn geïmproviseerde adelaarsnest. Ik kon de kloof naar weerskanten over een heel eind zien en ik vroeg me af hoe Marina het eraf gebracht had. Ik was er behoorlijk zeker van dat zij zich aan haar opdracht hield, maar ik was er niet al te zeker van dat ze haar niet hadden onderschept voor ze erg ver was. De tijd zou het leren. Terwijl ik lag te wachten in de hitte van de blakerende zon, realiseerde ik me dat ik verrekte hulpeloos was. Ik had geen revolver, geen geweer, geen dolk of zelfs maar een tandenstoker. Als Marina het niet gehaald had, hoe moest ik dan verdomme een gewapende karavaan van zevenhonderd man tegenhouden? Plus al diegenen die El Ahmid met zich mee zou nemen om ze te ontmoeten? Ik had eigenlijk zoiets als een geest in de fles nodig, zei ik tegen mezelf. Dat of Aladdin met zijn magische lamp.
  
  Mijn loze gedachten werden onderbroken door een stofwolk in het westen. De wolk groeide aan en materialiseerde zich in El Ahmid en zijn mannen. Ze waren ongeveer tweehonderd man sterk en reden als gekken, met de Rif-leider voorop. Ze waren ongeveer aan de overkant van mij gekomen, toen ik El Ahmid zijn hand zag opsteken en zijn teugels aantrekken.
  
  Ik tuurde de andere kant op en zag de kameelkaravaan naderbij komen, de statige ongehaaste bewegingen van de kamelen min of meer lijkend op een Koninklijke processie. De karavaan strekte zich verder naar achteren uit dan ik kon zien en ik zag de dubbele rij kamelen in het midden die de in haik gehulde vrouwen droegen, twee per kameel.
  
  De gewapende bewakers, al even aan het oog onttrokken in hun burnoezen en omvangrijke djellaba's reden aan weerszijden van hun kostbare lading. El Ahmid en twee van zijn mannen reden die kant uit om de karavaan te begroeten, terwijl de rest van zijn strijdmacht achter
  
  bleef.
  
  Ik zag ze een snelle beraadslaging houden en toen werden een reeks geschreeuwde bevelen langs de karavaan naar achteren doorgegeven.
  
  Ik zag de kamelen plotseling tot leven komen en met een verrassende snelheid naar voren schieten. Toen ze dichterbij kwamen zag ik dat zij de mehari gebruikten, de zandkleurige, snelle dromedarissen die werden gebruikt door de troepen van het Kamelen Corps.
  
  Ik wachtte en keek, terwijl de karavaan voorbij trok en verder ging door de Taza Kloof naar het westen.
  
  Ik steeg op en begon aan een voorzichtige achtervolging, terwijl ik mezelf in de smalle passen van de heuvels hield. De kamelen, zelfs de snelste, waren langzaam vergeleken met de paarden en de hele karavaan bewoog zich met een relatief geringe snelheid voort. Zelfs ondanks de op en neergaande bergpaden had ik geen moeite hen bij te houden.
  
  Maar nu was het al bijna avond en ik begon me zorgen te maken. Ik had nog geen teken van hulp gezien. Als de duisternis inviel zouden ze door blijven rijden en ongetwijfeld de weg bereiken die de Berg Dersa opleidde tot aan El Ahmids Casbah. Van daaruit was het waarschijnlijk niet ver naar de ingang van de tunnel.
  
  Ik had nog steeds de twee tubes verf in mijn zak. Als je ze tot ontbranding bracht in de tube dan waren ze elk even krachtig als twee staven dynamiet, maar zelfs dan nog, hier in deze wijd open ruimte van de Taza Kloof zou dat weinig betekenen.
  
  Plotseling toen ik bovenlangs over een smal pad reed, zag ik de karavaan en het kleine legertje Rifs tot stilstand komen. Verder naar voren groeide weer eens een stofwolk aan tot iets wat in het begin niets anders was dan een helderrode vlek. Snel viel die uiteen in uniformen van de ervaren ruiters van de Koninklijke Wacht, elk op een grijze Arabische hengst en elk met een lange lans, naast de gebruikelijke geweren en handwapens.
  
  Ik telde vier bataljons, een behoorlijk aantal manschappen, maar nog niet de helft van het aantal Rifs en karavaanleden.
  
  Ik zei een stil dankjewel tegen Marina. Ze had het duidelijk gehaald, maar ik vroeg me af of ze vergeten was te vertellen hoeveel mensen er in de karavaan zouden zitten.
  
  Ik zag de Wacht dichterbij komen en ik zag dat zij de gelederen hadden uitgewaaierd over de hele breedte van de Taza Kloof, van de ene kant naar de andere. Ze kwamen naar voren in een langzame draf, elk een dunne, rode lijn.
  
  Ik was stilgehouden bovenaan een kort pad dat me middenin de karavaan zou voeren. De naderbij komende ruiters waren of supermannen, of ze waren verrekte zelfverzekerd.
  
  Ze bleven in hun langzame draf en nu zag ik dat El Ahmid zijn mannen tot een koortsachtige woede opzweepte terwijl hij heen en weer bleef rijden. Ik zag geweren door de lucht gezwaaid worden, samen met de kromme Moorse dolken en zware tweesnijdige zwaarden. Toen hoorde ik een zwaar staccato geluid, het zwiepende gezoef van schroefbladen in de lucht.
  
