Jean Bruce : другие произведения.

O.S. S 117 in Tokio

Самиздат: [Регистрация] [Найти] [Рейтинги] [Обсуждения] [Новинки] [Обзоры] [Помощь|Техвопросы]
Ссылки:
Школа кожевенного мастерства: сумки, ремни своими руками
 Ваша оценка:

  Jean Bruce
  
  O.S. S. 117
  
  IN
  
  TOKIO
  
  A. W. BRUNA &ZOON UTRECHT/ ANTWERPEN
  
  
  
  
  
  1
  
  
  Hubert Bonisseur de la Bath kwam het bureau binnen en zei, terwijl hij de deur weer achter zich dicht deed:
  
  Goeienavond. Ik hoop dat ik u niet stoor. Henry Babcock glimlachte.
  
  Helemaal niet. Ik verwachtte u.
  
  Hij had een sympathieke kop en deed denken aan een jonge beer. Hij liet Hubert plaatsnemen en hernam:
  
  Ik heb uit Washington instructies over u ontvangen. Wat kan ik voor u doen?
  
  Ik heb geld nodig. Anders niets.
  
  ‘n Paspoort?
  
  -Ik kom net uit Rangoon, via Hongkong. Ik was daar een beetje in moeilijkheden geraakt en dat maakte dat ik clandestien het land moest verlaten. Maar niemand heeft nog gemerkt dat ik geen uitreisvisum had.
  
  Dat maken we wel in orde. U zou anders gevaar lopen in Ho-noloeloe last te krijgen met een wat al te ijverige beambte en dan zou u misschien tekst en uitleg moeten geven… Wat natuurlijk altijd vermeden dient te worden.
  
  Oké, zei Hubert terwijl hij zijn paspoort op tafel gooide.
  
  Hoeveel dollar hebt u nodig?
  
  Hubert glimlachte, waardoor zijn witte, puntige tanden zichtbaar werden.
  
  Dat hangt ervan af. Moet ik er onmiddellijk heen? Ik houd namelijk erg veel van Japan, weet u …
  
  Babcock schoot in de lach en liet zijn handen plat op zijn bureau vallen.
  
  En van de Japanse vrouwtjes, hè?… Nou, ik geloof wel dat u nog een week of twee hier kunt blijven, op voorwaarde dat ik altijd weet waar ik u bereiken kan, voor het geval dat Washington naar u vraagt.
  
  Hubert’s gezicht begon te stralen.
  
  -Nou, dan denk ik dat een klein voorschotje van vijfhonderd dollar wel genoeg zal zijn… althans om mee te beginnen. Babcock lachte niet meer.
  
  U bent wel een beetje duur, hè?
  
  Hubert kreeg geen tijd om te antwoorden. De bel van de huistelefoon rinkelde. Babcock drukte op een knop en boog zich over het toestel.
  
  Hallo, wie is daar?
  
  Er kwam een neuzelende stem uit de luidspreker.
  
  Met Kennedy. Morton is er met het meisje.
  
  Breng ze maar hierheen.
  
  Babcock verbrak de verbinding en keek Hubert aan.
  
  U kunt er wel bij blijven. Misschien stelt u belang in het geval en ik zou uw mening wel willen horen.
  
  Hij trok met een machinaal gebaar zijn das recht. Er werden zweetplekken onder zijn oksels zichtbaar. Vervolgens gaf hij uitleg:
  
  Het is een secretaresse van de personeelsdienst. We verdachten er haar al enige tijd van in verbinding te staan met agenten van de tegenpartij en lieten haar op discrete wijze in het oog houden. Zonder resultaat evenwel. En eensklaps vertelt ze nu haar chef dat ze bepaalde inlichtingen heeft moeten geven aan een vent die chantage op haar uitoefent, maar dat ze liever de gevangenis in gaat dan ermee door te gaan.
  
  Ze heeft misschien in de gaten gekregen dat u haar gangen liet nagaan. Toen zal ze bang geworden zijn en Dat geloof ik niet. Volgens haar chef, Morton, spreekt ze de waarheid. Nou, we zullen wel zien … Daar zijn ze.
  
  Er klonken voetstappen in de gang, die voor de deur van het bureau halt hielden. - Binnen! riep Babcock.
  
  De deur werd opengeduwd door een lange, slungelachtige man die kauwgom kauwde en die opzij ging om een jonge blonde vrouw voor te laten gaan, die gevolgd werd door een klein dik mannetje in een licht pak. Er werd voorgesteld. Hubert kwam te weten dat de lange man James Kennedy heette en dat hij de assistent was van Henry Babcock bij de regionale dienst van de c.i.a. De vrouw was inderdaad de secretaresse over wie Babcock zoëven gesproken had. Ze heette Davidson, Eva Davidson. Ze was blond, slank, gekleed in een uitstekend gesneden mantelpakje en ze had de mooiste ogen van de wereld, wat Hubert’s eerste indruk van haar was. De derde figuur heette Herbert Morton. Hij was de personeelschef van de c.i.a. voor Japan en Korea en de onmiddellijke chef van Eva Davidson. Hij leek wel een beetje op een nijlpaard, maar droeg zijn bijna witte flanellen pak, versierd met een vuurrode anjer in het knoopsgat, met zwier.
  
  Ze installeerden zich in een halve cirkel tegenover Babcock die eerst op zijn gemak een sigaar opstak. Eva Davidson trok haar rok glad over haar bijeengehouden knieën - ze had zeer bekoorlijke benen - en ging rechtop zitten, haar ogen bescheiden neergeslagen.
  
  James Kennedy nam het woord. Uit zijn manier van spreken en woordkeus sprak een losheid die aardig met zijn figuur overeenkwam.
  
  -De dame hier is degene om wie het gaat, Henry. Morton meent dat we haar kunnen vertrouwen, maar ik geloof dat hij een beetje van de wijs is. Als je haar maar tien seconden aankijkt, snap je wat ik bedoel. Met ogen als de hare heeft ze geen advocaat nodig om haar zaak te verdedigen. Eva Davidson kreeg een kleur en Babcock fronste zijn wenkbrauwen, kennelijk geërgerd door de manier van optreden van zijn assisten Maak het u gemakkelijk, mevrouw Davidson, zei hij hartelijk. We zijn hier bij elkaar gekomen om kennis van uw geval te nemen. Het is in uw belang ons uw volle vertrouwen te schenken, wat Morton u waarschijnlijk al gezegd heeft.
  
  Herbert Morton knikte instemmend met een langzame beweging van zijn enorme hoofd en streek vervolgens met zijn dikke, worstvormige vingers door zijn grijze, en brosse geknipte haar. Eva Davidson knipperde even met haar oogleden en draaide haar handtasje op haar knieën om.
  
  We luisteren dus, besloot Babcock.
  
  De jonge vrouw slikte even moeilijk, draaide haar hoofd iets af, en sloeg haar ogen op. Haar interessante blik ontmoette die van Hubert, die het tot zijn eigen verwondering warm kreeg. Twee seconden maar; toch voelde hij zich te kort gedaan toen ze haar aandacht op Henry Babcock vestigde.
  
  Ik heb mijn verhaal al aan meneer Morton verteld, zei ze. Deze kwam op vaderlijke toon tussenbeide:
  
  Inderdaad Eva. Maar deze heren hier wilden het nog eens uit je eigen mond horen. Vertel het dus nog eens precies, zoals je het mij verteld hebt. Deze heren zullen je wel vragen stellen als ze ophelderingen nodig vinden.
  
  Ze haalde berustend haar schouders op, bracht haar hand even voor haar mond en kuchte om haar keel te schrapen.
  
  Het is niet erg prettig om alles nog eens te moeten vertellen. Vooral niet tegenover mannen.
  
  Haar stem was donker, diep en fluwelig. Een sensuele stem, betoverend, die, gevoegd bij haar innemende blik, haar een verleidingskracht verleende die moeilijk te weerstaan was. ‘Ze is werkelijk fascinerend,’ dacht Hubert. -Vergeet u nu maar dat we mannen zijn, zei Morton. Begint u maar… Dus op zekere dag kwam die Japanner bij u aanbellen.
  
  Wanneer was dat?
  
  Ze slikte nogmaals moeilijk en sloeg haar ogen neer. -Het was in het begin van de winter. Eind november, geloof ik… Of begin december. (Ze wierp een vluchtige blik in de richting van Morton.) We waren nog in dienst bij de intendance. Hij leek erg correct en ik heb hem binnengelaten. Henry Babcock zette ongemerkt de bandrecorder aan, die in een la van zijn bureau verborgen opgesteld stond. Eva Davidson vervolgde:
  
  Zonder tijd te verliezen liet hij me die foto zien. Ze boog haar hoofd en zuchtte. Morton stelde voor:
  
  Zal ik het uitleggen?
  
  Ze knikte toestemmend. De dikke man richtte zich tot de overigen op een toon die hij zo neutraal mogelijk trachtte te houden.
  
  Eva is getrouwd. Haar man, Melwyn Davidson, is leraar aan een gymnasium in San Francisco. Eva studeerde oosterse talen aan de universiteit toen ze trouwden, en zij had al naar deze betrekking gesolliciteerd bij het hoofdkwartier van de Amerikaanse strijdkrachten in het verre Oosten om de gelegenheid te krijgen naar Tokio te reizen en zich daar verder in het Japans te bekwamen. Toen haar benoeming afkwam hebben ze samen besloten dat ze die aan zou nemen en zou vertrekken …
  
  We deden het met het oog op de toekomst, fluisterde ze. Maar we hadden achteraf beter gedaan ons bij het heden te houden.
  
  Eva was al drie maanden in Tokio, hernam Morton, toen ze een onvoorzichtigheid beging. De scheiding was erg moeilijk voor haar geweest en ze was aan de rand van een zenuwinzinking die haar kwetsbaar maakte… Kortom, nadat ze op een zaterdagavond meer dan gewoonlijk gedronken had, liet ze zich meenemen door een jonge vent, die ze niet eens kende eu die ze trouwens nooit meer terug heeft gezien.
  
  Hubert bedacht dat dit nu precies een geschiedenis was zoals
  
  een Amerikaanse overkomen kon. En altijd op een zaterdagavond. Alsof die vrouwen alleen maar op zaterdagavond dronken en alleen maar met een vent naar bed wilden als ze vooraf gedronken hadden.
  
  Ze brachten de nacht door in een Japans hotelletje aan de buitenkant van de stad. Vroeg in de morgen, ontnuchterd, nam Eva geruisloos de vlucht en ze was er bijna in geslaagd die onverkwikkelijke geschiedenis te vergeten, toen die Japanner haar die foto’s kwam laten zien.
  
  Volkomen klassiek, zei Hubert.
  
  Morton keek hem aan en trok een lelijk gezicht tegen hem. -Als we Eva mogen geloven, dan hadden die foto’s absoluut niets klassieks. Ze waren in die hotelkamer genomen waar…
  
  Ach nee, alsjeblieft, fluisterde de jonge vrouw.
  
  -We hebben het heel goed begrepen, kwam Babcock tussenbeide. Die man heeft u dus die foto’s laten zien. En daarna? Zij nam nu het woord weer:
  
  Hij wilde ze aan mijn man sturen, tenzij… Het was een gemene chantage. Ik was wanhopig en wilde me van kant maken. Maar dat zou niets geholpen hebben, want dat monster had aan alles gedacht. Hij had die foto’s dan toch gestuurd. Ik was van plan alles aan meneer Morton te bekennen, toen die Japanner me vertelde wat hij precies van me wilde in ruil voor die negatieven. Voor zover ik kon beoordelen was dat niet erg belangrijk, en toen heb ik toegegeven in de hoop, dat die nachtmerrie eindelijk voorbij zou zijn.
  
  Wat wilde hij eigenlijk hebben? vroeg Babcock.
  
  De jonge vrouw keek hem aan. Haar lichtblauwe ogen werden onmetelijk groot en betoverend.
  
  Hij wilde alleen maar een lijst hebben van de hoeveelheden levensmiddelen die de intendance had ingekocht voor de Amerikaanse strijdkrachten in Japan. Verder niets.
  
  Dat is al niet gering, meende Kennedy met een ironische glimlach.
  
  Ze haalde haar schouders op.
  
  Ik had er zelfs geen vermoeden van dat dat een geheime inlichting kon betekenen.
  
  Babcock legde het haar uit:
  
  Als het dagelijks basis-rantsoen van een Amerikaanse soldaat bekend is, en men weet tevens welke hoeveelheden levensmiddelen gedurende een bepaalde periode verbruikt zijn, dan is het vrij eenvoudig daaruit te berekenen hoe groot het Amerikaanse troepen-effectief is dat in dat land gelegerd is. En het aantal van dat effectief moet geheim gehouden worden.
  
  Het spijt me heel erg, fluisterde ze.
  
  En heeft hij u die negatieven teruggegeven? vroeg Hubert.
  
  Ze draaide zich nu naar hem om en er kwam hem een vroeger beeld van zuivere bergmeren in gedachten, toen de grote lichte ogen weer op hem gevestigd waren.
  
  ja. Maar ik had er niet aan gedacht dat hij er kopieën van had kunnen laten maken.
  
  Daar zou een kind van tien jaar al aan gedacht hebben, wierp James Kennedy met een onaangename grijns op zijn gezicht tegen.
  
  Eva Davidson scheen door haar schuld overweldigd. Hubert wierp een geërgerde blik op Kennedy. Hij was onbewust nijdig op hem omdat hij weerstand leek te bieden aan de charme van de jonge vrouw, die trouwens op haar beurt de overtuiging kreeg dat Hubert daar bijzonder gevoelig voor was.
  
  En wanneer is die Japanner teruggekomen? vroeg hij.
  
  Hij gaf er zich rekenschap van dat hij alleen maar iets gezegd had om die betoverende blik opnieuw op zich gevestigd te zien, en wéér overviel hem dat hete gevoel door zijn hele lichaam, wat hem ertoe had moeten brengen zonder verwijl op de vlucht te slaan, als hij nog maar een greintje gezond verstand bezat; maar hij verkeerde nog steeds in de illusie dat hij niets met
  
  deze geschiedenis te maken had of te maken zou krijgen, en dat hij zich dus wel een beetje kon laten gaan.
  
  Twee maanden later, ik was hem al bijna vergeten.
  
  En wat wilde hij toen?
  
  Hun ogen lieten elkaar niet los. Hij kreeg de indruk dat ze haar adem inhield.
  
  Neemt u me niet kwalijk, zei ze ten slotte, na een zichtbare inspanning. Ik heb niet goed gehoord wat u zei.
  
  Hij herhaalde zijn vraag.
  
  Toen wilde hij inlichtingen hebben over de organisatie van het Amerikaanse spoorwegverkeer op het Japanse net.
  
  En hebt u hem die gegeven?
  
  Ze sloot een kort ogenblik haar ogen en bekende met een
  
  zucht:
  
  Ja.
  
  En de derde keer?
  
  Ze maakte met heel haar lichaam een beweging in zijn richting, alsof ze hem om hulp smeekte.
  
  Nu drie dagen geleden heeft hij me het schema gevraagd van de verschillende dienstafdelingen van de c.i.a. in Japan, en de volledige lijst van het leidend en ondergeschikt personeel. Hierop kwam Morton tussenbeide.
  
  Ik moet dit wel even nader toelichten. Ik ben nu twee maanden geleden overgeplaatst van de leger-intendance naar hier, om de leiding te nemen van de personeelsdienst…
  
  En aangezien hij het volste vertrouwen had in zijn privé-secretaresse, heeft hij haar maar meegenomen, spotte Kennedy. Morton keek hem gemeen aan. Hubert vroeg verder:
  
  En wanneer moet u hem die inlichtingen verschaffen?
  
  Morgenavond.
  
  Hij floot tussen zijn tanden. Ze had tot het laatste moment gewacht om een beslissing te nemen.
  
  Eva heeft me gisteren alles verteld, verduidelijkte Morton. Ze
  
  had eindelijk de ernst en de hele omvang van wat men van haar eiste begrepen en… Ze viel hem in de rede.
  
  Het was me onmogelijk, ik kon er niet toe besluiten dat te doen. Dan ga ik nog liever de gevangenis in en laat mijn huwelijk kapot gaan. Ik zou nooit hebben kunnen leven met de gedachte dat er jongens door mijn schuld gefolterd of vermoord zouden zijn…
  
  Als er een spionagenet wordt opgerold, stemde Hubert toe, eindigt dat altijd met moord en doodslag en geweld. Babcock trok zijn das recht en ordende de punten van zijn boord. Hij scheen in dubio.
  
  Hoe ontmoet u die Japanner gewoonlijk? Komt hij bij u thuis?
  
  Nee, hij is na die eerste ontmoeting nooit meer bij me thuis geweest. Zonder voorafgaande waarschuwing spreekt hij me op straat aan, bij het uitgaan van het kantoor, of ‘s zondagsmorgens bij het uitgaan van de kerk. Voor het overhandigen van de inlichtingen spreekt hij een bepaalde plaats af, ver van het centrum, in stadsgedeelten die ik niet ken.
  
  En die ontmoeting voor morgenavond bij voorbeeld?
  
  Ik moet de metro nemen in Kiöbasji, richting Ginza en blijven zitten tot het eindpunt Asakoesa. Daarna moet ik te voet de R-laan afgaan, in noordelijke richting. Hij zal me dan aanspreken op een moment, dat hem gunstig lijkt.
  
  Het is in de spionage een steeds geldend principe degene van wie men inlichtingen in ontvangst moet nemen zo ver mogelijk van zijn eigen huis te ontmoeten.
  
  Wat voor inlichtingen kunt u ons over die Japanner geven? vroeg Henry Babcock.
  
  Z’n naam weet ik niet. Hij is groot en draagt een bril. Altijd heel correct gekleed. Verder weet ik niets bijzonders over hem.
  
  Dat is niet veel, merkte Kennedy op.
  
  Babcock stond op, schoof zijn stoel achteruit en ging naar het raam, zijn handen in zijn zakken.
  
  -Mevrouw Davidson, zei hij zonder haar aan te kijken, we hebben de keus tussen twee oplossingen. Of we laten u voor een rechtbank verschijnen, die u zeer zeker zal veroordelen wegens het in gevaar brengen van de veiligheid van de Staat. Of wel, we maken van u gebruik om die goedgeklede Japanner op te sporen en indien mogelijk, dat net verder bloot te leggen. Waar geeft u de voorkeur aan?
  
  De jonge vrouw boog haar hoofd en staarde naar haar tasje dat ze tussen haar mooie handen op haar knieën vasthield. -Ik zal doen waartoe u besluit, antwoordde ze zonder veel geestdrift. Ik ben helemaal tot uw beschikking. Henry Babcock richtte zich nu tot Hubert.
  
  U, die de man van handelen bent. Wat stelt u voor? Hubert hoorde zichzelf antwoorden:
  
  Als u er geen bezwaar in ziet zou ik die zaak wel in handen v/illen nemen. Ik vind dat mevrouw Davidson morgenavond met lege handen naar de afgesproken plaats van samenkomst moet gaan en die vent moet vertellen dat ze, aangezien haar man onverwacht is overgekomen, een dagje vrij heeft gekregen en daardoor niet in de gelegenheid is geweest naar haar kantoor te gaan om de gegevens te halen die ze al klaar had gemaakt. We zullen dan wel zien hoe hij reageert en meteen zijn spoor blijven volgen.
  
  Kennedy vroeg nog ironisch:
  
  En wie moet de rol van de echtgenoot spelen?
  
  Ik, antwoordde Hubert kalm.
  
  
  
  
  
  2
  
  
  Eva Davidson deed de deur open. Hubert stapte binnen en zette de kleine koffer die hij droeg in de gang neer. Ze sloot de deur geruisloos. Al haar bewegingen waren afgemeten en vloeiend. Ze wekte soms de indruk zich in een vloeistof te bewegen.
  
  Gelukkig dat ik een kaart van de omgeving had, zei hij. Anders had ik het nooit gevonden.
  
  Ze draaide zich om.
  
  Ja, dat is nu Tokio. Daar moet je aan wennen. Geen nummers op de huizen, en geen namen voor de straten. De aanwijzingen 1ste straat, 2de straat, A-laan, B-laan enzovoorts, zijn Amerikaanse uitvindingen, maar daar maken de Japanners geen gebruik van. Ze zullen je vertellen dat de heer Tsjosoeki op Tsjome 1 of Tsjome 2 woont, en dat wil dan zeggen in het eerste of het tweede blok, in de Maroenoutsji of in de Kiöbasji-wijk, en daarna moet je het zelf maar uitzoeken. De Japanners gaan altijd een half uur vroeger van huis, als ze een afspraak hebben, maar ze doen niets om die toestand te verbeteren.
  
  Hubert was met dit alles op de hoogte. Maar hij bezat een sterk ontwikkeld oriënteringsvermogen en dat kwam hem uitstekend van pas bij zijn tochten door de Japanse hoofdstad.
  
  Woont u hier al lang?
  
  Iets meer dan zes maanden. Het is wel wat ver van het centrum, maar ik vond het prettig niet ver van de Itsjigaja-Hom-moera-Tsjo te wonen.
  
  Itsjigaja-Hommoera-Tsjo was de wijk waar het hoofdkwartier van het leger der Verenigde Naties voor Korea gevestigd was
  
  en ook dat van de Amerikaanse strijdkrachten in het verre Oosten.
  
  Wilt u de flat bekijken?
  
  Graag.
  
  Het tamelijk kleine appartement bestond uit een halletje, een zitkamer, een slaapkamer, een badkamer en een heel klein keukentje. Toen ze de vertrekken rond waren geweest keek Hubert op zijn horloge.
  
  Vijf over negen, we hebben geen tijd meer te verliezen.
  
  Hij liep terug naar de hal om het koffertje te halen dat hij op de tafel in de woonkamer zette en open deed.
  
  Kijkt u eens.
  
  ie kwam naderbij, maar zonder de minste haast. Alles scheen haar onverschillig, ze leek treurig en berustend. Hubert vroeg zich af, of ze hem wel éen enkele maal had aangezien sinds hij was binnengekomen. Hij haalde een wit satijnen lange bustehouder uit de koffer te voorschijn die op een bijzondere manier versterkt was en spreidde ‘m voor haar uit.
  
  Ik wilde u vragen dit nu aan te trekken; ik geloof dat het ongeveer uw maat is. U moet u er maar niet over verbazen dat de cups van de bustehouder opgevuld zijn; we hebben echt niet gedacht dat u met uw figuur een aanvulling op uw ‘sex-appeal’ nodig had, maar er zit eenvoudig een listig verborgen radiozendertje in. In de ene cup zitten de kleine batterijtjes en in de andere de eigenlijke zender, voorzien van de transistors. Dit is het beste wat er op het gebied van kleine apparaten bestaat. De antenne loopt door de maagband heen, net als de verwarmingsdraden van een elektrische deken. De maximum reikwijdte is driehonderd meter…
  
  Hij legde de bustehouder op tafel en nam een klein doosje uit zijn koffer dat hij openmaakte. Er kwam een fraaie broche uit te voorschijn in de vorm van een margriet, waaraan een lange draad was bevestigd.
  
  En dit is de microfoon. Hij is niet van echt goud en de steentjes zijn ook geen echte briljanten, maar het geheel ziet er niet kwaad uit. U moet het in de punt van uw decolleté dragen en met die draad aan de zender aansluiten, kijk zo …
  
  Hij deed het haar voor.
  
  Aardig gevonden, vindt u niet?
  
  Ze scheen er niet bepaald enthousiast over te zijn, integendeel.
  
  Gelooft u nu werkelijk dat ik me met zo’n geval ga toetakelen? Ik heb mijn hele leven nog geen lange bustehouder gedragen en ik zal er vandaag ook niet mee beginnen. U kunt het zaakje wel weer inpakken.
  
  Hubert keek haar verbaasd aan en vroeg zich af wat haar zo geërgerd had. Haar gezicht stond koppig, ze had haar ogen neergeslagen en haar lippen samengeknepen. Hij raakte even haar schouder aan. Ze reageerde niet.
  
  Wees er niet kwaad om, Eva. Ik vraag je niet voor de grap dit aan te trekken. Ik heb veel ervaring in dit soort dingen, geloof me en dit moet je veiligheid waarborgen. Die Japanner, die je straks weer moet ontmoeten, komt niet alleen. Er zullen meer leden van zijn organisatie in de buurt zijn, om zeker te zijn dat je alleen gekomen bent, en hij zal je alleen maar aanspreken als hij er zeker van is dat hij geen enkel risico loopt. Ikzelf heb een klein ontvangertje bij me waardoor ik je op het gehoor kan volgen en waardoor ik gewaarschuwd word als je buiten mijn gezichtskring plotseling in gevaar zou komen te verkeren wat heel goed mogelijk is.
  
  Ze keek hem een ogenblik aan.
  
  Dat is de reden niet waarom u me wilt noodzaken dit te dragen.
  
  Niet de reden? Wat zou dan wel de reden zijn, Eva? Haar stem trilde van ingehouden woede toen ze antwoordde:
  
  U hebt geen vertrouwen in me en dit is een middeltje om me te bespioneren en om precies te horen wat er gezegd wordt,
  
  want u bent bang dat ik wat voor u verberg. Hij zuchtte.
  
  Je vergist je, Eva. Zeker, ik moet op de hoogte zijn van het gesprek dat jij met die Japanner zult hebben maar dat is alleen maar omdat je geen enkele ervaring in spionagezaken hebt en omdat woorden die jóu zonder betekenis lijken, mij op een interessant spoor kunnen brengen.
  
  Ze keek hem weer aan, verre van overtuigd, en hernam een beetje ironisch:
  
  -In ieder geval doet u vergeefse moeite, want die Japanner
  
  kent geen Engels en wij spreken in zijn taal.
  
  Hubert trok een lelijk gezicht; dat had hij niet voorzien.
  
  Dat doet er niet toe. Trek het toch maar aan. Dan kun je me altijd waarschuwen als je in gevaar bent.
  
  -Nou, vooruit dan maar, maar alleen om u een genoegen te doen.
  
  Ze nam de b.h. en ging haar slaapkamer binnen, waarbij ze de deur open liet. Hubert deed de koffer dicht en zette hem weer op de grond. Hij was teleurgesteld en geërgerd door de houding die de jonge vrouw had aangenomen. Hij had gedacht dat ze meer medewerking zou verlenen. Ze kwam de zitkamer weer binnen, alleen gekleed in een rok en de lange b.h., die ze met haar handen op haar rug vasthield.
  
  Ik krijg ‘m alleen niet dicht, zei ze.
  
  Hij bewees haar de dienst die ze hem vroeg en zei op koele toon:
  
  Ik heb een hekel aan misverstanden, en daarom wil ik dat de zaak vanaf het begin duidelijk wordt gesteld … Eigenlijk moest je op dit moment in de gevangenis zitten. Ik heb je een reddingsboei toegeworpen die je uit vrije wil hebt gegrepen. Je staat daarom op het ogenblik onder mijn bevel en je hebt mij blindelings te gehoorzamen. Je kunt het aannemen of weigeren, en je kunt nu nog tijdig van medewerking afzien.
  
  Ze draaide zich half om en keek hem aan. In haar grote lichte ogen stond verwarring te lezen.
  
  U bent boos op me, fluisterde ze. Ik heb er spijt van.
  
  Hij ging door met het vastmaken van de haakjes van de bustehouder.
  
  Je moet me goed begrijpen, Eva. Wat we nu samen gaan ondernemen is geen spelletje voor jonge, grillige vrouwen. De geringste onvoorzichtigheid, de kleinste slordigheid, kan tragische gevolgen hebben. Spionage is net als koorddansen: éen enkele fout, éen onoplettendheid, éen verkeerde stap, en je tuimelt naar beneden; afgelopen.
  
  Ze huiverde.
  
  U maakt me bang.
  
  Dat moet ik wel. Je moet goed beseffen wat je gaat doen.
  
  Ze antwoordde niet. Alle haakjes waren nu vastgemaakt en hij deed een stap opzij.
  
  Trek nu een blouse aan met een punthals, als je er tenminste zo een hebt.
  
  Ik heb er een. Maar ik moet beslist ook een mantel aan, want het is niet bepaald warm.
  
  Dat hindert niet. Maar schiet nu op, de tijd staat niet stil.
  
  Ze ging de slaapkamer weer binnen en kwam een ogenblik later terug. Hij verbond zelf de broche-microfoon met het con-tactje dat in de cup van de bustehouder was uitgespaard, liet haar daarna de blouse dichtknopen en bevestigde de broche op de punt van het decolleté.
  
  De batterij is voldoende voor twaalf uur zenden; ik hoef je dus niet lastig te vallen met allerlei moeilijke verhalen over het in-en uitschakelen van het contact. Beneden zullen we wel even controleren of alles goed werkt.
  
  Ze keek hem aan en glimlachte. Hij voelde zich ontwapend.
  
  Zullen we nu gaan? -Ja.
  
  Ik doe mijn mantel aan.
  
  Nog éen ogenblik. Je weet dat ik van nu af aan je echtgenoot ben. We gaan dus leven als echtgenoten en zullen ons in het openbaar als echtgenoten moeten gedragen.
  
  Hij zag dat ze in elkaar kromp.
  
  En mag ik ook weten hoever u met het spelen van die rol zult gaan?
  
  Met een andere vrouw zou hij meteen zijn kans gewaagd hebben en hebben geantwoord: ‘zo ver als ik maar kan,’ maar tegenover deze vrouw durfde hij dat niet.
  
  Maak hier op de divan maar een bed voor me op. De komedie wordt alleen voor het publiek opgevoerd.
  
  En wat hoopt u nu?
  
  Hij meende te raden dat ze ietwat geërgerd was en dat ze liever een vrijmoediger antwoord gekregen had, al had ze hem dan waarschijnlijk flink op zijn nummer gezet.
  
  Dat als het vanavond op niets uitloopt, die goedgeklede Japanner contact met mij zal opnemen zodra het tot hem doorgedrongen is dat hij niets meer van jou te verwachten heeft.
  
  Om u dan die foto’s te laten zien?
  
  Hij glimlachte een engelachtige glimlach.
  
  Precies.
  
  Ze zweeg nu. Haar gezichtje was uitdrukkingloos. Om haar wat af te leiden haalde hij zijn paspoort uit zijn zak en liet het haar zien:
  
  Kijk eens, ik ben werkelijk je man.
  
  Henry Babcock had in de loop van de dag een paspoort voor hem laten maken op naam van Melwyn Davidson, leraar, wonend in San Francisco. Hij had ook nog andere papieren in zijn portefeuille op dezelfde naam: een rijbewijs, een ziekenfonds-kaart, lidmaatschapskaarten van clubs, enz. en dan verder nog enkele foto’s van Eva.
  
  Ik moet er dus aan wennen je Mei te noemen, fluisterde ze,
  
  terwijl ze de pas doorbladerde.
  
  Vind je dat vervelend?
  
  Ik weet niet eens hoe je in werkelijkheid heet.
  
  Dat hoef je ook helemaal niet te weten. En als dit je een beetje kan troosten: er is in heel Tokio niemand die mijn naam kent.
  
  Ze gaf hem de pas terug.
  
  Zelfs meneer Babcock niet?
  
  Zelfs meneer Babcock niet.
  
  Je bent wel een heel geheimzinnig personage.
  
  Dat is nu juist het aantrekkelijke in me.
  
  Ze ging de slaapkamer weer in en kwam terug met haar mantel over haar arm. Hij hielp haar die aan te trekken. Ze deed alle lichten uit en ze verlieten de woning.
  
  Hubert had zijn wagen, een gehuurde grijze Buick, achtergelaten op de hoek van de K-laan en de Mampei-straat. Hij hielp de jonge vrouw instappen en ging achter het stuur zitten.
  
  Nu gaan we het zendertje proberen, kondigde hij aan.
  
  Hij maakte het handschoenenkastje open en haalde er een zwart bakelieten doosje uit, zo groot als een portefeuille, waar een draad omheen gewonden was die in een zwart oorstukje eindigde. Hij draaide een knopje om, wikkelde de draad los en stopte het telefoonstukje in zijn rechteroor. Hij leek nu op een slechthorende die een gehoorapparaat droeg. Hij hield zijn andere oor dicht en vroeg:
  
  Blaas nu eens op je broche. Ze boog haar hoofd en blies.
  
  Spreek nu eens.
  
  Ik wil wel aannemen dat je m’n man bent, omdat je mij je papieren hebt laten zien, zei ze alsof ze een lesje opzei, maar ik herken je nog altijd niet. Ik had nooit gedacht dat een mens in minder dan een jaar zó kon veranderen.
  
  Hij begon te lachen en haalde het telefoontje uit zijn oor.
  
  Hij doet het erg goed. We gaan nu maar. Hij startte de motor en stak de lichten aan.
  
  Rij maar door tot aan het keizerlijk paleis, lichtte ze hem in, en draai daar dan rechts omheen.
  
  Weet ik.
  
  Ben je dan al eens eerder in Tokio geweest?
  
  Ja, en als ik eenmaal ergens geweest ben, vergeet ik het nooit meer.
  
  Ze reden een tijdje zwijgend door. Er was bijna geen verkeer, maar Hubert bleef voortdurend op zijn hoede. Hij wist de Japanse automobilisten op hun juiste waarde te schatten: de zorgelooste en gevaarlijkste die er op de wereld bestaan. Ze sloegen rechtsaf voor de Hanzó mon-poort van het paleis. Hubert gaf iets meer gas om een tram te passeren die hem hinderde. Daarna hervatte hij het gesprek:
  
  Ik wilde je enkele vragen stellen, Eva.
  
  Ga je gang, Mei.
  
  Je hebt natuurlijk wel het adres genoteerd van dat hotel waar je vriend van die avond je mee naar toe genomen heeft.
  
  Er verliepen enige seconden voor ze antwoord gaf. -Nee. Toen ik wakker werd en begreep wat er gebeurd was, dacht ik dat ik gek zou worden. Ik heb me doodstil aangekleed en ben op mijn tenen naar buiten gegaan. Beneden heeft een kamermeisje een taxi voor me gebeld. Alles wat ik me ervan herinner is, dat de terugweg meer dan een half uur geduurd heeft.
  
  Hoe laat was het?
  
  Ongeveer zeven uur in de morgen.
  
  Dus niet veel verkeer. Dat kan dan een heel eind geweest zijn. Was het in noordelijke, zuidelijke of westelijke richting?
  
  Westelijk, geloof ik. Maar zeker ben ik er niet van.
  
  En die man? Hoe heette die en hoe zag hij eruit?
  
  Het was een landgenoot. Hij noemde zich Bob.
  
  Bob, zonder meer?
  
  Bob, verder weet ik het niet.
  
  Hoe zag hij eruit?
  
  Ze antwoordde, plotseling zenuwachtig.
  
  Hij zag eruit als een Amerikaan. Groot, blond en met slechte manieren. Waarschijnlijk een soldaat.
  
  Wind je maar niet op.
  
  Ik was dronken. Is jou dat nooit overkomen?
  
  In lange tijd niet. In mijn beroep werkt alcohol dodelijk en snel.
  
  Hij vroeg niet verder. Ze reden nu langs het Hibija-park. De verkeerslichten sprongen op rood en hij moest de Buick op het kruispunt stoppen. Rechts was het bekende hotel Imperial. Hij glimlachte toen hij dacht aan het plezier dat Franse toeristen in Tokio hadden als ze het adres van dit hotel aan de taxichauffeurs opgaven. In het Japans is Impérial namelijk Teikokoe1. Ze bereikten nu spoedig Ginza met zijn overdadige veelkleurige neonlichten.
  
  Hubert zette de wagen een eindje voor het metro-station Kiöbasji aan de kant en keek zijn metgezellin aan. Ze zag er gespannen en triest uit. Hij nam haar hand.
  
  Wees maar niet bang, kind. Ik ben altijd in de buurt. Je loopt geen gevaar, als je maar precies doet wat ik je gezegd heb.
  
  Er verscheen een treurig glimlachje op haar gezicht. Hij schoof naar haar toe en sloeg zijn arm om haar schouders.
  
  Je gaat er nu op af. Ik rijd direct naar het eindpunt Asakoesa. Daar ben ik dan iets eerder dan jij, hoop ik. Op dit uur … In ieder geval moet je je niet al te veel haasten. Ik weet wanneer je daar aankomt zodra ik iets in mijn telefoontje hoor. Probeer vooral niet te zien waar ik ben. Doe wat die Japanner je gezegd heeft. Sla de R-laan in. Ik volg je op gehoorsafstand. Als je naar links gaat, kuch dan éen keer en als je naar rechts 1 woordspeling op het Franse: ‘T’es cocu’: ‘Je vrouw bedriegt je.’ (Vert.)
  
  gaat, twee keer. En als je een huis binnengaat, kuch dan driemaal. Gesnapt? Ze knikte.
  
  -Als je in gevaar bent, roep me dan zonder aarzelen op en geef de nodige aanwijzingen. Geneer je dan niet. Als hij afscheid van je genomen heeft ga je onmiddellijk naar huis terug. Ik kom daar later wel. Nu dan.
  
  Hij boog zich langs haar heen om het portier te openen. Ze maakte zich gereed om uit te stappen. - Krijgt je echtgenoot geen kusje?
  
  Ze drukte een vluchtige zoen op zijn wang. Hij keek haar na en kreeg een naar gevoel in zijn maag. Ze was bang en haar angst zou haar helderheid van geest en haar reactiesnelheid nadelig beïnvloeden.
  
  Hij vloekte tussen zijn tanden en reed vliegensvlug weer weg. Hij zou zich toch niet door een voorgevoel bang laten maken. Hij zag haar nog in het voorbijrijden, terwijl ze de metro in ging, langzaam, als een slaapwandelaarster.
  
  
  
  
  
  3
  
  
  Hubert ontdekte het station, toen hij bij het metro-eindpunt aankwam en schrok. Niemand had hem verteld dat er aan de uitgang van de metro een station was. Hij moest nu terdege rekening houden met dit nieuwe feit, want de goedgeklede Japanner die Eva zou ontmoeten, zou haar heel goed kunnen noodzaken de trein te nemen, om haar naar een van de voorsteden te brengen.
  
  Hij zag aan de overzijde van het kruispunt een plaatsje vrij om te parkeren en wenste zich zelf geluk. Hij liet de Buick een halve cirkel maken en parkeerde hem juist op de hoek van de straat zonder naam die van het plein doorliep tot de Azoema-brug. Een uitstekende uitkijkpost. Van hieruit kon hij de ingang van het station en tegelijkertijd de uitgang van de metro in het oog houden. Het enige bezwaar was dat hij de aandacht zou kunnen trekken.
  
  Waarom had Eva hem niets over dit station verteld? Was ze er zelf niet van op de hoogte? Het zou zo eenvoudig geweest zijn nog een aantal kuchjes meer te bedenken voor dat geval. Hij stopte het oorstukje weer in zijn rechteroor en draaide het knopje van zijn ontvanger die hij gedurende de rit had afgezet om. Daarna spreidde hij de Asahi Evening News voor zich uit en begon de laatste berichten te lezen. Hij hoefde de uitgang van de metro niet in het oog te houden: hij zou immers door het geluid van stemmen en voetstappen op de trap gewaarschuwd worden via de zender die de jonge vrouw bij zich droeg.
  
  Niets van wat hij las drong tot hem door. Hij dacht na over de
  
  zaak. Hij kon niet nalaten er steeds aan te denken. De onbekende tegenstander had een klassiek middel te baat genomen: chantage en tamelijk onbeduidende eisen in het begin, om het slachtoffer niet tot wanhoop te brengen. Daarna, steeds toenemende eisen waarin het slachtoffer zich dan vastwerkt. Maar voortdurend enige tussenruimte tussen de opdrachten. Al te veel eisen opeens zouden het slachtoffer ten slotte in opstand kunnen brengen …
  
  In dit geval was de fout die begaan werd een te grote wanverhouding, tenminste naar het oordeel van het slachtoffer, tussen de tweede opdracht en de derde. Gevolg: een breuk. Het ging hier dus wel om een klassieke zaak, maar toch een die tact vereiste, want al had de tegenpartij dan in psychologische zin een fout begaan, hij was beslist geen beginneling. En bovendien moest die ‘goedgeklede Japanner’ de hele organisatie waarvoor hij werkte achter zich hebben. Terwijl Hubert maar alleen voor het werk stond. Absoluut alleen.
  
  Henry Babcock had terstond begrepen welk voordeel de diensten die door hem geleid werden van het aanbod van Hubert om de zaak in handen te nemen konden hebben. Het spionagenet dat Eva Davidson als inlichtingenbron had uitgekozen, trachtte informaties te bemachtigen over de organisatie en het personeel van de c.i.a. in Japan. Daarvoor konden slechts twee redenen bestaan: óf dat onbekende net was van plan de Amerikaanse dienst te penetreren door zijn agenten daartoe de mogelijkheid te verschaffen, óf het bereidde een ‘vergiftigings’-campagne voor, dat wil zeggen dat het naar middelen zocht om de c.i.a. valse gegevens in handen te spelen over een bepaald onderwerp en met een zeer bepaald doel. In ieder geval werden de dienst-onderdelen van Babcock bedreigd en deze laatste had er alle belang bij een direct contact te vermijden. De verschijning van Hubert, die pas enkele uren
  
  tevoren in Japan was aangekomen en die geen werkelijke relaties had met de collega’s die in de regel in het land van de rijzende zon werkten, was een ware uitkomst. Henry Babcock had dus zeer snel een beslissing genomen en had de samenloop van omstandigheden dat alleen Hubert met de zaak in aanraking zou komen, zonder plaatselijke hulp, tot het maximum uitgebuit. Een goede ‘dekking’ in de vorm van volkomen ‘echte’ papieren ten name van Melwyn Davidson, en een voorschot van duizend dollar voor zijn onkosten, was alles wat Hubert had weten te krijgen.
  
  Zeker, hij had zich terug kunnen trekken. Maar aangelokt door het vooruitzicht, zou Henry Babcock waarschijnlijk per radio aan Washington machtiging hebben gevraagd hem voor deze zaak in te zetten. Daarom had Hubert maar geaccepteerd. Maar hij wilde zich zelf nog niet bekennen dat een zekere fascinerende oogopslag ook meegeholpen had. Hij begon zich reeds af te vragen of hij niet te laat gekomen was, en of de jonge vrouw al niet in gevecht was met de tegenpartij, buiten bereik van zijn ontvangtoestel, toen een onbestemd geluid uit dit toestel hem geruststelde. Het geluid werd snel duidelijker. Hij hoorde stemmen, Japanse stemmen, voetstappen, gelach. Hij stelde de autospiegel zo, dat hij de metro-uitgang in het oog kon houden zonder genoodzaakt te zijn zijn hoofd te verdraaien. De plek was slecht verlicht, maar Hubert zag niettemin mensen de trap op komen. Sommigen gingen het station binnen, anderen verspreidden zich naar alle richtingen; twee mannen liepen naar het gebouwtje aan de kade van de rivier die zelf echter onzichtbaar was. Een alleen lopende vrouw ging de brug over. Wat deed Eva? Eindelijk kwam ze te voorschijn. Hij herkende haar elegante figuur en haar witte mantel. Het speet hem dat hij haar niet had aangeraden een minder opvallend kledingstuk aan te doen, maar dat was ten slotte niet van zo heel veel belang omdat ze zich niet behoefde te verbergen. Hij zag haar de R-laan inslaan en aan de andere kant van het station verdwijnen. Hij besloot nog even te wachten, alvorens haar te volgen. Als er waarnemers in de buurt van het plein waren, dan zouden die vooral letten op de bewegingen, die hij zou maken zodra de jonge vrouw verdwenen was; want ze zouden natuurlijk alleen maar verdacht zijn op zichtbare beschermingsmaatregelen.
  
  Hij hoorde nu Eva’s stappen. En ook haar korte, snelle ademhaling. De ademhaling van een angstige vrouw. Hij telde automatisch haar stappen. Bij tweehonderd stapte hij zo natuurlijk mogelijk uit de Buick en verdween in de laan die langs de linkerkant van het station liep en die een V vormde met de R-laan. Hij wist dat er iets verderop een zijstraatje rechts was dat hem weer op de goede weg zou brengen. Hij kwam voorbij een patsjinkos-zaal, en het lawaai van de gokautomaten overstemde een ogenblik het geluid van zijn ontvangertje. Daarna werd hij aangesproken door een jonge Japanner die hem weinig eerbare voorstellen deed. Hij stuurde hem met een kluitje in het riet. De jongen glimlachte, maar drong niet verder aan en verwijderde zich.
  
  Even verder stak hij de weg over en werd bijna omver gereden door een Renault-taxi, waarvan hij de snelheid had onderschat. Hij sloeg nu rechtsaf, het kleine straatje door dat praktisch geheel verlaten lag en dat weer op de R-laan uitkwam. Er hing een lichte mist en het was tamelijk fris, ofschoon de eerste week van april al voorbij was en iedereen met ongeduld op de bloei van de beroemde kersebomen wachtte. Tik, tik, tik… Eva Davidson liep met gelijkmatige stappen verder, langzaam, berustend, als een dier dat onderweg is naar het abattoir. Hubert drukte instinctief zijn arm tegen zijn lichaam, als om zich ervan te vergewissen dat zijn wapen zich als steeds onder zijn linker oksel bevond. Maar ditmaal was het plekje
  
  leeg. Hij was met opzet met lege handen van huis gegaan. Hij was voldoende geoefend in alle technieken van het straatgevecht, en was alleen maar bang voor vuurwapenen die vanaf een zekere afstand afgeschoten werden. En bovendien werden er in Tokio dikwijls razzia’s gehouden en de Amerikaanse m.p.’s waren steeds op zoek naar deserteurs. Dus: wie onaangenaamheden wilde vermijden, deed er beter aan ongewapend uit wandelen te gaan.
  
  Hij bereikte nu de R-laan en sloeg linksaf. Langs de oever van de rivier, aan de overkant van de rijweg, lagen tuinen. Hij kwam een vrouw in kimono tegen, wier houten schoenen luid op het trottoir klakten. Maar geen witte figuur voor hem uit, ofschoon de radio-ontvangst goed was. Eva Davidson was dus niet verder dan tweehonderdvijftig meter voor hem uit. Een-of tweemaal stond hij op donkere schaduwplekken stil om achter zich te kijken. Hij moest niets onopgemerkt laten. In dit vervloekte bedrijf waren de verrassingen zelden van aangename aard…
  
  Hij liep nu wat steviger door, om de afstand te verminderen, toen het geluid van de stappen van de jonge vrouw eensklaps verdween. Hij hield zijn adem in. Twee seconden later klonk er een stem door de telefoon. Een mannenstem, Japans sprekend. Hij hoorde nog hoe Eva Davidson antwoordde, eveneens in het Japans…
  
  Toen, opeens: niets meer. Volledige stilte. Hij stond stil om beter te kunnen luisteren, maar vergeefs, er werd niets meer uitgezonden. Hij schudde wat aan het apparaat, controleerde het contact. Zonder resultaat.
  
  De verbinding was verbroken en dat kon maar éen ding betekenen. Met angstige voorgevoelens begon hij te hollen. Lang holde hij niet. Een brede wegkruising lag voor hem. Moest hij nu linksaf gaan, of rechtdoor, of misschien de rivier oversteken? Hij aarzelde. Een kleine, dik gegeten Japanner
  
  kwam naderbij en boog bij wijze van groet.
  
  Een lekker, mooi meisje, meneer? (in het Engels).
  
  Loop naar de hel! gromde Hubert.
  
  In zijn wiek geschoten door die echt-westerse ruwheid, groette de Japanner waardig en draaide zich op zijn hielen om. Tegelijkertijd ontwaarde Hubert een witte figuur die zich aan de overzijde van het kruispunt voortbewoog, langs de tuinen die aan de rivier lagen. Hij haalde diep adem en stak met normale pas over. Hij had al zijn koelbloedigheid en hardheid opeens weer terug.
  
  Aan de overzijde aangekomen, merkte hij dat de jonge vrouw niet alleen was. Een lange slanke man, in donkere kleren, was bij haar. Ze stonden stil en leken met elkaar te praten. Hubert vervolgde zijn weg door de R-laan die daar van de rivier afboog. Aangezien ze in het gespreksstadium waren, zouden die twee nu wel spoedig uit elkaar gaan. En de Japanner zou logischerwijs geen enkele reden hebben zich door het kleine, onaanzienlijke straatje te verwijderen dat verder langs de rivier liep.
  
  Er was een tramhalte die op een uitstekend punt geplaatst was. Daar posteerde Hubert zich, in de hoop dat de eerstvolgende tram niet al te vlug zou komen. Het tweetal, dat in de schaduw van de bomen stond te praten, op vijftig meter afstand, was nog steeds zichtbaar. Eva Davidson sprak met een zekere levendigheid. De ander scheen niet makkelijk te overtuigen … Plotseling gingen ze uit elkaar. Eva Davidson liep terug, stak het kruispunt over en zette haar wandeling voort door de R-laan, waarschijnlijk met de bedoeling de metro weer te nemen aan het eindpunt Asakoesa. De man bleef nog even staan, en keek haar na. Daarna stak hij de rijweg over, liep Hubert op tien meter afstand voorbij, schijnbaar zonder hem op te merken en verdween om de hoek van de straat die de laan kruiste, zijn rug naar de rivier gekeerd.
  
  Hubert wachtte vrij lang alvorens het spoor te volgen. Het kruispunt lag thans verlaten. Het bood nu een trieste aanblik, melancholiek, in die nevel die een lichtkrans om de lantaarns vormde en het plaveisel vochtig maakte.
  
  De Japanner liep met vlotte, regelmatige pas door, zeer militair, het hoofd omhoog, de schouders achteruit. Het zou wel een oud-officier zijn. Hubert stak de straat over, het volgen van het spoor leek hem vanaf de andere zijde van de straat gemakkelijker en minder gevaarlijk.
  
  Wat was er gebeurd? Waarom was de radioverbinding verbroken, juist op het meest interessante moment? Hij zou het pas te weten komen zodra hij Eva ondervraagd had, of het zendertje in de bustehouder had geïnspecteerd. Hij had zich al dikwijls van andere types draagbare zendertjes bediend, maar dit exemplaar gebruikte hij voor de eerste maal. Zou alleen de beweging die door de ademhaling veroorzaakt werd, voldoende geweest zijn om het contact te verbreken?
  
  Ze liepen nu al een hele tijd door deze buitenwijk van Tokio, die trouwens leek op elke buitenwijk van onverschillig welke hoofdstad ter wereld… Lage huizen, somber en treurig, vuile straten, onvoldoende verlichting, ellende en kroegen. De Japanner liep voort zonder ook maar éen enkele keer om te kijken, als een doodgewone wandelaar. Na een kwartiertje ging hij een kleine, Amerikaans aandoende, bar binnen. Hubert hield zijn pas in en liep langzaam voorbij terwijl hij door het brede raam, dat in een dikke houten sponning gevat was en voorzien was van een symbolisch gordijn, naar binnen keek. Een surrealistisch interieur, zwart, rood en groen. ‘Intieme’ verlichting en drie dienstertjes in kimono achter de eindeloos lange bar. De enige bezoeker, de Japanner, dronk een biertje, terwijl hij luisterde of niet luisterde naar het geklets van zijn landgenoten.
  
  Hubert verschool zich een beetje verderop in de schaduw van
  
  een poortje. De tijd ging voorbij en hij begon zich af te vragen of de ander, nadat hij hem misschien opgemerkt had, hem wat voor de mal zat te houden, bij wijze van tijdverdrijf. Eindelijk kwam de Japanner naar buiten. Hij was tien minuten binnen gebleven. Hubert gaf hem een kleine voorsprong, alvorens hij de achtervolging voortzette.
  
  Er was iets meer dan een half uur verlopen sinds hij het kruispunt had verlaten, vanwaar Eva de terugtocht had aangevangen, toen Hubert tot zijn verbazing de ingang van het beroemde Yosjiwara herkende. Wat ging die Japanner in die speciale wijk van Tokio doen, die wijk, die gedoemd was te verdwijnen sinds er kort geleden een speciale wet tegen de prostitutie was aangenomen? Hadden die vijf minuten die hij met Eva in gesprek geweest was de lust bij hem doen ontwaken? In ieder geval had hij de tijd genomen er lopend heen te gaan … De ander volgend, ging Hubert de grens van de vermaakswijk over. Onmiddellijk streek een zwerm klanten-aanbrengers bij hem neer, als vliegen op een honingpot. Hij bedacht dat een van die lui hem misschien als alibi zou kunnen dienen en wees er op goed geluk een aan.
  
  - Ik wil eerst eens rondkijken, legde hij uit. Ga met me mee. Trots wierp de jonge vent een verachtelijke blik op zijn collega’s en volgde Hubert als een schaduw, terwijl hij onderwijl inlichtingen over hem uitstortte in een gelispeld Engels, versierd met Amerikaanse platheden die een bijzondere klank in die oosterse mond kregen.
  
  De Japanner had zijn pas vertraagd. De sombere straten, ongeplaveid en van vastgestampte aarde, werden aan weerszijden begrensd door lage, typisch Japanse huisjes, van hout en soms van geolied papier.
  
  Heel mooie meisjes, in ruime kimono’s gekleed, stonden in de openingen van de deuren, verlicht door veelkleurige papieren lampions, blauw, rood, geel, groen, die het geheel een onwezen—
  
  lijk aanzien gaven, als van levende beelden. Hubert dacht dat hij nog nergens in de wereld een vermaakswijk gezien had die een dergelijke indruk gaf. De meisjes zelf gedroegen zich bijzonder waardig; hun uitnodigingen aan de voorbijgangers gingen nooit verder dan een lieftallige glimlach en het knipperen met de oogleden.
  
  De Japanner ging een groot ‘etablissement’ binnen, dat op de hoek van een straatje lag waar twee personen moeilijk rechtop tegelijk door konden lopen. Hubert liep verder, nog altijd begeleid door zijn gids met het nimmer aflatend spraakvermogen, kwam daarna op zijn stappen terug en besloot het huis binnen te gaan, waarin de ander verdwenen was. De jonge gids sputterde tegen. Hij wist in dit genre heel wat betere gelegenheden, met prima personeel en tegen prijzen die alle concurrentie sloegen. Hubert begreep wel dat de jongen uitsluitend voor een ander ‘etablissement’ werkte en regelde de aangelegenheid met twee biljetten van honderd yen. De klanten-aanbrenger glimlachte, vouwde zijn handen samen, boog en dankte uitvoerig. Hubert ging het huis binnen. Een dame van middelbare leeftijd, in gezelschap van een jonge zeer beminnelijke man, kwam hem tegemoet. Ze verzocht hem zijn schoenen uit te trekken en gaf hem sloffen. Daarna begeleidde de man hem naar een klein vierkant kamertje dat verwarmd werd door een kolenvuurtje. Als enig meubilair de traditionele mat waarop ze neerhurkten. Als goede judoka wist Hubert hoe en welke houding aan te nemen. De man opende het gesprek door over het weer te praten, over de kersebomen die weldra zouden gaan bloeien. Toen verscheen de dame weer die thee bracht en vervolgens weer verdween. Wat later kwamen twee meisjes in kimono binnen. Ze bogen, spraken lange begroetingsformules uit en lachten Hubert toe. Ze kenden een paar woorden Engels, maar de conversatie verflauwde al spoedig. Hubert scheen zich niet bijzonder voor de twee te interesseren; ze trokken zich weldra terug, hun aftocht begeleidend met een hele serie glimlachjes en buigingen. Twee andere meisjes kwamen vervolgens op en dit herhaalde zich tot vier keer toe. Ten slotte besloot Hubert te zeggen:
  
  Ik zou hier een vriend ontmoeten. Een van uw landgenoten. Groot, slank, zeer goed gekleed … Is die misschien eerder binnengekomen dan ik?
  
  Even een stilte. De man keek de twee meisjes aan die glimlachten en er waarschijnlijk niets van begrepen hadden. Ze stonden op en gingen weg onder het gewone ceremonieel. Weer stilzwijgen.
  
  De man dronk een paar slokjes groene thee; daarna richtte hij zijn scheef staande ogen op Hubert.
  
  Hoe heet uw vriend?
  
  Hubert glimlachte een beetje verlegen.
  
  Dat weet ik juist helemaal niet. We hebben elkaar vanmiddag bij gemeenschappelijke kennissen ontmoet. En toen heeft hij hier met me afgesproken.
  
  De man stond nu op.
  
  Wilt u me maar volgen? stelde hij voor.
  
  Hubert stond op en ging hem achterna. Ze liepen een gang door, aan weerszijden afgescheiden door rolschermen. Aan het eind een deur die de Japanner opendeed. -Hier heen.
  
  Hubert ontwaarde een tuin en wat verder op een ander huis. Het was er donker. Hij liep achteruit, erop bedacht de Japanner niet zijn rug toe te keren, maar de aanval kwam van een andere kant. Een slag tegen zijn keelslagader. Hij had zelfs de tijd niet te begrijpen, wat hem overkwam en verloor het bewustzijn.
  
  
  
  
  
  4
  
  
  Het bed was goed en warm. Hubert draaide zich om om weer lekker verder te slapen, maar een hevige pijn aan de zijkant van zijn hals deed hem klaar wakker worden. Het was donker in het vertrek en er was geen geluid te horen. Hij herinnerde zich wat er gebeurd was en vroeg zich af hoe hij in dit bed terecht gekomen was. Hij stak een arm uit, betastte vergeefs de muur op zoek naar een schakelaar, gooide de dekens van zich af en ging rechtop zitten. Zijn hals deed hem veel pijn, maar daar maakte hij zich niet de meeste zorgen over. Ze hadden hem gedeeltelijk ontkleed; alleen zijn hemd had hij nog aan, zijn slip en zijn sokken. Hij stapte uit bed. De vloer kraakte onheilspellend onder zijn gewicht. Waar was hij? Op de tast vond hij het voeteneinde van het bed, de muur en volgde die op het gevoel. Een hoek. Hij stootte tegen een stoel, die met veel lawaai omviel. Even luisteren. Nergens bewoog iets. Hij zocht verder, voelde een deur en eindelijk vond zijn hand een schakelaar. Licht.
  
  De kamer was vierkant, met roze papier behangen dat hier en daar gescheurd was. Het bed was van hout, hoog en breed, met een dikke, witte gewatteerde deken. Bij het raam stond een tafel waarop verschillende onbelangrijke voorwerpen lagen, onder andere een pakje papieren zakdoeken. Aan de muren een paar naakte meisjes, uit Amerikaanse kalenders geknipt. Op de stoel die hij had laten omvallen waren zijn kleren gelegd. Het was tamelijk koud in de kamer. Hij besloot zich aan te kleden. Het was vermoedelijk beter behoorlijk gekleed te zijn alvorens iets - wat dan ook - te gaan ondernemen. Een man in
  
  zijn onderbroek is de helft van zijn mogelijkheden kwijt. Hij had juist zijn schoenveters vastgemaakt, toen hij voetstappen hoorde die zonder overhaasting naderden. Hij richtte zich op. De deur ging piepend open. De bazin van de gelegenheid, die hem bij zijn binnenkomst in het huis had ontvangen, verscheen, gekleed in een donkerrode peignoir, wel wat slaperig, maar toch met een glimlach.
  
  Hoe voelt u zich nu? vroeg ze. Kunt u al spreken? Wilt u niet liever nog wat blijven? Een van onze meisjes zou u gezelschap kunnen houden …
  
  Hubert glimlachte nu op zijn beurt. Zijn gevoel voor humor verliet hem niet.
  
  U wordt zeer bedankt, erg vriendelijk van u. Maar ik moet nu weg. M’n moeder zal vreselijk ongerust zijn. Ik ben nog nooit zo lang van huis gebleven.
  
  Hij bevoelde zijn zakken.
  
  Maar, weet u misschien waar mijn horloge en mijn portefeuille zijn?
  
  In mijn kamer. Er zijn hier geen sloten op de deuren en we krijgen hier gasten van velerlei slag.
  
  J a natuurlijk, stemde Hubert toe, met een nog bredere glimlach.
  
  Hij wreef zachtjes over zijn hals.
  
  Ik denk dat ik me ergens aan gestoten heb?
  
  U bent uitgegleden op een traptrede en u bent lelijk gevallen. We hebben er zelfs een dokter bij moeten halen.
  
  O, maar dan moet u me zeggen wat ik u schuldig ben.
  
  Helemaal niets, meneer. Het doet me veel te veel leed dat u hier iets is overkomen. Maar wilt u werkelijk dadelijk weg?
  
  Ja inderdaad. U moet me niet kwalijk nemen…
  
  Zoals u wilt…
  
  Ze nodigde hem met een gebaar uit haar te volgen. De gang was
  
  duister. Sommige rolschermen die open stonden lieten een rij heel kleine wasbakjes zien. Je zou zeggen: toiletten van een kleuterschooltje.
  
  Ze gaf hem de inhoud van zijn zakken terug, zonder iets te vergeten en verzocht hem na te gaan of er aan de inhoud van de portefeuille niets ontbrak. Daarna bracht ze hem naar de voordeur, gaf hem zijn schoenen terug en wees hem de weg naar de dichtstbijzijnde taxi-standplaats.
  
  Zijn horloge wees precies half twee in de ochtend aan toen hij weer op straat stond.
  
  Eva Davidson deed na het tweede belletje de deur open. Ze had een roze doorschijnend nylon ochtendjasje aangeschoten over haar pyjama, die van dezelfde stof was, maar met witte bloemen. De nauwe pijpen van de pyjamabroek eindigden aan de enkels in witte volants. Een heel charmant geheel.
  
  Goddank, fluisterde ze, dat je niets overkomen is! Ik ben zó ongerust geweest.
  
  Ze schoof de grendels weer voor de deur. Hij ging haar voor naar de zitkamer en zag dat zijn bed op de sofa was opgemaakt. Ze was dus tóch wel optimistisch geweest.
  
  Allereerst, kindje, geef me wat aspirine en een glas water.
  
  Heb je te veel gedronken?
  
  Nee, maar ik heb wat hoofdpijn, niets van betekenis.
  
  Ze verdween in de keuken en kwam terug met wat hij gevraagd had.
  
  Hij nam de tabletten in en vroeg vervolgens:
  
  Wat is er gebeurd? Na de eerste woorden werd de verbinding verbroken…
  
  Ze voelde met haar vingers naar haar slapen. -O, het was afschuwelijk! antwoordde ze. Ik dacht dat ik stierf van angst. Zonder enige waarschuwing greep hij de broche, trok eraan… en rukte hem af!
  
  Hubert fronste zijn wenkbrauwen en hield zijn adem in.
  
  Je bedoelt dat hij wist dat je een zendertje bij je droeg? Ze knikte.
  
  Ik kan het niet anders verklaren. Hij pakte de broche vast en rukte eraan, en zo is alles te voorschijn gekomen. De draad met… ‘U denkt toch niet dat ik een idioot ben!’ zei hij. Gespannen vroeg Hubert verder:
  
  -En toen?
  
  Toen vroeg hij me of ik had meegebracht wat hij me had opgedragen. Ik heb hem toen verteld wat jij me gezegd had te vertellen. Hij leek me te geloven. Hij zei dat hij alles zou nagaan en dat hij, als mijn man werkelijk was aangekomen, zou wachten tot die weer weg was.
  
  Ze scheen erg moe te zijn, maar haar grote, heldere ogen waren nog altijd even mooi en even betoverend. Hij had lust haar in zijn armen te nemen en haar gerust te stellen.
  
  Heb je hem niet kunnen volgen?
  
  -Toch wel, antwoordde hij. Ik heb hem heel lang gevolgd, maar ten slotte ben ik hem kwijtgeraakt.
  
  Ach, je bent hem dus kwijtgeraakt…
  
  Ze zuchtte, erg teleurgesteld. Ze had ongetwijfeld gedacht dat de hele zaak, na deze inleiding, voor haar nu afgelopen zou zijn. Hubert wilde haar evenwel niet zeggen dat hij tóch een begin van een spoor gevonden had, vanuit het ‘etablissement’ waar ze hem zo vriendelijk ontvangen hadden. ‘Laat uw rechterhand niet weten wat uw linkerhand doet,’ was een voorschrift dat in spionagezaken nog altijd gold.
  
  We moeten nog eens zorgvuldig en in alle details nagaan wat er bij die samenkomsten met die man is gezegd. Misschien vinden we nog enkele aanwijzingen…
  
  Ze beet op de nagel van haar duim en keek nadenkend voor zich uit.
  
  Er is me iets te binnen geschoten, antwoordde ze zachtjes. Ik
  
  was laatst met kennissen in een nachtclub, en toen heb ik die man gezien. Hij was in een ernstig gesprek gewikkeld met een ‘taxi-girl’. Ze schenen elkaar erg goed te kennen.
  
  Welke nachtclub was dat?
  
  Benibasja.
  
  Ken ik niet.
  
  Vroeger heette het Latin Quarter.
  
  Hubert had er wel over horen spreken, maar dat was niet belangrijk.
  
  Zou je dat meisje kunnen herkennen?
  
  Beslist.
  
  Hij keek op zijn horloge. Ze voorkwam zijn vraag.
  
  Ze sluiten om éen uur.
  
  Nou, dan gaan we morgenavond.
  
  Ze keken elkaar aan. Een warm gevoel dat hij al eerder ondervonden had, kwam over hem.
  
  Wat ben je mooi, fluisterde hij. Je hebt de mooiste ogen van de wereld.
  
  Ze glimlachte.
  
  Wil je nog iets hebben voor je gaat slapen?
  
  Jou.
  
  Ze verstrakte en hief luisterend een vinger op. Hij had ook iets gehoord. Iemand had een sleutel in het slot van de voordeur gestoken en probeerde die open te krijgen.
  
  Verwachtte je nog bezoek? fluisterde hij.
  
  Nee.
  
  Ze was lijkbleek geworden.
  
  Hubert luisterde nog even, zijn adem inhoudend. De onbekende hield vol, blijkbaar onverschillig voor het lawaai dat hij maakte. Hubert ging naar de gang; zijn crêpe-rubberen zolen waren volkomen geruisloos. Hij kwam bij de buitendeur. Het leek hem dat men bezig was de deur open te steken. Hij bedacht dat het onnodig was die onhandige inbreker de gelegenheid te geven het slot kapot te maken. Heel zachtjes schoof hij de grendels opzij. De ander, aan de andere zijde van de deur, werd zenuwachtig en Hubert hoorde hem steunen. Hij scheen ervan overtuigd dat het appartement onbewoond was. Plotseling deed Hubert de deur open. Meegesleurd doordat hij de sleutel tussen zijn vingers vast hield, raakte de man met zijn schouder de deurpost en kwam bijna te vallen. -Waarom maakt u het zich zo moeilijk? vroeg Hubert zachtzinnig. U had toch kunnen bellen.
  
  Hij zag nu de vrouw, ook een Japanse, die een paar stappen verder in de gang tegen de muur leunde; haar gezicht stond volkomen verdwaasd. De man hief zijn armen omhoog, kennelijk door schrik bevangen en begon in een hoog tempo iets te beweren. Hubert, die er niets van begreep, beet hem dreigend toe:
  
  Beweeg u vooral niet. Als u beweegt, breek ik u in tweeën. Daarna riep hij:
  
  Eva! Er wordt een tolk gevraagd.
  
  De jonge vrouw kwam aanlopen, bekeek de indringer en riep:
  
  Meneer Yamanaka! Wat is er aan de hand?
  
  De kleine, gebrilde Japanner scheen verbijsterd, maar gerustgesteld. Hij liet zijn armen zakken en begon opnieuw heel snel te praten, terwijl hij zijn zinnen met diepe buigingen begeleidde.
  
  Wie is dat? vroeg Hubert die er genoeg van begon te krijgen. -De bovenbuurman.
  
  En wat zegt hij?
  
  Ze hebben zich in de etage vergist, en hij dacht dat jij een inbreker was toen je opendeed.
  
  Hubert schoot in de lach.
  
  Ze hebben zwaar gedronken, is het niet?
  
  Ze zijn inderdaad stomdronken.
  
  Vertel ze dan toch maar dat ik je man ben, anders is je reputatie naar de maan.
  
  Ze stelde hem voor. Meneer Kimiko Yamanaka begon opnieuw aan een serie diepe buigingen, waarbij hij gevaar liep om te rollen. Maar zelfs de tegenwoordigheid van Mei Davidson, kersvers uit San Francisco gearriveerd, was niet bij machte Mevrouw Yamanaka uit haar verdwazing te doen ontwaken.
  
  Nou, laten we ze maar goeienacht zeggen, zei Hubert om er een eind aan te maken, en laten ze naar bed gaan.
  
  Het afscheidnemen nam ook nog een hele tijd in beslag. De Japanner trad langzaam achteruit, waarbij hij bij iedere stap als een goed afgestelde automaat een buiging maakte. Hierdoor aangetast begon Hubert hetzelfde te doen, in hetzelfde ritme als Eva. Ten slotte nam hij het initiatief de deur dicht te doen, op gevaar af voor een lomperd door te gaan. De lust ontbrak hem zich verder door dit soort lichaamsoefeningen uit te putten.
  
  Ze bleven nog even luisteren hoe het echtpaar moeizaam de trap opklom, en gingen toen lachend de zitkamer weer binnen.
  
  Hè hè! zuchtte de jonge vrouw. Ze kunnen zich erop beroemen dat ze me hebben laten schrikken.
  
  Ik dacht dat Japanners nooit samen met hun vrouw uitgingen? vroeg Hubert verwonderd.
  
  Die twee hebben lang in Europa gewoond en proberen nu op z’n westers te leven. Een klein glaasje whisky? Ik heb dorst van dit incident gekregen.
  
  Graag.
  
  Zij schonk in. Ze gingen dicht bij elkaar zitten.
  
  Vertel me nu eens hoe alles vanavond gegaan is, toen je hem achterna ging, vroeg ze vleiend.
  
  Ze keek hem aan. Haar grote ogen werden teder en hij voelde zich zwak worden. Waarom zou hij ten slotte iets voor haar verzwijgen? Er was helemaal niets sensationeels voorgevallen. Ze luisterde naar hem zonder hem in de rede te vallen; van tijd tot tijd nam ze een slokje whisky. Hij besloot:
  
  Ja hallo, met wie …
  
  Op haar blote voeten ging ze naar hem toe en luisterde aan de tweede telefoon.
  
  Hallo? herhaalde Hubert.
  
  Geen antwoord. Er was slechts een ademhaling hoorbaar, langzaam, een beetje fluitend. Hubert keek Eva aan. Ze was afschuwelijk bleek en beefde.
  
  
  
  
  
  5
  
  
  Het adres van de Benibasja stond in het periodiekje Deze week in Tokio: tsjome 3, Akasaka Tamatsji Minatokoe. Voor een Japanner was dat misschien erg duidelijk, maar Eva Davidson die wist waar het was, vertaalde het aldus voor Hubert: tiende straat, niet ver van de Amerikaanse ambassade. Ze hadden besloten dat ieder zijn eigen wagen zou nemen, en hij hoefde haar maar te volgen.
  
  Hubert wist heel goed dat, sedert de eerste tijd van de bezetting, de Japanse Nite Clubs in twee zeer verschillende categorieën te verdelen waren: enerzijds de gelegenheden die speciaal voor de Amerikaanse soldaten bestemd waren, echte machines om dollars op te pompen, waar Japanners nooit een voet in zetten, een dan de betere gelegenheden, zoals de Benibasja, waar de aloude beleefdheid en Japanse onbaatzuchtigheid in ere gehouden werden, en waar de klanten voor negentig procent uit Japanners bestonden, en voor de rest uit Europeanen bij wie zich zo nu en dan enkele Amerikanen uit de betere kringen voegden.
  
  Ze gingen samen naar binnen en gaven hun mantels bij de garderobe af. De bar, die links was, zat vol en was afgepaald met zwarte bamboestaken, waardoor hij op een kooi leek. De zaal was onmetelijk groot, met een grote dansvloer en een toneel, helemaal aan het eind, waarop het orkest zat. - Is het hier altijd zo vol? vroeg Hubert. -Altijd.
  
  Een ober kwam zijn opwachting bij hen maken en leidde hen behoedzaam naar een vrij tafeltje. Ofschoon aan alle kanten ingesloten, slaagden ze erin plaats te nemen en bestelden twee whisky’s. Net als alle andere cabarets in het verre Oosten, was het erg donker alleen de bar en het toneel waren verlicht. Het orkest speelde een slow-fox, waarbij gezongen werd door een bekoorlijke Japanse in een scharlaken rode, nauw aansluitende japon, met een neusstem die geenszins onaangenaam klonk.
  
  Zodra je dat meisje ziet, moet je me waarschuwen, fluisterde Hubert.
  
  -Alsof je in deze halve duisternis ook maar iets kunt onderscheiden, antwoordde ze.
  