  Ik keek op terwijl ik mijn ogen afschermde tegen de zon en zag vier, vijf, zes enorme helikopters achter de karavaan naar de grond toe komen. Ik zag er nog meer aankomen en herkende de kentekenen. Het waren Amerikaanse Marine vrachthelikopters, afkomstig van een in de Middellandse Zee gelegerd vliegdekschip. De eerste was al geland en opende zijn neus en ik zag nog meer rode uniformen op nog meer grijze hengsten langs het luik naar buiten snellen.
  
  De helikopters zetten minstens nog eens vier bataljons neer achter de karavaan, waardoor El Ahmid en zijn slavenmeisje ingesloten werden. Ogenblikkelijk stegen de helikopters weer op en de Koninklijke Gardisten gingen direct in de langzame draf, terwijl ze ook dezelfde rechte lijnen vormden over de hele breedte van de kloof.
  
  Ik hoorde een fluitje en de langzame draf ging over in een snelle draf. El Ahmid had koortsachtig de helft van zijn mannen naar de staart van de karavaan gedirigeerd om de aanval van die kant af te slaan.
  
  Bij het volgende fluitje gingen de Koninklijke Gardisten over in vol galop. Ik zag dat ze hun lansen in aanvalshouding lieten zakken. Ze ploegden door El Ahmids mannen heen als de tanden van een enorme hooivork in een baal hooi, veranderden hun rijen op het laatste moment om hun formatie te bundelen en met dubbele kracht toe te slaan. De strijd ging vergezeld van een geweldig gebulder en het geluid van geweervuur, vermengd met de schorre uitroepen van mannen en galopperende hoeven. De Chinezen die zich voordeden als vrouwen waren niet uitgerust met wapens en sloegen in doodsangst op de vlucht, sprongen van de kamelen en probeerden weg te rennen toen de Koninklijke Gardisten door de mannen van El Ahmid heen braken en de karavaan aanvielen.
  
  Het werd tijd om aan de lol mee te doen. Ik gaf mijn paard de sporen en reed langs het pad naar beneden. Daar kwam ik midden in het hele gebeuren terecht, net op het moment dat een van de Koninklijke Gardisten een van de geweerdragende bewakers aan zijn lans spietste. De man buitelde van zijn kameel en ik bukte me om zijn geweer op te rapen. Het was een Chinese versie van de M-16.
  
  Ik vuurde een keurig salvo af dat twee van de vluchtende Chinezen te pakken kreeg en een van El Ahmids mannen. Ik vocht me door de turbulente, ronddraaiende verwarring van kamelen, paarden en mannen heen die te voet er vandoor gingen. Ik kreeg één van de Moorse kromzwaarden te pakken uit de riem van een dode Rif die nog in zijn zadel hing en stak het in mijn gordel.
  
  Zoals altijd lieten ook hier de efficiënte, getrainde tactieken van de beroepssoldaten zich gevoelen. De Koninklijke Gardisten dreunden door de woeste krijgers van El Ahmid heen met een weinig spectaculair maar dodelijk effect.
  
  De Rifs, krijgers van nature en woeste vechters, waren onovertroffen in hun tactiek van toeslaan en wegwezen in een bulderende aanval van onverwachte woestheid. Maar tegen de tactiek van de goed opgeleide cavaleristen van de Koninklijke Garde waren ze meer geluid dan woestheid, meer energie dan doeltreffendheid.
  
  De 'slavinnetjes' werden neer gemaaid als ze probeerden weg te vluchten. Zij die erin slaagden weg te komen, zouden vroeg of laat bijeen gedreven worden of ten prooi vallen aan de hardheid van de bergen aan weerszijden van de kloof.
  
  Maar ergens daar was El Ahmid. Toen ik me naar de zijkant terugtrok om een beter overzicht op de strijd te krijgen, zag ik hem. Hij was in gevecht gewikkeld met twee Gardisten, wist hun stoten te ontwijken en houwde ze neer met een briljante manoeuvre.
  
  Ik gaf mijn paard de sporen om achter hem aan te gaan, toen ik hem zag omdraaien en met een arm een gebaar maken naar drie van zijn luitenanten en dan wegsnellen van het strijdtoneel. De Gardisten hadden meer dan genoeg om zich mee bezig te houden. Ze hadden niemand over om achter de vluchtende Rifs aan te jagen.
  
  Ik werkte me langs de strijd naar voren, hield even stil om geweervuur te wisselen met één van de Chinezen die nog steeds bovenop zijn kameel zat.
  
  In een onhandige gang kwam hij op me af, het geweer aan zijn schouder en vurend. Vanaf een paard zou hij gemakkelijk twee kogels door me heen gejaagd hebben, maar schieten vanaf een kameel was zoiets als proberen een doel te raken vanaf een duikend en klimmend schip. De schoten vlogen langs mijn oren en ik legde hem neer met een snel antwoord.
  
  El Ahmid en zijn drie Rifs waren nog steeds in het gezicht, maar zij verdwenen snel over de weg.
  