  Hij keek op zijn horloge. Tien over twaalf. Nog maar vijftig minuten vóór het sluitingsuur. Dat zou voldoende zijn als Eva bijtijds dat meisje in het oog kon krijgen. Hij had namelijk niet eerder willen komen, daar hij wist dat het kind beslist tot het eind moest blijven.
  
  Hun whisky’s werden gebracht. Eva klonk met Hubert en keek hem diep in zijn ogen.
  
  Op je liefdes, zei ze.
  
  Hij glimlachte en nam haar hand.
  
  Op jou dan!
  
  Maak nu geen grapjes, Mei.
  
  Ze noemde hem nu zonder terughoudendheid bij die naam.
  
  Ik maak geen grapjes; ik ben heel ernstig.
  
  Ze bleef hem teder aanzien, zonder haar hand terug te trekken, en beweerde:
  
  Ik houd van mijn man. Hij keek een beetje benauwd.
  
  Maar ik bén je man, Eva. Was je het vergeten? Wil je m’n paspoort soms zien?
  
  Ze had geen zin in grapjes maken. Ze schudde haar hoofd, alsof ze in de war gebracht was.
  
  -Het is een krankzinnige geschiedenis. Absoluut krankzinnig, Mei.
  
  Maar het is helemaal geen spelletje, kind. Het is een drama. Hij zoende haar in de holte van haar hand.
  
  Laten we wat gaan dansen.
  
  Hij was bijna vergeten waarom ze daar waren. Ze stonden op en baanden zich een weg naar de dansvloer. Hij nam haar in zijn armen. Het orkest speelde een zeer langzame tango en er waren zoveel paren dat praktisch niemand van zijn plaats kwam. Ze drukte zich tegen hem aan. Hun wangen raakten elkaar.
  
  Vertel me wat over jezelf, vroeg ze.
  
  Hij vertelde haar dat hij in Louisiana geboren was, op de noordelijke oever van het Pontchartrain meer, op een groot buitengoed dat sedert het eind van de 18de eeuw aan zijn familie had toebehoord, dat zijn voorouders van Franse afkomst waren, dat zijn jeugd nogal rumoerig geweest was omdat hij nu eenmaal vanaf zijn geboorte niet geschikt was geweest om in zo’n streng gereglementeerde omgeving te leven, en dat hij pas tijdens de oorlog zijn evenwicht gevonden had, eerst in de echte oorlog, later in de geheime diensten.
  
  ‘Mijn hemel, bedacht hij opeens. Wat overkomt me; daar ben ik opeens bezig mijn levensloop te vertellen.’
  
  Hij zweeg verschrikt. Wat voor geheimzinnige macht had deze vrouw, dat ze zijn gewone verdedigingsmiddelen had weten uit te schakelen. Hij werd plotseling bang voor die week makende invloed, die ze bezig was over hem te krijgen. Hij kende dat gevaar. Dat hij het er tot dusver altijd levend afgebracht had, kwam doordat hij steeds in staat was geweest zich de hardste te tonen, de meest meedogenloze, de meest onbereikbare, de meest krachtdadige. Hij moest erkennen dat het geluk ook dikwijls aan zijn kant geweest was. Maar het geluk was niet alles. Het geluk kon niet voortdurend de zwakken, de onbekwamen of de vreesacbtigen uit de penarie helpen. Ze wierp haar hoofd achterover om hem aan te zien, verbaasd
  
  over zijn plotseling zwijgen.
  
  Wat heb je? Ben je ineens stom geworden?
  
  Wat hem het meest verontrustte was, dat hij ineens geen lust meer scheen te hebben haar te bezitten. Hij wilde haar alleen maar in zijn armen houden, zoals nu, en haar beschermen. En dat - hij kende zich zelf maar al te goed - was een ernstig teken.
  
  Hij slaagde erin even te glimlachen.
  
  Ik was maar aan het kletsen en we zouden het voornaamste bijna vergeten.
  
  Ze stond een ogenblik verstomd. Ze vroeg zich ongetwijfeld af waarom hij zo plotseling van houding veranderd was. Ze ontspande zich en verklaarde vrolijk:
  
  Je hebt gelijk. Aan het werk nu.
  
  Twee minuten later zag ze het meisje naar wie ze zochten en manoeuvreerde in haar richting. Toen ze vlak bij haar waren, fluisterde ze, haar wang tegen de zijne:
  
  Vlak naast je aan je rechterzijde, dat lange meisje in die blauwe jurk.
  
  Hij keek.
  
  Die met die halfkale Japanner danst? -Ja.
  
  Gezien.
  
  Hubert nam nu de leiding van de operaties in handen. Wat hij ging doen was misschien niet erg elegant, maar in spionagezaken zijn alle trucs geoorloofd…
  
  De Japanner begon opeens te krijsen, hij was hard tegen zijn enkel geschopt. De mensen om hem heen hielden op met dansen. Hubert putte zich reeds uit in verontschuldigingen. Hij vond zich zelf een ellendig onhandig individu, iemand die onwaardig was in goed gezelschap te verkeren … Maar zijn slachtoffer luisterde niet. Hij zag hem hinkend door de menigte dansers verdwijnen, die opzij gingen om hem door
  
  te laten. Het meisje, lang, goed gebouwd, tamelijk mooi, liep achter hem aan. Hubert volgde met Eva. Toen ze aan de rand van de dansvloer gekomen waren, greep hij de Japanse bij haar arm en zei:
  
  Spreekt u Amerikaans?
  
  Ja, een beetje.
  
  Hubert herhaalde zijn verontschuldigingen. Zou het haar geen schade berokkenen dat haar partner nu niet meer kon dansen. Hij stelde zich voor:
  
  Mijn naam is Mei Davidson. En dit is Eva, m’n zuster. Wilt u niet aan ons tafeltje komen zitten?
  
  Ze nam de uitnodiging zonder meer aan. Ze vonden nog een stoel en gingen zitten. Hubert gaf Eva met zijn elleboog een duw in haar zijde en zei:
  
  Mama zal wel ongerust worden. Je moest maar eens naar huis gaan.
  
  Er verscheen een zuurzoet glimlachje op haar gezicht, ze nam haar tasje en stond op. -Nou, goedenacht dan.
  
  Hij stond ook op, kuste haar op haar wang en ging weer zitten.
  
  Goedenacht, Eva. Tot morgen …
  
  Ze verwijderde zich, nam haar mantel uit de garderobe en ging naar buiten. Een dronken Amerikaan, die naar binnen wilde en door de portiers werd tegengehouden, trachtte haar aan te klampen. Ze maakte zich van hem af, zonder éen gebaar, zonder een woord te veel. De straat was slecht verlicht, de trottoirs lagen verlaten. Ze stapte flink door naar haar wagen, een kanariegele Chevrolet met zwart dak, die op een honderd meter afstand geparkeerd stond. In haar hand klemde ze een rood lucifersdoosje dat ze van de tafel in de Benibasja had meegenomen.
  
  Toen ze het portier van haar wagen had opengedaan, werd ze eensklaps door drie mannen omringd. Japanners.
  
  Wees verstandig, zei een van hen, dan komt alles in orde.
  
  Ze zag de loop van het wapen dat op haar gericht was. Een van de kerels greep haar bij haar arm en het haar achterin instappen.
  
  De sleutels alsjeblieft.
  
  Aangezien ze niet gauw genoeg gehoorzaamde, greep hij naar haar tasje. De twee anderen gingen voorin zitten. Ze deed haar ogen dicht en op het moment dat de wagen wegreed viel haar hoofd achterover tegen de rugleuning.
  
  Hubert tikte met zijn glas tegen dat van zijn metgezellin.
  
  Hoe heet u?
  
  Mijn naam is Tetsoeko.
  
  Is dat uw voornaam?
  
  Ja. Mijn familienaam is Takada.
  
  Tetsoeko Takada. Dat klinkt mooi.
  
  Ze glimlachte. Ze was erg sympathiek en haar gelaatstrekken waren fijner dan die van de meeste Japanse vrouwen. Ze scheen ook vrolijk van aard. Haar Engels klonk onzeker en haar woordenschat was ongetwijfeld klein, maar ze beheerste de taal voldoende om een gewoon gesprek te kunnen voeren.
  
  Het schijnt me toe dat ik u al eens eerder ontmoet heb? probeerde Hubert terwijl hij haar met verbazing aankeek.
  
  Ze lachte vrolijk.
  
  Ik ga nooit ergens anders heen.
  
  Werkt u hier iedere avond?
  
  Ja, ik ben hier in dienst.
  
  Dan moet ik u hier ontmoet hebben.
  
  Bent u hier dan al eens eerder geweest?
  
  Éénmaal, beweerde hij.
  
  Waarom is uw zuster niet gebleven? Hij nam haar hand.
  
  Omdat ik alleen met jou wilde blijven, Tetsoeko.
  
  Ze leek door zijn antwoord gevleid. Ze was van een ras waarvan de vrouwen de man als een soort god beschouwen. Er bestaat geen gelukkiger man op de wereld dan de Japanner. Het orkest, dat een ogenblik tevoren een wilde Rock and Roll gespeeld had, was nu weer overgegaan op rustigere melodieën.
  
  Zullen we dansen? stelde Hubert voor.
  
  Daarvoor zat ze hier. Ze werd per uur betaald om met de bezoekers te dansen. Ze bereikten de dansvloer. Zij drukte zich tegen hem aan en hij voelde hoe haar dunne vingers zich om zijn nek legden. Weldra dansten ze wang aan wang. Hij kon niet nalaten te glimlachen. Hij had genoeg ervaring met ‘taxi-girls’ in het hele verre Oosten, van Singapore tot Hongkong, via Manilla, om te weten dat er hoegenaamd geen reden was zich hierover op te winden …
  
  Hij maakte haar een beetje het hof, wat haar bijzonder scheen te vermaken. Ze was van de kant van Amerikanen gewend aan klappen op haar billen en onomwonden voorstellen. Hubert wist dat, en hij wist ook dat de beste manier om zich van de gunsten en de dankbaarheid van een ‘taxi-girl’, Chinees of Japans, te verzekeren was: haar als een dame te behandelen. Ze dansten tot sluitingstijd. Hubert dacht bijna niet meer aan Eva. Hij vermoedde dat ze nu wel thuis zou zijn, bezig naar bed te gaan. En dat voortgezette contact met Tetsoeko op de dansvloer had hem niet ongevoelig gelaten. Ze gingen naar hun tafeltje terug. Hubert betaalde de ober wat hij schuldig was. Daarna greep hij de hand van de mooie Japanse en zei:
  
  We kunnen nu niet zo maar van elkaar gaan, Tetsoeko. Ze trok haar zwarte, dikke wenkbrauwen op. -Waarom niet?
  
  Omdat ik dat naar zou vinden. Neem me mee naar je huis. Ze glimlachte en schudde weigerend haar hoofd.
  
  Dat is niet mogelijk.
  
  En waarom niet?
  
  Ze gaf het antwoord met moeite:
  
  Omdat we elkaar nog niet voldoende kennen.
  
  Hij had haar geld kunnen bieden. Ze zou zich, zoals al haar soortgenoten, wel met prostitutie bezighouden; wat van Japans standpunt gezien niets onzedelijks had. Maar dat wilde hij niet.
  
  Goed, gaf hij toe, dan gaan we samen nog ergens iets drinken. Er zijn toch hier of daar nog wel zaken die open zijn?
  
  Waarom?
  
  Je zegt dat we elkaar nog niet voldoende kennen. Over een paar uur kennen we elkaar dan al veel beter…
  
  Daar moest ze om lachen.
  
  U bent een leukerd! Over twee of drie dagen misschien. Hij trok een bezorgd gezicht.
  
  Dat zou te laat zijn. Morgen ga ik weg uit Japan. Nu werd ze ernstig en streelde zijn hand.
  
  Zo gauw al?
  
  Nou, neem je me mee?
  
  Ik voel er niet zoveel voor dat met een Amerikaan te doen. Hij bracht zijn glimlach nummer 1 te voorschijn.
  
  Maar ik ben van Franse oorsprong, Tetsoeko. Alleen mijn pas is maar Amerikaans …
  
  Ze straalde.
  
  Frans? O, Frankrijk is een heel romantisch land, is het niet? Hubert wilde haar niet uit de droom helpen. Aangezien de Fransman zo populair was in Japan, moest er die ene keer dat zijn voorouders hem nu eens van dienst konden zijn niet geweifeld worden… Maar de ober kwam hen onderbreken. Ze waren de enige gasten die nog waren blijven zitten. Alle andere gasten waren al weg. Ze moesten vertrekken. Ze stonden op. Hubert vond dat het tijd werd om zijn slotaanval in te zetten:
  
  Ik weet nu hoe en wanneer ik je al eens gezien heb. Dat was inderdaad hier. Je was samen met een van je landgenoten die ik
  
  goed ken… Hoe heet hij nou ook weer… Nee, dat is toch idioot! Je scheen hem heel goed te kennen. Een lange man, met een bril, en bijzonder goed gekleed… Erg elegant… Weet je nu wie?
  
  Ze stond stil en keek in de richting van de bar, waar de lichten uitgedaan werden. Opmerkzaam volgde hij haar reacties, maar vergeefs.
  
  U moet begrijpen, ik ken al mijn klanten niet bij naam. Hij wilde aandringen, maar ze viel hem in de rede.
  
  Ik moet me gaan aankleden, anders gaat de garderobe dicht.
  
  Dan wacht ik bij de deur op je.
  
  Ze glimlachte, zoals ze om de kuren van een koppig kind geglimlacht zou hebben.
  
  Zoals u wilt.
  
  Ze liep vlug in de richting van het eind van de zaal en verdween door een deur die alleen voor het personeel bestemd was. Hij ging naar de uitgang en kreeg zijn regenjas terug. Buiten gingen de neonreclames uit. Hubert ontwaarde een aantal mannen die in het donker stonden te wachten: evenveel ‘taxi-girls’ die vannacht niet alleen zouden slapen… Een lange, dubbele rij taxi’s stond te wachten. De meisjes kwamen in groepjes naar buiten. De paren werden dadelijk gevormd, en door de taxi’s de nacht ingevoerd. Hubert was uit zijn humeur. Hij had geen tijd gehad verder op de goedgeklede Japanner door te gaan, en hij vroeg zich af of Tetsoeko wel begrepen had wat hij wilde. De enige mogelijkheid die hem overbleef om het contact met de geheimzinnige Japanner te herstellen was, hem uit te dagen, zoals de stierenvechter de stier uitdaagt door met zijn ‘muleta’ te zwaaien. Hij was de laatste. Een taxichauffeur bood zijn diensten aan. Hij weigerde, en de wagens die geen klanten gevonden hadden reden nu snel weg.
  
  Wat voerde ze uit? Ze was de laatste geweest die zich was gaan
  
  aankleden, dus was het normaal dat ze ook de laatste was die terugkwam. Maar het werd later en later. Er kon ook nog een andere reden zijn. Was ze misschien door een andere uitgang naar buiten gegaan om hem te ontlopen? Dat geloofde hij niet. Hij wilde liever aannemen dat ze nu met de goedgeklede Japanner telefoneerde om hem in te lichten en om instructies te vragen.
  
  Eindelijk ging de zwaar gecapitonneerde deur open. Er kwam een gestalte te voorschijn. Maar er stapte een tweede gestalte uit de schaduw van de toegangspoort. Hubert had een paar passen gedaan, maar stond nu eensklaps stil. Hij hoorde een mannen-en een vrouwenstem die een levendig gesprek voerden. Het leek hem dat de vrouw Tetsoeko was. Ze was het inderdaad. Even verhieven de stemmen zich nog en toen stond ze naast hem.
  
  Hebt u een taxi?
  
  Ik heb m’n eigen wagen.
  
  Ze liepen naar de Buick. Tetsoeko keek herhaalde malen om. Hij was op zijn hoede, maar stelde geen vragen. Nog niet. Hij liet haar instappen, ging achter het stuur en startte.
  
  Waar gaan we heen?
  
  Rechtuit. Ik zal het u wel wijzen.
  
  Ze was zenuwachtig en keek iedere twintig tellen om.
  
  Wat is er aan de hand? vroeg Hubert bedaard.
  
  Ze gaan ons achterna! riep ze. Rij vlugger!
  
  Hubert wierp een blik op de spiegel die in de nachtstand stond en zette hem in de dagstand om beter te kunnen zien. Op ongeveer honderd meter afstand reed een auto achter hen aan, maar dat bewees nog niets. Zij hadden niet het alleenrecht ‘s nachts door de tiende straat te rijden.
  
  Hij gaf meer gas. De Buick sprong naar voren en kreeg meteen meer snelheid. De achtervolger verloor terrein, maar misschien was hij ook niet krachtig genoeg. Hij tilde zijn voet wat op toen
  
  hij de 90 bereikt had en bleef die snelheid volhouden. De koplampen achter hem kwamen weer naderbij. Eerste positieve aanwijzing.
  
  Rij toch sneller! smeekte de mooie Japanse, met haar rechtervuist in de palm van haar linkerhand stompend. Alsjeblieft! Hij zal ons nog inhalen.
  
  Wie is ‘hij’?
  
  Ze gaf geen antwoord. De achtervolger kwam hoe langer hoe dichter bij. Hubert wist al, door de stand van de koplampen, dat het geen Amerikaanse wagen was, en meende een Toyopet te herkennen, waarschijnlijk een taxi. De spiegel het niets meer zien, de kleine wagen was uit de file gegaan om te passeren. In de Buick was het scherpe gefluit van een motor die boven zijn toeren draait te horen. Hubert gaf opnieuw meer gas. Ze zaten neergedrukt op hun zitplaatsen en de snelheidsmeter klom onmiddellijk op tot 120; de koplampen verschenen weer in de spiegel.
  
  Hij had makkelijk kunnen ontsnappen door gedurende enkele seconden de volle kracht van de 300 pk van de Buick te benutten. Het was nu 20 minuten over een in de nacht. De weg was breed, recht en zonder verkeer. Maar hij was helemaal niet geneigd er zo gauw van door te gaan.
  
  Hij remde plotseling. Tetsoeko, die half omgedraaid zat om door de achterruit te kijken, werd tegen het dashboard geworpen. Maar de zware wagen draaide onmiddellijk naar links, en gooide haar tegen het rechterportier, wat de schok iets minder hevig maakte. Toch gilde ze. Hubert, die de wagen in een klein straatje weer in evenwicht bracht, waarschuwde te laat:
  
  Hou je vast!
  
  Ze klemde zich vast. Een blik op de spiegel: de Toyopet - het was er inderdaad een - keerde op zijn beurt ‘op zijn wieldoppen’. Er was nu geen twijfel meer mogelijk. Iedereen wist waar het om ging.
  
  Hubert had eerst nog gedacht dat Tetsoeko een beetje komedie speelde om hem te laten geloven dat ze bang was, maar nu begreep hij dat ze inderdaad geschrokken was, en hij vroeg zich af waarom.
  
  Ze waren nu in een wijk met kleine houten huizen met tuintjes eromheen. De winter was nog maar pas voorbij en de tuinen en bomen waren nog kaal. Hubert veranderde voortdurend van richting. Van rechts naar links, daarna weer naar rechts, en zo maar door. De straten waren niet allemaal geasfalteerd, en in veel straten zaten grote gaten. De Toyopet, die kleiner was en daardoor wendbaarder dan de Buick, won weer terrein. Hubert kreeg er plotseling genoeg van. De Buick was geen wagen voor al dit soort vermaak en hijzelf was niet gesteld op de rol van opgejaagd wild. Hij was op het punt vrijwillig een eind aan die dwaze ren te maken, toen het besluit daartoe in zijn plaats genomen werd door een weg, die opgebroken was. Hij moest met volle kracht remmen, maar het wegdek was glibberig en de grote wagen schoot als een slee op zijn vier geblokkeerde wielen door. Een bord van Publieke Werken vloog in stukken en de neus van de Buick boorde zich in een enorme hoop losse grond.
  
  Tetsoeko kwam tegen de voorruit terecht. Hubert had geen letsel. Hij zette het contact af en stapte uit om de tegenstander in de voordeligst mogelijke houding te ontvangen. De Toyopet was ook gestopt, bij de ingang van de straat, stadslichten aan en met draaiende motor. In een naburige tuin begon een hond te blaffen. In een huis ging ergens een licht aan. Stevig op zijn gespreide benen geplant, wachtte Hubert op de aanval…
  
  Zo ging bijna een minuut voorbij. In de Buick zat Tetsoeko in elkaar gedoken. Niemand stapte uit bij de Toyopet. Hubert deed een stap naar voren en dat had iets volkomen onverwachts ten gevolge: het kleine Japanse wagentje begon achteruit te rijden, draaide en reed in volle vaart weg in de richting waaruit het gekomen was. Hubert kon het schijnsel van de koplampen tussen de huizen gedurende een tiental seconden volgen. Toen was het afgelopen. De hond hield op met blaffen en het licht in het huis werd uitgedaan.
  
  Verbaasd ademde Hubert langzaam de frisse, vochtige nachtlucht in. Een vliegtuig bromde heel hoog in de lucht boven zee. Tetsoeko boog zich over het stuur heen. -Is hij weg? -Ja.
  
  Hij liep naar de neus van de Buick om de schade in ogenschouw te nemen. De bumper was helemaal in de aarde verdwenen. Hij zag aan de andere kant jutezakken die over de compressor van een pneumatische hamer hingen. Hij ging ze halen en spreidde ze uit onder de achterwielen, om te voorkomen dat die zouden slippen.
  
  Hij ging weer achter het stuur zitten, startte de motor, zette de versnelling in zijn achteruit en gaf voorzichtig gas. De Buick reed achteruit.
  
  Ik ben absoluut de weg kwijt, kondigde hij aan.
  
  Zij wees hem de weg, maar wist het zelf ook niet precies meer. Het duurde vijf minuten voor ze de 10de straat terughadden.
  
  En waar gaan we nu heen? vroeg Hubert.
  
  Dat zult u wel zien.
  
  Hij volgde haar aanwijzingen. Ze wreef de plekken op haar lichaam waar ze zich gestoten had, maar deed haar best zich opgeruimd voor te doen. Plotseling zei hij, op een toon die geen tegenspraak toeliet:
  
  En nu moet je me eens vertellen wie die idioot was die zich amuseerde met ons achterna te rijden.
  
  Ze dook in haar hoekje in elkaar en antwoordde:
  
  Het is een jongen die denkt dat hij m’n verloofde is. Hij wilde niet dat ik met u meeging.
  
  Enigszins verbazingwekkend, maar niet onmogelijk.
  
  Was dat die man met wie je voor de uitgang van de Benibasja stond te praten?
  
  Ja. Hij wilde weten hoeveel u me zou geven om… en hij bood me het dubbele.
  
  Hoeveel heb je hem gezegd? -Tienduizend yen.
  
  Dat is niet gering! Is die wagen van hem?
  
  Nee. Een taxi…
  
  Vermoedelijk had de chauffeur het initiatief tot de aftocht genomen om een incident te voorkomen. Tenminste: als die geschiedenis van die pseudo-verloofde waar was … Bijna een kwartier lang reden ze zo voort, totdat ze hem een nauw straatje van vastgestampte aarde liet inrijden dat uitliep op een binnenplaats tussen twee huizen, waarvan er een van steen gebouwd was en éen verdieping had. Ze stapten uit. Hu-bert begreep dat ze nu bij een van die hotelletjes voor ‘gelegenheidspaartjes’ waren. Dit had hij niet voorzien. Ze gingen het moderne gedeelte van het gebouw binnen. Een kamermeisje in kimono ontving hen met het gewone eerbetoon. Aangezien het hier geen traditioneel huis was, hoefde hij zijn schoenen niet uit te trekken. Wel gaf het kamermeisje hun ieder een tandenborstel in cellofaan. Ze kregen een kamer op de ene verdieping die het hotel rijk was. Modern meubilair, heel netjes. Sloffen en yoekata (lichte katoenen ochtendjas), aangeboden door de Directie. Tetsoeko, die honger had, bestelde een bord soep. Steeds nieuwsgieriger geworden, merkte Hubert bij zich zelf op dat dit alles te mooi was om waar te zijn, dat hij toch niet enkel en alleen door zijn mannelijke charme in minder dan een uur dit aardige, vrolijke meisje met die lieve maniertjes had kunnen verleiden. Er zou natuurlijk iets onvoorziens gaan gebeuren.
  
  De badkamer is beneden, vertelde ze. Onder de trap. Gaat u maar vast, ik kom zodra ik de soep op heb.
  
  Hij kleedde zich uit, deed de yoekata en de sloffen aan, kuste het meisje op haar voorhoofd en verliet vrolijk fluitend de kamer. Hij wist wat een voorname plaats het bad in het Japanse leven inneemt en ook dat een Japanner nooit baadt zonder de hulp van een miss ‘Toroeko’.
  
  Tot beneden aan de trap, was hij een edele heer die er een slavin op na houdt. Daar aangekomen, stortte alles ineen. Drie mannen, Japanners, wachtten hem daar op. Alle drie in donkere kleren en alle drie gewapend. Hubert voelde zich plotseling bijzonder belachelijk in zijn te nauwe yoekata. - Hallo! probeerde hij met gemaakte nonchalance. -Als u verstandig bent, zei de grootste, komt alles in orde. Hier is de uitgang, wij zorgen wel voor uw kleren. ‘En ziedaar, zei Hubert tot zich zelf, terwijl hij op zijn sloffen naar de deur liep, het eind van een mooie droom …’ Hij volgde het drietal, zonder weerstand te bieden.
  
  
  
  
  
  6
  
  
  Het kamertje was tamelijk klein. Niet meer dan vier matten1 groot. Bijna leeg, met uitzondering van een laag tafeltje in een hoek en een vaas bloemen in de tokonama2. Opgehangen aan het plafond, een fraaie papieren lantaarn als verlichting, met een niet al te sterk elektrisch lampje.
  
  Hubert kreeg het koud. Hij keek de onwaarschijnlijk zware kolos aan die ze hem als bewaker gegeven hadden en zei huiverend:
  
  Je moest me een deken geven, kerel. Je bevriest hier.
  
  De enorme reus, die meer dan twee meter lang en meer dan 200 kilo zwaar moest zijn, antwoordde in slecht Engels:
  
  We wachten op de grote baas. Die zal zo wel komen.
  
  Wie is de grote baas?
  
  Geen antwoord. Hubert had de indruk dat zij beiden alleen in het huis waren, die vleesklomp en hij. Misschien was dit het gunstige moment om van de toestand te profiteren, voordat de geheimzinnige grote baas kwam. Hij vroeg, even klappertandend:
  
  Ben je een soemo-tori?
  
  De man knikte bevestigend met een langzame beweging van zijn hoofd. Hubert trok een bewonderend gezicht. Hij had nog nooit de gelegenheid gehad een van die vermaarde worstelaars,
  
  1De mat of tatami is de basismaat voor Japanse huizen. De oppervlakte varieert tussen 4 en 10 matten van gemiddeld 1,85 bij 0,95 m.
  
  2Soort van alkoof, iets verhoogd, ondiep, maar vrij breed, waarin een schilderij of een bloemschikking, de enige versiering van de Japanse kamer.
  
  van wie vele Japanners geloven dat ze van een speciaal ras zijn, terwijl de medici beweren dat een bepaalde onvoldoende klier-werking verantwoordelijk is voor hun reusachtige afmetingen en hun zwaarlijvigheid, van zo nabij te zien. Hubert trok huiverend zijn yoekata vaster om zich heen en begon vragen te stellen. Hij wilde het wantrouwen van het monster in slaap wiegen en zijn ijdelheid zodanig strelen dat hij onvoorzichtig zou worden. Dat zou toch niet zo moeilijk kunnen zijn…
  
  Hij vernam in weinig tijd heel wat dingen over het ‘soemo’. In de aanvang werd het als een ritueel worstelen beschouwd, onafscheidelijk van zekere tempel-ceremoniën; later werd het geleidelijk een soort circusspel. De worstelaar vertelde nu over techniek: duwen, wringen, over het hoofd werpen, drie basisbewegingen die ieder weer in twaalf verschillende grepen onderverdeeld werden.
  
  -Er zijn achtenveertig hoofdregels, hernam de soemo-tori na een kleine pauze.
  
  Geschrokken viel Hubert hem in de rede.
  
  -Dat interesseert me bijzonder. Ikzelf heb wel aan jioe-jitsoe
  
  en judo gedaan.
  
  De soemo-tori maakte een handgebaar en trok een verachtelijk gezicht om duidelijk te maken hoe weinig waarde hij aan die vecht-methoden hechtte.
  
  Welke band? vroeg hij toch nog.
  
  Hubert was zwarte band, maar hij wilde met opzet niet al te geoefend lijken, maar ook weer niet al te zwak.
  
  Bruin.
  
  Even stilte. Hubert waagde verder:
  
  Ik heb me altijd afgevraagd of een goeie judoka in staat zou zijn zich vrij te maken uit een klassieke greep van een soemo-tori. Als u bijvoorbeeld uw tegenstander omvat en u tilt hem op om hem buiten de cirkel te gooien… Ik heb dat wel op de televisie gezien… Dan geloof ik persoonlijk dat ik het wel zou redden.
  
  Een bulderlach schokte de vleesklomp. Hubert keek beledigd, zag het een ogenblik aan hoe de enorme Japanner zich van pret op de dijen sloeg, en stelde toen met een zuur gezicht voor:
  
  Laten we het dan eens proberen! Ik wed dat u niet durft. Lachen is makkelijk genoeg!
  
  Opnieuw een stilte. Hubert hield zijn adem in. Koud had hij het niet meer. Zou het beest erin lopen?
  
  De soemo-tori hief zich indrukwekkend langzaam op. Hubert vreesde een ogenblik dat het kaalgeschoren hoofd, versierd met een belachelijk haarkwastje, een gat in het plafond zou stoten.
  
  Ik wil het wel eens proberen, gromde de reus, want u lijkt me nogal verwaand. Er is nog nooit een judoka geweest die het niet aflegde tegen een soemo-tori. Dat moet u wel weten… Wat ik echter vervelend vind is, dat de grote baas niet wil dat u beschadigd wordt. Dus, als u uw beenderen voelt kraken, klop dan tweemaal, dan laat ik los. Maar wacht daar niet te lang mee.
  
  Met een hoofdbeweging duidde Hubert op zijn voeten en polsen die gebonden waren.
  
  Doe dat af, voor zo lang het nodig is.
  
  De worstelaar aarzelde even. Maar hij was té zeker van zijn kracht en té verwaand om te veronderstellen dat zijn gevangene er vandoor zou kunnen gaan. Hij kwam heupwiegend op Hubert toe, viel op zijn knieën en bevrijdde hem.
  
  Nou éen ogenblikje, zei deze, ik moet even m’n bloedsomloop weer op gang brengen.
  
  Hij masseerde krachtig zijn enkels en zijn onderarmen, stond daarna op en deed een paar oefeningen om zich weer lenig te maken. Hij herinnerde zich de raad, honderdmaal herhaald, van zijn leraar in ‘man tegen man’ vechten op de school voor spionage in het begin van de oorlog: ‘Als je tegenover een ster-kere tegenstander staat, sla dan altijd het eerst en kies zonder pardon de beste slag. Overwegingen van loyaliteit en hoffelijkheid dienen in de geest van een goede geheim agent niet voor te komen.’
  
  Ongelukkig genoeg kon een zeker aantal slagen op dit monster niet toegepast worden. Zijn zenuwknoop bijvoorbeeld, die door twintig centimeter vet werd beschermd, was onbereikbaar. Zijn hals eveneens. Bleef alleen zijn gezicht over, maar dit natuurverschijnsel torende dertig centimeter boven Hubert uit. Even tijd winnen om na te denken. Hubert ging door met het ‘opwarmen’ van zijn spieren onder de rustige blik van zijn reusachtige tegenstander.
  
  Eindelijk vond hij het genoeg, ging stevig op zijn blote voeten geplant voor hem staan en zei: -Vooruit dan!
  
  De vleesklomp begon zich langzaam te bewegen, en op die langzaamheid had Hubert gerekend. De armen, dik als boomstammen, openden zich tangvormig, gereed om zich om hun prooi te knellen.
  
  Op het allerlaatste moment voerde Hubert zijn aanval uit. Met zó’n snelheid dat de ander zelfs geen tijd had om te reageren. De zijkant van zijn hand, gestaald door vijftien jaar oefenen, trof het gezicht van de geweldenaar met ontzettende kracht in de holte van de kaak en stootte terug als technische K.O. Met een uit het lid geslagen onderkaak begon de soemo-tori te brullen als een verdoemde. Hij hief eerst zijn handen omhoog naar zijn gezicht, en trachtte Hubert toen dood te slaan door een vuistslag die een os geveld zou hebben. Maar de wrede pijn ontnam hem negentiende van zijn capaciteiten en Hubert had het voordeel dat hij leniger en sneller was. Hij ontweek de slag en zette het gevecht voort met het omdraaien van een arm, wat zijn tegenstander ter aarde bracht.
  
  Nu was er geen tijd meer te verliezen. Het gebrul van de kolos
  
  kon de buurt weieens alarmeren. Hubert sprong op hem en maakte een eind aan het gevecht met een laatste slag op zijn gezicht die hem bewusteloos maakte.
  
  Het was afgelopen. Hubert stond op, niet ontevreden over zich zelf. Hij verloor zelfs geen seconde met te bedenken wat zijn lot geweest zou zijn als hij die eerste slag gemist had. Het had geen millimeter moeten schelen …
  
  Nu moest hij eerst de omgeving verkennen om zich, indien mogelijk, een opinie te vormen over de lui die hem ontvoerd hadden. Hij schoof een wand opzij en stond in een ander vertrek, minstens acht matten groot, met schrijftafels en archiefkasten gemeubileerd. Aan een van de wanden hing het portret van de keizer, tussen twee kalenders, een Japanse en een Amerikaanse, de ene met fijnzinnige tekeningetjes versierd, de ander met agressieve blote meisjes.
  
  Hubert liep verder en trachtte enkele laden open te schuiven. Tevergeefs. Alles was zorgvuldig afgesloten. Hij schoof een tweede schot opzij en betrad de volgende kamer. Dezelfde afmetingen, echter maar éen schrijftafel, heel mooi, waarvan de gebeeldhouwde houten panelen, uitgevoerd in rood en goud, deden denken aan de onderbouw van zekere tempels in Nikko. Hij deed nog een stap voorwaarts en verstijfde toen, gespannen luisterend. Er naderde een auto, die snel dichterbij kwam… Hij dacht aan de grote baas, wiens komst door zijn ongelukkige bewaker was aangekondigd.
  
  De auto stopte vlak bij het huis. Portieren werden dichtgeslagen.
  
  Hubert aarzelde. De meest elementaire voorzichtigheid fluisterde hem in te vluchten zolang er nog tijd was. Maar aan de andere kant dreef zijn nieuwsgierigheid hem ertoe risico’s te nemen. Hij wilde absoluut weten wie in deze zaak aan de touwtjes trok…
  
  Hij was nog aan het overwegen, toen de opeenvolgende gebeurtenissen opnieuw het besluit voor hem namen. Er werd een soort gefluister hoorbaar, dat overging in gekerm, daarna in een hartverscheurende jammerklacht en toen in een demonisch gebrul… De soemo-tori was bij kennis gekomen. Hubert had geen tijd om na te denken over de solide lichaamsbouw die deze vroegtijdige opstanding mogelijk moest hebben gemaakt. De enorme bruut kwam als een gek aanhollen, in de kennelijke overtuiging dat een snelle en onverbiddelijke wraak die snijdende pijn zou kalmeren die hij niet kon verdragen. Met zijn uitpuilende ogen en zijn scheve kaak zag hij er werkelijk schrikwekkend en afschuwelijk uit.
  
  Hubert begreep dat zijn enige kans nu in de vlucht lag. De reusachtige worstelaar had zich éénmaal voor de gek laten houden, maar zou zeker geen tweede maal in de val lopen. Er zijn overal grenzen aan.
  
  Een zware fauteuil, snel door Hubert in de baan van de vleesklomp geschoven, gaf hem het nodig respijt. Tweehonderd kilo komt niet zo makkelijk tot stilstand en de soemo-tori kon de hindernis niet meer ontwijken. Hubert verloor zelfs geen seconde met te kijken hoe hij over de stoel heen viel, die zo plat als een pannekoek in elkaar werd geperst. Hij sprong met gebogen hoofd door een papieren wand, waar hij heelhuids doorheen kwam en belandde ten slotte in een perk hyacinten. Hij stond op, raakte verward in zijn dunne katoenen ochtendjas en rende regelrecht op een groepje bomen toe, dat op twintig meter afstand een verleidelijke schuilplaats bood.
  
  Er werd in het huis geschreeuwd. Er bestaat geen luidruchtiger mens dan een Japanner wanneer hij eenmaal uit zijn legendarische onverstoorbaarheid ontwaakt. Hubert had de noodzakelijkheid ingezien zo spoedig mogelijk enige afstand te scheppen tussen zijn kostbare persoon en deze ongastvrije omgeving. Hij had een auto gehoord. De chauffeur zou de sleutels weieens op
  
  het dashboard hebben kunnen laten zitten. Op particulier terrein zou dat normaal zijn …
  
  Hubert liep in schuin-rechtse richting, om met een wijde boog om het huis heen te komen. De nacht was tamelijk helder, wat zijn voor-en nadelen had. Hij ontdekte het chroom van een auto, daarna dat van een tweede wagen, en kon niet nalaten vrolijk binnensmonds te vloeken toen hij zijn eigen Buick herkende.
  
  Degene, die hem gebracht had, had hem in de eerste versnelling laten staan, waardoor hij zonder schakelen weg kon rijden. Binnen drie seconden zat Hubert achter het stuur. De motor startte terstond. Hij zette de remmen los en ging over op de derde versnelling: de wagen sprong letterlijk naar voren. Hij ontstak de stadslichten. Een brede zandweg kronkelde omlaag en voerde naar een prachtige typisch Japanse tuin. Hij zag een wit hek dat gesloten was, en vond dat hij geen tijd had om uit te stappen en het open te maken; dus gaf hij iets meer gas. De nietige belemmering vloog in stukken. Instinctmatig trok Hubert zijn hoofd tussen zijn schouders en draaide het stuur. De banden gierden. Al rijdend richtte de wagen zich weer op. Op de weg aangekomen, gaf Hubert vol gas. Hij zocht meteen naar herkenningspunten om later de plek te herkennen, waarheen hij terug wilde keren, maar dan behoorlijk gekleed.
  
  Hij had niet het minste idee van het stadsdeel waar hij zich nu bevond. Toen ze hem vanaf het hotel waarheen de lieflijke Tetsoeko hem had meegenomen in hun eigen wagen wegvoerden, hadden de drie kerels hem een kap over zijn hoofd gegooid. Hij had ze laten begaan, wel wetend dat hij neergeslagen zou worden als hij zich er tegen verzette…
  
  Al spoedig kwam hij bij een grote verkeersweg, en een groot bord maakte een eind aan zijn onzekerheid: Hoofdkwartier Commando Verenigde Naties en Commando verre Oosten, met
  
  daarbij een mooie pijl om de richting aan te geven. De woning van Eva Davidson was niet ver van het grote hoofdkwartier en hij kende de weg tussen die twee punten. Hij arriveerde er twintig minuten later, liet de Buick op straat staan en ging het grote gebouw binnen, de hemel biddend dat niemand hem in die merkwaardige kleding zou zien, in een te nauwe ochtendjas van gebloemd katoen, met niets, maar dan ook niets eronder…
  
  Alles was hij kwijt: zijn horloge, zijn portefeuille, zijn pas, alles. Maar dat vond hij helemaal niet erg, met een telefoontje aan Babcock kwam dat wel in orde.
  
  Hij ging de trap op, de lift maakte te veel lawaai naar zijn smaak. Hij had ijskoude voeten en zijn liefste wens was vóór alles een heel heet bad te nemen.
  
  Hij bereikte de deur van het appartement en drukte het knopje van de gangverlichting weer in. Verrassing. Maar een onaangename. De deur stond half open. Hij stond stokstijf stil, stomverbaasd. Hij hield er niet van deuren open te vinden. Uit ervaring wist hij dat hem dan aan de andere zijde steeds vervelende dingen wachtten.
  
  Nadenkend krabde hij op zijn hoofd, wat hem soms hielp. Daarop hoorde hij stemmen die naderbij kwamen; geruisloos sprong hij naar de trap om de verdieping erboven te bereiken. Ze spraken zacht en in het Japans, twee redenen waarom Hu-bert er niets van kon begrijpen. Hij waagde voorzichtig een oogje over de trapleuning heen, en… zag de drie kerels die hem opgewacht hadden toen hij zich gereed maakte om een weldoend Japans bad te nemen …
  
  Die knullen begonnen vervelend te worden. Hubert brandde van verlangen hun dit aan hun verstand te brengen. Maar hoe kun je ernstig praten als het minste tochtje je al in je blote billen zet? En dan, zij waren gewapend en met z’n drieën. Die handicap was wel wat te zwaar.
  
  Ze bleven maar staan fluisteren en Hubert vond dat het te lang duurde. Een ijskoude tocht kroop langs zijn blote benen omhoog en was op weg hem te laten niezen, waardoor hij zijn gehemelte voortdurend met zijn tong moest bewerken, wat op den duur vermoeiend werd …
  
  Eindelijk hadden ze een besluit genomen. Twee namen de lift die voor stond. De derde ging het appartement binnen en deed de deur op slot.
  
  Ze waren natuurlijk gekomen om de woning te doorzoeken. Maar waarom bleef er dan een achter? Om Eva te bewaken? Dat dacht Hubert een ogenblik, omdat hij niet wist dat ze ontvoerd was toen ze de Benibasja uitkwam. Even later meende hij dat die drie kerels misschien per telefoon gewaarschuwd waren dat de pseudo Mei Davidson ontsnapt was. Dan lieten ze misschien een van hen achter om hem te ontvangen als hij zich zou melden. Hij zou toch terug moeten komen om kleren te halen.
  
  Conclusie: op het effect van verrassing viel niet te rekenen en Hubert liep ernstig gevaar zich neus aan neus met een revolver te bevinden als hij zou aanbellen. Een sleutel had hij immers niet en hij zou dus moeten bellen.
  
  Plotseling schoot een idee door zijn vruchtbare geest. De lift was beneden zo juist tot stilstand gekomen. Als hij hem nu meteen weer naar boven liet komen, zou de Japanner die in de flat was achtergebleven denken dat zijn kameraden terugkwamen omdat ze wat vergeten hadden. Psychologisch gezien moest dat lukken.
  
  Hij ging de trap weer af tot de overloop en liet de lift omhoog komen. Het toestel kwam rammelend en schuddend terug, zijn voorbijkomst langs iedere etage met een harde tik aankondigend. Het ganglicht ging automatisch weer uit. Hubert vond het niet nodig het weer aan te steken. De duisternis kwam hem eigenlijk goed van pas.
  
  Het risico bestond intussen dat de list nét iets te goed zou werken en dat de man binnen uit eigen beweging de deur zou openen, in de vaste overtuiging dat zijn kameraden teruggekomen waren.
  
  De lift hield voor Hubert stil, na een flinke harde tik. Hubert trok de deur open en liet die weer krachtig dichtvallen. Pang! Daarna liep hij vlug de twee meter die hem van de belknop scheidden. Een hele serie bel-signalen, duidelijk en dicht op elkaar.
  
  Hij wachtte.
  
  Niets. De seconden verliepen, elk voor zich een kans op succes met zich meenemend. Angstig geworden - hij had er vast op gerekend dat alles op rolletjes zou lopen - belde Hubert opnieuw met alle zenuwachtigheid van een meneer die haast heeft en die niet vlug genoeg opengedaan wordt… Het geluid van een wc die doorgetrokken werd stelde hem gerust en maakte hem aan het lachen. Hij hoorde de Japanner mopperend aan komen hollen, en maakte zich gereed. De deur werd met een ruk opengetrokken …
  
  Hubert paste zijn geliefkoosde stoot toe: de slag tegen de zenuwknoop. Snel en goed geplaatst geeft die het grote voordeel dat de adem van de tegenstander onmiddellijk afgesneden wordt, waardoor deze genoodzaakt wordt zich dubbel te buigen, wat de aanvaller dan weer in staat stelt hem moeiteloos met een kniestoot in zijn volle gezicht op te vangen. Hubert gaf hem de kniestoot. Hij liep zelfs geen gevaar zijn broek te bevlekken met het bloed dat uit de verpletterde neus van de ander kwam spuiten, aangezien hij geen broek aan had. Volkomen overweldigd, lag de Japanner op zijn rug in de gang, handen en voeten omhoog. Hubert ging naar binnen, sloot de deur weer en schoof er de grendels voor. Hij bekeek zijn ongelukkige tegenstander, die vergeefs probeerde zijn tong op de vloer uit te spugen.
  
  Geen fraai schouwspel! Hij trok een vies gezicht en ging onverwijld naar de badkamer. In het medicijnkastje vond hij precies wat hij nodig had: hechtpleister. Daarna ging hij de vestibule weer in en begon de voeten en de handen van zijn slachtoffer met het kleefpleister samen te binden. Dit was bijzonder sterk en liet zich niet lostrekken.
  
  De ongelukkige Japanner had verschrikkelijk veel pijn; zijn ge-hik werd hoe langer hoe luidruchtiger. Daarom nam Hubert hem op zijn schouder en deponeerde hem in de grote hangkast in de slaapkamer. Hij sloot de deur ervan en vond dat het tijd werd naar Eva te gaan zoeken.
  
  In het appartement was alles overhoopgehaald, maar de jonge vrouw was er niet. Hij bedacht dat ze haar misschien ook ontvoerd hadden tussen de Benibasja en de flat. Maar daar kon hij nu eenmaal niets aan veranderen.
  
  Hij liet het bad met kokend heet water vollopen en dook erin onder, met zijn tanden op elkaar. Ofschoon het gebouw door een Amerikaanse firma was gebouwd, waren de badkuipen toch volgens Japans gebruik in de vloer ingebouwd, als kleine zwemvijvertjes. De wastafels zitten er ter hoogte van de knieën of in die buurt. Hubert had zich altijd afgevraagd of de zonen van de rijzende zon in hun geliefkoosde houding gingen zitten om zich te wassen. Hij zag geen andere oplossing voor dit mysterie.
  
  Hij bleef vijf minuten in het bad, niet langer, ten einde niets van het opwekkende effect van het hete water te verliezen en stapte toen weer op de tegelvloer. Hij poetste zijn tanden en dacht daarbij aan de borstel die hem zo vriendelijk was aangeboden door het kamermeisje in dat aardige hotelletje waar de begeerlijke Tetsoeko hem heen gebracht had, met verdachte bedoelingen. Terwijl hij gebogen stond om niet buiten het wasbakje te spugen, kreeg hij opeens een naar gevoel in zijn maag. Angst.
  
  En waarom voelde hij angst? Hij durfde het zich niet onmiddellijk te bekennen, maar hij was bang om Eva, bang dat haar iets werkelijk onaangenaams was overkomen. Zijn wangen waren ongeschoren en zwart door de groeiende baard, maar om vijf uur in de morgen scheert men zich niet zonder geldige reden. Hij kamde zijn haar met zijn vingers, wat voldoende was voor zijn korte, licht krullende haardos, en ging de kamer weer binnen.
  
  De logé was onrustig geworden. Hubert deed de hangkast weer open.
  
  Kalm blijven, zei hij. Ik kom zo bij je.
  
  Hij deed schoon ondergoed aan, koos een kreukvrij kostuum -wat een heel verstandige voorzorgsmaatregel genoemd mocht worden - bruin, en trok ten slotte zijn schoenen aan. De Japanner maakte het nu wat beter, maar had nog moeite met ademhalen. Hubert ging de whiskyfles en een glas in de zitkamer halen. Hij zette zijn gevangene overeind en liet hem wat alcohol slikken.
  
  Gaat het al wat beter?
  
  Praatziek was hij niet. Toch wist Hubert dat hij Engels sprak en verstond. Het was dezelfde vent die zo beminnelijk tegen hem gezegd had: ‘Als u verstandig bent, komt alles in orde.’ Of iets van dien aard … Ironisch zei hij het hem na:
  
  Als u verstandig bent, komt alles in orde.
  
  Vervolgens nam hij hem als een groot pak op en wierp hem op het bed waarvan de veren vrolijk kraakten. -Luister goed, hernam hij, allereerst wil ik weten waar mevrouw Davidson is. Ik heb erg veel haast en als je me niet dadelijk antwoord geeft, ben ik wel verplicht je opnieuw pijn te doen. Gesnapt?
  
  De Japanner bleef onverstoorbaar. Hubert vond dat hij op zijn zenuwen werkte. Als iedere goede judoka kende hij een aantal
  
  armgrepen die, gebaseerd op een perfecte kennis van de bouw der ledematen, onduldbare pijnen kunnen veroorzaken. Slaan of stompen komt er niet aan te pas. Geen onderdompeling in een badkuip, geen lucifershoutjes onder de nagels, en na afloop van de ‘zitting’ voelt de ‘patiënt’ niets meer en blijft er geen spoor achter.
  
  Hubert die in het geheel niet sadistisch was, had een afschuw van die methodes. Maar als hij Eva Davidson terug wilde vinden voordat haar iets overkomen was, kon hij hier niet met zijn armen over elkaar blijven zitten totdat deze knul hem eindelijk het adres zou willen geven, wat bovendien zeer onwaarschijnlijk was.
  
  Aangezien de houding van de Japanner geen enkele twijfel overliet, begon hij de linkerarm te bewerken, zonder de polsen los te maken. De gevangene klemde zijn tanden op elkaar en spande zijn spieren. Zijn gezicht werd met zweet overdekt. Maar er kwam geen enkel geluid uit zijn keel.
  
  Bravo, prees Hubert. Maar dit is alleen nog maar een beginnetje. Een klein ‘voorgerechtje’, daarna gaan we tot een steviger schotel over.
  
  Alle ‘voorgerechtjes’ werden geprobeerd, maar zonder succes. Hijzelf transpireerde bijna even hard als zijn slachtoffer. Nijdig door de weerstand die hem geboden werd en die hem kostbare tijd deed verliezen, richtte hij zich op en liep even heen en weer, trachtend de woede die in hem opkwam meester te worden. De zachte stem van de Japanner klonk hem opeens tot zijn verbazing in de oren:
  
  Is het nu afgelopen? Kan ik u dan de inlichting geven die u wenst te hebben.
  
  ‘Hij houdt me voor de gek!’ dacht Hubert, terwijl hij hem aankeek. Maar dat deed er ook niet toe, als hij maar wilde praten.
  
  Uw vrouw was in dat huis waar u zelf vastgehouden werd. U had haar misschien gevonden als u niet zo gauw weggegaan was.
  
  Hij scheen de waarheid te zeggen. Hij dacht misschien dat degene die hij aanzag voor Mei Davidson daar nooit terug zou durven komen.
  
  Hij vergiste zich in alle richtingen, in de lengte, in de breedte en dwars doormidden. Hubert stelde zich voor hoe Eva in gevecht was met die wraakzuchtige, reusachtige soemo-tori en hij voelde het zweet op zijn lichaam ijskoud worden.
  
  Ik ga er heen, kondigde hij aan. Jij blijft hier en wee je gebeente als je gelogen hebt.
  
  Hij verzegelde zijn mond met kleefpleister, zodat hij niet om hulp kon roepen als hij daar lust toe mocht krijgen. Hij was op het punt te vertrekken, toen hij er zich rekenschap van gaf dat hij vergeten had de zakken van zijn gevangene te doorzoeken. Hij was er stomverbaasd over. Dergelijke belangrijke dingen te vergeten, overkwam hem praktisch nooit. Hij was zeer zorgvuldig bij alles wat hij deed, want sedert heel lang had hij tot zijn schade ondervonden hoe een klein verzuim, op zich zelf heel onbetekenend, plotseling grote gevolgen kon hebben. Wat was er met hem aan de hand?
  
  Die zenuwachtigheid, die ongewone verstrooidheid … Het lieve gezichtje en de ontroerende blik van Eva Davidson kwamen hem voor de geest. Hij fronste zijn wenkbrauwen, nog weigerend de feiten te erkennen, maar er toch door geschokt.
  
  Het zou een goed ding zijn als ze dat kind maar in zee gesmeten hadden.
  
  Maar hij had die woorden nog niet uitgesproken of hij had er al spijt van; opnieuw werd hij door een koortsachtige haast aangegrepen.
  
  De zakken van de Japanner bevatten de sleutels van het appartement, enkele biljetten van 1000 yen, wat klein geld, een identiteitsbewijs met foto, maar in het Japans en een automatisch pistool van een weinig bekend merk, een Harrington en Ri-chardson Auto, kaliber 32.
  
  Het magazijn was vol, er zat éen kogel in de loop en de veiligheidspal was ingeschakeld. Hubert stak het wapen in zijn zak en nam ook de sleutels mee.
  
  Hij liet de gevangene op het bed liggen, ging de gang in en wilde het licht in de kamer uitdoen, maar vergiste zich in het knopje en knipte het licht in de gang uit. Daar hij in de richting van de voordeur keek, viel hem een lichtstreep die vanonder de deur kwam, in het oog. En, bijna dadelijk daarop, zag hij een schaduw zich zijdelings verplaatsen en vervolgens stil staan. Er was dus iemand op de overloop, aan de andere kant van de deur…
  
  
  
  
  
  7
  
  
  Hubert deed onverhoeds de deur open en vroeg:
  
  Wat wenst u?
  
  De bezoeker keek in de loop van de H en R die op hem gericht was, en stak zijn handen omhoog. Hubert, die hem al eens eerder in die houding gezien had, riep:
  
  Bent u het alweer!
  
  Het was meneer Kimiko Yamanaka, de heer wiens appartement precies boven dat van Eva lag en die zich samen met zijn eega aan drank te buiten ging. Hij was gekleed in een ochtendjas, een heel mooie ochtendjas, versierd met vuurspuwende draken. Hij boog zonder zijn handen te laten zakken en zei moeizaam:
  
  U … mij verontschuldigen …
  
  Hij zocht vruchteloos naar woorden om de zin af te maken en besloot zich verder maar tot de gebarentaal te bepalen. Die taal verstond hij erg goed en Hubert begreep hem volkomen. Meneer Kimiko Yamanaka en zijn echtgenote Yoko waren in de loop van de nacht gewekt door onverklaarbare geluiden die naar ze dachten uit de woning van mevrouw Davidson kwamen. Ten slotte had mevrouw Yamanaka haar eerzame echtgenoot een stomp tussen zijn ribben gegeven en hem verzocht naar beneden te gaan om aan de deur te luisteren en uit te vinden wat er aan de hand was. Hij vond het heel spijtig dat hij daarbij betrapt was, maar hij had het uit edele overwegingen gedaan.
  
  Om niet bij hem achter te blijven begon Hubert op zijn beurt een verhaal in gebarentaal af te steken. Hij verklaarde dat zijn
  
  vrouw in een slecht humeur geweest was, en dat Amerikaanse vrouwen niet zo goed gedresseerd zijn als Japanse (helaas) en dat ze de hele nacht gekibbeld hadden. Om er een eind aan te maken, en omdat het de plicht van de man was verstandiger en wijzer te zijn, had Mei Davidson besloten een wandelingetje te gaan maken - wijsvinger en middelvinger liepen over de rug van de andere hand - in de frisse ochtendlucht - diepe ademhaling en tevreden gezicht - wat hun allebei ten goede zou komen.
  
  Meneer Kimiko moest het wel begrepen hebben. Hij leek in ieder geval gerustgesteld. Hubert eindigde met hem duidelijk te maken dat hij onbevreesd zijn beminde Yoko weer op het echtelijk hoofdkussen kon gaan opzoeken, of op de dito dunne matras.
  
  Wat weer het sein was tot een lange reeks buigingen. Hubert ging naar buiten, sloot de deur af, liet de lift voorkomen en liep achteruit naar binnen, steeds maar buigend. Hij was al twee etages lager en had de heer Yamanaka al uit het oog verloren, toen hij nóg aan het buigen was … In het oosten begon de hemel al te kleuren. Hubert vond de Buick terug op de plaats waar hij hem had achtergelaten. De voorkant zag er treurig uit en dat had de liefhebbers waarschijnlijk afgeschrikt, want iedereen had ermee vandoor kunnen gaan omdat Hubert, bij gebrek aan de sleutels, niets had kunnen afsluiten.
  
  Hij startte zonder verder nog tijd te verliezen, hoe langer hoe ongeruster over Eva. Hij dacht dat hij de weg naar het landgoed vanwaar hij ontsnapt was wel terug zou kunnen vinden, maar hij was er niet zeker van …
  
  De dag brak aan, een vochtige, grijze dageraad, toen hij het witte hek herkende dat hij twee of drie uur eerder stuk gereden had. Hij parkeerde de auto honderd meter verder en liep terug.
  
  Het was een deftige woonwijk waar vermoedelijk rijke Japanners woonden. De weelderige huizen waren wijd uit elkaar gebouwd en lagen te midden van prachtige tuinen. Hubert aarzelde even voor de overblijfselen van het toegangshek, maar besloot dat het nu het ogenblik niet was om veel consideratie te betonen. De politie kon hij niet waarschuwen, want die zou al te veel vragen stellen en Babcock zou zeker alle hulp weigeren bij zo’n onderneming.
  
  Hij liep de zandweg op die in grote bochten omhoog kronkelde naar het grote, lage huis dat op het hoogste punt opgetrokken was. Hij voelde zich te zeer gespannen om welverdiende aandacht aan de tuin te schenken. Er waren stukken rots, dwergheesters in grillige vormen, vroege bloemen op mostapijten, kleine waterstroompjes waarover bruggetjes van poppen-afmetingen. Geen enkele rechte lijn, een ware verrukking voor het oog.
  
  Hubert voelde in zijn zak naar het kalmerende contact met de H en R en haalde de veiligheidspal over. De gebeurtenissen konden nu weieens snel op elkaar volgen, en hij moest klaar zijn om te schieten, zelfs door zijn zak heen, als het nodig zou zijn.
  
  Hij naderde. Niets bewoog zich. Alles scheen te slapen. Hij ging wat naar links en ontwaarde de grote scheur die ontstaan was door zijn acrobatische doortocht door de papieren wand. Geen auto. De gedachte kwam bij hem op dat ze het huis misschien verlaten hadden. Een schuilplaats van dat kaliber is niets meer waard als hij eenmaal ontdekt is. Ze waren misschien bang geweest dat de tegenpartij versterkt terug zou komen… Resoluut liep hij naar de ingang, de vinger aan de trekker van zijn wapen, op alles voorbereid. Maar er gebeurde niets. Zonder moeite kon hij naar binnen. Een Japans huis met zijn lichte muren van geperst stro of papier is altijd voor iedereen toegankelijk. Voor de kostbare dingen bouwt men de koera,
  
  een massief gebouw met zeer dikke muren, inbraakvrij en onbrandbaar, ten minste in principe, steeds aan de noordwestkant van het huis of ten-mon, poort des hemels, waar ook de put gegraven moet worden.
  
  Reeds overtuigd dat hij geen levende ziel zou vinden, hoopte Hubert tóch een of andere aanwijzing te vinden bij het doorzoeken van het meubilair en de archiefkasten. Maar een vluchtig onderzoek stelde hem diep teleur. Alles was verdwenen, met inbegrip van de deftige gebeeldhouwde schrijftafel die hij nauwelijks had kunnen bewonderen. In minder dan drie uur hadden die lui een verhuizing bewerkstelligd, die normaal tweemaal zoveel tijd gekost zou hebben en de beschikking over minstens twee grote vrachtwagens vereiste. Terneergeslagen deed Hubert nogmaals de ronde door de lege vertrekken. Hij ging weer naar buiten en liep naar de koera, die met zijn witgekalkte muren dichtbij stond. De deur, twintig centimeter dik, stond open. Er was zelfs geen oud stukje papier achtergebleven.
  
  Hubert begon zich nu moe te voelen en deze nieuwe mislukking droeg daar niet weinig toe bij. Hij was hier aangekomen, gesteund door het vooruitzicht van een hevige en beslissende actie en de tegenstander had de tactiek van de ‘verbrande aarde’ toegepast. Lusteloos ging hij weer naar de straat terug. Wat zou hij doen? Teruggaan naar het hotel waar Tetsoeko hem heen gelokt had? Ze zou daar al lang weer weg zijn, en de bedienden kon hij niet aan het praten krijgen, daar hij hun taal niet verstond. Het enige dat hij kon doen was terugkeren naar de flat en de gevangene opnieuw ondervragen. Maar veel illusies maakte Hubert zich niet. De Japanner was hardnekkig, dat had hij al bewezen. Hij zou niets loslaten, tenzij er een wonder gebeurde. Hij had hem alleen maar verteld waar Eva te vinden was om hem kwijt te raken. Hij had natuurlijk heel goed geweten dat het huis leeg zou zijn…
  
  Hubert zette zich weer achter het stuur en reed, op zijn Japans, als een wervelwind weg. Hij had een voorgevoel gekregen dat hij zijn gevangene niet terug zou zien.
  
  Hij reed als een krankzinnige, wat niemand vreemd vond, aangezien alle Japanse chauffeurs zich als zelfmoord-automobilisten gedragen. Maar het verkeer was al druk geworden. De trams waren vol passagiers en talloze vrachtwagens versperden de straten. Niettegenstaande al zijn haast en al zijn rijvaardigheid, deed hij twintig minuten over de afstand. Hij zette zijn wagen ergens neer en ging het flatgebouw binnen. Hij sprong in de lift die toevallig beneden stond. De deur van het appartement was nog steeds dicht. Koortsachtig opende hij de deur, ging naar binnen en wierp hem weer dicht. Hij holde naar de kamer…
  
  De Japanner lag er nog altijd, de rug naar de deur gekeerd. Hu-bert liep even om hem heen om hem in zijn gezicht te zien. Er was iets abnormaals.
  
  Toen zag hij het en verstijfde, zijn ademhaling stokte en hij dacht dat er een ijskoud nat laken op zijn rug viel: het gezicht van de Japanner was paars aangelopen, zijn ogen puilden uit; hij was dood. Gewurgd.
  
  Toen Hubert’s hersens weer begonnen te werken, was zijn eerste gedachte dat hij nu met een lijk opgescheept zat, en dat was een zeer onaangename situatie.
  
  Een innerlijke waarschuwing om voorzichtig te zijn bracht hem ertoe het appartement nauwkeurig te onderzoeken. Als het al volkomen zeker was dat de moordenaar tijdens zijn afwezigheid binnengekomen was, dan bewees tot nog toe niets dat hij ook weer weggegaan was.
  
  Hij vond niets en niemand. En de wanorde die de drie na hun huiszoeking hadden achtergelaten was zo groot dat nog wel tien andere clandestiene bezoekers binnen geweest hadden kunnen zijn zonder zichtbare sporen na te laten. Maar waarom hadden ze die arme vent vermoord in plaats van hem te bevrijden? Hadden ze er hem van verdacht dat hij doorgeslagen had en dingen verteld had die geheim moesten blijven? Ze hadden hem zelfs niet de gelegenheid gegeven wat te zeggen, want de kleefpleister waarmee Hubert zijn mond verzegeld had zat er nog altijd op.
  
  Een andere verklaring was, dat ze hem alleen maar hadden willen straffen voor zijn slordigheid. Hij had zich laten overvallen en ontwapenen in de gunstigst mogelijke omstandigheden en dat kon gelijk gesteld worden met verraad. In ieder geval: het lijk lag daar en niets is lastiger en veroorzaakt meer moeilijkheden dan een lijk.
  
  Dat wist Hubert al heel lang. Zijn hersens begonnen snel en praktisch te werken. De moordenaar of moordenaars, hadden in dit vertrek hun sinistere werk kunnen doen en het lichaam van hun slachtoffer hier achtergelaten omdat dit de eenvoudigste oplossing was. Om zo te zeggen, uit luiheid. Maar ze hadden ook heel goed de bedoeling kunnen hebben tevens iemand moeilijkheden te berokkenen, met name de normale bewoners van deze woning. In dat geval, als ze ook verder logisch gehandeld hadden, zou Hubert wel spoedig de politie zien verschijnen, door een anoniem telefoontje gewaarschuwd. Het allereerste wat hem dus te doen stond en wel heel vlug, was zich van dat lijk te ontdoen.
  
  Maar, zoals iedereen weet, een lijk laten verdwijnen is geen gemakkelijke opgave. Zoiets is groot, zwaar, laat zich moeilijk hanteren en begint al gauw onaangenaam te ruiken. Je kunt het niet in je fornuis verbranden, noch het in stukjes gesneden in de vuilnisafvoerkoker werpen, zonder je terstond ernstige moeilijkheden op de hals te halen. Het aan iemand anders overdragen? Niemand die het zou accepteren. Bagagedepots aan stations, vrachtgoederen-loodsen zijn methoden die algemeen bekend zijn en afgezaagd. Een zwavelzuur-bad staat niet iedereen ter beschikking. Het beste middel is nog het in een reeds bestaand graf te stoppen, bij voorkeur in een waar de familie niet meer naar omkijkt, en op voorwaarde natuurlijk dat de ‘wettelijke bewoner’ een normaal leven geleid heeft en een natuurlijke dood gestorven is, zodat opgraving en lijkschouwing uitgesloten en niet te verwachten zijn. Dat alles vereist een voorafgaand onderzoek en een zekere vrijheid van handelen. Hubert besloot het meest dringende te verrichten. Als het lijk eenmaal uit het appartement verwijderd was, zou het al veel minder gevaarlijk zijn, en de grote bagageruimte achter in de Buick kon, in afwachting van beter, als een aanvaardbare bergplaats dienen.
  
  Het enige onmiddellijk op te lossen probleem was de afstand tussen de flat en de auto. ‘s Nachts zou dat tamelijk makkelijk op te lossen zijn, maar om acht uur ‘s morgens, als heel veel mensen naar hun werk gaan, zou dat weieens een beetje penibel kunnen worden.
  
  Hubert ging op zoek naar een touw. Hij vond alleen wat bindtouw, bespottelijk dun, maar misschien wel sterk, als het maar dubbel of driedubbel gebruikt werd.
  
  Hij ging terug naar de kamer, legde het lijk op het vloerkleed en nam een deken van het bed om het erin te wikkelen. Hij moest ook rekening houden met de afmetingen van de bagageruimte en bovendien een pak maken dat er onschuldig uitzag en niet al te moeilijk te dragen was.
  
  Het kostte hem goed vijf minuten om zover te komen. Niemand die op het eerste gezicht zou kunnen zeggen wat er in dat vreemde pak zat. Maar de grote hoeveelheid bindtouw die gebruikt was zou misschien nog de aandacht kunnen trekken … Hubert haalde zijn schouders op. Het was ten slotte beter een kort ogenblik de nieuwsgierigheid van enkele voorbijgangers op te wekken dan dat het griezelige pak plotseling in de hal open-barstte, of misschien wel op het trottoir. Hij trachtte het pak op te tillen zonder het touw aan te raken. Makkelijk was het niet. Als hij het in de lengte had kunnen verpakken was de zaak makkelijker geweest, maar dan had het niet in de bagageruimte gekund…
  
  Hij droeg het pak voor zich uit de gang in en deed voorzichtig de deur open. Niemand. Hij liet de lift omhoogkomen, legde het pak op de overloop neer, en sloot de deur. Het geval in de nauwe lift te krijgen, was geen gemakkelijke opgaaf. Hubert begon te transpireren. Zijn benen knikten en zijn zenuwen stonden gespannen als snaren. Eindelijk lukte het de lift te sluiten en hij drukte op de knop. De afdaling leek eindeloos. Al die nachtelijke vermoeienissen tastten zijn gewone zelfbeheersing aan. Hij kreeg de indruk dat er honderd paar ogen op hem gevestigd waren en dat in de hal beneden die honderd mensen al wisten wat hij aan het vervoeren was.
  
  In de hal stonden echter geen honderd mensen, maar slechts éen. Toen de deur openging, stond Hubert oog in oog met meneer Kimiko Yamanaka.
  
  De Japanner droeg een zak levensmiddelen en had klaarblijkelijk een paar boodschappen gedaan. Hij glimlachte, boog, waarbij hij zijn halfkale schedel toonde, en zag het enorme pak dat Hubert met zijn voet uit de lift probeerde te schuiven, zette zijn eigen zak neer en haastte zich te helpen. Verrast schreeuwde Hubert nog: - Niet aan het touw optillen, sufferd!
  
  Maar de Japanner snapte hem niet en Hubert, gehinderd door het pak dat tussen hen in lag, kon hem niet wegduwen. Meneer Yamanaka trok ijverig, in de wolken dat hij een dienst kon bewijzen. Het touw zou vast en zeker afknappen, en dan… ‘Ik zal hem neerslaan,’ dacht Hubert ‘en dan zal ik achteraf wel mijn verontschuldigingen aanbieden!’ Hij sprong op hem af,
  
  maar op dat moment kwam een vrouw de hal binnen die ook boodschappen gedaan had. Ze droeg een gazen maskertje waarmee veel Japanners hun mond en neus bedekken zodra de atmosfeer wat vochtig wordt in het koude seizoen, wat niet belet dat ze evengoed verkouden worden en griep oplopen als ieder ander.
  
  Meneer Yamanaka draaide zijn hoofd om op het geluid van de dichtslaande deur. Hij kende de vrouw en Hubert zag tot zijn opluchting dat hij het pak losliet om de vrouw te begroeten. Dat kon wel een tijdje in beslag nemen. Hubert profiteerde van de gelegenheid door het pak stiekem over de tegelvloer in de richting van de uitgang te schuiven. Meneer Yamanaka en de vrouw stonden met gloed te converseren. De stem van de vrouw werd gedempt en vervormd door het gaas dat ze voor haar mond had. Ze keken naar het pak en Hubert begreep dat ze het daarover hadden.
  
  Hij deed de deur open. Meneer Yamanaka schoot opnieuw toe. De vrouw liep achteruit naar de lift. Meneer Yamanaka liep in de tegenovergestelde richting, ook achteruit. - Pas op! riep Hubert.
  
  Te laat. De kuiten van de Japanner hadden het pak geraakt. Hij verloor zijn evenwicht en viel er bovenop. Vanuit de lift klonk de schaterlach van de vrouw - een echt-Japanse reactie - en meneer Yamanaka lachte mee. Hij lachte zo hartelijk dat hij vergat op te staan.
  
  Hubert werd woedend en het scheelde maar weinig of hij had deze hinderlijke man inderdaad neergeslagen. Meneer Yamanaka bracht er ongeweten het leven af door zijn hoofd om te draaien teneinde Hubert aan te zien om hem getuige te maken van het bespottelijke van de situatie. Het lukte Hubert zich te beheersen, en zelfs met de anderen mee te lachen. Nooit in zijn leven had zijn lach zo vals geklonken.
  
  Eindelijk ging de lift omhoog. De Japanner stond op. Maar
  
  daarmee was Hubert nog niet van hem af. Die brave onderdaan van de rijzende zon had zich absoluut in zijn hoofd gezet hem te helpen …
  
  - Niet bij het touw, herhaalde Hubert, trachtend hem dit door gebaren duidelijk te maken.
  
  Ze tilden het pak op, ieder aan een kant. Maar meneer Yamanaka was niet erg sterk en het gewicht trok hem bijna omver. Hij klemde zijn tanden op elkaar, maar wilde niet loslaten. Ze waren nu op het trottoir aangeland. De Buick stond vijftig meter verder. De afstand scheen Hubert oneindig. Een ware nachtmerrie. Eindelijk waren ze er, zonder verdere ongelukken. Pas.tóen kwam Hubert tot de ontdekking dat hij de bagageruimte zonder sleutel niet open kon krijgen. Verschrikkelijk! Hubert raakte zó van streek dat hij niet meer in staat was na te denken. De Japanner keek hem met bescheiden verwondering aan. Voorbijgangers keken nieuwsgierig naar hem, vanwege het reusachtige pak dat zo raar met touw omwonden was. Hubert haalde diep adem en opende het portier. Er zat niets anders op.
  
  Hij sloeg de leuning van de voorste zitbank neer en stapte achteruit in. Een teken aan meneer Yamanaka en deze spande al zijn spieren om het pak op te tillen. Hubert kon nog net een punt van de deken grijpen. De Japanner liet alles glippen en greep wanhopig naar het touw. En het touw knapte af. Met uiterste inspanning trok Hubert alles op de bank. Het zweet stroomde over zijn gezicht. Hij richtte zijn hoofd op en keek in het strakke gezicht van meneer Yamanaka en zag de uitdrukking van afgrijzen die in diens ogen verschenen was. Geschokt volgde hij de richting van die blik en zag de vingers van twee samengebonden handen die onder een punt van de deken uitstaken.
  
  
  
  
  
  8
  
  
  James Kennedy keek Hubert aan die juist zijn bureau binnengekomen was, en beet hem, zeer ironisch, toe:
  
  Nou? Kampioen … Je ziet er verduiveld slecht uit, neem me niet kwalijk dat ik het zeg.
  