  Ik ging achter hen aan, blij dat ik hen in het gezicht kon houden. Ik wilde ze nog niet inhalen.
  
  Ze gingen de bergen in aan de andere kant van de Taza. Ze lieten de Taza Kloof achter zich en verdwenen in de Rif zelf.
  
  Ik volgde op de hielen. Als ze wisten dat ik achter hen aankwam, dan lieten ze het niet merken. Ik bleef afstand houden, maar net dicht genoeg in de buurt om hen van tijd tot tijd te zien terwijl zij omhoog door de smalle Rif passages snelden.
  
  Het was nu bijna donker en ik wist dat ze weer in de buurt zaten van de Berg Dersa toen ik ze plotseling van het pad zag afslaan, een nauwe bergengte in.
  
  Ik ging achter hen aan, het smalle pad met de hoge wanden op. Het was lang en werd steeds smaller en ik realiseerde me dat het dwars door de bergen heen sneed en naar de kust voerde.
  
  Ik kon ze niet langer zien en ik verhoogde mijn snelheid, zo nu en dan pauzerend om te luisteren naar het geluid van de paarden voor me.
  
  De nauwe engte verbreedde zich ten slotte bij een bosje sinaasappelbomen in wat een smalle bergvallei bleek te zijn. Ik galoppeerde over de weg en sloeg een scherpe hoek om.
  
  Een lichaam viel op me neer als het spreekwoordelijke dak van de hemel en ik vloog uit het zadel. Op de grond raakte de man een ogenblik zijn greep kwijt en ik draaide weg. Het was een van de Rifs.
  
  Hij had zich terug laten zakken en was bij de hoek op een richel geklommen om me op te wachten. Hij trok zijn dolk en kwam op me af.
  
  Ik dook onder de eerste uithaal door en ontweek de tweede. Ik was bijna vergeten dat ik er zelf een in mijn riem had zitten en met een snelle haal trok ik hem te voorschijn. De kromme dolk was geen wapen waaraan ik gewend was en tegen een geoefend vechter zou dat wel eens heel wat nadeliger kunnen werken dan helemaal geen wapen hebben.
  
  Ik probeerde een uithaal en vaardig ontweek ik die. Hij beantwoordde hem direct met een felle slag" die bijna een einde aan het gevecht maakte. Ik voelde de punt van het lemmet langs mijn keel scheren. Ik dook in elkaar en cirkelde om hem heen.
  
  In een boog bracht hij zijn lemmet omhoog en haalde hem toen in twee snelle bewegingen heen en weer. Weer wist ik ze te ontwijken met niet meer dan een paar centimeter speling.
  
  Kwaad wierp ik de verrekte dolk van me af en ging tegenover hem staan. Ik zag zijn gebroken tanden opflitsen toen hij grijnsde bij het vooruitzicht op een gemakkelijke zege.
  
  Hij stormde op me af en daar had ik op zitten wachten. Ik dook naar beneden en kwam weer omhoog binnen de zwaai van zijn kromme dolk met een harde\ rechtse naar zijn buik.
  
  Hij gromde. Ik greep zijn arm en nam hem in een heupzwaai. Hij kwam hard neer op de grond. Voor hij zichzelf weer bij elkaar had geraapt, pakte ik de dolk op die hij had laten vallen en zwiepte die naar beneden met een dodelijke, gebogen slag. Ik zag zijn hoofd loskomen van zijn lichaam.
  
  'Die is voor Aggie Foster,' mompelde ik.
  
  Mijn hengst was een eindje verderop blijven staan. Ik pakte mijn geweer op en ging er vandoor in een snelle galop. El Ahmid en de twee anderen zouden ergens verderop staan wachten. Daar was ik zeker van.
  
  Ik reed een eindje, ging toen verder te voet. Bewoog me voorzichtig en langzaam langs het pad verder. Links van me torende de berg op in een serie rotsachtige formaties en het pad draaide en kronkelde verder. Plotseling hoorde ik voor me het hinniken van een paard.
  
  Stil sloop ik verder, terwijl ik mezelf in de diepe schaduwen van de berg hield. Ik zag ze daar staan wachten. El Ahmid en de twee anderen. Ik pakte mijn geweer, controleerde de kamer en uitte een verwensing die gepaard ging met dank. Er zat nog maar een kogel in. Ik was van plan geweest te voorschijn te komen en het hele zootje weg te maaien. Dat zou dan een heel ongelukkige verrassing voor mij betekend hebben.
  
  'Ik wacht niet langer meer,' hoorde ik El Ahmid zeggen. 'Als er niets verkeerds was gegaan, was Muhad hier op dit moment al geweest. Misschien zijn ze allebei dood.'
  
  De andere twee knikten ernstig en ik zag hoe El Ahmid naar de bergwand toeliep en met zijn handen tegen de stenen begon te drukken.
  
  Plotseling klonk een kreunend, rommelend geluid en een van de stenen begon langzaam in beweging te komen tot er een soort van doorgang was verschenen. De schaduwen van Ali Baba en de Veertig Rovers, mompelde ik in mezelf. Ik bleef rustig waar ik was toen El Ahmid en de twee anderen weer op hun paarden klommen en in de berg verdwenen. Binnen een paar ogenblikken begon de steen weer te bewegen en viel met een rommelend geluid op zijn plaats.
  
  Ik kwam te voorschijn. Zij zaten in de tunnel. Of ze hielden zich daar schuil, of ze reden door naar Spanje, in ieder geval zouden zij daar een tijdje blijven zitten. Ik wachtte om hen de tijd te geven diep in de tunnel te verdwijnen. Ik wilde niet dat ze de deur weer hoorden open gaan.
  
  Toen liep ik naar de stenen bergwand en begon er tegenaan te drukken zoals ik El Ahmid had zien doen. Er gebeurde niets en bijna kreeg ik het gevoel 'Sesam Open U' te zeggen. Ik begon opnieuw, ditmaal harder drukkend, terwijl ik de rotswand centimeter voor centimeter aftastte. Halverwege een glad stuk voelde ik een lichte beweging.
  
  Ik stapte achteruit en zag de rots weer open glijden. Ik steeg op mijn paard en reed naar binnen in de verwachting er een totale duisternis aan te treffen. Ik vond de tunnel vaag verlicht, in ieder geval verlicht, door een serie kleine lichtbolletjes die van het plafond neerhingen en duidelijk gevoed werden door een generator.
  
  Ik liet de hengst langs de helling van de tunnel naar beneden lopen. Hij was verrassend breed en mijn ogen vingen de oude houten balken boven mijn hoofd op die op de meeste plaatsen weer waren gestut door nieuwe balken.
  
  De tunnel bleef lange tijd steil naar beneden lopen. Toen bereikte ik een vlak terrein.
  
  Ik spoorde de Arabier aan tot een snelle draf en riskeerde de echo die weergalmde in de tunnel. De lucht was klam en ik nam aan dat we nu onder water zaten.
  
  Ze moesten ergens voor me zitten. Ze konden nergens anders heen zijn gegaan.
  
  Ik bleef het dier aansporen met zo nu en dan een pauze om te luisteren. Ik hoorde niets en besloot nog sneller verder te gaan. Terwijl ik zo door de tunnel galoppeerde zag ik ze voor me, wachtend, met hun gezichten naar me toe. Op een meter of tien van hen vandaan stopte ik.
  
  'Zo, Amerikaan,' zei El Ahmid. 'Ik heb je handigheid onderschat. Maar je bent je eigen graf binnengereden.'
  
  'Misschien,' antwoordde ik. 'Dat het voor ons allemaal zo moge zijn.' Ik blikte omhoog naar het rotsachtige en aarden dak, de stenen wanden en de hardgebakken klei. Ze hadden het eeuwen uitgehouden, bij elkaar gehouden door de chemische techniek van een oude cultuur. Maar ik had zo mijn twijfels of het een goed gerichte explosie zou overleven. Een schokgolf zou al voldoende zijn. Het water aan de andere kant zou dan de rest doen. En als het eenmaal begon in te storten was het hele geval binnen een oogwenk verdwenen.
  
  Ik keek naar het drietal voor me. Als zij Spanje haalden zouden zij de enigen zijn die van het bestaan van de tunnel wisten. Ik wist dat El Ahmid dan voornamelijk zou wachten op een volgende poging en misschien dan met behulp van andere bondgenoten. Ik kon ze niet laten ontsnappen, koste wat het kost.
  
  Dit oude wapenfeit van Arabische techniek was een soort van tijdbom voor de bladzijden van de geschiedenis, een erfenis van de oude Islamitische overwinnaars. Het zou ironisch zijn als dit na honderden jaren toch nog het laatste woord zou krijgen in de westelijke wereld.
  
  Als El Ahmid de kans kreeg, zou hij ervoor zorgen te ontsnappen. Hij was boordevol van zijn eigen lotsbestemming, een man die te gevaarlijk was om los te laten lopen.
  
  Ik had de dolk en een geweer met een kogel erin. Niet veel voor een gevecht. De verftubes in mijn zak waren mijn beste kans. Die zouden voor een redelijke grote explosie zorgen. In ieder geval voldoende, daar was ik zeker van, om de oude tunnel tot een knallend, met water gevuld, einde te brengen. Zou ik een kans hebben eruit te komen voor hij volledig om mijn oren heen in elkaar stortte? De kans was eerder nee dan ja.
  
  'Pak hem,' zei El Ahmid rustig en ik zag ze in beweging
  
  komen, naar me toe rijden, terwijl ze allebei hun lange, kromme dolken trokken.
  
  Ik liet het paard achteruit stappen door de tunnel en maakte een paar snelle berekeningen. Ik had twee tubes met die explosieve verf. Als een ervan voldoende was om de tunnel te vernielen zodat hij in zou storten de zee naar binnen zou stromen, dan zouden zij nooit voldoende tijd hebben om zich voor het aanstormende water in veiligheid te brengen en te ontsnappen via de ingang. Ik wist dat zij het zouden proberen, maar zij zouden het nooit halen.
  