  Hubert had zich zelf enige ogenblikken tevoren in de spiegel bekeken: bleek, ontstelde gelaatstrekken, kringen onder de ogen, ongeschoren wangen.
  
  Loop naar de hel, antwoordde hij. Jij bent maar een onderkruipsel van een klein kantoormannetje dat nergens iets van begrijpt. Jij zou niet in staat zijn ook maar een tiende te doen van wat ik achter de rug heb, en dan zou je het voor die tijd al lang afgelegd hebben.
  
  Hij kalmeerde wat, liet zich in een fauteuil vallen en ging verder:
  
  -Nu we het toch over doodgaan hebben, ik heb een lijk in mijn wagen. Hij staat beneden. Ik reken op jou om het te laten verdwijnen. Ik heb voor vandaag genoeg gedaan. Ik heb er tabak van. Nou is het jouw beurt.
  
  Hij blies. James Kennedy had zijn wenkbrauwen gefronst.
  
  Als dat een grap moet betekenen… Hubert barstte los.
  
  Het is geen grap. Als je nog nooit een lijk hebt gezien, dan is het nu of nooit.
  
  Kennedy klikte met zijn tong tegen zijn verhemelte en stak bezwerend een hand op.
  
  Kalm nou, laten we ons niet opwinden. Hubert nijdaste agressief:
  
  -Ik krijg wat van die maniertjes van jou om iemand voor de gek te houden. Probeer dat nou maar bij anderen, maar niet bij mij. Ik verdraag het niet!
  
  Ik heb er werkelijk spijt van als ik onaangenaam ben geweest, hernam Kennedy die werkelijk in zijn wiek geschoten leek. Laten we het nou maar weer goed maken en leg me die geschiedenis met dat lijk eens uit. Wat is er nou eigenlijk aan de hand?
  
  Hubert haalde zijn schouders op.
  
  Ik weet het zelf niet. Het is een Japanner. Laat hem in ‘s hemelsnaam verdwijnen voor hij begint te stinken.
  
  Heb jij hem gemold?
  
  Nee.
  
  Kennedy zuchtte.
  
  Goed dan. Laten we het dan vlug uitpraten.
  
  Het merk en het nummer van je wagen? Hubert gaf de nodige inlichtingen. -Waar staat-ie?
  
  Hubert legde het uit. Kennedy stond op.
  
  Ik zal het in orde maken, kondigde hij aan.
  
  Hoe laat komt Babcock?
  
  Die komt niet voor tien uur.
  
  Ik moet absoluut wat slapen. Weet je niet een rustig hoekje? -Kom maar mee. Er staat een veldbed in het hokje van de nachtwaker.
  
  Het was even over elven toen een kantoorbediende hem wakker kwam maken en hem vertelde dat de baas gekomen was. Hubert stond op, hield zijn hoofd onder de koude kraan, kamde zijn haar met zijn vingers en voelde zich betrekkelijk goed. Hij had iets meer dan twee uur geslapen.
  
  Babcock was alleen in zijn kamer. Hubert vond dat hij meer dan ooit op een dikke, grote beer leek.
  
  Hallo! Hoe is het ermee?
  
  Babcock keek hem een ogenblik aan alvorens te antwoorden.
  
  Die vraag moest ik jou eigenlijk stellen.
  
  Ik heb een honger als een paard, berichtte Hubert.
  
  Wat wil je dan?
  
  Een flinke biefstuk, half rauw, met sla en koffie. -Oké!
  
  Babcock gaf de order telefonisch door, legde de telefoon weer op de haak en kondigde aan:
  
  Binnen vijf minuten heb je het. En vertel me nu eens wat er allemaal gebeurd is … Ik dacht dat je niet boven water zou komen voordat alles geregeld was?
  
  -Ik heb hulp nodig, ik kan het alleen niet af. Het zou nog gaan als we niet in een vijandig land waren … maar hier ben ik genoodzaakt voorzichtig te werk te gaan.
  
  We willen inderdaad geen moeilijkheden met de Japanse autoriteiten, bevestigde Babcock.
  
  Dat bedoel ik.
  
  Hij vertelde alles, vanaf het begin. Babcock luisterde zonder hem in de rede te vallen, slechts nu en dan een korte notitie makend. Eindelijk besloot Hubert:
  
  Het is me alles volkomen duister. Ergens moet er iets zijn dat ik niet begrepen heb … Een belangrijk iets dat me niet opgevallen is.
  
  Een heel, héél klein beetje ironisch onderstelde Babcock: -Misschien had je het te druk met Eva Davidson aan te kijken?
  
  Hubert antwoordde niet en bleef uiterlijk onverstoorbaar, maar in zijn binnenste fluisterde een stemmetje: ‘Raak!’ De glimlach van Babcock werd breder:
  
  Ik zal je niet langer in het ongewisse laten. De speciale Japanse diensten hebben ons zoëven over de arrestatie van Eva Davidson ingelicht.
  
  Hoogst verbaasd viel Hubert hem in de rede:
  
  -Bedoel je dat ze op het ogenblik door de officiële diensten
  
  vastgehouden wordt?
  
  Ja, kerel. Door dezelfde die jou vannacht gearresteerd hebben en aan wie je ontsnapt bent.
  
  Lieve hemel! viel Hubert uit. Maar dan… die vent die ik bij haar thuis gewurgd gevonden heb?
  
  Babcock haalde zwaar adem en haalde zijn vingers over zijn glad achterover gekamde haar.
  
  Heel waarschijnlijk is het een van hun eigen agenten.
  
  Ik begrijp er niets meer van, bekende Hubert, die de gebeurtenissen niet meer kon verwerken.
  
  De Japanners beweren een anonieme inlichting te hebben ontvangen over Eva Davidson. Ze hebben haar gangen nagegaan en haar houding kwam hun voldoende verdacht voor om een arrestatie te motiveren. Ze wisten niet, zeiden ze, dat ze bij ons werkte. En aangezien jouw gedragingen eveneens hun aandacht hadden getrokken, hebben ze jou ook opgepikt. Ik heb hun om een uitvoerig rapport gevraagd. Ze hebben beloofd het spoedig te sturen. Hopelijk duurt het dus geen twee maanden …
  
  Laten ze haar los?
  
  Zeker. Ik heb hun verteld dat jullie allebei achter een belangrijke zaak aan zaten. Ze hebben hun verontschuldigingen aangeboden. Eva Davidson wordt in vrijheid gesteld en jouw kleren en persoonlijke eigendommen worden je teruggegeven. Hubert stelde voor:
  
  Ik kan haar gaan afhalen, dan neem ik tegelijk m’n dingen mee. En verder zou ik wel een beetje met die lui willen praten…
  
  Ik denk dat ze al op vrije voeten is. Je vindt haar wel in haar flat.
  
  Hubert verbleekte.
  
  In haar flat? Maar, dat moet verhinderd worden dat ze daarin terugkeert. Die Japanner, die Kimiko Yamanaka… heeft natuurlijk de politie gewaarschuwd. Als je gezien had hoe die ervan door ging toen de handen van het lijk uit het pak staken … Het leek wel of de duivel hem achterna zat. Babcock begreep het onmiddellijk. Hij nam de telefoon op en vroeg de telefoniste om een nummer.Ik hoop dat het niet te laat is, bromde hij. Maar wat je voorstel om zelf met onze Japanse collega’s te gaan praten betreft, dat vind ik uitstekend. Want naar mijn mening zitten ze achter dezelfde zaak aan als wij, en daarom hebben jullie wegen zich gekruist. Als je hen zover kunt krijgen dat onze diensten samenwerken, in plaats van ieder voor zich…
  
  Dan had ik een beetje meer armslag.
  
  Er werd op de deur geklopt. Het was het uitgebreide ontbijt waarom Hubert gevraagd had. Hij ging aan een hoek van het bureau zitten en begon te eten. Babcock streek over zijn haar.
  
  Ik geloof dat het het beste is als je openhartig met ze praat en zelfs de geschiedenis van die vent die je gewurgd op het bed van Eva hebt gevonden niet weglaat.
  
  Hubert trok een lelijk gezicht en antwoordde met volle mond:
  
  Dan zullen ze het lijk opvragen.
  
  Daar zitten we nog altijd mee. We konden het op klaarlichte dag niet laten verdwijnen; dat was te gevaarlijk. Hij ligt tot vanavond in een koele kamer.
  
  De telefoon rinkelde. Babcock nam op, sprak enkele ogenblikken in het Japans, hoorde het antwoord aan en fronste zijn wenkbrauwen, terwijl zijn gezicht meer en meer betrok. Hij legde de telefoon weer op de haak en keek Hubert aan. -Ze hebben haar een uur geleden losgelaten. Ze moet al in haar flat zijn …
  
  Hubert vloekte tussen zijn tanden en schoof zijn bord weg; zijn eetlust was verdwenen.
  
  Bel dan vlug haar flat op, vroeg hij.
  
  Hij gaf het nummer op dat Babcock draaide. -Als de politie zich ermee gaat bemoeien, wordt het catastrofaal, mompelde hij, als voor zich zelf bedoeld. Hubert twijfelde daar ook niet aan. De bezettingstijd was voorbij en de Japanners eisten hoe langer hoe meer hun soevereine rechten weer op, overigens zeer terecht. Amerikaanse misdadigers hadden zich nu weer voor Japanse rechtbanken te verantwoorden. En Hubert voelde er niets voor, terecht te staan voor een misdaad die hij niet bedreven had, zelfs niet in gezelschap van de betoverende Eva Davidson.
  
  Toen het gesprek doorkwam, greep Hubert het meeluisterapparaat en hoorde de prettige stem van de jonge vrouw, wat zijn hart verwarmde.
  
  -Geef mij de telefoon maar, vroeg hij en nam de hoorn van Babcock over, terwijl hij hem de tweede telefoon gaf. Hallo, Eva…
  
  -O, goedemorgen. Hoe maak je het? Heb je hier alles overhoopgehaald? Zeker om naar mij te zoeken? H’ij had helemaal geen zin in grapjes.
  
  Luister goed, Eva. Wat nu volgt is héél belangrijk. Ben je alleen?
  
  Even stilte. Ze leek bang geworden.
  
  Ja, ik ben alleen.
  
  Dan moet je de flat onmiddellijk verlaten. Vraag me op het ogenblik niet om uitleg. Neem een taxi en ga ervan door. We zien elkaar over een half uur in de bar van hotel Imperial. Heb je me begrepen?
  
  Ja, ik heb je begrepen, maar …
  
  Doe wat ik je zeg. Je vrijheid staat op het spel.
  
  Opnieuw? Goed … Ik zal doen wat je zegt.
  
  En snel, Eva. Je hebt geen tijd te verliezen. -Tot straks.
  
  Ze had opgehangen.
  
  -Verdorie! zei Hubert, terwijl hij de telefoon weer neerlegde. Ze heeft geluk als ze hieruit komt. Babcock scheen besluiteloos.
  
  -Het zou best kunnen zijn dat die Yamanaka niets gedaan heeft. Zal ik iemand sturen om onopvallend het terrein te verkennen?
  
  Heel graag. Maar ik maak je erop attent dat je vergeten hebt een afspraak voor mij met die Japanners te maken.
  
  Je hebt gelijk. Neem me niet kwalijk. Ik ga ze weer opbellen …
  
  Wat hij deed. Hubert vervolgde:
  
  En ik zou ook graag willen dat je een onderzoek liet instellen naar dat etablissement waar die goedgeklede Japanner me de eerste avond naar toe leidde.
  
  Babcock maakte een notitie.
  
  Komt voor elkaar. Hallo …
  
  Toen het nummer doorkwam, begon hij in het Japans te spreken. Hubert kende zelf een aantal talen waarin hij zich vloeiend kon uitdrukken: Amerikaans natuurlijk, Engels, Frans, Duits, Italiaans en Spaans. Verder tamelijk goed Arabisch en Russisch. Maar van Chinees en Japans wist hij om zo te zeggen niets. Van het Japans kende hij slechts een paar uitdrukkingen als Ari ‘gatoh gozaima’ soe, dank u wel en Hon’ toni soh desoe-neh, ja inderdaad. En dan nog een stuk of zes woorden die verband hielden met ‘galante’ conversatie, maar die natuurlijk slechts in weinig gevallen gebruikt konden worden.
  
  Babcock legde de telefoon weer neer en zei: -Ze verwachten je vanmiddag om vijf uur. Je moet vragen naar kolonel Kawaisji. Die spreekt heel goed Engels en zelfs het plat-Amerikaans heeft geen geheimen voor hem. Ik zal je een brief voor hem meegeven.
  
  Hubert was weer gaan eten en de biefstuk verdween snel. Hij
  
  nam een paar slokken van de typisch Amerikaanse koffie, dat wil zeggen zonder enige geur, veegde zijn mond met een papieren servetje af en antwoordde:
  
  Uitstekend. Dan kom ik om vier uur weer even langs.
  
  Wat ik zeggen wil, hernam Babcock, we dachten er goed aan te doen je wagen maar naar de garage te sturen. Hij was nogal toegetakeld en dat zou de aandacht op je hebben kunnen vestigen. Ik zal proberen een andere voor je te vinden, tegen vier uur…
  
  Maar zeg, onderbrak Hubert hem terwijl hij opstond, ik heb geen rooie cent meer.
  
  Daar zullen we wel wat aan doen. In ieder geval heeft Eva Davidson je portefeuille wel…
  
  Nou, dat is niet zeker.
  
  Het was half een toen hij weer buiten stond, eindelijk geschoren. Eva zou al een tijdje op hem gewacht hebben. Hij riep een taxi aan, die onmiddellijk toeschoot en met gierende banden tot stilstand kwam. Het was een Renault 4. Hubert vouwde zich erin op en ging dwars zitten om zijn benen een beetje te kunnen strekken.
  
  Hotel Imperial, gaf hij op.
  
  De Japanse chauffeur draaide zich om, zijn vollemaansgezicht éen vraagteken.
  
  Hotel Imperial, herhaalde Hubert in een iets andere tongval. Weer geen succes. Hij gaf het op en zei nu:
  
  Teikokoe!
  
  Het ronde gezicht van de Japanner klaarde op.
  
  Oké! antwoordde hij.
  
  Dat was waarschijnlijk het enige Amerikaanse woord dat hij kende. Hubert klemde zich vast. De kleine wagen schoot als een pijl uit een boog weg. Wonderbaarlijk genoeg belandden ze heelhuids in de verkeersstroom.
  
  De zon stond wat bleek aan de hemel die bijna wit was. De nevel trok op, maar veel voorbijgangers hielden hun gazen maskers nog voor hun gezicht, waardoor ze op grote buldoggen leken. Er was weinig wind en de lange reclamewimpels wapperden boven de daken, aan grote rode en gele luchtballonnen. Hubert had zich eens de betekenis van enkele van die wimpels laten uitleggen: reclame voor kranten of chemische produkten. Van tijd tot tijd liet de wegen-veiligheidsdienst een ballon op waaraan een ellenlange wimpel waarop bij voorbeeld: ‘Wees voorzichtig, automobilisten! Sinds vanmorgen zes uur al 15 doden en 40 gewonden in Tokio door verkeersongelukken. Rijd voorzichtig.’ Wat tot gevolg had dat de chauffeurs én de voetgangers zich er vrolijk over maakten, want niets vermaakt een Japanner meer dan een bijzonder bloedig drama. Een kwestie van etiquette overigens. Om zijn medemensen niet te bedroeven, kondigt men de dood van zijn kinderen of van zijn vrouw aan als iets werkelijk prettigs; wat in het Westen slechts gewoonte is bij de dood van schoonmoeders, en dan wordt het nog lang niet altijd gedaan.
  
  Hij zette zich dus schrap in het wagentje. Om twee seconden te winnen reed de chauffeur op een kruispunt ijskoud door de rode lichten heen, niettegenstaande de losgelaten massa wagens die uit de andere richting kwam aanstormen, door de groene lichten heen. Ze ontsnapten ternauwernood. De Renault slipte even na een laatste, té hardhandige ruk aan het stuur, maar bleef op zijn vier wielen. Hubert, die bleek geworden was, bekeek in de spiegel het gezicht van zijn chauffeur: deze had machtig veel pret.
  
  Een minuut later werden ze bijna gekraakt tussen twee tramwagens. Een politieagent floot, maar de chauffeur deed net of hij niets hoorde.
  
  Hubert slaakte een diepe zucht van verlichting toen de kleine wagen, na een laatste acrobatische draai, de binnenplaats van
  
  hotel Imperial opreed. Hij betaalde het bedrag dat de meter aangaf en stapte uit, met het stellige voornemen nooit meer in een Japanse taxi te stappen. Werkelijk té gevaarlijk! Hotel Imperial is hét hotel van Tokio. Het is van bruin steen opgetrokken, volgens het ontwerp van een Amerikaanse architect die beslist van de Azteken moest afstammen; het is een afschuwelijk gebouw, gedrongen, maar solide en bestand tegen de ontzettende aardbevingen.
  
  Hubert ging de ruime hal binnen, zoals gewoonlijk vol mensen die alle talen van de schepping spraken, liep voorbij de receptie en ging de trap af naar het souterrain. De bar was meteen rechts. Hij wilde er juist binnengaan toen hij Eva zag die uit de winkelgalerij kwam. Ze waren op dat ogenblik de enige mensen in dit deel van de gang. Ze droeg een bruin mantelpak van Engelse stof, maar hij keek alleen naar haar ogen, haar heldere, grote ogen die …
  
  Ze vloog op hem toe en hij ving haar op.
  
  O Mei… ik ben zó bang geweest!
  
  Hij streek haar liefkozend over haar haar.
  
  Maar nu is het voorbij, schat…
  
  Zullen we wat drinken? stelde hij voor.
  
  Ja, ik heb erge dorst, antwoordde ze.
  
  De man liep hen voorbij, zonder hen aan te zien. Het was een Japanner, gekleed in een streepjesbroek en een zwart jasje, wat het uniform van een bepaalde elite scheen te zijn. Hubert nam de arm van de jonge vrouw en voerde haar naar de bar.
  
  Een stuk of zes gasten zaten geboeid naar de televisie te kijken. Hubert zocht een afgelegen hoekje op. Ze gingen op de vrij ongemakkelijke plastic stoelen zitten. Een kelner kwam de bestelling opnemen. Ze bestelden twee whiskysoda’s. Eva deed haar tas open, een heel mooie tas van krokodilleleer, erg ruim, en liet Hubert de inhoud zien.
  
  Je portefeuille en de rest. Wil je het nu hebben?
  
  Natuurlijk.
  
  Hij vulde zijn zakken, deed zijn horloge weer om en bedankte de kelner die de bestelling bracht. Ze klonken, elkaar diep in de ogen ziend, zonder een woord te zeggen. Hubert greep onder de tafel Eva’s hand en zei:
  
  En nu, vertel me alles, kindje, ik luister.
  
  Ik wil eerst weten waarom ik zo snel mijn flat moest verlaten. Hij legde het vlug uit. Ze scheen erdoor opgelucht.
  
  -O, was het daarom! Ik kwam, toen ik thuiskwam, meneer Yamanaka tegen die me meenam naar een rustig hoekje om me te vertellen dat hij mijn vriend was, dat hij heel veel achting voor me had, dat hij zich niet wilde bemoeien met wat er bij de buren voorviel, dat men nooit kon weten wat de reden kon zijn waarom mensen bepaalde dingen deden, en dat, wat mijn man ook gedaan mocht hebben, hij tóch mijn man bleef en dat hij zijn mond wel zou houden.
  
  Hubert was stomverbaasd, maar dit verhaal klopte heel goed
  
  met de persoon van de Japanner.
  
  -Werkelijk?
  
  Precies zoals ik het je vertel. Ik wist natuurlijk niet waar hij het over had en moet dus wel een idioot gezicht gezet hebben. Hij dacht natuurlijk dat ik hem niet vertrouwde en leek beledigd …
  
  Ze knipte met de vingers van haar vrije hand en zei nog:
  
  We moeten dit wel rechtzetten. Maar hoe … Hubert, die overal wel wat op wist, stelde voor:
  
  Luister… Ik heb ergens in een winkel in Tokio grote poppen gezien die je op kunt blazen… Als je hem nu eens iets van dien aard op zijn mouw speldde … Dat het een met zand gevulde pop was, die moest dienen voor een grap die ik met een vriend wilde uithalen. Snap je het?
  
  Volkomen. Japanners houden van grappen en trucs.
  
  Hij heeft niet goed kunnen zien wat er uit het pak stak, want hij is er onmiddellijk vandoor gegaan, alsof de duivel hem op z’n hielen zat.
  
  Dat is te begrijpen. Ik ga hem nu opbellen, dan weten we hoe of wat…
  
  Eva stond op, evenals Hubert.
  
  Ik ga met je mee.
  
  Ach, dat is de moeite niet. En je kunt toch niets van het gesprek begrijpen…
  
  Uit de klank van zijn stem kan ik wel opmaken of hij het verhaal gelooft of niet.
  
  Tegen de kelner, die zijn aandacht nu van de televisie op zijn klanten had overgebracht, zei hij:
  
  We komen dadelijk terug.
  
  Ze gingen de bar uit en de trap op naar de grote hal. Hubert kreeg een telefoonpenning van de garderobejuffrouw en gaf hem aan Eva. Ze gingen de cabine binnen, de jonge vrouw perste zich voorin en Hubert bleef tegen de deur staan. Meneer Kimiko Yamanaka was thuis, wat bewees dat hij niet al zijn tijd doorbracht met zich te vergissen in etages, of langs de trappen of door de hal van het gebouw te dwalen. Eva stak van wal voor een lange verklaring, onderbroken door kleine lachjes die weldra hun weerklank vonden aan het andere eind van de draad. Ten slotte was er alleen nog maar het onbedaarlijke gelach van de Japanner. Hubert vond dat die man werkelijk erg goedgelovig en naïef was, maar dat er zo miljoenen zijn die de maan voor een Edammer kaas aanzien … Ze gingen naar de bar terug, volkomen gerustgesteld.
  
  Ben je nu tevreden? vroeg Eva. We kunnen nu naar huis gaan zonder dat we bang hoeven te zijn.
  
  Je deed het schitterend, kind. Werkelijk schitterend.
  
  Bij zich zelf dacht hij: Eva Davidson is een eerste klas toneelspeelster en haar charme vergrootte haar overtuigingskracht
  
  nog, waarvan ze zo knap gebruik maakte. Als ze een goede school had afgelopen, had ze een bijzonder goede geheim agente kunnen worden.
  
  Ze gingen terug naar hun plaatsen. De televisie eiste nog aller aandacht op, zodat ze op hun gemak met elkaar konden praten. Eindelijk kon ze hem dus de avonturen vertellen die ze sinds de vorige dag beleefd had.
  
  Drie mannen, Japanners, hadden haar bij de uitgang van de Be-nibcisja in haar eigen auto ontvoerd. Ze hadden haar een kap over haar hoofd getrokken om te beletten dat ze zou zien waar ze heen gebracht werd. Ze waren aangekomen op een mooi landgoed en ze hadden haar de kap afgenomen voordat ze moest uitstappen. Ze waren een groot Japans huis binnengegaan waarvan de meeste kamers als kantoorlokalen in gebruik schenen te zijn.
  
  In een van die kamers hadden ze haar ondervraagd. Ze waren ervan overtuigd dat ze zich met spionage bezighield, en wilden weten voor wie. Ze had geweigerd te antwoorden. Ze hadden haar niet mishandeld, maar op een gegeven moment hadden ze om haar bang te maken een monsterachtig wezen laten komen dat waarschijnlijk een gewezen soemo-tori was. Daarna werd er door een telefoon oproep een eind aan gemaakt. Ze waren hals over kop weggegaan en de soemo-tori had haar naar buiten gebracht en opgesloten in de koera, waar ze een gewatteerde matras tot haar beschikking had gekregen.
  
  - Bij het aanbreken van de dag zijn ze me komen halen. Een grote vrachtwagen, beladen met allerlei materiaal, reed juist weg. Mijn wagen stond er niet meer. Voordat ze weggingen zeiden ze me nog dat ze officiële agenten waren van de Japanse geheime dienst en lieten ze me hun identiteitskaarten van inlichtingsofficier zien.
  
  Ze dronk haar glas leeg. Hubert knipte met zijn vingers om de aandacht van de kelner te trekken en beduidde hem dezelfde
  
  consumpties nog eens te brengen. Eva streek liefkozend over zijn hand,
  
  Ik ben zó bang om jou geweest, fluisterde ze.
  
  Ze wachtten tot de kelner de nieuwe bestelling gebracht had.
  
  En waar ben je daarna heen gebracht? vroeg Hubert.
  
  Naar een groot gebouw in het centrum van de stad. Goed ingerichte kantoorlokalen, officieren in uniform… Ze hebben me weer ondervraagd. Aangezien ik nu wist wie ze waren, had ik er geen enkel belang meer bij te zwijgen. Ik heb hun verteld voor wie ik werkte en dat ze dat mochten nagaan..,
  
  Waren ze verbaasd?
  
  Dat zou ik denken. En kennelijk wat benauwd. Toen hebben ze me in een lege kamer gezet en tegen tien uur is iemand me, zeer correct, komen zeggen dat ik vrij was om naar huis te gaan, en dat het een betreurenswaardige vergissing was, dat ze hun verontschuldigingen aanboden en of ik hun maar de rekening wilde sturen voor de schade die er in mijn flat was aangericht. Ten slotte hebben ze me, zonder verdere uitleg, een pak ter hand gesteld waarin jouw kleren en verdere persoonlijke eigendommen zaten, waardoor ik tot de veronderstelling kwam dat ze jou ook gearresteerd hadden, maar dat je er in adamskostuum vandoor was gegaan.
  
  Zo was het inderdaad, maar laten we nu gaan lunchen. Ik zal je de rest wel onder het eten vertellen.
  
  Hij riep de kelner weer, betaalde, en liet naar zijn gewoonte wat kleingeld op tafel liggen. Eva pakte het op en gaf het terug.
  
  Fooien bestaan niet in Japan, meneer!
  
  Dat vind ik zo vreemd dat ik moeite heb eraan te wennen.
  
  Waar breng je me nu heen?
  
  Er is een uitstekend vis-restaurant in dit hotel, en ik zou wel trek in vis hebben.
  
  Ze liepen de winkelgalerij door, kwamen voorbij het postkantoor en gingen in het moderne bijgebouw naar boven. Twee
  
  mooie meisjes begroetten hen aan de ingang van het vis-restau-rant. Ze gingen binnen. De gerant geleidde hen naar een tafel en overhandigde de menu’s. Eva gaf Hubert een knietje.
  
  Kijk daar eens, recht voor je uit, fluisterde ze.
  
  Hij keek even over de spijskaart heen en herkende haar dadelijk. Ze droeg een lichte, zeer elegante japon en was in gezelschap van een dikke meneer die naar houding en kleren te oordelen een Europeaan moest zijn…
  
  Dat is zij, is het niet, vroeg Eva.
  
  Ja, ze was het inderdaad, Tetsoeko Takada, de lieflijke Tetsoeko. Ze zat daar zeker in de uitoefening van haar beroep, bezig die dikke vent uit te horen die haar letterlijk met zijn ogen verslond, erg trots, de domkop, zich met dat mooie meisje met scheefstaande ogen te kunnen vertonen. Hubert dacht bij zich zelf dat ze, als het ogenblik gekomen was, die vette kerel ook wel van zich af zou schuiven, dat die dan wel ergens opgesloten zou worden, alleen maar in een lichte, gebloemd-katoenen en té nauwe peignoir gekleed, in gezelschap van een enorme soemo-tori, wiens uiterlijk voorkomen niet veel gemeen zou hebben met dat van de elegante Tetsoeko. Van de droom naar de werkelijkheid …
  
  Is ze het nou, of is ze het niet? drong Eva aan.
  
  Ja, ze is het.
  
  Een jonge vrouw in een paarse kimono kwam hun bestelling opnemen. Ze had een mongools gezicht: een laag voorhoofd en hoge jukbeenderen. Naar haar uiterlijk te oordelen vermoedde Hubert dat ze van Hokkaxdo afkomstig moest zijn, het meest noordelijke van de Japanse eilanden.
  
  Ze bestelden oesters en kreeft. Daarna verhaalde Hubert zijn nachtelijke avonturen.
  
  De conclusie is dus, zei Eva, toen hij uitgesproken was, dat ik je op een vals spoor gebracht heb. Dat meisje had niets te maken met de man die ons bezighoudt.
  
  Een dienstertje in een witte kimono met veelkleurige bloemen bracht hun de oesters. De dienster was aardig en de oesters enorm. Hubert lachte beide toe, en gaf toen zijn metgezellin antwoord.
  
  -Daar je ze in eikaars gezelschap hebt gezien, moet ze ongetwijfeld jou goedgeklede Japanner kennen. Overigens: nadat ik haar over die man gesproken had, is ze waarschijnlijk met haar chefs gaan telefoneren en hebben ze haar instructies gegeven om me in de val te lokken…
  
  Ik begrijp overigens niet waarom ze jou niet bij de uitgang van de Benibasja aangehouden hebben, zoals ze met mij gedaan hebben.
  
  Eenvoudig omdat de ploeg met jou bezig was, en ze me niet bij de deur van het cabaret konden laten opwachten. Er moest tijd gewonnen worden …
  
  Zwijgend gingen ze een ogenblik door met eten. Toen kondigde Hubert aan:
  
  -Vanmiddag heb ik een afspraak met een kolonel van de Japanse speciale diensten. Ze houden zich ongetwijfeld met dezelfde zaak bezig als wij, en kennen die goedgeklede Japanner ook. Ik hoop maar dat ze met ons samen willen werken … Eva Davidson verslikte zich hevig en begon erbarmelijk in haar servet te hoesten. Hubert klopte op haar rug. De dienster in de paarse kimono schoot toe. Eindelijk kalmeerde de hoest. Ze liet haar servet zakken. Haar mooie ogen waren vol tranen.
  
  Ik had me verslikt, kwam er met moeite uit.
  
  Hij liet haar wat koud water drinken. Ze kwam weer op adem en haalde een spiegeltje uit haar tas.
  
  Ik zal er wel verschrikkelijk uitzien.
  
  Haar mascara had een beetje op haar oogleden afgegeven. Ze veegde het voorzichtig met een punt van haar servet af.
  
  Kan het zo? vroeg ze, haar gezichtje naar Hubert opheffend. Hij knikte toestemmend.
  
  -Die Japanse oesters zijn ook zo verschrikkelijk groot, zei ze
  
  bij wijze van verontschuldiging.
  
  Ze hoestte nog wat na, en zette zich weer aan het eten.
  
  Het zou grappig zijn, hernam ze na een ogenblikje, als ze niet op de hoogte zou zijn van de veranderde situatie en zou denken dat we allebei ontsnapt waren.
  
  Dan had ze al lang opgebeld.
  
  Denk je dan dat ze ons gezien heeft?
  
  Ze kijkt niet in onze richting, maar gezien heeft ze ons. Daar kun je zeker van zijn.
  
  Op hetzelfde ogenblik stond Tetsoeko, geholpen door haar metgezel, op en liep de zaal door in de richting van de deur. De man ging weer zitten en stak een sigaret op.
  
  Waar gaat ze heen? vroeg Eva ongerust.
  
  -Als je het goed vindt, antwoordde Hubert, dan ga ik eens kijken … Excuseer me.
  
  Hij stond van tafel op, ging de deur door en liep voorbij de garderobe. De mooie Japanse was er niet. Hij liep de gang in, keek rechts en links …
  
  Tetsoeko stond daar, onbeweeglijk, tien meter van hem af, en lachte hem toe. Hij kwam bij haar staan.
  
  Goedendag, zei hij. Wachtte je op mij?
  
  Ze knikte toestemmend, nog steeds glimlachend; maar haar glimlach had niets ironisch, het was een vriendelijke glimlach, een klein beetje bezorgd.
  
  Ik had niet gehoopt je al weer zo gauw terug te zien, waarde vriendin.
  
  Ze raakte zijn arm even aan en zei:
  
  Kom mee. Laten we hier niet blijven staan.
  
  Ze verwijderden zich door de gang, waar de dikke loper hun stappen onhoorbaar maakte.
  
  Nog bedankt voor dat tochtje van vannacht, begon hij. Het was bijzonder vermakelijk.
  
  Ze keek hem aan, haar glimlach was verdwenen.
  
  Bent u er kwaad om?
  
  Nee, antwoordde hij oprecht.
  
  Dat zou ik werkelijk heel naar gevonden hebben. Ik vind u heel sympathiek.
  
  Hij kon niet nalaten te lachen.
  
  -Nu we toch aan de complimentjes toe zijn, laat me je dan zeggen dat ik er net zo over denk wat jou betreft. Ik heb er veel spijt van gehad dat het misliep die nacht en ik zal er altijd spijt van hebben. Die nacht die ik zo graag in jouw armen had doorgebracht…
  
  Een kort moment was ze het toonbeeld van verwarring. Daarop, heel even ironisch, vroeg ze:
  
  Hoe gaat het met uw vrouw?
  
  Heel goed, dank je. En je verloofde?
  
  ‘t Is m’n verloofde niet… Altijd even onverdraaglijk. Ze nam zijn hand.
  
  Zullen we weer goed worden?Natuurlijk.
  
  Hij kuste de toppen van haar vingers.
  
  -Wanneer zien we elkaar weer? Ik moet je heel veel dingen vertellen en vragen.
  
  Ik ben iedere avond in de Benibasja.
  
  Hij glimlachte en liet zijn blinkend witte tanden zien.
  
  Ik kan je vaste klant toch niet iedere avond tegen zijn enkel schoppen.
  
  Kom dan tegen sluitingstijd. Dan maak ik dat ik vrij ben. -Afgesproken, maar deze keer breng ik je ergens heen waar het mij goeddunkt.
  
  Ze lachte. Haar stem en haar lach deden beide aan vogelge-kweel denken.
  
  Tot ziens dan, zei ze plotseling. En misschien tot vanavond.
  
  Tot vanavond, m’n hartje.
  
  Weer lachte ze. Hij liep weg en ging het restaurant weer binnen. Zijn blik ontmoette die van Eva, die hard was, bijna vijandig. Hij kreeg er een schok door.
  
  Is er wat? vroeg hij, terwijl hij zijn plaats weer innam.
  
  Geen antwoord. Hij keek haar oplettend aan. Ze zat stijf op haar stoel, het hoofd omhoog, vertrokken gezicht… Haar mooie handje, dat op het tafellaken lag, beefde.
  
  Eva, wat is er aan de hand?
  
  Met bijna onhoorbare stem, tussen haar tanden door, antwoordde ze:
  
  Denk je misschien dat het voor een vrouw prettig is zo voor het oog van iedereen alleen gelaten te worden? Dacht je dat soms?
  
  Verbaasd, trachtte hij zijn hand op de arm van de jonge vrouw te leggen, maar zij trok zich met een zenuwachtige beweging terug.
  
  Raak me niet aan! snauwde ze. Je ruikt nog naar het parfum van die meid!
  
  Hij had even tijd nodig om de toestand te begrijpen.
  
  Wat nu? riep hij. Je wilt me toch niet zeggen dat je jaloers bent?
  
  Ze haalde haar schouders op.
  
  Jaloers? Ik? Jaloers op wie, m’n hemel? Hij wilde haar tot bedaren brengen.
  
  Luister, Eva. Laten we nou even ernstig blijven. Het gebeurt hier ieder ogenblik dat mannen opstaan om te gaan telefoneren. Zaken…
  
  Ik wil je verklaringen helemaal niet horen, ik stel er geen belang in. Trouwens, ik ga weg.
  
  Ze stond op, waarbij ze bijna haar stoel omver wierp. Hij stond ook op. Ze greep haar tas en liep vlug naar de uitgang. Hij volgde haar met zijn ogen, en ging toen weer zitten. Hij was woedend.
  
  - Ten slotte, gromde hij, loopt ze me voor m’n voeten. Maar diep in zijn binnenste trok hij het zich aan, en voelde hij zich zelfs ongelukkig.
  
  
  
  
  
  9
  
  
  Hubert keek voor de tiende maal op zijn horloge, sedert hij hier was aangekomen. Bijna vier uur. Hij moest nu zo weg voor dat onderhoud met kolonel Kawaisji.
  
  Hij ging de badkamer uit en wierp een blik op het omgewoelde bed waar die ongelukkige Japanner van de speciale diensten had gelegen. Hij vroeg zich af of dit Eva ‘s nachts niet wakker zou houden.
  