  Maar ik zou nog een tube over hebben en een halve minuut, misschien een hele minuut, voor de tunnel zich vulde met water. Ik probeerde me te herinneren wat ik nog wist over waterwetten en tegendruk. Ik wist dat Hawk me had verteld dat de verf, als de ontsteking er eenmaal af was, zowel onder water als op land zou ontploffen. Sodemieter op, mompelde ik, het was het risico waard. Ik kon het me permitteren om filosofisch te zijn. Er stond me weinig anders meer te doen. Maar wilde ik een kans van een op de miljoen hebben, dan moest ik eerst zien te vermijden van alle kanten aan flarden gesneden te worden.
  
  Ik draaide de hengst om, galoppeerde een aantal meters terug en draaide toen weer om om hen aan te vallen. Ze stopten en wachtten me op, hun gemene dolken omhoog, klaar om me aan repen te snijden als ik van plan was spitsroeden tussen hen in te gaan lopen.
  
  Weer zag ik de minachtende grijns van El Ahmid. Ik hield de hengst in volle galop, reed recht op hem af en trok mijn eigen dolk om het er echt uit te laten zien. Het hoofd van het paard was op gelijke hoogte met die van hun rossen toen ik me van het zadel liet glijden en onder de hals van het paard bleef hangen, een truc die me was geleerd door een stuntman van de film, jaren geleden.
  
  Ik hoorde de drie dolken tegen elkaar aan klinken toen ze
  
  door de lege lucht kliefden. Toen ik hen eenmaal voorbij was, zwaaide ik me weer in het zadel en sprong van het paard af dat gewoon door bleef rennen. Hij bleef verder rennen door de tunnel toen ik een van mijn tubes met verf pakte uit mijn zak. Ik hield mijn aansteker ertegen aan en het begon te branden met een heerlijke rode gloed. Ik had zo'n vijftien seconden speling voor hij zou ontploffen.
  
  Ik wierp hem naar de drie Rifs die bevreesd achteruit deinsden. Ze vielen nog verder terug toen hij ontplofte in een oorverdovend gebulder. Ik keek trouwens niet echt naar hen. Mijn ogen waren op de wand gericht toen de geconcentreerde explosie plaatsvond. Ik werd achteruit geworpen, maar ik had het verwacht en liet mijn lichaam ontspannen verder rollen. Ik kwam op een knie overeind, mijn ogen gericht op de wand.
  
  Ik zag de regen van aarde en klei in de tunnel neerstorten, gevolgd door een stortvloed van water. Enorme gaten verschenen aan weerskanten die zich ogenblikkelijk naar alle kanten verspreidden. In elke nieuwe scheur kwam aarde, gevolgd door water. En toen, met een oorverdovend gebrul stortte het hele zaakje in elkaar, scheurde de tunnel zich open en verscheen een enorme, razende stortvloed van water die zich naar alle kanten uitstrekte. Ik werd door het water opgenomen en ik tolde omhoog naar het plafond van de tunnel. Ik zwom tegen de voortsnellende stroom in, terug naar de hoofdingang. Er bleef een meter ruimte tussen het stijgende water en het dak.
  
  Ik ving een glimp op van de omhoog geworpen lichamen van de Rifs aan de andere kant van het neerstromende water en ik wist dat El Ahmids droom zich voegde bij die van de veroveraars uit de geschiedenis. Nu was er niet meer dan een halve meter lucht over.
  
  Ik pakte de tweede tube en liet die in het water onder me vallen. Ik wist dat hij zwaar genoeg was om in ieder geval
  
  langzaam naar de bodem te zakken. Ik wachtte de vijftien seconden, haalde diep adem en forceerde lucht in mijn trommelholtes en voorhoofdsholte.
  
  De explosie deed precies wat ik berekend had. Ik voelde mezelf opgetild worden als door een enorme, natte hand en naar boven geworpen door het water en naar buiten door de opening in het tunneldak. De druk was vreselijk. Ik voelde hoe mijn lichaam in elkaar gedrukt werd, mijn longen brandden en ik worstelde terwijl het water me naar boven joeg als een torpedo.
  
  Ik voelde mijn schoenen wegscheuren, toen scheurden mijn kleren. De druk werd hoger dan een menselijk lichaam kon verdragen en ik voelde hoe de aderen en bloedvaten uitzetten tot op het punt van barsten toen ik de lucht in werd geschoten. Mijn longen deden verschrikkelijk pijn toen ik de eerste teug lucht nam. Het voelde aan als ijswater en ik voelde me duizelig worden. Maar het lukte me te blijven drijven en mijn armen zwak uit te slaan.
  
  Ten slotte liet ik mezelf op mijn rug dobberen en me door het water wegvoeren van de kolkende, ziedende stroom. Ik bleef zo drijven tot ik voldoende kracht voelde terugkeren in mijn armen en benen en ik niet langer het gevoel had alsof ik uit elkaar werd gescheurd.
  
  Langzaam en op mijn gemak zwemmend met uitgemeten, losse slagen ging ik terug op de Marokkaanse kust af. Gelukkig was ik niet zo ver in de tunnel gekomen en toen ik ten slotte het strand bereikte zakte ik in elkaar en bleef daar liggen als een donkere, stille gedaante in de nacht. Lange tijd bleef ik daar zo liggen, toen kwam ik langzaam overeind. Onwillekeurig dacht ik terug aan mijn eerste landing op de kust van Marokko en ik keek voorzichtig om me heen of ik alleen was.
  
  De wandeling tegen het strand op was als tegen een flauwe helling en ik voelde me dankbaar. Ik vond een weg en begon naar het westen te lopen, richting Tanger. Toen de ochtend aanbrak liep ik nog steeds over die weg. Ik hield een jeep aan die van de andere kant op me af kwam. Het bleek een legervoertuig te zijn, vol Marokkaanse soldaten die op zoek waren naar Chinese vluchtelingen langs de kust.
  
  Bij mijn verhaal keerden ze hun jeep en we snelden naar Tanger en naar het Amerikaanse consulaat.
  
  
  
  
  
  Hoofdstuk 7
  
  
  
  
  Ik identificeerde mezelf en kreeg een douche en een stel kleren, waarna ik wachtte tot het telefoontje met Hawk doorkwam. Ik kwam erachter dat de dingen precies zo waren gelopen als ik had vermoed.
  
  Marina had snel moeten babbelen om haar verhaaltje geloofwaardig te krijgen, maar het codesignaal dat ik haar had gegeven had voor de rest gezorgd. Over de telefoon bracht Hawk me op de hoogte van de bijzonderheden. 'Uit het verhaal van het meisje,' kraakte zijn stem over de telefoon, 'heb ik opgemaakt dat jij ergens op zee zat zonder peddel. De Marokkaanse regering had de juiste strijdkrachten om de zaak aan te pakken, maar niet het geschikte vervoer. Wij hadden de vervoermiddelen, maar niet de strijdkrachten, dus we brachten onze koppen bij elkaar en je zag het resultaat. Ik vind het niet zo erg om je te vertellen dat ik behoorlijk heb moeten praten om ze ervan te overtuigen dat ik niet op lsd zat en het hele zaakje gedroomd had.'
  
  'Ik wou dat het waar was,' antwoordde ik. 'Het was me wel een mooie puzzel met een heleboel gemene stukjes.'
  
  'Tussen haakjes, we hebben Hugo en Wilhelmina teruggekregen van de Russen die je zo hier en daar in Casablanca hebt laten rondslingeren,' zei hij. 'Neem een dagje vrij, N3. Ontspan je en geniet van de zon daar.'
  
  'Uw edelmoedigheid overweldigt me keer op keer,' zei ik.
  
  'Zo erg dat ik de hele week vrij neem.'
  
  'Wie is zij?' vroeg Hawk, 'het meisje dat contact met ons opnam?'
  
  'Ja,' zei ik, 'ik moet een verzekeringspolis afzeggen.'
  
  'Gaat het wel goed met je, N3?' vroeg Hawk, plotseling met iets als bezorgdheid in zijn stem. 'Zei je iets over een verzekeringspolis?'
  
  'Ik leg het wel uit als ik u weer zie.' Ik grinnikte en hing op.
  
  Toen ik het consulaat uitwandelde zag ik een langbenig wezentje op me afkomen, het haar nu schitterend gekamd en verzorgd, weer hetzelfde breekbare maar toch sensuele meisje dat ik voor het eerst ontmoette op die avond in Karminians flat. Haar arm kroop in die van mij en haar lippen beroerden mijn wang.
  
  'Oh, Nick,' zei ze, 'je weet niet wat voor hel ik heb doorgemaakt toen ik zat te wachten en me afvroeg of je wel levend zou terugkeren.'
  
  'Ik moet je er nog voor bedanken,' zei ik. 'In ieder geval voor een deel.'
  
  'Ik moest er steeds weer aan denken wat je zei toen ik wegging,' mompelde ze. 'Over dat we een koppel zouden vormen, een permanent koppel.'
  
  Inwendig trok ik een grimas en keek in die diepe, zwarte ogen. Haar jurk, zacht beige met een diepe hals, accentueerde de ronde, uitdagende schoonheid van haar borsten.
  
  'Wat ik toen zei, Marina,' begon ik, 'ik wil er met je over praten.'
  
  'Niet hier, Nick,' zei ze terwijl ze haar vingers tegen mijn lippen drukte. 'Laten we teruggaan naar Casablanca, naar mijn huis. Daar vind ik het veel prettiger.'
  
  Ik haalde mijn schouders op. Misschien was het wel beter zo. Misschien wist ik nog wel iets te bedenken wat ik haar kon vertellen. Niemand vindt het leuk om de schlemiel te zijn, zelfs niet als je weet dat het voor de goede zaak is. We reden terug naar Casablanca in een legerwagen die de Marokkaanse regering ons ter beschikking had gesteld ten teken van dankbaarheid. Toen we haar huis bereikten, maakte ze haar deur open en draaide in mijn armen, haar ogen glinsterend en stralend.
  
  Ik wilde met haar vrijen, maar dat zou de dingen alleen maar ingewikkelder maken, een belediging toevoegen aan een kwetsuur. God, was ze maar niet zo verrekte begeerlijk.
  
  Onderweg vanuit Tanger hadden we over oppervlakkige dingen gebabbeld, alsof we allebei het onderwerp meden. Ik wist in ieder geval verrekte zeker dat ik dat deed, maar ik wist ook dat ik dat niet tot in het oneindige kon volhouden.
  