  Maar wat kon ze op het ogenblik nu wel uitvoeren! Waarom kwam ze niet naar huis? Hij had rustig de tijd genomen om zijn lunch af te maken, was daarna met een taxi naar de flat gegaan in de hoop het jonge vrouwtje hier te vinden, en dan wellicht in een betere stemming. Ze was er niet.
  
  Langzaam kwam de woede in hem op. In de uitoefening van zijn beroep kon hij ontzettend geduldig zijn, maar in het dagelijks leven had hij er een hekel aan te moeten wachten. -Ik moet hier vandaan, zei hij hardop anders word ik nog gek…
  
  Hij ging de gang in, greep zijn regenjas, bedacht zich weer en schreef een paar woorden op een blaadje papier uit zijn notitieboekje: ‘Ik ben tegen zeven uur terug. Wacht op me. Mei.’ Hij scheurde het blaadje uit het boekje en legde het op een opvallend plekje op tafel… Op dat moment hoorde hij een sleutel in het slot van de voordeur steken.
  
  Hij was al in de gang toen ze de deur met haar rug dicht duwde. Ze zag er erbarmelijk uit. - Zo, ben je daar eindelijk! begroette hij haar bits.
  
  Ze kwam twee stappen naar voren, met gebogen hoofd, legde haar tas op het tafeltje in de gang, slikte moeilijk en hief daarna langzaam haar hoofd op en keek hem aan. Ze was volkomen van streek en haar grote, heldere ogen drukten de grootste beroering uit. Ze kermde:
  
  O Mei… Het is afschuwelijk. Wat me nu overkomt is zó verschrikkelijk…
  
  Ze zakte door haar knieën en hij schoot toe om haar op te vangen. Hij drukte haar tegen zich aan. Ze sloeg haar armen om zijn hals, haar gezicht neigde naar het zijne, haar lippen openden zich…
  
  O Mei, Mei! Wat gaat er van me worden?
  
  Hij steunde haar nek in de holte van zijn hand en vleide zijn wang tegen de hare.
  
  Wees nou een beetje kalm, hartje. En vertel me wat er aan de hand is …
  
  Zijn woede was op slag verdwenen. Ze lag daar nu in zijn armen, en ze had hem nodig. Hij voelde zich gelukkig.
  
  Vertel me nou, kindje…
  
  Mei, lieveling, hou je van me?
  
  De vraag werkte op hem als een koude douche. Dit was precies de vraag die hij zich zelf al sedert twee dagen weigerde te stellen. Hij had het recht niet lief te hebben. Er bestaat geen beroep waarin het hart sneller gedoemd is te sterven dan de spionage. Hij zette zich schrap. Dat voelde ze, en verwachtte geen antwoord meer.
  
  Lieveling, ik geloof… ik geloof dat ik van je houd. Het is vanmiddag ineens over me gekomen, toen jij met dat meisje was gaan praten … Wat moet er van ons worden, Mei?
  
  Hij werd verscheurd tussen twee tegenstrijdige gevoelens, die even sterk waren. Hij voelde een krankzinnige lust om zonder verder nadenken dit heerlijke dat hem geboden werd en waar hij zo zeer naar verlangd had te aanvaarden; maar zijn instinct
  
  tot zelfbehoud, dat zo diep in hem verankerd lag, riep hem toe weerstand te bieden en hals over kop het eerste het beste vliegtuig naar de Verenigde Staten te nemen.
  
  Hij zou nooit te weten komen wie van hen tweeën het eerst de kloof die hen nog scheidde overgestoken was. Hij voelde plotseling Eva’s lippen op de zijne. Tedere, frisse, vochtige lippen, smeltend zacht. Plotseling gaf hij de strijd op en beantwoordde haar kus. Onstuimig. Hartstochtelijk.
  
  Ook zou hij nooit te weten komen wie van hen tweeën de ander de kamer had ingetrokken. Ze vonden elkaar terug op het bed, hetzelfde bed waarop enige uren te voren een man door een onbekende gewurgd was. Maar zij dacht daar niet aan en hij dacht er niet meer aan. Ze dachten beiden maar aan éen ding, namelijk aan hetzelfde. Plotseling maakte ze zich zachtjes van hem los en zei: - Wacht heel even, Mei. Ik wil m’n mantelpakje niet verfomfaaien.
  
  Ze ontsnapte uit zijn armen en stond op. Hij zag hoe ze haar jasje uittrok en haar rok. Ze stond nu in haar onderjurk van roze zijde, aanbiddelijk en opwindend … Maar Hubert keek niet langer naar haar. Hij had op het klokje op het nachtkastje gekeken. Twintig over vier. Was dat mogelijk? Het scheen hem pas enkele minuten geleden dat de jonge vrouw in de flat teruggekomen was… Twintig over vier. Als hij nu ging, kon hij nog op tijd bij de kolonel zijn. Als hij nü ging!
  
  Eva kwam op het bed toe. Ze zou opnieuw naast hem komen liggen, hun lichamen zouden elkaar weer aanraken. Hij begreep dat als hij nog éen enkele seconde wachtte, het te laat zou zijn. Als hij haar weer in zijn armen nam, zou hij niet de moed hebben weer op te staan.
  
  Hij moest kiezen tussen het bezit van deze vrouw op wie hij
  
  zich niet ontveinzen kon, krankzinnig - dat was werkelijk hét
  
  woord - verliefd te zijn, en zijn plicht…
  
  Hij stond rechtop, meer door een reflex dan door zijn bewuste
  
  wil. Zij verstrakte, éen knie al op het bed, hopend dat hij alleen
  
  maar was opgestaan om zich uit te kleden…
  
  -Die kolonel Kawaisji verwacht me om vijf uur, zei hij met
  
  onherkenbare stem. Ik moet erheen… Ik blijf niet lang weg.
  
  Ik … ik zal het gauw afwerken.
  
  Ze werd doodsbleek. Hij sloot zijn ogen om de ontzetting op haar gezichtje dat hij enkele ogenblikken tevoren met kussen overdekt had niet te zien. Ze liet zich voorover op bed vallen, haar hele lichaam schokkend door haar snikken.
  
  Het spijt me heel erg, zei Hubert, werkelijk heel erg. Hij voelde zich idioot. Moeizaam herhaalde hij:
  
  Ik houd erg veel van je, Eva. Maar ik moet nu weg.
  
  Hij draaide zich om en ging naar de deur, met lood in zijn schoenen. Zij antwoordde met een klankloze stem die hem koude rillingen bezorgde:
  
  Als je nü weggaat, zul je me nooit weer terugzien.
  
  Hij stond stil. Het idee was bij hem opgekomen dat hij Babcock kon bellen en hem vragen de afspraak tot een later tijdstip uit te stellen, tot de volgende morgen. Maar hij herinnerde zich hoe Babcock al een opmerking gemaakt had over zijn houding ten opzichte van Eva. Hij zou de reden van dat uitstel kunnen vermoeden en als dat bekend werd…
  
  Er was nog iets anders, iets ongrijpbaars, dat hij niet kon omschrijven en dat hem naar de deur drong. Zonder het zelf te weten, was hij als een man in zee, die gevaar loopt te verdrinken, en die instinctmatig naar de kant zwemt. Hij had zijn regenjas weer gegrepen en wilde de deur uitgaan, toen hij haar hoorde roepen. Hij draaide zich om. Eva kwam naar hem toe, bleek, strak als een gipsen beeld. -Als je dan toch weggaat, zei ze met die klankloze stem die
  
  hem ziek maakte, neem dan mijn auto. Hij staat beneden; hier zijn de sleutels.
  
  Ze nam ze uit haar tas en gaf ze hem. Hij trachtte haar hand te kussen, maar ze trok die heftig terug.
  
  Ga nu! hernam ze kortaf.
  
  Hij ging, als een geslagen hond. De deur werd hard achter hem dichtgeslagen. Het was afgelopen. Tot zijn inwendige opluchting. Maar zijn hart bloedde.
  
  Hij ging de trap af, zonder zich er eigenlijk rekenschap van te geven wat hij deed. Zijn hersens werkten niet meer. Hij voelde zich volkomen uitgeput, alsof hij vierentwintig uur aan een stuk gelopen had.
  
  Hij stapte het trottoir op. De zon stond bleek aan de hemel. Hij liep tot de hoek van de straat, en zag de geel-zwarte Chevrolet staan.
  
  Hij stak het contactsleuteltje in het dashboard en drukte het gaspedaal in. Er gebeurde niets. Automatisch ging hij de stand van de versnellingshendel na, want de starter kon alleen werken als de versnelling vrij stond, of op ‘parkeren’. De kiezer stond op ‘P’. Hij probeerde het opnieuw, evenmin met succes, drukte op de claxon … Geen stroom. De accu was leeg. Geen slinger om de motor aan te draaien. En onmogelijk het ding aan te lopen, met die automatische versnellingsbak… Hij stapte uit, vloekend, en zag een taxi die aan kwam rijden. Wat een toeval… Hij deed het portier al open en wilde instappen toen hij een stem achter zich hoorde.
  
  Vooruit maar, meneer Davidson. En doe geen stomme dingen als je leven je lief is …
  
  Hij richtte zich even op, zijn handen uitstekend en keek zijdelings in een ruit die spiegelde. De man, een Aziatisch type, stond vier passen achter hem, ver genoeg om zelf niet onverhoeds overvallen te worden. Hij hield een automatisch pistool met geluiddemper voor zich uit, gewikkeld in een halsdoek.
  
  De aanwezigheid van gevaar had op Hubert steeds dezelfde uitwerking. Hij kreeg onmiddellijk zijn zelfbeheersing terug en wist tegelijkertijd wat hem te doen stond. Een kleine auto draaide langzaam de hoek van de straat om, op zoek naar een parkeerplaats. Uitstekend. Hubert deed alsof hij het bevel gehoorzaamde, stapte met zijn hoofd voorover in en gaf zich zelf vaart. Zijn rechterhand greep het handvat van het andere portier dat openzwaaide. Hij dook door de deuropening. Een bewonderenswaardige salto mortale en hij stond weer recht op zijn benen, zonder enig letsel, net op tijd om voor het kleine autootje weg te schieten waarvan de chauffeur, die een andere kant uitkeek, hem niet opgemerkt had. Gierende banden die over het asfalt schuurden. Vloeken. Maar Hubert holde al over het tegenoverliggende trottoir, in de richting van de K-laan waar voldoende mensen liepen om hem een betrekkelijke veiligheid te verschaffen.
  
  Op de hoek stond hij even stil om te kijken wat er achter hem gebeurde. De valse taxi reed met een sneltreinvaart weg, terwijl de kleine auto bleef staan en de bestuurder ervan zich waarschijnlijk af zat te vragen wat er aan de hand geweest was. Hubert verwachtte dat zijn aanvallers om het huizenblok heen zouden rijden, in de hoop hem terug te vinden. Hij moest er dus gauw vandoor om niet opnieuw last te krijgen. Want hij had totaal geen zin om op klaarlichte dag op straat te gaan vechten. Dat liep wat te veel in de gaten, vond hij. Een grote taxi had dertig meter verder gestopt om een klant uit te laten stappen. Hubert holde erheen en kwam nét op tijd, onderzocht snel het inwendige van het voertuig en stapte toen achteruit in, om alle verrassingen te vermijden. De chauffeur wachtte op het adres. Hubert, die nog steeds bang was dat hij achtervolgd zou worden, gaf het eerste het beste adres op dat hem te binnen schoot. - Teikokoe.
  
  Breed glimlachend, startte de Japanner onmiddellijk. Hubert kroop in een hoekje, trachtend zich onzichtbaar te maken. Hij was nijdig op zich zelf omdat hij zich bijna zo gemakkelijk had laten grijpen. Hij kon geen enkele oorzaak bedenken waardoor de accu van de Chevrolet binnen enkele minuten leeggelopen was, als een fles water die, zonder kurk, omgegooid werd. Het was hem trouwens al weieens eerder overkomen dat hij een wagen, die hij juist wilde gaan gebruiken, onbruikbaar vond, terwijl er dan meteen iemand met kwade bedoelingen te voorschijn kwam om hem een ander vervoermiddel aan te bieden. Maar als zijn geest niet zo in beslag genomen was door die scène met Eva, dan zou hij wel op zijn hoede geweest zijn. De gevolgtrekking die zich liet maken was, dat de tegenpartij tot de tegenaanval was overgegaan. Het flatgebouw werd vermoedelijk in het oog gehouden. Ze hadden Eva zien binnengaan, de auto onbruikbaar gemaakt, en gewacht. Gewacht op wie? Op Eva of op hemzelf? Hubert pijnigde zijn hersens over die vraag, maar kon geen antwoord vinden. Het enige dat hij kon veronderstellen was, dat de tegenpartij hem buiten gevecht wilde stellen om daarna kalm met Eva contact op te nemen …
  
  Als dat juist was, zou de jonge vrouw zich eveneens in gevaar bevinden. Hij boog zich al naar voren om de chauffeur te vragen sneller te rijden, maar gaf zich er meteen rekenschap van dat de Japanner reeds op maximale snelheid door het verkeer reed en dat hem op te jagen gelijk stond met een poging tot zelfmoord.
  
  Veilig en wel kwamen ze bij hotel Imperial aan.
  
  Hubert betaalde, terwijl een chasseur het portier voor hem
  
  open deed. Hij stapte uit en ging de grote hal binnen, sloeg
  
  rechtsaf om een telefoonpenning aan de garderobejuffrouw te
  
  vragen en sloot zich in de dichtstbijzijnde cabine op.
  
  Eva Davidson antwoordde onmiddellijk en er liep een rilling
  
  over zijn rug toen hij haar stem hoorde.
  
  Ik ben het, Mei. Ben je alleen?
  
  Ja, waarom? antwoordde ze kortaf.
  
  Luister dan; het is heel belangrijk.
  
  Ik ben tot je orders.
  
  Ze was irriterend. Hij haalde diep adem en hernam: -Ze hebben me aangevallen toen ik het flatgebouw verliet. Ik denk dat ze me weg wilden hebben om weer met jou in contact te komen zonder dat ik ze in de weg liep. Dat is trouwens maar een veronderstelling. Maar aangezien ik hun ontsnapt ben, kan het zijn dat ze er verder van afzien. Maar je kunt nooit weten. Ik vraag je dus dringend voor niemand open te doen. Voor niemand, hoor je me?
  
  Ik ben tot je orders, antwoordde ze berustend.
  
  Ikzelf heb een sleutel. Als ik hem soms mocht verliezen, kun je me aan mijn stem door de deur heen herkennen.
  
  Begrepen.
  
  -Zelfs als het de conciërge is of die knul van boven, doe niet open! Heb je het begrepen?
  
  Ik heb beloofd je blindelings te gehoorzamen, was het antwoord.
  
  Uitstekend. Tot straks dan.
  
  Hij gooide de telefoon op de haak, woedend op haar en op zich zelf. Hij ging de trap af naar het souterrain om via de winkelgalerij de naastliggende straat te bereiken. Daarna ging hij het spoorwegviaduct onderdoor en kwam uit op de Ginza-laan, met de zekerheid dat niemand hem gevolgd had. Weer nam hij een taxi en liet de chauffeur het papiertje zien waarop Babcock in het Japans het adres van Kolonel Kawaisji geschreven had …
  
  Kolonel Kawaisji was een man van middelbare leeftijd, grijzend, met een snor, klein van stuk, gekleed in een zwart jasje met gestreepte broek, wit hemd en parelgrijze das.
  
  Hij stond op om Hubert te ontvangen en boog om hem welkom te heten. Hij sprak Engels als een Amerikaan uit Brooklyn, waarbij hij slang gebruikte zonder dat het hem moeite kostte, wat een enigszins komisch effect opleverde bij zijn afgemeten houding en zijn ietwat verouderde waardigheid.
  
  Het is me aangenaam kennis met u te maken, bevestigde Hu-bert, terwijl hij in de brede fauteuil plaatsnam die zijn gastheer hem aanwees. Ik betreur werkelijk dat misverstand dat ons verleden nacht tegenover elkaar bracht…
  
  De Japanner boog en zei beleefd, maar ijskoud:
  
  We betreuren het zelf evenzeer. We hebben een lelijke bok geschoten en u had het kind van de rekening kunnen zijn.
  
  Het ware te wensen dat de c.i.a. en uw eigen dienst meer samenwerkten, om een herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen.
  
  Misschien weet u al dat u er een man bij verloren hebt.
  
  Dit was het precaire moment. Maar Hubert hield er niet van doekjes om de zaak te winden, en gaf er de voorkeur aan de zaak waarom het ging meteen aan te snijden. -Verloren? herhaalde kolonel Kawaisji, na een loodzwaar zwijgen.
  
  Ik ben er niet verantwoordelijk voor en daar geef ik u mijn woord van officier op.
  
  De Japanner boog het hoofd.
  
  Ik geloof u, meneer.
  
  Hubert vertelde hem hoe hij de man had achtergelaten, gebonden en met dichtgeplakte mond, om op zoek te gaan naar Eva Davidson, en hoe hij hem bij zijn terugkomst gewurgd teruggevonden had.
  
  Gerechte hemel! kwam er bij de Japanner uit.
  
  -Het lijk wordt u overgedragen zodra u wilt. U kunt zich
  
  daarvoor met Babcock in verbinding stellen.
  
  Weer stilte. Staand naast zijn schrijftafel, kaarsrecht, het hoofd
  
  opgericht, scheen kolonel Kawaisji na te denken. Ten slotte keek hij Hubert aan en vroeg met ontstellende barsheid:
  
  En wat verwacht u nu van mij?
  
  Hubert’s rechterwenkbrauw ging omhoog. Hij legde de toppen van zijn vingers tegen elkaar en antwoordde langzaam, zorgvuldig zijn woorden kiezend:
  
  Mevrouw Davidson is het middelpunt van een zaak die ons direct aangaat en die ook u aangaat, aangezien u zich er immers mee beziggehouden hebt. Ik geloof dat het in ons wederzijds belang zou zijn indien we onze inlichtingen naast elkaar zouden leggen en vervolgens, als dat mogelijk zou blijken, gezamenlijk optraden…
  
  De Japanner trok een lelijk gezicht. Om een reden die Hubert niet kon raden, scheen het voorstel hem niet erg te bevallen. Hij ontweek de vraag door een andere vraag:
  
  U bent de werkelijke Mei Davidson niet?
  
  Hubert Bonisseur de la Bath keek kolonel Kawaisji recht in de ogen.
  
  -Nee, gaf hij toe. Ik ben niet de werkelijke Mei Davidson. Ik ben inlichtingsofficier, net als u. Ik dacht dat Babcock u dat medegedeeld had.
  
  U zou inlichtingsofficier geweest kunnen zijn en tegelijk de echtgenoot van mevrouw Davidson.
  
  Al die uitweidingen, die hij nutteloos vond, begonnen Hubert te vervelen. Hij trachtte het gesprek weer in de juiste banen te leiden:
  
  Ik vertel u wat we over die zaak weten en u brengt me op de hoogte van de feiten die aanleiding tot uw actie waren. Deze uitwisseling van gegevens is trouwens bij overeenkomst vastgelegd …
  
  De Japanner viel hem in de rede: -Ik luister.
  
  Hubert had er de voorkeur aan gegeven als de ander begonnen
  
  was. Maar Babcock had het goed gevonden dat hij de zaak uiteenzette en bovendien die geschiedenis met die man die in de flat van Eva gewurgd was, had zijn situatie wel een beetje verzwakt. Hij had weliswaar zijn woord van officier gegeven dat hij voor die dood niet verantwoordelijk was, maar de ander was vrij hem te geloven of niet. In de spionagewereld, waar alle trucs geoorloofd zijn, wordt er nooit erg veel waarde gehecht aan het woord van een man. Hubert wist dit erg goed en kon er ook niet beledigd over zijn. Hij begon dus aan een samenvatting van de avonturen van Eva Davidson, zoals hij ze zelf vernomen had.
  
  Kolonel Kawaisji hoorde hem van begin tot eind aan, zonder hem in de rede te vallen. Hij was achter zijn bureau heen en weer gaan lopen, met de regelmatigheid van een metronoom, zijn handen in de zakken van zijn zwarte colbertjasje. Hij bleef zo nog wat doorlopen toen Hubert al met zijn verhaal klaar was. Daarna bleef hij voor zijn bezoeker staan, en zei zonder hem aan te zien:
  
  We zijn door een anonieme waarschuwing op mevrouw Davidson attent gemaakt. We zijn begonnen haar gangen na te gaan… We hebben jullie bij voorbeeld eergisteravond gevolgd naar de afspraak bij het station Asakoesa. Uw beider gedrag kwam ons verdacht voor en we besloten tussenbeide te komen, en een steekproef te nemen.
  
  Hubert had zijn wenkbrauwen gefronst. Als Kawaisji niet loog, als hij beweerde dat zijn mannen hen die avond gevolgd hadden, dan beschikte hij werkelijk over buitengewoon bekwame agenten. Hubert had de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen genomen om te ontdekken of hij gevolgd werd. Hij had echter niets gemerkt en het was hem nog niet dikwijls overkomen dat hij zonder dat hij het wist zo lang geschaduwd werd.
  
  M’n complimenten! zei hij met een buiging.
  
  Kawaisji wierp een korte, verbaasde blik op hem, en besloot:
  
  We hadden beter gedaan er niet aan te beginnen.
  
  U kon het ook niet weten, zei Hubert op verzoenende toon. Maar daar u daar eergisteravond was, hebben uw mannen toch waarschijnlijk ook de man geschaduwd met wie mevrouw Davidson samen was?
  
  Kolonel Kawaisji ging voor het raam staan en wipte op zijn voeten op en neer.
  
  U bedoelt degene, die u zelf geschaduwd hebt tot aan Yosjiwara?
  
  Ja, die elegante Japanner…
  
  Toen mijn mannen u achter hem aan die gelegenheid hebben zien binnengaan, zijn ze iets minder waakzaam geworden. Die man is waarschijnlijk door een achterdeur ontsnapt…
  
  De eigenaar van dat fatsoenlijke ‘etablissement’ was zijn medeplichtige. Die heeft me naar de tuin meegenomen waar de ander me opwachtte. Een heel tijdje later ben ik op een bed wakker geworden …
  
  De kolonel draaide zich langzaam om. Bijna onzichtbare lichtjes van leedvermaak twinkelden in zijn donkere ogen.
  
  Dus die werkten samen?
  
  Ik geloof dat uw dienst beter dan de onze in staat is om een onderzoek in te stellen onder het personeel van dat etablissement.
  
  Dat zullen we ongetwijfeld doen.
  
  Hubert meende er goed aan te doen dit nog eens te benadrukken, want hij kende de langzame manier van reageren van de oosterlingen voor wie de tijd geen enkele betekenis heeft.
  
  Maar dat moet gauw gebeuren. De tegenpartij heeft opnieuw van zich laten horen, nog geen uur geleden trachtte hij me te ontvoeren, toen ik de woning van mevrouw Davidson verliet om hierheen te gaan.
  
  De Japanner ging weer naar zijn bureau, leunde er met een hand op en keek naar het plafond.
  
  Die hele zaak staat me wel aan. Maar ongelukkigerwijs ben ik het niet die hierin kan beslissen. Als u weg bent zal ik het er met de ‘Grote Baas’ over hebben.
  
  Hubert begon hem irriterend te vinden.
  
  Is het niet mogelijk nu samen naar uw chef te gaan?
  
  -Nee. We kunnen niet zo opeens maar bij de edele ‘Grote Baas’ binnenvallen. Dat kunt u toch wel begrijpen … Hij scheen in diep nadenken verzonken, met opgetrokken wenkbrauwen, terwijl hij met een hand afwezig over zijn kin streek. Hubert moest zich met geweld inhouden. Hij had de indruk dat zijn gesprekspartner zich tot niets wilde binden, en hij zou graag willen weten waarom. De Japanner was nog altijd aan het nadenken.
  
  U zoekt geloof ik naar een middel om me met een kluitje in het riet te sturen, is het niet?
  
  Wind u niet op, antwoordde de ander kortaf. Kijk… vanavond hebt u een afspraak met miss Tetsoeko. Nou, dat komt goed uit. In de tussentijd heb ik dan met de ‘Grote Baas’ gesproken, en miss Tetsoeko zal u dan vanavond zeggen wat we besloten hebben te doen om met u samen te werken.
  
  Hubert vond deze manier van doen nogal eigenaardig en tevens ietwat beledigend voor zich zelf.
  
  Miss Tetsoeko bekleedt zeker een belangrijke functie in uw organisatie? vroeg hij.
  
  Kolonel Kawaisji opende een sigarettendoos die op zijn bureau stond en hield hem Hubert voor.
  
  Rookt u?
  
  Nee, dank u. Ik had het over miss Tetsoeko…
  
  -In ons land heeft volgens de traditie de vrouw een zeer bepaalde plaats, namelijk aan de voeten van de man… Maar het is mogelijk dat hierin verandering is gekomen sinds we deze oorlog verloren hebben …
  
  Hubert begreep dat hij maar beter van het onderwerp kon af—
  
  stappen. De Japanner wilde hem verder niets zeggen en er was niets waardoor Hubert hem daartoe kon dwingen. Hij stond op.
  
  Ik had me van dit onderhoud meer resultaten voorgesteld, dat zeg ik u onomwonden. Nu, enfin … Ik hoop dat alles goed gaat.
  
  De kolonel boog, nog steeds onverstoorbaar.
  
  Alles zal goedgaan. Daar ben ik zeker van …
  
  Goedenavond, zei Hubert. Geeft u zich geen moeite, ik ken de weg.
  
  Hij verliet het gebouw, zeer teleurgesteld. Kawaisji wist ongetwijfeld veel meer dan hij wilde loslaten. Japanse diensten, zelfs de geheime diensten, waren niet gewoon Amerikaanse burgers zonder geldige reden te arresteren. Ofschoon ze tot het laatste toe hun officiële hoedanigheid verborgen hadden gehouden, moesten ze van het begin af aan overtuigd geweest zijn van hun goed recht. Er was dus iemand geweest die ze op een vals spoor had gebracht.
  
  Maar waarom wilden ze niet nauwer samenwerken met de
  
  c.i.a.?
  
  Ze waren in een wolfsklem gelokt en een van hun mensen had
  
  er de dood gevonden……Was dat niet voldoende voor hen om
  
  zich te willen wreken?
  
  Hubert hield een taxi aan en vroeg de chauffeur - ofschoon zonder veel hoop - voorzichtig te rijden. De gedachte aan die kolonel Kawaisji en aan zijn onbegrijpelijke houding liet hem niet los. Er bestond wel een overeenkomst aangaande de uitwisseling van inlichtingen tussen de Amerikaanse en Japanse inlichtingendiensten, maar dat had meestal in een richting gewerkt, aangezien de mensen van de c.i.a. zeer ongaarne bepaalde geheimen toevertrouwden aan hun vroegere tegenstanders. Voor zover hij wist, hadden de Japanners in het begin eerlijk spel gespeeld, maar waren ze het daarna moe geworden en hadden vervolgens, op hun beurt, alleen nog maar onbe-trouwbare of niet meer bruikbare tips gegeven. Hij merkte plotseling dat ze in de buurt van Kojimatsji-Yontsjöme waren en schrok op. Hij was van plan geweest Babcock op te zoeken om hem op de hoogte te brengen van het onderhoud en zijn wagen terug te halen. Hij moest dus bij vergissing Eva’s adres hebben opgegeven.
  
  Omdat hij nu toch hier was, kon hij net zo goed het laatste nieuws bij haar gaan horen. Hij betaalde zijn taxi en ging het gebouw binnen. De lift nam hem mee, met een harde tik voor iedere etage.
  
  Hij deed de deur van het appartement met zijn sleutel open en ging naar binnen. In de vestibule was het donker. Ik ben het! riep hij. Waar ben je, Eva?
  
  Geen antwoord. Zijn keel kneep dicht; snel liep hij naar de kamer. Leeg. De badkamer leeg. Hij liep terug naar de zitkamer en knipte het licht aan.
  
  Daar zat ze, in elkaar gedoken in een fauteuil, te midden van de wanorde die nog steeds compleet was. Hij dacht eerst dat ze nog steeds kwaad was, na de scène die zich twee uur geleden tussen hen had afgespeeld. Maar dat was het niet… Er moest in de tussentijd iets anders gebeurd zijn, iets verschrikkelijks 10
  
  Hubert Bonisseur de la Bath bekeek een ogenblik dat deerniswekkende gezichtje vol angst en vrees. Hij kwam op de jonge vrouw toe, knielde op een knie bij haar neer en nam haar handen.
  
  Eva, vroeg hij zachtjes, wat is er gebeurd?
  
  Met die klankloze stem die hij al van haar kende en die hem opnieuw rillingen bezorgde, antwoordde ze:
  
  Hij had een sleutel. Ik dacht dat jij het was die terugkwam … Hubert wist onmiddellijk over wie ze sprak. Die hij kon niemand anders zijn dan haar kwelgeest, die Japanner, even goed gekleed als ongrijpbaar. Hij merkte dat haar handen ijskoud waren terwijl hij vroeg:
  
  Maar hoe kon hij binnenkomen?
  
  Hij had een sleutel. Ik dacht dat jij het was die terugkwam…
  
  Wanneer is hij gekomen?
  
  Even nadat je me had opgebeld.
  
  Hubert schold zich zelf inwendig uit voor domkop. Hij had toch kunnen weten dat zij beiden niet de enigen waren die een sleutel hadden van het appartement, Eva en hijzelf. De moordenaar van de vorige nacht had niets beschadigd en had zeker niet als een geest door de muren heen kunnen dringen. Hoe was het mogelijk dat hij zo’n belangrijk feit uit het oog had kunnen verliezen? Het was immers voldoende geweest als ze een wachtwoord hadden afgesproken en zij de grendels van binnen voor de deur geschoven had. Hij stond weer op.
  
  Eén ogenblik, Eva. Ik kom onmiddellijk terug…
  
  Snel doorzocht hij alle vertrekken en kasten, en schoof daarna de grendels voor de buitendeur. Hij wilde niet gestoord worden terwijl de jonge vrouw hem alles vertelde. Hij ging naar de zitkamer terug, en maakte twee whisky’s klaar, in de mening dat een opwekkend drankje zijn metgezellin goed zou doen. Ze dronk het in éen teug leeg, zonder hem aan te kijken. Hij nam het glas van haar aan om het weg te zetten.
  
  ‘n Beetje beter?
  
  Ze knikte bevestigend. Haar wangen kregen wat kleur en haar grote ogen wat meer uitdrukking. Hij nam op zijn beurt wat whisky, trok een stoel naar zich toe en ging tegenover haar zitten, benen tegen benen.
  
  Nou, vertel eens, vroeg hij, terwijl hij haar handen tussen de zijne nam.
  
  Met haar kin op haar borst, alsof alle levendigheid haar verlaten had, begon ze … Hij was binnengekomen terwijl zij in de badkamer was. Ze had net haar japon weer aangetrokken en bracht haar make-up weer in orde. Het ondoorgrondelijk, wrede gezicht van de Japanner was eensklaps in de spiegel verschenen. Ze had zelfs geschreeuwd. Hubert voelde haar beven.
  
  -Kalm nu, Eva. Je hebt nu niets meer te vrezen, ik ben bij je…
  
  Ze boog zich voorover, haar hoofd op hun samengestrengelde handen.
  
  -Het is verschrikkelijk! stamelde ze, uiterst zenuwachtig. Ik kan het niet meer verdragen, ik wil liever maar een eind aan m’n leven maken… Ja, ik ga maar liever dood. Hij voelde zich uitgeput. Als ze nu een zenuwinzinking kreeg, was het allemaal afgelopen. Hij tilde haar op en nam haar op zijn knieën. Ze nestelde zich meteen tegen hem aan, in de holte van zijn schouder.
  
  Zo is het goed, fluisterde ze.
  
  Hij liet haar een ogenblik met rust om haar de tijd te gunnen tot zich zelf te komen. Vervolgens, toen hij dacht dat ze voldoende ontspannen was, vroeg hij:
  
  Dus je zag hem in de spiegel. En wat gebeurde er toen verder?
  
  Ze slikte moeilijk.
  
  Wat heeft hij tegen je gezegd?
  
  Dat hij er bijna zeker van was dat ik hem verraden had door jou de hele geschiedenis te vertellen… Hij denkt dat jij inderdaad mijn man bent… Hij zei dat het erg moedig van je was hem en zijn organisatie aan te vallen, maar dat het waanzinnig van je is je in een dergelijke zaak te mengen.
  
  Even pauzeerde ze, om daarna te vervolgen:
  
  Hij is het geweest die je gevangene hier vannacht vermoord heeft… Hij was ervan overtuigd dat zijn eerste chantage geen effect meer had omdat jij nu op de hoogte was. Dus moest hij het met een tweede proberen. Hij heeft het lijk op het bed gefotografeerd, met de inrichting van de kamer, en verder heeft hij jou gefotografeerd op straat, terwijl je samen met Kimoko Yamanaka bezig was het pak te vervoeren. Hij beweert dat die te zijner tijd wel zal praten …
  
  Hubert bedacht dat dat verder onbelangrijk was. Als de speciale Japanse diensten ingelicht waren, zouden die dat zaakje wel regelen. Het zou immers niet in hun belang zijn een dergelijke bom onder de voeten van de c.i.a. te leggen. Het voornaamste was evenwel dat de goedgeklede Japanner ervan overtuigd was dat hij de juiste tactiek volgde.
  
  En wat wil hij nu in ruil voor z’n stilzwijgen? vroeg Hubert. Eva haalde diep adem.
  
  -Hij wil een vrijgeleide op briefpapier van de c.i.a., geldig
  
  voor een bezoek aan de Amerikaanse marinebasis u.s.n.f.e.5. Verder wenst hij dat hij met dat vrijgeleide ongehinderd overal op de basis rond mag lopen. Hubert floot tussen zijn tanden. -Nou, merkte hij op, meneer heeft wel lef! Heeft hij je ook gezegd wat hem in het bijzonder op die basis interesseerde? -Nee.
  
  Hubert had de vraag alleen maar uit principe gesteld. Hij had niet verwacht dat ze hem een positief antwoord kon geven.
  
  En wanneer wil hij het hebben?
  
  Morgenavond. -Waar? Hoe?
  
  Hij zal me op het laatste moment waarschuwen, telefonisch denk ik.
  
  Het heerschap is wel voorzichtig, hè? Nou mevrouwtje, ik geloof dat we die misselijke knaap nu eindelijk te pakken zullen krijgen. Want ditmaal zal ik ervoor zorgen dat Babcock toegeeft en zullen we de val laten dichtslaan. Ditmaal ontsnapt hij niet door de mazen van het net. Daar geef ik je m’n woord op.
  
  God helpe ons! fluisterde ze.
  
  Zonder te spreken bleven ze enige minuten bij elkaar zitten. Hubert dacht na. Onbewust liefkoosden zijn handen het soepele, warme lichaam dat tegen hem aan genesteld lag. Toen vroeg Eva:
  
  En je onderhoud met die lui van de Japanse geheime dienst? -Nou, dat is tamelijk beroerd verlopen. De vent met wie ik sprak was erg terughoudend en ik geloof niet dat ze ons willen helpen. Maar nu kunnen we het wel zonder hen stellen…
  
  Heb je nog een afspraak met ze gemaakt?
  
  Vanavond ontmoet ik miss Tetsoeko weer, tegen sluitingstijd in de Benibasja. Ze zal me dan vertellen wat er besloten is, maar ik koester er geen enkele verwachting van.
  
  De jonge vrouw bewoog zich tegen hem aan. Hij voelde dat er een hand tussen zijn hemd en zijn huid naar binnen kwam.
  
  Frisse lippen kropen langzaam over zijn wang omhoog.
  
  Je moet me zóveel dingen vergeven, fluisterde Eva.
  
  Hubert ontwaakte plotseling uit een slaap, diep als de dood, zoals een luchtbel plotseling vrijkomt uit de modder en naar de oppervlakte van het water omhoogstijgt. Een vrouwenlichaam, naakt en warm, rustte tegen het zijne, een zachte stevige dij lag op de zijne. Hij herinnerde zich nu de waanzin die hen beide had aangegrepen en naar bed gedrongen, Eva die woordjes fluisterde zonder verband, losse zinnetjes die haar vrees uitdrukten opnieuw alleen gelaten te worden, haar behoefte om beschermd te worden, die onweerstaanbare kracht die haar naar hem toe dreef en die begeerte, die dierlijke lust, alles in die innige omhelzing te vergeten.
  
  Zo was het gebeurd. Daar kon hij niets meer aan veranderen. Hij stak zijn hand uit in de richting van het nachtkastje, op zoek naar zijn horloge. Tien over twaalf. Als hij nu opstond, kon hij nog vóór sluitingstijd in de Benibasja zijn en op tijd zijn voor zijn ontmoeting met de lieflijke Tetsoeko. Hij bewoog zich even, met de bedoeling op te staan. Maar Eva nam hem dadelijk in haar armen en zocht zijn mond …
  
  Waar wilde je heen?
  
  Ze liefkoosde hem en de begeerte kwam weer hevig over hem. Ten slotte was de houding van de kolonel teleurstellend geweest. Tetsoeko zou natuurlijk, evenals Kawaisji, proberen hem af te schepen. Geen ja en geen nee. Aan de andere kant, sinds de ‘goedgeklede Japanner’ uit zich zelf weer contact had opgenomen, was die samenwerking met de Japanse speciale diensten niet zo belangrijk meer …
  
  Naar de zevende hemel, antwoordde hij, zijn mond op haar mond.
  
  Zal ik je daar dan maar heen brengen? En hij liet zich meenemen.
  
  
  
  
  
  11
  
  
  James Kennedy deed de deur open en liet Hubert voorgaan. Henry Babcock zat achter zijn bureau; zijn gezicht stond stuurs. Kennedy leek ook in een slecht humeur. Hubert bedacht dat het zaterdag was en dat beide mannen kwaad waren omdat hun weekend nu bedorven was.
  
  Goedemorgen, zei hij, en installeerde zich in een van de fauteuils.
  
  Babcock antwoordde met een onduidelijk gebrom.
  
  Ik vind het werkelijk vervelend dat ik jullie vanmorgen naar kantoor heb moeten laten komen, ging Hubert verder, maar de toestand ontwikkelt zich snel en…
  
  Kennedy viel hem in de rede:
  
  -Dan is het zeker door die snelle ontwikkeling dat je gisteravond niet naar die afspraak bent gegaan die onze Japanse vrienden hadden voorbereid? De klap trof doel. Hubert had hem niet verwacht.
  
  Hebben ze opgebeld?
  
  Ja, vervolgde Babcock. Kolonel Kawaisji heeft je slordigheid hoog opgenomen…
  
  -Ik heb zijn eigen dienst evenveel te verwijten, antwoordde Hubert, die er een hekel aan had zich in het defensief te bevinden. Die man heeft me erg vervelend ontvangen. Helemaal niet van plan met ons samen te werken… (Hij aapte hem na.) ‘Vanavond hebt u een afspraak met miss Tetsoeko … Nou, dat komt goed uit… In de tussentijd heb ik dan met de ‘Grote Baas’ gesproken en miss Tetsoeko zal u dan vanavond zeggen wat we besloten hebben. We weten niets, we tasten volkomen
  
  in den blinde.’ Kortom, hij heeft me een kwartier lang voor de mal zitten houden…
  
  Je dacht dat hij je voor de gek hield, viel Babcock hem in de rede, maar dat komt omdat je hen niet kent. Als je zoals ik zoveel met hen te doen hebt gehad, dan trek je je van zulke dingen niets meer aan… Ikzelf heb de indruk gekregen dat ze juist geheel en al bereid waren met ons samen te werken. Hubert haalde zijn schouders op, een sarcastische glimlach om zijn lippen.
  
  Omdat hij erachter is gekomen dat zijn voorstelling geen indruk op me maakte, en dat we hem niet zo erg nodig hadden als hij eerst gedacht had.
  
  Laten we dat dan maar aannemen, zei Babcock. En wat denk je te doen om het weer goed te maken?
  
  Niets.
  
  Kennedy schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. Babcock fronste zijn wenkbrauwen en bracht zijn rechterhand naar zijn hoofd om zijn geplakte haar glad te strijken. De scherpe blik van zijn kleine bruine ogen bleef op Hubert gevestigd.
  
  Hoe dat? vroeg hij verwonderd.
  
  Volkomen op zijn gemak, verklaarde Hubert zich nader:
  
  Kawaisji had misschien heel goede redenen om me te behandelen zoals hij deed. Welke weet ik niet en ik wil ze ook niet weten. Ik ben bereid over enkele dagen een kop thee met hem te drinken, wanneer hij maar wil. Op het ogenblik hebben we andere dingen te doen die meer haast hebben.
  
  Kennedy vroeg plotseling, zonder enig verband:
  
  En hoe is het met jou en Eva? Geen huiselijke ruzietjes? Nog altijd volkomen wederzijds begrip?
  
  Hubert draaide zich langzaam naar hem om. Hij was woedend.
  
  Als je soms leuk wilt zijn, begon hij… Maar Babcock viel hem snel in de rede:
  
  Kom, maken jullie nou geen ruzie. Kennedy is een onverbe—
  
  terlijke grapjas; je moet je niets aantrekken van wat hij zegt.
  
  Misschien heeft hij wel goeie redenen om het zich wél aan te trekken, hield Kennedy vol.
  
  Hubert stond zonder haast op.
  
  Ik ga je door het raam naar beneden gooien, waarschuwde hij. Zijn stem was kalm, zijn blik vast en zonder uitdrukking, zijn ademhaling kort. Hij liep op Kennedy toe, die er zich nog geen rekenschap van gaf welk gevaar hij liep. Maar met een voor zo’n zwaar lichaam ontstellende vlugheid stond Babcock al tussen hen in.
  
  Nou alsjeblieft, riep hij, terwijl hij Hubert de weg versperde. Niet hier, hè! Als jullie iets met elkaar af te rekenen hebben, ga dan naar het gymnastieklokaal en trek jullie handschoenen aan.
  
  Een uitstekend idee, vond Hubert. Die vent ergert me … Kennedy stond op. Hij was bleek, maar probeerde zich een houding te geven.
  
  Als ik je dan zo erger, ga ik maar liever. Heel eenvoudig…
  
  Goeie reis! riep Hubert nog.
  
  Babcock deed zijn mond open om zijn assistent tegen te houden, maar bedacht zich. Hij moest begrepen hebben dat er geen ernstig overleg mogelijk was als die twee mannen er allebei bij tegenwoordig waren.
  
  Toen Kennedy weg was, ontspande Hubert zich en glimlachte.
  
  Neem me niet kwalijk, Babcock, maar hij zoekt me … Goed, laten we daar niet meer over praten.
  
  Zeg me nou maar liever waarom je me wilde spreken… Hubert wachtte even, als een toneelspeler die effect wil maken: -Die goedgeklede Japanner heeft opnieuw van zich laten horen. En ik geloof dat we hem deze keer te pakken zullen krijgen.
  
  Babcock was weer op zijn plaats gaan zitten. Hij stak een sigaret op.
  
  Ik luister.
  
  Hubert vertelde wat Eva Davidson hem verteld had toen hij van zijn bezoek aan kolonel Kawaisji thuisgekomen was. Babcock maakte al luisterend enkele notities.
  
  En nu, besloot Hubert, zou ik willen voorstellen dat we hem dat vrijgeleide geven. We laten hem binnen op die basis, en we pikken hem bij de uitgang op. Dan hebben we hem op heterdaad betrapt.
  
  Babcock scheen niet erg enthousiast over het plan.
  
  Het is inderdaad heel eenvoudig en erg verleidelijk… in theorie, gaf hij toe. Maar ik ben bang dat we in de praktijk voor verrassingen zullen komen te staan …
  
  Hubert trok zijn rechterwenkbrauw op, en sperde zijn neusgaten open.
  
  Als we enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen nemen, antwoordde hij, zie ik niet in wat voor verrassingen zich zouden kunnen voordoen. Natuurlijk moet dat vrijgeleide zodanig gesteld zijn dat het gebruik ervan noodzakelijkerwijs beperkt is tot vlootbasis Nr. 5. Verder, aangezien de vent geen enkele eis gesteld heeft betreffende de geldigheidsduur, kunnen we die beperken tot één dag; morgen bij voorbeeld Babcock bleef een ogenblik zwijgen en vestigde zijn blik op Hubert.
  
  Wat me hindert in deze geschiedenis is, dat er werkelijk geen enkel geheim te ontdekken is op vlootbasis nr. 5.
  
  Hubert fronste zijn wenkbrauwen. Geen enkel geheim… Maar hij vond snel een verklaring.
  
  Misschien denkt de vent van wel. Je weet hoe dat toegaat in dit vervloekte vak. Je krijgt meer verkeerde tips dan goeie …
  
  Zeer zeker. Maar tóch vind ik het vreemd … Tot dusver is die man heel slim te werk gegaan en nu neemt hij het risico een grote slag te willen slaan, uitgaande van een tip die op niets kan berusten.
  
  Hij doofde zijn sigaret in een porseleinen asbakje en stak meteen een nieuwe op. Zijn gezicht stond zorgelijk.
  
  Luister nu even goed naar me, kerel, en denk even na voor je me antwoordt. We hebben nu zaterdagmorgen. Sedert woensdagavond woon je bij Eva Davidson. Geloof je nou zelf niet dat er aan die kant iets niet klopt?
  
  Hubert hield zijn adem in. Wat Eva betrof was zijn geweten niet helemaal zuiver.
  
  Ik begrijp niet erg goed…
  
  -Ik zal proberen me iets duidelijker uit te drukken, hernam Babcock. Heb je geen enkel moment de indruk gehad dat Eva een dubbel spelletje speelde? Is er nu werkelijk niets, maar dan ook werkelijk niets, waardoor je kunt vermoeden dat ze ons voor de mal houdt?
  
  Hubert bleef rustig ademhalen. Hij was eerder verbijsterd dan woedend.
  
  Ja, haar gedrag kan nu en dan wat vreemd schijnen … Maar we moeten niet vergeten dat het een vrouw is, met alles wat dat inhoudt: coquetterie, slecht gekozen gevoeligheden, onvoorziene nukken en gebrek aan logica… Bovendien zit ze in een gevaarlijk avontuur, zonder enige voorbereiding. Ik wil niets voor je verbergen, maar ze is doodsbang en haar reacties tegenover de gebeurtenissen moet je werkelijk zien en verklaren, rekening houdend met dat alles …
  
  Is ze je maîtresse?
  
  Hubert had die vraag wel verwacht. Maar om heel veel redenen wilde hij dit niet bekennen. -Nee.
  
  Even stilte. Babcock keek naar beneden. Hij schraapte zijn keel.
  
  Ben je verliefd op haar?
  
  Nu was het de beurt van Hubert om zijn keel te schrapen.
  
  Ze is héél erg verleidelijk, erkende hij, maar verliefd ben ik niet op haar.
  
  Hij wist dat hij loog. Het was nu twintig jaar geleden sinds hij het zo van een vrouw te pakken had gehad. Babcoclc trommelde wat met zijn vingers op zijn bureau en zei toen luchtigjes:
  
  Ik had San Francisco om een rapport gevraagd. Het is vanmorgen aangekomen. Eva Davidson heeft ons voorgelogen. Verbijsterd, kon Hubert alleen maar herhalen:
  
  Voorgelogen?
  
  Ja kerel. Eva Davidson heeft ons voorgelogen. Die stichtelijke geschiedenis over haar huwelijk, die trouwe liefde die ze voor haar echtgenoot koestert: alles gelogen. En de waarheid staat hier…
  
  Hij trok een la van zijn bureau open en nam er een rapport uit dat hij voor zich neerlegde.
  
  Ze is op een zaterdagavond met Mei Davidson in Las Vegas getrouwd, in een van die ‘wedding chapels’ waar ieder paartje binnen het uur kan trouwen, en waar de priester zelf voor alle formaliteiten zorgt. Ik hoef je wel niet te vertellen dat ze allebei rijkelijk van de whisky genoten hadden en dat ze de volgende morgen erg verbaasd waren te constateren dat ze getrouwd waren. Dat werd een trieste zondag, vooral voor Mei Davidson die tot een zeer gefortuneerde familie behoort en die eenvoudig gevaar liep onterfd te worden ten gevolge van deze misstap. Aangezien Eva niets wilde horen van een echtscheiding, werd er een overeenkomst in der minne gesloten, waarbij de partijen uit elkaar gingen. Voor de jonge vrouw werd een betrekking in Japan gevonden, zo ver mogelijk, en ze krijgt een maandelijkse toelage van de familie Davidson. Snap je de situatie?
  
  Hubert voelde zich opgelucht. Hij had erger verwacht.
  
  En is dat alles? vroeg hij. Babcock viel uit:
  
  Is dat niet voldoende? Herinner je even: het ongelukkige getrouwde vrouwtje dat liever wilde sterven dan dat haar aanbeden echtgenoot te weten zou komen dat zij hem met een onbekende had bedrogen, op een zaterdagavond toen ze haar treurige stemming zo onvoorzichtig met alcohol had trachten te verdrijven. Volg je het? De herinnering aan vroeger! Ze was met hem getrouwd op een zaterdagavond, flink dronken, en ze had hem bedrogen ook op een zaterdagavond, en ook in dronkenschap. Hun mooiste herinnering dus verwoest! De arme kerel, hij zou zich uit wanhoop van kant gemaakt hebben. Hubert kon niet nalaten even te glimlachen. -Je bekijkt dat door de verkeerde kant van de verrekijker, Babcock. Eva Davidson was helemaal niet verplicht ons op de hoogte te brengen van haar hartsgeheimen. En de nieuwe situatie zoals die zich thans voordoet, verandert niets aan de chantage waarvan ze het slachtoffer is geworden. Ik bedoel: Als ik het goed begrijp zou Mei Davidson, de echte, van harte bereid zijn te scheiden. Maar Eva wil niet. Je moet inzien dat Mei Davidson met die fameuze foto’s in handen niet de minste moeite zou hebben een scheidingsvonnis te zijnen gunste te verkrijgen. En Eva zou tegelijkertijd een bron van inkomsten verliezen die niet te versmaden zal zijn.
  
  Vijfhonderd dollar per maand.Nou, je ziet dus! Ze is dus niet uit gevoelsoverwegingen voor die chantage gezwicht, maar uit materiële overwegingen. Ik geef toe dat het misschien niet erg fraai is, maar het is menselijk. En je moet tot haar eer zeggen dat ze de eerlijke weg gekozen heeft toen haar geweten in opstand kwam. Ik wil wedden om al wat je wilt dat ze tot het uiterste gegaan zou zijn en schaamteloos alle geheimen van de Verenigde Staten uitgeleverd zou hebben indien er liefde in het spel was geweest… Babcock gaf toe:
  
  Je hebt ongetwijfeld gelijk. Wat niet wegneemt dat je op je hoede moet blijven met haar. Die vrouw heeft een verleidingskracht die werkelijk uitzonderlijk is. Het is een sirene.
  
  Ik ben altijd op m’n hoede, antwoordde Hubert.
  
  Maar zijn stem klonk weinig overtuigd. Hij voegde eraan toe:
  
  En die Mei Davidson lijkt me erg moeilijk te voldoen, of het is een marionet in handen van z’n familie.
  
  Ik heb nog vergeten te vertellen dat Eva op moreel gebied niet helemaal van onbesproken gedrag is. Ze is gewikkeld geweest in een paar schandalen die nog al de aandacht hebben getrokken.
  
  Hubert vroeg verbaasd, trachtend de verlegenheid die al die openbaringen in hem te weeg brachten te onderdrukken: -Maar hoe heeft ze dan die aanstelling bij je dienst kunnen bemachtigen, als ze inderdaad op moreel gebied niet de nodige zekerheid bood? Babcock keek verstoord.
  
  -Een samenloop van omstandigheden. Op aanbeveling van papa Davidson is ze in dienst genomen door de leger-intendan-ce. Die aanbeveling was voldoende. Herbert Morton heeft haar als zijn privé-secretaresse genomen en raakte zeer op haar gesteld. Toen hij hier als personeelschef werd aangesteld, heeft Morton zich borg voor haar gesteld en zelf haar contract ondertekend.
  
  -En zo komen de verwikkelingen in de wereld, besloot Hu-bert, gewild onverschillig.
  
  Ja, zei Babcock. En laten we het nu over jouw truc hebben. Ik geloof wel dat we het kunnen wagen. In ieder geval is er op de u.s.n.f.e. 5 niets voor hem te pikken. We zullen dat vrijgeleide zo opstellen dat hij het maar zo beperkt mogelijk kan gebruiken. Maar, ten slotte, hoe had die vent zich voorgesteld dat Eva aan zo’n papier kon komen?
  
  Hubert stond op. Hij vond dat hij lang genoeg had gezeten.
  
  Ik kan het je niet zeggen. Hij denkt vermoedelijk dat ze over de nodige briefhoofden kan beschikken, dat ze de te gebruiken formules kent, en dat ze in staat is de nodige handtekeningen na te bootsen…
  
  Ja, dat zal dan wel. Ik zal dat vrijgeleide dus laten opmaken, geldig voor morgen, voor éen enkele dag. Dat is een zondag, de basis zal praktisch leeg zijn en ons werk wordt daardoor makkelijker. We zullen onze mensen vanaf middernacht opstellen en de medewerking van de marine veiligheidsdienst vragen. Dat is allemaal makkelijk voor elkaar te brengen, maar … Opmerkzaam geworden door dat ‘maar’ stond Hubert stil en keek Babcock aan. Hij voelde zich niet op zijn gemak, nerveus, prikkelbaar, en hij kon de gedachte aan een Eva Davidson die in de Verenigde Staten een liederlijk leven leidde en weigerde de vrijheid terug te geven aan die schatrijke vent met wie ze bij overrompeling, na een zuipavond, getrouwd was, maar niet van zich afzetten. Eva, die zo mooi was, zo begeerlijk, zo betoverend, zo teder, met haar onschuldig gezichtje en haar onmetelijk grote, heldere ogen die niets schenen te kunnen verbergen. -Maar, hernam Babcock, aangezien ik geen enkel risico wil nemen, zal m’n beste ploeg op de plaats van samenkomst vanavond aanwezig zijn, om de vent te volgen en zo mogelijk z’n verblijfplaats uit te vinden.
  
  Hubert protesteerde heftig.
  
  Maar dat zou idioot zijn! Dat kan alles mis laten lopen. Hij zal merken dat hij gevolgd wordt en ervandoor gaan. En dan kun je morgen lang op hem wachten! Terwijl het zo gemakkelijk zou zijn hem bij z’n kraag te vatten als hij de basis weer uitkomt.
  
  Babcock bleef onverstoorbaar.
  
  Ik heb m’n besluit genomen.
  
  Je zult alles bederven.
  
  De mannen die hem achterna gaan zijn geen leerjongens. Ze kennen hun vak. De vent zal er niets van merken.
  
  Die dingen voel je. Wat mijzelf betreft, ik heb er een zesde zintuig voor.
  
  Hij hield op, verlegen. Kawaisji had hem verteld dat zijn
  
  mensen hem gevolgd waren, die eerste avond, en hij had niets gemerkt. Hij bedacht dat Eva die avond reeds zijn hele denken in beslag genomen had, terwijl het bij dit soort ondernemingen nodig was dat je je hersens volledig bij elkaar hield om volkomen ontvankelijk te zijn.
  
  Ik wil er verder niet over praten. Dit alles is zo makkelijk dat het me niet bevalt. Als die vent ons morgenavond tussen de vingers door glipt, krijgen we hem nooit meer te pakken. Hij zal ons niet nogmaals de gelegenheid geven.
  
  Doe dan maar zoals je wilt, gaf Hubert zich over, ik was m’n handen in onschuld.
  
  We gaan nu het vrijgeleide opstellen. We zullen de bewoordingen samen overwegen. En dan zou ik je aamaden Kawaisji op te bellen om hem een aanvaardbare reden op te geven voor je afwezigheid gisteravond.
  
  Hij drukte op een toets van de huistelefoon en vroeg om een secretaresse.
  
  En hoe zal ik je op de hoogte brengen van de plaats en de wijze van samenkomst, als de vent pas op het laatste ogenblik belt? Je moet rekening houden met de mogelijkheid dat hij een afluisterapparaat op de lijn heeft weten in te schakelen.
  
  Dan spreken we een code af. Babcock stak weer een nieuwe sigaret op.
  
  O, ik vergat je nog te zeggen dat we maandagmorgen een afschrift krijgen van het Japanse dossier over Eva Davidson. Ze zijn met een vertaling bezig.
  
  
  
  
  
  12
  
  
  Hubert Bonisseur de la Bath stond op de drempel van de zitkamer en vroeg:
  
  - Ben je klaar? Het is op slag van negenen. Eva kwam de badkamer uit. Ze was bleek en gespannen. Hij bedacht dat alles weer opnieuw ging beginnen. Maar in die drie dagen was er heel wat gebeurd, en zeker niet het minst belangrijke daarvan was het feit dat hij als een schooljongen verliefd geworden was op Eva en dat zij zijn maîtresse geworden was. Ze nam haar witte mantel uit de klerenkast en hij ging op haar toe om haar behulpzaam te zijn. Ze hadden ervan afgezien haar met een draagbaar zendapparaat uit te rusten. De goedgeklede Japanner had het bij de vorige ontmoeting ontdekt en er was geen reden te bedenken waarom hij ditmaal minder wantrouwend zou zijn dan de eerste keer.
  
  De geheimzinnige Japanner had even voor achten opgebeld en slechts twee of drie woorden gesproken voor hij de telefoon weer ophing. Eva gaf als vertaling: ‘Dezelfde instructies als voor verleden week woensdag’.
  
  Hubert vond dat een beetje eigenaardig. In spionagezaken was het niet de gewoonte tweemaal achtereenvolgens onder dezelfde omstandigheden dezelfde plaats van samenkomst te gebruiken. Dat was niet normaal en men kon nu twee mogelijkheden onderstellen: óf die spion was maar een betrekkelijk handige amateur die een paar geslaagde zaakjes achter de rug had en daardoor wat overmoedig geworden was, óf wel zijn onvoorzichtigheid was maar schijn en er lag een valstrik onder verborgen.
  
  -Gaan we? vroeg de jonge vrouw die haar zenuwachtigheid niet kon verbergen.
  
  Vooruit!
  
  Ze knoopte haar mantel dicht en nam haar handtas.
  
  Heb je het vrijgeleide wel bij je? vroeg hij ongerust.
  
  Ze deed haar tas open en haalde de grote enveloppe, die het document bevatte, half te voorschijn.
  
  Hier is het. -Mooi zo.
  
  Ze deed de tas weer dicht. Ze gingen de vestibule in, de lichten achter zich uitdoend. Voordat ze de deur uitgingen drukte ze zich tegen hem aan.
  
  -Geef me een zoen, smeekte ze. Ik ben zo verschrikkelijk bang…
  
  Hij nam haar in zijn armen. Hun monden ontmoetten elkaar in een eindeloze, hartstochtelijke kus. Zij maakte zich het eerst los.
  
  Laten we gaan, zei ze met verwrongen stem.
  
  Ze deed de deur open en ging het portaal op. Ze zou juist sluiten:
  
  Hemel! De sleutels van de auto …
  
  Ze ging weer naar binnen. Hubert had zijn Buick niet teruggehaald, en had het wenselijker gevonden zich nog geen ander voertuig aan te schaffen aangezien hij de Chevrolet van zijn mooie vriendin kon gebruiken. Hij drukte op de knop van de lift. Eva verscheen weer op het moment dat de lift voorkwam. Ze hield zijn hand vast gedurende de afdaling. Hij voelde dat ze bang was, volkomen buiten zich zelf.
  
  Wees maar niet bang, suste hij. De beste mensen van Babcock zullen er zijn om je te beschermen. Je zult ze niet te zien krijgen, maar ze zijn overal aanwezig.
  
  Een zielig glimlachje verscheen op haar gezicht, terwijl ze haar hoofd schudde. Maar haar keel was zichtbaar dichtgeknepen.
  
  Alles gaat goed, hield Hubert aan.
  
  Ze verlieten het gebouw. De wagen stond aan de andere kant van de straat geparkeerd. Ze staken over en gaven elkaar een arm.
  
  Laat mij maar rijden, vroeg ze.
  
  Maar ben je niet een beetje zenuwachtig?
  
  Daarom juist; ik geloof dat het me goed zal doen…
  
  Hij wilde haar niet tegenspreken om zo iets onbelangrijks. Er was op dat uur ‘s avonds heel weinig verkeer.
  
  Zoals je wilt, kindje.
  
  Ze bedankte hem en nam het stuur, na haar tas tussen hen in gezet te hebben. Toen startte ze in de richting van de K-laan.
  
  Rij nou maar langzaam, raadde hij haar aan, we zijn niet te laat.
  
  De mannen van Babcock moesten bij het metro-station Kiöbasji wachten. Daar Hubert voor de veiligheid van de jonge vrouw zou zorgen tussen de flat en dat metro-station, was er afgesproken dat de anderen pas zouden optreden vanaf dat punt. Eén groep zou Eva volgen in de metro, terwijl een tweede groep de bewaking zou overnemen aan het eindpunt Asakoesa. Er moest natuurlijk aan de mogelijkheid gedacht worden dat de goedgeklede Japanner op het toneel zou verschijnen op het traject onder de grond.
  
  De Chevrolet reed met een snelheid van veertig kilometer per uur in de richting van het keizerlijk paleis. Eva zat gebogen over het stuur, strak gespannen; haar gebaren die anders zo zacht en gracieus waren, werden nu heftig en hoekig. -En verder, hernam hij, blijf zo natuurlijk mogelijk. Probeer niet de mannen te ontdekken die je zullen volgen. Dat zou je misschien gerust kunnen stellen, maar het zou alles in het water kunnen later vallen …
  
  Ze barstte plotseling in lachen uit, zonder enige reden. Een zenuwachtige, gillende lach, onaangenaam.
  
  Wat is er voor grappigs?
  
  Ze nam de bocht voor de Hanzö mon-poort een beetje scherp, en antwoordde toen:
  
  Neem me niet kwalijk, ik zag mezelf al op mijn tenen lopen bij iedere stap omkijkend om de duisternis te doorboren.
  
  Tracht je een beetje te ontspannen, raadde hij. -Makkelijk gezegd.
  
  -Weet ik.
  
  Ben jij nooit zenuwachtig.
  
  Soms wel. Maar ik kan me beheersen. In mijn vak moet je je zenuwen in bedwang hebben, anders…
  
  Ze reden voorbij het ministerie van Justitie. Hubert keek achterom om te zien wat er achter hen aankwam. Er was heel veel kans op dat ze gevolgd werden. Enige auto’s en een tram reden achter hem aan. Wat in ieder geval niet belangrijk was.
  
  Komen ze achter ons aan? vroeg Eva angstig.
  
  Ik weet het niet.
  
  Herhaaldelijk keek ze in de spiegel. Ze kwamen langs het Hibi-ja-park. De wagen slipte op de tramrails.
  
  Pas op. Kijk recht voor je …
  
  Heb je die grote auto gezien, achter die kleine Renault? Die was er al toen we wegreden.
  
  Hij draaide z’n hoofd weer om, maar kreeg geen tijd om te kijken. De Chevrolet slipte en reed de vluchtheuvel van de tramhalte op.
  
  Rem! schreeuwde Hubert die tegelijk het stuur greep om de wagen weer in zijn macht te krijgen.
  
  Te laat. De bumper stootte tegen een dun metalen plaatje dat afbrak en op de wagen viel. Hubert werd naar voren geworpen en kwam met zijn schouder tegen het dashboard terecht. Mensen, die op de tram stonden te wachten, schoten als verschrikte mussen uit elkaar …
  
  Hubert verdrong zijn pijn, zette snel het contact af en keek
  
  naar Eva, die door de tegenschok achterovergeworpen was, met haar hoofd tegen de rugleuning.
  
  Heb je je bezeerd?
  
  Ze ging rechtop zitten, bleek als een dode.
  
  Nee, zei ze. Alleen hier een beetje.
  
  Ze wreef over haar maagstreek, iets beneden haar borst.
  
  Dat is van het stuurwiel, zei Hubert.
  
  Hij deed het portier aan zijn kant open en stapte uit. De mensen die weggehold waren kwamen nu terug. Auto’s stopten. Weldra was hij het middelpunt van een druk pratende menigte mensen die hem met vragen overstelpten waarvan hij niets begreep. Eva stapte aan haar kant uit. Hij ging naar haar toe.
  
  Hoe voel je je?
  
  Niet erg goed. Het is net alsof ik moet overgeven.
  
  Ze stak de rijweg over, in de richting van het park. Er stonden nu een twintigtal mensen om de Chevrolet heen, waarvan de portieren open waren blijven staan. Hubert, die zich niet wilde laten ophouden, zette een paar mensen aan het werk om het omvergereden paaltje aan de kant te leggen. De tram had moeten stoppen, aangezien de achterkant van de auto tussen de rails uitstak. Toen de paal uit de weg geruimd was, liet Hubert de Chevrolet achteruit van de rails af rijden. Eva kwam terug, bleek, bevend, haar zakdoek voor haar mond. Hubert vroeg haar even naar de trambestuurder te gaan die ongeduldig werd. Ze gaf hem de naam van haar verzekeringsmaatschappij op en haar adres.
  
  We moeten nu weg, zei Hubert. Er wordt op ons gewacht. Ze stapten weer in de auto, die aan de voorzijde wat beschadigd was. Hubert was achter het stuur gaan zitten. Hij startte voorzichtig te midden van de menigte, die nog stomd tr kijkn,Ik zal er wel ellendig uitzien, fluisterde ze.
  
  Ze deed haar tas open om haar poederdoosje te pakken.
  
  O! riep ze verschrikt. -Wat?
  
  De envelop! Het vrijgeleide … Het is er niet meer.
  
  
  
  
  
  13
  
  
  Ze zaten met z’n vieren in het kantoor, zwijgend en somber. De luitenant ter zee Larry Eyston, hoofd van de veiligheidsdiensten van de u.s.n.f.e. 5, stond op, en liet zijn gegalonneerde uniformjas over de leuning van zijn stoel hangen. - Waar gaat hij heen? vroeg Eva.
  
  Als enig antwoord haalde Hubert zijn schouders op. Wat ter zijde zat James Kennedy die zijn nagels aan het bijvijlen was, terwijl hij op kauwgom kauwde. Hubert keek op zijn horloge: tien voor acht. Hij stond op uit zijn fauteuil en liep naar het raam. Het was donker geworden en een dikke mist maakte de installaties van de marinebasis bijna onzichtbaar. -Een sombere zondag! verklaarde Kennedy, als steeds met zijn kauwgom bezig.
  
  Hubert wilde hem geen gelijk geven, maar eigenlijk was hij het er volkomen mee eens. Ze zaten nu al meer dan twintig uur op dit bureau te wachten tot de geheimzinnige goedgeklede spion in de val zou lopen die voor hem klaargezet was. Alle bewakingsposten waren maximaal op hun hoede, maar de nacht, en vervolgens de dag, waren langzaam, heel langzaam voorbij gegaan, zonder dat er iets gebeurd was. Er had zich niemand met het vrijgeleide aangemeld dat uit Eva’s tas gestolen was. Er kon evenwel geen enkele twijfel bestaan. Een doodgewone dief zou de tas meegenomen hebben om het geld of om de sieraden die hij erin hoopte te vinden, en niet alleen de envelop eruit gehaald hebben.
  
  Er was heel veel over gepraat. Iedereen was van dezelfde mening. Eva en Hubert waren gevolgd zodra ze het flatgebouw
  
  verlieten en degene die hen achterna was gegaan had bijzonder snel gereageerd en uit de tas die op de bank achtergebleven was het enige voorwerp genomen waarin het document kon zitten: de envelop.
  
  Om helemaal zeker te zijn had Hubert gewild dat Eva toch naar de afgesproken plaats van samenkomst ging, alsof er niets gebeurd was. Maar ze had vergeefs de R-laan op en neer gelopen, zonder dat iemand haar had aangesproken. Ook de mannen van Babcock, die overal verspreid in de schaduw stonden, hadden geen enkel verdacht persoon zien opdagen. Hubert draaide zich op zijn hielen om. Kennedy wierp hem een blik toe die van alle vriendelijkheid gespeend was. Gedurende de wachttijd van twintig uur hadden ze geen tien woorden met elkaar gewisseld. Eva, weggezonken in haar fauteuil, sliep of deed alsof.
  
  Larry Eyston kwam terug. Het was een magere figuur, nerveus, altijd in beweging, altijd gespannen. Hij stak een sigaret op, ging weer zitten en verklaarde:
  
  Ik heb sandwiches en koffie besteld. Ik hoop dat iedereen het ermee eens is?
  
  Natuurlijk! zei Hubert goedkeurend.
  
  Ik begon trek te krijgen, bevestigde Kennedy.
  
  Het is erg aardig van u, mompelde Eva Davidson zonder zelfs haar ogen open te doen.
  
  Ze was met de anderen meegekomen, omdat ze de enige was die de goedgeklede Japanner zou kunnen herkennen, maar als het zo doorging…
  
  -Hij zal nu wel niet meer komen, verklaarde Eyston. Jullie hebben ergens een fout gemaakt die hem achterdochtig gemaakt heeft… Kennedy begon te grijnzen.
  
  Dat komt ervan als je bij een dergelijk geval amateurs inzet. Het kon Hubert niet ontgaan zijn dat Kennedy hem ook onder
  
  de amateurs rekende, maar dat kon hem niet schelen. Hij had geen enkel minderwaardigheidscomplex. Kennedy kende hem niet en kon hem ook niet kennen. Volkomen onbelangrijk. Hij moest er even om lachen.
  
  -Wat is er voor grappigs? vroeg Kennedy agressief.
  
  Jij, was het kalme antwoord van Hubert.
  
  Hij ging nog eens voor de grote wandkaart staan die een groot deel van de Sagami-baai voorstelde, rondom Kamakoera. Basis nummer 5 van de Amerikaanse marine lag daar, aangegeven met een vlaggetje.
  
  De telefoon rinkelde. Eyston wierp zich letterlijk op het toestel.
  
  Hallo? Is er nieuws? Wat?
  
  Hij luisterde even, zei energiek een paar maal ‘ja’ en legde de telefoon daarna weer op de haak. Hubert had al begrepen dat het niets was dat hun belang kon inboezemen, maar Kennedy vroeg ongerust: -Nou, én?
  
  Een dronken vent die per se een danseresje met zich mee het kamp wilde binnenbrengen. Ze hebben de vent in de bak gezet en de danseres naar buiten gewerkt.
  
  Een vent van jullie?
  
  Ja, een matroos.
  
  Eyston stak weer een sigaret op, trok een verveeld gezicht en maakte de lucifer uit door er vlug mee te zwaaien. -Misselijk! bromde hij. Absoluut misselijk! Je hele weekend naar de maan. En waarvoor? Voor niets.
  
  Eva deed haar ogen weer open. Eyston bond dadelijk in. Hij
  
  was kennelijk zeer gevoelig voor de charme van de jonge
  
  vrouw. Alleen Kennedy bleef weerbarstig.
  
  -Hij kan nog wel komen, zei ze met haar mooie melodieuze
  
  stem. Het is een wezen dat van de duisternis houdt.
  
  Kennedy haalde zijn schouders op, geërgerd. Hubert ging weer
  
  naar het midden van het vertrek.
  
  Het spijt me dat ik het niet met u eens kan zijn, antwoordde hij, maar ik geloof er niet meer aan. De reden, waarom hij hier binnen wilde komen was, om iets te zien. En je ziet nu eenmaal beter overdag dan ‘s nachts.
  
  Er is hier niets te zien, dat is je al herhaaldelijk gezegd, mopperde Kennedy.
  
  Daar gaat het niet om, gaf Hubert terug.
  
  De telefoon rinkelde opnieuw. Eyston reikte naar het toestel, veel minder snel dan de eerste keer.
  
  Hallo! Wat nou weer? Wat? Ik geef hem je door. Hij gaf de hoorn aan Kennedy.
  
  Babcock. Hij wil met je praten.
  
  Kennedy stond energiek op om de telefoon over te nemen. Hij wisselde enkele woorden met zijn chef, en zei daarna niets meer. Het leek wel of hij versteende en zijn scherp gezicht kreeg een steeds hardere uitdrukking. Hubert vermoedde dat er iets ernstigs gebeurd was, waar niet op gerekend was.
  
  Akkoord, zei Kennedy ten slotte. We gaan dus naar huis. Zijn stem was dof, alsof hij onder een zware vermoeidheid gebukt ging. Hij legde de telefoon op de haak en verklaarde, zonder iemand aan te zien:
  
  -De vent heeft ons ertussen gehad. Hij heeft het vrijgeleide vervalst door de 5 in een 3 te veranderen. Hij heeft de hele ochtend door de installaties van marinebasis nummer 3 gewandeld …
  
  Hij richtte zich daarop speciaal tot Hubert.
  