  'Marina,' begon ik, 'over wat ik toen in de bergen zei... Ik bracht er nooit meer uit dan dat, toen het scherpe geluid van een deur die werd open geschopt me om deed wervelen. Toen ik me omdraaide zag ik Karminian uit de slaapkamer verschijnen, zijn haren verward, bleek en met rode ogen, met een grote .357 Magnum in zijn hand.
  
  'Ik wist dat je eens terug zou komen,' zei hij tegen Marina. 'Ik verwachtte alleen niet dat je met hem terug zou komen.'
  
  'Anton,' zei ze, terwijl ze op hem afliep. 'Oh, wat goed om je weer te zien. Je leeft nog. Godzijdank.'
  
  Hij lachte ruw. 'Verraadster... teef,' spoog hij tegen haar. 'Leugenaar. Duivelsdochter. Ik leef nog, maar niet dankzij jou.'
  
  'Hé, wacht even, makker,' zei ik langzaam, terwijl ik keek naar het wapen in zijn hand dat op Marina's onderbuik was gericht. 'Ze probeerde je te helpen. Om precies te zijn, haalde ik haar over.'
  
  Hij zwaaide met zijn wapen in mijn richting. 'Dan is het wel zo gepast dat jullie samen sterven,' zei hij. 'Ik kwam hierheen en wachtte om haar te doden. Nu kun je samen met haar sterven.'
  
  'Anton,' zei Marina, 'luister alsjeblieft naar me. Ik deed alleen maar wat het beste voor je was. Ik heb je niet verraden.'
  
  Hij spoog haar ditmaal een vloek in het Armeens toe. Snel nam ik de situatie op.
  
  Hij had zijn masker afgezet. Waarschijnlijk was er weinig voor nodig geweest om zover te komen. In ogenschouw genomen wat Marina me had verteld over hun relatie, had hij in ieder geval een vreemde houding tegenover vrouwen. Er was weinig voor nodig om hem ervan te overtuigen dat zij een verraadster was, een duivels wezen.
  
  Het was een vreemde vogel, zoals ik haar al een keer eerder had verteld, een introverte asceet, en als ik het type goed door had was hij een egotripper. Die waren altijd overtuigd van hun eigen superioriteit door hun spirituele benadering van het leven.
  
  Als ik wilde verhinderen dat dat kanon in zijn handen afging, dan moest ik hem op die manier benaderen.
  
  'Het heeft geen enkele zin hem voor de mal te houden, Marina,' zei ik. 'Hij weet dat we liegen. Het lijkt me beter als je hem om vergeving vraagt.'
  
  Marina wierp me een fronsende blik toe, maar ditmaal begreep ze mijn bedoeling en wendde zich tot Karminian.
  
  'Je kunt beter op je knieën gaan, Marina,' zei ik. 'Je moet hem om vergeving smeken.'
  
  Marina liep op hem af en liet zich op haar knieën vallen, haar hoofd berouwvol gebogen. 'Kun je me vergeven, Anton?' vroeg ze.
  
  Afwachtend keek ik hem aan terwijl hij neerzag op haar met zijn engelachtige ernst van de rechtvaardige die een oordeel moet vellen over dat wat onrechtvaardig is. 'Ik kan je vergeven, Marina,' zei hij. 'Maar kan de Here dat ook?'
  
  Ze sloeg haar ogen op en keek naar hem. 'Laat me de aanraking van je hand op mijn hoofd voelen, Anton,' zei ze. Ze maakte er een perfecte voorstelling van.
  
  Hij glimlachte bijna met zijn hemelse begenadigdheid. Hij bracht de Magnum over naar zijn linkerhand en stak zijn andere hand uit om haar hoofd aan te raken. Dat was net het moment dat ik nodig had.
  
  Ik dook en kreeg zijn wapen te pakken. Het kanon ging vlak langs mijn oor af, maar ik had hem al tegen de muur gewerkt en sloeg zijn hoofd tegen een plint. Ik hoorde het wapen kletterend uit zijn hand op de grond vallen. Ik haalde uit met een harde rechtse en hij lag stil.
  
  Nadat ik het wapen had opgeraapt, belde ik de politie en we wachtten samen tot ze hem hadden opgehaald. Ik vertelde hen het leger te bellen en hem aan hun over te leveren. Toen ze vertrokken waren, kwam Marina weer op me af en sloeg haar armen om mijn nek.
  
  Na de manier waarop zij Karminian had aangepakt, voelde ik me bij haar nog meer in het krijt staan en een nog grotere schlemiel. Het zou niet makkelijk worden het aan te roeren.
  
  'Ik moet iets met je vereffenen,' zei ik. 'Over wat ik zei dat we een permanent koppel zouden vormen.'
  
  'Ik heb aan niets anders meer gedacht sinds je dat gezegd hebt, Nick,' zei ze glimlachend.
  
  'God zal me liefhebben,' kreunde ik. Waarom moeten ze het altijd nog moeilijker maken?
  
  'Kijk, liefje,' probeerde ik weer. 'Het zou geweldig zijn, maar het kan niet. Nu niet, voor mij niet. Ik zei het tegen je omdat ik ... nou, omdat ik het gevoel had dat ik dat moest doen. Ik meende het niet. Ik ben nu eerlijk, Marina. Ik meende het niet.'
  
  Ze keek me aan en kneep haar lippen opeen. Plotseling lachte ze met een diepe, keelachtige lach.
  
  'Wat is er zo leuk aan?' vroeg ik.
  
  'Jij,' zei ze. 'Ik weet dat je het niet meende. Toen wist ik het al. Het past niet bij je, Nick. Misschien dat je een paar meisjes kunt bedotten, maar mij niet.'
  
  Ik herinnerde mij hoe verrekte opmerkzaam zij was geweest toen ik haar voor de eerste keer ontmoette. Ik voelde me een beetje onbehaaglijk door de manier waarop ze tegen me lachte.
  
  'Toen ik je vertelde je kaarten goed uit te spelen tegen El Ahmid was je zo slim nog niet,' zei ik. 'Toen geloofde je me. Je beschuldigde mij ervan alles te doen om mijn eigen nek te redden.'
  
  'Dat is ook zo,' zei ze. 'Ik geloofde je omdat dat wel bij je paste. Jij zou alles doen om je eigen nek te redden, als dat redden van je nek inhield dat je je missie kon volbrengen. Jij zou mij en iedereen verkopen als dat gedaan moest worden voor het heil van het doel. Natuurlijk geloofde ik je toen.'
  
  Ik keek haar aan.
  
  Weer lachte ze tegen me.
  
  'Waarom ben je dan samen met mij hier terug gekomen?' vroeg ik.
  
  'Omdat ik wilde dat je in je rol bleef,' zei ze met twinkelende ogen. Ze kwam naar me toe en liet haar hand in mijn overhemd glijden. Haar vingers waren zachte boodschappers van begeerte en haar mond, open en verrukkelijk, vond die van mij. Ze had mijn hemd nu al open en haar hand was bezig met de gesp van mijn riem.
  
  Ik tilde haar op en droeg haar de slaapkamer in.
  
  'Ik zal in mijn rol blijven,' beloofde ik haar met een zweempje woestheid in mijn stem.
  
  Marina had haar jurk al uitgetrokken en haar lichaam drukte tegen me aan. Ze was weer vol begeerte, maar nu was die vervloekte opgekropte wanhoop verdwenen. Die was vervangen door een eigen gevoel van verrukking, een soepel bewegend prachtig lichaam dat zijn eigen ritme bepaalde en zijn eigen tijd.
  
  Marina drukte mijn hoofd neer tegen haar borsten en ze schreeuwde het uit van extase toen mijn lippen de zachte toppen vonden. Ze stootte zich omhoog tot het erop leek alsof ze alles van haar stevige, roomkleurige borsten in mijn mond wilde duwen.
  
  Ik liefkoosde haar met mijn handen, met mijn lippen, met mijn tong en zij was een vrouw die naar een andere wereld werd overgebracht.
  
  Langzaam vreeën we met elkaar, zacht eerst en toen met een koortsachtige begeerte, maar nooit ruw, nooit ruw. Marina had geen spoortje grofheid in haar lichaam, maar toen veranderde dat plotseling.
  
  Ik streelde haar lichaam in een steeds sneller wordend ritme en ze kreunde en hijgde, en plotseling wierp ze haar lichaam omhoog terwijl ze mijn hand greep en tegen zich aandrukte en haar lippen trokken zich terug in een woeste grijns; toen zag ik het woeste zigeunermeisje weer terug waar ik naast had gereden door de Rif-bergen.
  
  'Kom in me, Nick,' gilde ze verstikt. 'Kom in me.'
  
  Ik rolde mijn lichaam op haar en ze zette haar tanden in mijn schouder. Het was pijn voortspruitend uit genot en haar kreten waren protesten van extase.
  
  De dag ging over in de nacht en onze lichamen lagen ten slotte naast elkaar, afgemat en ontdaan van alle fysieke kracht, maar vervuld met alle geneugten van de zintuigen.
  
  Marina's borsten rustten op mijn borst en ze keek naar me op. 'Als het zo is als nu,' zei ze, 'wat maakt het dan nog uit of het voor altijd is?'
  
  Dat was een goede vraag. Ik besloot het voor toekomstig gebruik te onthouden.
  
  
  
  * * *
  
  
  
  
  
  Over het boek:
  
  
  
  
  Verdwenen: De topagent van AXE in Casablanca, een geheimzinnige man met duizend gezichten. Athena,de danser kende hem als de heetgebakerde figuur met een lijfelijke drang tot doden ... Marino, de exotische halfbloed beschrijft hem als verlegen, zachtaardig en op een vreemde manier bang voor een vrouwelijke aanraking ... Fatasha, de 'madame' zegt dat hij een regelmatige bezoeker was van haar 'huis', aangetrokken als hij werd door een opstandige behoefte aan oosterse seks ...
  
  Maar nu is hij verdwenen en Carter moet hem opsporen. Het spoor leidt door de Casbah, waar een communistische moordcommando in een hinderlaag ligt, naar Marokko waar een fanatieke moslimleider de laatste hand legt aan een ongelooflijk vernietigingsplan ...
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список

Кожевенное мастерство | Сайт "Художники" | Доска об'явлений "Книги"