  Als het je interesseert: de vent heeft kans gezien aan boord te gaan van een onderzeeër die een afvuurinstallatie heeft voor atoomraketten die onder water bediend kan worden. Dat is, zoals te begrijpen valt, een zeer geheime installatie …
  
  Eyston uitte een vloek. Hubert vroeg alleen maar verder:
  
  Hoe is Babcock dat aan de weet gekomen?
  
  De vent is weer vertrokken en vergat een zeker register te tekenen. De chef van de veiligheidsdienst daar vond het daarop gewenst onze dienst te waarschuwen. Babcock zelf heeft de mededeling aangenomen. En die begreep meteen … Kennedy begon het vertrek rond te lopen, vloekend als een verdoemde. Eva’s gezicht stond geheel vertrokken. Ze bedacht waarschijnlijk dat voor haar alles nog niet afgelopen was, daar haar kwelgeest nog steeds op vrije voeten was.
  
  Die vent is zo slim als een aap, merkte Hubert onverschillig op. Een beetje al te slim. Hij is nu in een stadium gekomen dat hij denkt dat hij alles kan, en dan zullen we hem grijpen.
  
  Nee toch? merkte Kennedy ironisch op. Hij keek Eyston aan.
  
  We hebben hier nu niets meer te doen. Rest ons slechts u te bedanken en u onze verontschuldigingen aan te bieden. Goedenacht.
  
  Hij vertrok. Eva stond op.
  
  Gaan wij ook?
  
  Natuurlijk.
  
  Ze namen afscheid van de chef van de veiligheidsdienst en verlieten het gebouw. Hubert voelde zich doodmoe. Zijn hersens werkten niet meer en hij voelde zich inwendig leeg en voor niets meer toegankelijk. Ze stapten in de auto. Eva raakte even zijn arm aan.
  
  Het doet me pijn je zo te zien, zei ze. Wat ga je nu doen?
  
  Ik weet het nog niet.
  
  Hij was eerlijk. Plotseling barstte ze in tranen uit.
  
  
  
  
  
  10
  
  
  Eva greep naar de whiskyfles en schonk het glas weer vol dat ze zo juist had leeggedronken. Ze waren nog geen kwartier geleden teruggekomen in het appartement dat de jonge vrouw de vorige dag weer op orde gebracht had en waren zonder tegen elkaar te spreken aan het drinken gegaan. Hubert had zich nog nooit zo ontmoedigd gevoeld. In zijn gevaarlijk beroep van geheim agent had hij dikwijls tegenslagen gehad, even ernstig als nu, maar dan was zijn natuurlijke strijdvaardigheid er alleen maar door aangewakkerd, en altijd was hij er dan in geslaagd de situatie in zijn voordeel te veranderen, al was dat soms pas op het laatste nippertje geweest. Dit keer had hij alles opgegeven. Zijn hersens werkten niet meer en hij voelde totaal geen lust om wraak te nemen. Het was hem zelfs niet mogelijk in te zien uit welke hoek het kwaad kwam, en dat zijn onderbewustzijn hem belette te handelen, alleen maar uit angst al te gemakkelijk al te veel feiten te ontdekken die even onaangenaam als verblindend waren. Eva zette hardhandig haar lege glas neer. Ze kon drinken als een tempelier, maar nu begon ze tekenen van dronkenschap te vertonen. Hubert keek haar met enige walging aan en verwonderde zich erover dat hij zich zo los van haar voelde. Ze kwam naar hem toe, enigszins wankelend, liet zich aan zijn voeten vallen en omarmde zijn benen.
  
  — Mei, kermde ze, ik weet nu wel zeker dat ik van je houd. Hij antwoordde niet en voelde er ook niet de minste lust toe. Alles wat hij wilde was genoeg te drinken om te vergeten en in slaap te kunnen komen. Slapen___Vierentwintig uur slapen,
  
  zonder wakker te worden. Eva bleef eentonig aan het klagen, en wreef met haar wang langs zijn knie.
  
  -Ik ben een slechte meid, Mei. Alles is mijn schuld. Er zou niets gebeurd zijn als ik beter had kunnen rijden… Maar je weet hoe dat gaat, Mei, lieveling, je begint met een vinger en dan volgt de hele arm. De arm en de rest. Precies, de rest ook! Hubert, die er misselijk van werd, probeerde haar van zich af te duwen.
  
  Ga naar bed. Ik vind dronken vrouwen vreselijk.
  
  Ik ben helemaal niet dronken, Mei, antwoordde ze, terwijl ze zich aan hem vast klemde. Helemaal niet. Het komt door m’n geweten. Jij weet toch ook wat een geweten is! Of misschien is het de liefde … Grappig, liefde. Het kruipt zachtjes bij je omhoog … Je bent er helemaal niet op bedacht, en je gaat door alsof er niets aan de hand is. En dan, opeens, is het zover. Het zit hoog, tot in je keel, het overstroomt je en laat je stikken, en voor de rest is er niets meer dat belangrijk is. Niets meer …
  
  Ze hief haar bleek gezichtje naar hem op, en hij kon de pathetische uitdrukking van haar onmetelijk grote ogen niet verdragen.
  
  Ik houd van je, Mei. Ik houd waanzinnig veel van je, werkelijk, zoals ik nog nooit van iemand gehouden heb. En verder heb ik veel achting voor je, Mei.
  
  Hou je mond nu maar, gromde hij. Je hebt te veel gedronken, je weet niet meer wat je zegt.
  
  Ze leek nu erg bedroefd. Grote tranen kwamen vanuit de hoeken van haar oogleden te voorschijn.
  
  Waarom behandel je me zo, Mei? Hij liefkoosde haar haar.
  
  Ga nu naar bed, kindje.
  
  Maar zij had een idéé fixe in haar hoofd en daar liet ze zich niet van afbrengen.
  
  Ik heb heel veel achting voor je, Mei. En dit is de eerste maal
  
  dat ik werkelijk achting voor een man heb. En daarom ga jij het spel winnen, Mei. Ik ben maar een gemene meid, maar ik wil in mijn leven toch éen keer iets goeds tot stand gebracht hebben. Maar dan moet je naar me luisteren, Mei… De bel van de voordeur ging over, en deed hen schrikken. Zij stond op, angstig. Hubert keek op zijn horloge: vijf minuten na middernacht.
  
  Doe niet open, fluisterde de jonge vrouw.
  
  Maar Hubert bedacht dat het wel een boodschap van Babcock kon zijn. Hij duwde Eva krachtig opzij en stond op. Ze klemde zich aan hem vast en belette hem te lopen.
  
  Ga niet, Mei! Hij is het!
  
  Loop naar de maan, antwoordde hij grof.
  
  Hij maakte zich met een flinke ruk los en zij rolde op de grond, nog trachtend hem tegen te houden.
  
  Mei, ga niet!
  
  Hij was al in de gang. Bij de deur aangekomen vroeg hij: -Wie is daar?
  
  Hij kreeg een Japans antwoord en deed open. Het was weer die eeuwige meneer Kimiko Yamanaka, in een gebloemde kimono.
  
  Wat wilt u?
  
  Hubert voelde dat Eva achter hem aan kwam. De Japanner boog zich wat opzij om tegen de jonge vrouw te kunnen praten. Deze vertaalde:
  
  -Hij vraagt of ik hem een fles whisky wil lenen. Ze hebben niets meer te drinken …
  
  Wat een vervelende knul, mopperde Hubert.
  
  Hij ging wat opzij om de te veel eisende buurman door te laten, die hem uiterst onderdanig begroette alvorens Eva naar de keuken te volgen. Hij stond op het punt de deur weer dicht te doen toen hij plotseling zin kreeg even de frisse buitenlucht in te gaan. Hij kon de verstikkende atmosfeer van dat appartement niet langer verdragen noch het gezelschap van die vrouw die
  
  stom-sentimenteel werd door de drank.
  
  Hij ging naar buiten en trok de deur achter zich dicht. Twintig seconden later stond hij op straat. Er hing een lichte mist, die de lichten van de K-laan wat matter deed schijnen. Hij liep even verder en stond naast de Chevrolet. Toen kwam het idee bij hem op Tetsoeko op te gaan zoeken. Hij was haar nog een bezoekje schuldig, al was het maar om zijn verontschuldigingen aan te bieden. De sleutels van de auto zaten nog in zijn broekzak. Hij haalde ze te voorschijn en reed dadelijk weg.
  
  In de Benibasja was het nog altijd even druk. Hubert bleef in de buurt van de garderobe staan om de grote zaal rond te kijken. Maar het heersende halfduister maakte het onmogelijk iemand op een afstand van tien meter te herkennen. Een ober kwam naderbij.
  
  -Ik ga naar de bar. Zou je miss Tetsoeko daar heen willen sturen?
  
  De man boog.
  
  -Ik zal het proberen, meneer.
  
  Hubert ging de bar binnen, die van de grote zaal was afgescheiden door een ring van zwarte bamboestaken die loodrecht in de grond geplant waren en doorliepen tot aan het plafond. Een stuk of zes ‘taxi-girls’, niet allemaal even mooi, stonden niet ver van de ingang bij elkaar, in afwachting van klanten. Hubert werd met belangstelling bekeken en een paar meisjes glimlachten hem toe.
  
  Hij moest van zijn ellebogen gebruik maken om bij de bar te komen en bestelde een whisky. De frisse lucht en de korte rit hadden hem goed gedaan. Hij had zijn oude vorm nog niet terug, maar voelde zich toch weer fit.
  
  Plotseling ontdekte hij Tetsoeko die zich een doorgang in zijn lichting baande en twee bamboestaken met haar handen opzij
  
  boog om haar door te laten. Ze droeg een geelzijden japon, van Chinees model, die strak om haar lichaam sloot. -Slank zijn heeft zijn voordelen, merkte Hubert op toen ze naast hem was komen staan.
  
  Goedenavond, kweelde ze. Hij nam haar handen in de zijne.
  
  Ik vind het echt jammer van vrijdagavond, zei hij. Er kwam heel onverwachts iets tussen, en ik kon je niet eens opbellen.
  
  Ja, men heeft het mij verteld, antwoordde ze lachend. Ik heb het heel goed begrepen en ik ben er niet boos om.
  
  Maar toch was het niet netjes van me.
  
  Nou, dan zijn we nu quitte, zei ze lachend.
  
  Ze nam Hubert’s glas op en vervolgde, terwijl ze iets opzij ging:
  
  Kom mee. We kunnen hier niet rustig praten.
  
  Hij volgde haar naar de andere kant van de bar. Daar was nog een ijzeren tafeltje met twee stoelen vrij, vlak naast een enorm grote kachel. Ze gingen zitten.
  
  Ze keek hem een tijdje lachend aan en tikte op zijn hand.
  
  Erg spraakzaam bent u niet.
  
  Ik heb moeilijkheden, erkende hij.
  
  Bent u gekomen om me iets te vragen?
  
  Ik had er vooral behoefte aan je te zien, bij je te zijn. Je bent erg lief, Tetsoeko, en ik houd veel van je.
  
  Ik houd ook bijzonder veel van u, verklaarde ze.
  
  Hij vond haar rustgevend, terwijl Eva hem in tegendeel afmatte. Ze vroeg hem:
  
  Bent u nog altijd op zoek naar die goed geklede Japanner over wie u me die eerste avond sprak? … Ik denk wel dat ik u met hem in contact kan brengen.
  
  Hubert verbleekte.
  
  Wanneer?
  
  Straks … of: nu.
  
  Ze glimlachte. Hubert keek ongelovig:
  
  Je houdt me voor de gek.
  
  Nee, Mei. Laten we hier maar dadelijk vandaan gaan, als je wilt.
  
  Hij begreep eindelijk dat ze in ernst sprak.
  
  Geef me wat geld, zei ze. Ik moet het uur betalen, als ik vóór sluitingstijd wegga.
  
  Hij nam een paar biljetten uit zijn portefeuille.
  
  Dat is voldoende, dank je. Wacht maar op me bij de deur.
  
  Ze liep weg. Hij riep een kelner, betaalde zijn vertering en ging de bar uit zonder zijn glas leeg te drinken. Hij voelde zich weer geheel de oude, hard en strijdvaardig, en vond dat hij al veel te veel gedronken had om een tegenstander te ontmoeten die volkomen nuchter was.
  
  Lang liet ze hem niet wachten. Ze had een donkere mantel aangetrokken; ze nam zijn arm en ging met hem naar buiten.
  
  Heb je je wagen? -Ja.
  
  Hij is in de Monte-Carlo op de Ginza. We moeten voortmaken, want ik weet niet hoe laat ze daar sluiten.
  
  Binnen tien minuten waren ze er. Nadat de Chevrolet geparkeerd was, nam Tetsoeko Hubert mee door de nauwe straatjes die langs de Ginza liggen en waar het vol is met cabarets en Amerikaanse bars.
  
  Hubert’s aandacht werd zelfs niet afgeleid door de veelkleurige Japanse lettertekens van de talloze neonreclames. Zijn geest werd geheel en al in beslag genomen door het idee dat hij nu eindelijk kennis zou maken met die geheimzinnige, ongrijpbare goedgeklede Japanner.
  
  Hij volgde Tetsoeko een tamelijk steile houten trap op. Boven ging een deur open, waardoor jazzmuziek hoorbaar werd. Een man, in donkere kleren gekleed, kwam hen begroeten. Tetsoeko gaf haar mantel aan de garderobe af, terwijl Hubert de smalle, lange zaal in keek. De bezoekers bestonden bijna geheel
  
  uit Amerikaanse militairen, die omringd werden door animeer-meisjes die hun vak buitengewoon goed verstonden. Achterin zat evenwel éen enkele Japanner, en Hubert herkende hem. Het was inderdaad de man die hij enige avonden te voren had gevolgd tussen het station Asakoesa en het bordeel van de Yosjiwara. Een jonge vrouw, zwaar opgemaakt, bevond zich in zijn gezelschap.
  
  Tetsoeko nam Hubert’s arm en voerde hem mee de zaal door. Hij volgde haar, verwonderd om deze ongewone manier van doen. Hij had zich voorgesteld dat ze de man zouden opwachten bij de uitgang, maar daar Tetsoeko er de voorkeur aan scheen te geven hem maar meteen aan te spreken, had hij eigenlijk geen reden haar tegen te houden.
  
  Tetsoeko bleef voor de tafel van de Japanner staan, die inderdaad onberispelijk gekleed was, en zei, met een brede glimlach, in het Engels:
  
  Dit is meneer Hirosji Kimoera… meneer Mei Davidson.
  
  De Japanner stond op, boog heel diep, en fluisterde enkele woorden tot zijn metgezellin die zich discreet verwijderde; daarna verzocht hij Hubert plaats te nemen. Een wonderbaarlijke gang van zaken. Maar Hubert had nog wel andere dingen meegemaakt. Hij hielp Tetsoeko plaats te nemen, en ging daarna zelf zitten.
  
  En, hoe gaat het, Tetsoeko? vroeg meneer Kimoera.
  
  Er klonk vriendschap in zijn toon, daar kon je je niet in vergissen. Vriendschap en tevens een zekere mate van verstandhouding, zoals dat wel voorkomt tussen mensen die lang met elkaar samengewerkt hebben, en die gelegenheid hebben gehad elkaar wederzijds te leren waarderen.
  
  -Heel goed, verzekerde de jonge vrouw hem. Werkelijk heel goed.
  
  De Japanner keek Hubert oplettend aan.
  
  Kolonel Kawaisji heeft verteld over uw gesprek met hem. Ik
  
  had gehoopt u reeds eerder te kunnen ontmoeten. Hubert bevond zich in dezelfde situatie als de trapezewerker die de handen van zijn kameraad gemist heeft, maar bijtijds reageert. Hij viel in het net, veerde weer op en kwam op zijn voeten terecht.
  
  Kolonel Kawaisji had me verzekerd dat hij u niet kende, gaf hij ten antwoord.
  
  Het orkest maakte nu een hels lawaai, wat hen noodzaakte zich over de tafel naar elkaar toe te buigen om elkaar te kunnen verstaan. De Japanner schoot in de lach en stelde voor: -Willen we maar liever weggaan? Er is hier werkelijk al te veel lawaai.
  
  Ze vertrokken, nadat Tetsoeko haar mantel uit de garderobe gehaald had. Ze stonden nu op straat.
  
  Laten we wat lopen, stelde Hubert voor. Op straat heb je nog de minste last van lawaai.
  
  Tetsoeko nam zijn arm, zodat hij in het midden kwam te lopen.
  
  En wat wilde u weten? vroeg Kimoera. De kolonel heeft me gemachtigd op uw vragen te antwoorden.
  
  Ik wil alles weten, hernam Hubert. Waarom en hoe u zich in verbinding gesteld hebt met Eva Davidson, en wat er daarna gebeurd is.
  
  Ze sloegen nu de hoek van de Ginza-laan om en volgden de grote verkeersader die helder verlicht werd door de overvloed van neonreclames.
  
  Dat is heel eenvoudig, antwoordde de Japanner. De kolonel had me verteld dat onze dienst haar ervan verdacht relaties te onderhouden met agenten van vreemde mogendheden. Om er zeker van te zijn wilde hij dat ik de provocateur ging spelen…
  
  JDe kolonel had me opgedragen haar thuis te gaan opzoeken, haar te verzekeren dat ik op de hoogte was van haar geheim, en haar te vragen me voor geld de inlichtingen te verschaffen die ze me zou kunnen geven … Ik heb mijn orders uitgevoerd.
  
  Ze heeft me niet buiten de deur gezet, zoals ik verwacht had. Ze heeft me gezegd dat ze niet goed begreep waar ik heen wilde, maar dat ze zou nadenken. Ik heb een week gewacht, en vervolgens heb ik haar vorige week maandag weer ontmoet. Toen heeft ze me een nieuwe ontmoeting voorgesteld op woensdagavond.
  
  Hier hield hij even op, alsof hij een vraag van Hubert verwacht had; maar deze bleef zwijgen, in afwachting van de rest van het verhaal.
  
  Ik moest geld meebrengen en dan zou ze me daarvoor in ruil inlichtingen verstrekken over het personee dat door de speciale Amerikaanse diensten in Japan gebruikt wordt. Ze is toen gekomen, en dat weet u evengoed als ik, maar ze vertelde me dat haar echtgenoot onverwachts overgekomen was om samen met haar zijn vakantie door te brengen, en dat ze daardoor niet in staat was iets voor me te doen. Daarop heb ik haar laten lopen. En u bent vervolgens achter mij aan gegaan … U weet wat er toen gebeurd is … Na uw zakken doorzocht te hebben, heb ik de kolonel rapport uitgebracht. Ik meende dat jullie allebei lid waren van een goed georganiseerde en goed uitgeruste spiona-gebende. Ik heb me dus vergist en het idee is zelfs niet bij me opgekomen dat jullie bij de c.i.a. konden behoren.
  
  Hubert vroeg nog:
  
  Weet u waaruit het geheim bestaat dat uw dienst beweert te kennen?
  
  Nee. De kolonel heeft het me niet verteld. Dat moet u hem dus vragen.
  
  Hubert nam zich voor dat te doen. De zaak werd hoe langer hoe onduidelijker en het was al bewezen dat Eva hen voorgelogen had. Maar: in hoeverre en met welk doel?
  
  Bent u het geweest die vrijdagmiddag weer bij haar gekomen is om haar dat vrijgeleide te vragen en een ontmoeting met haar af te spreken voor gisteravond?
  
  De Japanner bleef staan. Er liepen voorbijgangers tegen hem aan, maar hij scheen het niet te merken.
  
  -Welk vrijgeleide? Welke ontmoeting? Ik heb geen contact meer met die vrouw gehad sinds woensdagavond. Hubert had de indruk op drijfzand te lopen. Hij was bezig erin weg te zakken.
  
  En … spreekt u de waarheid?
  
  Tetsoeko kneep hem in zijn arm en hij verbeterde zich snel. De openhartigheid van meneer Kimoera leek hem aan geen twijfel onderhevig, maar binnen in hem was iets bezig te scheuren: het gordijn dat tot dusver de ware betekenis der gebeurtenissen voor hem verborgen had gehouden.
  
  -Neem me niet kwalijk, meneer Kimoera, maar dat wilde ik niet zeggen.
  
  Ze liepen weer door. Hubert probeerde orde in zijn gedachten te scheppen en dat was niet makkelijk. Er stond een draaimolen in zijn hersens te draaien.
  
  Nu weet u alles wat ikzelf weet en dat is alles wat ik u kan zeggen, hernam de Japanner. U dacht dat ik er meer vanaf wist, is het niet? En nu bent u wat teleurgesteld.
  
  -Ja, antwoordde Hubert werktuiglijk, ik dacht dat u meer wist.
  
  De mooie Tetsoeko drukte zich tegen hem aan, als om hem steun te geven.
  
  Kolonel Kawaisji zal u morgenochtend volledig inlichten. Hij is bereid u te ontvangen wanneer u maar wilt.
  
  Hubert stond stil. De anderen eveneens.
  
  Eén enkele vraag nog, meneer Kimoera. Hoe wist u dat Eva Davidson een draagbaar radiozendertje bij zich had?
  
  -Dat vermoedde ik toen ik het ontvangtoestel in uw zakken vond.
  
  Star voor zich uitziend, hernam Hubert nog:
  
  Kunt u me uw woord van eer geven en bij de schimmen van
  
  uw voorvaderen zweren dat u de broche-microfoon niet van haar blouse hebt afgerukt toen het gesprek een aanvang nam? Meneer Hirosji Kimoera viel zichtbaar uit de wolken naar beneden.
  
  - Als dat gebeurd was, zou ik het u zeggen, maar… Hubert hoefde niet meer te weten, hij rende al op de Chevrolet af, zonder verder naar zijn metgezellen om te kijken.
  
  
  
  
  
  15
  
  
  Achter het stuur van de Chevrolet gezeten, reed Hubert langzaam langs het flatgebouw, zonder een plekje te vinden om te parkeren. Hij nam daarom de eerste zijstraat rechts en kon de wagen ten slotte op honderd meter van de kruising neerzetten. Hij ging te voet terug, snel lopend, toen zijn aandacht getrokken werd door een Oldsmobile die van de overzijde van de straat wegreed. Er stond daar een lantaarn en Hubert herkende de chauffeur duidelijk. Het was Herbert Morton, de chef van Eva.
  
  Wat deed die om twee uur in de nacht zo dicht bij de woning van zijn gewaardeerde medewerkster? Hubert had het graag gehoord, maar de personeelschef van de c.i.a.-diensten in Tokio had hem niet gezien en was snel weggereden. Hubert ging het gebouw binnen, nam de lift en stond voor de deur van het appartement. Hij was hard en vastberaden. Eva Davidson had hem flink voor de gek gehouden, maar nu was het afgelopen. Hij kwam nu de rekening aanbieden. Hij deed de deur met zijn sleutel open. In de gang was het donker. Hij maakte licht. Eva zou zeker slapen, en misschien lag ze wel heerlijk te dromen. Het ontwaken zou wreed zijn. In de zitkamer was evenmin licht. Hij liep verder. Zijn rubber zolen maakten geen lawaai. Hij duwde voorzichtig de op een kier staande slaapkamerdeur open en maakte licht. Eva Davidson lag daar, dwars over het omgewoelde bed, alleen gekleed in een roze nylon nachthemd, dat praktisch niets van haar naaktheid verborg. Haar gezicht, naar de deur gekeerd, was afschuwelijk om te zien: opgezet, paars, uitpuilende ogen,
  
  de tong onmatig gezwollen uit de mond hangend. Blauw aangelopen vlekken in haar hals lieten geen enkele twijfel over. Eva Davidson was dood, gewurgd.
  
  Hubert leunde tegen de post van de deur en stond een lang moment onbeweeglijk en verstijfd, terwijl hij met moeite ademhaalde. In gedachten beleefde hij weer de laatste minuten die ze samen hadden doorgebracht. Hij zag haar weer, een beetje dronken, erg verliefd en … geneigd tot vertrouwelijke mededelingen. Wat had ze hem toch willen zeggen? Toen was er iets tussenbeide gekomen, en …
  
  Hij hield op met nadenken. Hij werd door ontroering overmand. Hij was erg verliefd geweest op deze betoverende vrouw. Het laatste half uur had hij geloofd dat ze hem een liefdeskomedie had voorgespeeld, om hem des te beter in de val te lokken: maar nu, nu was hij daar niet meer zo zeker van. Hij ging op het bed toe en bedekte het afschuwelijke gezicht met een punt van het laken, en daarna het hele lichaam. Zijn handen beefden. In de zitkamer schonk hij zich een glas whisky in, dat hij in éen teug leegdronk.
  
  De alcohol gaf hem de zweepslag die hij nodig had. Zijn hoofd werd weer helder en het zien van de whiskyfles deed hem aan meneer Kimiko Yamanaka denken die hij, toen hij zelf vertrok, in gezelschap van Eva had achtergelaten. Maar op dat ogenblik was Eva nog aangekleed, terwijl de moordenaar haar later overvallen had, toen ze uitgekleed op bed lag. Ze moest vergeten hebben de grendels voor de deur te schuiven, en de man was binnengekomen met de sleutel die hij in zijn bezit had en die hij ook al gebruikt had om de Japanner te komen wurgen in de nacht van donderdag op vrijdag. Want, en daarover bestond bij Hubert geen twijfel, de beide misdaden waren door dezelfde moordenaar gepleegd. Hij keerde naar de slaapkamer terug en begon Sherlock Holmes te spelen, dat wil zeggen alles nauwkeurig te onderzoeken,
  
  in de hoop een aanwijzing te vinden… Hij vond niets dat de moeite waard was en ging de badkamer binnen. Alles volkomen schoon, het mandje voor de gebruikte gezichtstissues was leeg. Dat detail trof hem wel als iets ongewoons, maar een conclusie kon hij er niet uit trekken.
  
  Hij kon hier onmogelijk blijven. De politie waarschuwen? Natuurlijk niet. De agenten zouden beginnen met hem in de bak te stoppen en zouden daarna pas om opheldering vragen. Het beste was Babcock op de hoogte te brengen en hem op te schepen met dit nieuwe lijk.
  
  Hubert ging weer naar het bed en lichtte het laken op om nog een laatste blik te werpen op het gezicht waar hij zo van gehouden had en dat nu totaal misvormd was. Er waren tranen uit haar ogen gesprongen, die lange strepen ogenzwart over haar wangen getrokken hadden. Hij liet het laken weer terugvallen en probeerde zich te herinneren…
  
  Toen hij haar verlaten had, was ze niet zo erg dronken, alleen net voldoende om sentimenteel te worden en om tot iedere prijs alles op te willen biechten. Ook scheen ze niet doorgegaan te zijn met drinken nadat hij haar alleen achtergelaten had. En de fles waaruit hij zoëven een glas genomen had was nog praktisch even vol als bij zijn vertrek …
  
  Hij ging naar de hangkast toen de bel van de voordeur weer overging. Hij schrok als een kwajongen die op heterdaad betrapt wordt. Zijn hart klopte hevig. Wie kon er zo laat in de nacht bellen?
  
  Hij besloot niet open te doen en liep op zijn tenen de gang in om er het licht uit te doen, zodat de onwelkome gast de lichtstreep onder de deur niet kon zien als het automatische licht op de overloop uit zou gaan.
  
  Er werd wéér gebeld, hardnekkig. Hubert bedacht opeens dat hij de lift niet had horen aankomen. Was die onverwachte bezoeker dan langs de trap gekomen? Tenzij hij van boven gekomen was, want het kon ook die eeuwige meneer Kimiko Yamanaka zijn, dronken en zich natuurlijk van geen tijd bewust, die weer eens om een fles whisky kwam bedelen … Aan de andere kant van de deur fluisterende stemmen. Een gesprek. Er waren er meerdere. Iemand beukte met zijn vuist op de deur en schreeuwde in het Engels. -Doe open! Politie!
  
  Hubert’s adem stokte. Waarom was hij hier ook zo lang gebleven? Had hij dat niet kunnen voorzien? Hij was doodmoe geweest, dat was waar, maar hij had zich ook vergist er nu ook op verkeken door het vorige geval, met die Japanner, toen de moord niet door de komst van de politie gevolgd was, en hij dat toen wél had verwacht.
  
  Er werd een sleutel in het slot gestoken. Ze hadden in het voorbijgaan de nachtwaker van het gebouw zeker meegenomen, met zijn loper.
  
  Nu was het te laat de grendels ervoor te schuiven. Hubert knipte het licht weer aan en ging de tegenpartij tegemoet.
  
  Goedenacht! zei hij bij het zien van de Japanse politieagenten die het halletje binnenkwamen. Ik heb met ongeduld op jullie gewacht.
  
  Een klein mannetje in jacquet en streepjesbroek, vroeg kortaf:Hebt u ons geroepen?
  
  Inderdaad, bevestigde Hubert met een ijskoud gezicht.
  
  Waarom deed u dan niet open?
  
  Ik was bang dat het de moordenaar was. Ik ben ongewapend.
  
  Waar is het lichaam?
  
  Hierheen. Als u mee wilt gaan.
  
  Hij bracht ze tot aan de drempel van de slaapkamer en ging opzij om ze te laten passeren. Er waren er vijf, van wie twee in uniform. Ze gingen om het bed heen staan, terwijl de kleine man in jacquet, waarschijnlijk de commissaris, het laken met grote tegenzin optilde …
  
  Hubert wierp een blik over zijn schouders, in de richting van de voordeur die wagenwijd open was blijven staan. De weg scheen vrij. Ze stonden allemaal geboeid naar het gruwelijke schouwspel te staren dat de commissaris ontbloot had. Het was nu of nooit…
  
  Met een paar snelle geruisloze stappen was Hubert op de overloop en rende met gebogen hoofd de trappen af, bij iedere bocht de leuning grijpend, om te profiteren van de middelpuntvliedende kracht. Hij matigde zijn snelheid op de eerste verdieping en trok een onschuldig gezicht bij het afdalen van de laatste treden. Wat hem goed van pas kwam. Want in de hal had een agent in wit uniform de wacht betrokken. Hubert groette hem met een vriendelijk hoofdknikje. De ander aarzelde, maar liet hem passeren. Hubert moest zich inhouden om niet te gaan hollen zodra hij op het trottoir was aangekomen.
  
  Hij liep stevig door tot aan de hoek van de straat en slaakte een zucht van verlichting toen hij de hoek van het flatgebouw om ging. De politieagenten zouden zijn verdwijning nu wel opgemerkt hebben, de jacht zou nu wel geopend worden en deze stadswijk zou daardoor ongezond voor hem worden. Hij had besloten de Chevrolet weer te nemen om er zo snel mogelijk vandoor te gaan; ergens in het centrum zou hij hem dan wel aan zijn lot overlaten.
  
  Hij zag de wagen staan en haalde zijn sleutels te voorschijn. Toen liep er een rilling over zijn rug, nog vóór hij zelfs gehoord had dat er iemand achter hem aan rende… Hubert vond onmiddellijk zijn zelfbeheersing terug. Die lichte voetstapjes konden alleen maar van een vrouw zijn. Hij draaide zich om en herkende Tetsoeko.
  
  Wat doe jij hier?
  
  Ze greep zich aan hem vast, buiten adem.
  
  Ik… ik ben je gevolgd, omdat…
  
  Hij herinnerde zich het dringende gevaar dat hem bedreigde en dreef haar naar de auto.
  
  Vlug. De politie zit me achter m’n vodden.
  
  Hij herhaalde, niet zeker of ze hem wel goed begrepen had.
  
  De politie zoekt me. Ik zal het je wel uitleggen.
  
  Ze stapte zonder tegenspreken in en hij startte in recordtijd. Enkele seconden later, terwijl de wagen vol gas voortstormde, kondigde hij aan:
  
  Eva Davidson is dood, gewurgd.
  
  -Door jou? vroeg de jonge Japanse kalm. Ik vermoedde het wel en daarom ben ik …
  
  Welnee, niet door mij, gekkin!
  
  Hij trachtte zich op slag te verbeteren:
  
  Neem me niet kwalijk, Tetsoeko, ik ben erg zenuwachtig. -Geeft niet.
  
  Hij wachtte nog een ogenblik, voor hij verder ging: -Ze is tijdens mijn afwezigheid vermoord. Gewurgd, net als die collega van je. Ik was bezig na te gaan of de moordenaar geen sporen had achtergelaten, toen de politie kwam.
  
  Wie had ze geroepen?
  
  Ik niet, ofschoon ik hun dat wel gezegd heb om de tijd te hebben om ervandoor te gaan.
  
  Dan was het natuurlijk de moordenaar.
  
  Dat heb ik je niet ingefluisterd.
  
  Hij dacht opeens aan Herbert Morton, de chef van Eva, die hij had zien wegrijden achter het stuur van zijn auto, juist toen hijzelf kwam aanrijden. Was dat niet wat vreemd?
  
  Je hebt natuurlijk heel veel verdriet, fluisterde Tetsoeko. Verbaasd keek hij haar even vluchtig van terzijde aan.Waarom?
  
  De kolonel had me verteld dat je verliefd was op die vrouw. Hubert trok een lelijk gezicht, ‘n Pijnlijke reputatie.
  
  Ik vond haar erg sympathiek, antwoordde hij, maar verliefd
  
  was ik niet op haar. Maar aangezien ik moest doorgaan voor haar man, deed ik natuurlijk alsof___
  
  O juist!
  
  Luister nu, Tetsoeko. Binnen vijf minuten is de hele politie van Tokio in opschudding en naar mij op zoek. Het is mogelijk dat ze het bestaan van deze wagen kennen. Wijs me nu ergens een schuilplaats, het doet er niet toe waar…
  
  Ze nam zelfs niet eens de tijd om na te denken.
  
  Dan gaan we naar mijn dienst, zei ze. Ik geloof dat kolonel Kawaisji op z’n bureau is.
  
  Op dit uur?
  
  -Hij werkt dikwijls ‘snachts. Hij zegt dat hij dan tenminste met rust gelaten wordt.
  
  Hubert’s hersens werkten op topsnelheid. Alles welbeschouwd was de zetel van de Japanse veiligheidsdienst wel de beste plaats waar hij zich voor de Japanse politie kon verbergen. En misschien zou Kawaisji ditmaal meer bereid zijn tot samenwerking dan de eerste keer.
  
  Dat doen we, besloot hij. Zij wees hem de weg.
  
  Hubert was verbaasd kolonel Kawaisji in een bruin zijden kimono aan te treffen. Toen de begroetingsformaliteiten ten einde gebracht waren, begon de Japanse officier over koetjes en kalfjes te praten, over het weer en over de eerste kerseboom die in zijn tuin in bloei stond.
  
  Tetsoeko was een beetje achteraf gaan zitten, zich bewust van haar ondergeschikte positie als vrouw en van het oppergezag van de man. Tegenover Hubert gedroeg ze zich betrekkelijk vrij en natuurlijk; maar in het bijzijn van een man van haar eigen ras zou ze haar mond alleen maar opendoen om te antwoorden op de vragen die men haar wilde stellen. Zodra hem dit mogelijk leek, bracht Hubert de zaak waar het
  
  om ging op het tapijt en bracht zijn gesprekspartner in het kort op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Spoedig kwam hij bij de ontdekking van het lijk van Eva Davidson, en, daar hij zich herinnerde wat Tetsoeko hem had verteld over Kawaisji’s mening omtrent zijn verhouding tot Eva, probeerde hij zijn stem zo neutraal mogelijk te laten klinken. Ten slotte bracht hij naar voren:
  
  Babcock heeft me verteld dat u een vertaling van uw dossier had laten klaarmaken.
  
  Onverstoorbaar stemde de Japanner met een lichte hoofdknik in.
  
  Dat is juist. Ik heb het net doorgelezen en ik kan u er het een en ander uit vertellen.
  
  Als u zo goed wilt zijn.
  
  Nu dan: verleden jaar, tegen het eind van oktober, was een van onze agenten op het spoor gekomen van een spionageorga-nisatie die op ons grondgebied voor eigen rekening scheen te werken en de inlichtingen die ze konden bemachtigen aan de meest biedende verkocht. Al wat we te weten konden komen was dat aan het hoofd van die organisatie een uiterst behendige Koreaan stond, die we nimmer hebben kunnen identificeren. Hier pauzeerde de Japanner even. Hij zat volkomen onbeweeglijk, zijn handen begraven in de wijde mouwen van zijn kimono.
  
  De agent over wie ik u sprak, was op het punt die man te ontmaskeren, toen hij de dood vond bij een ongeluk, overreden door een auto. Dat ongeval vond plaats in de Köjimatsji-wijk, in het holst van de nacht. Het slachtoffer stierf niet onmiddellijk. Alvorens zich bij z’n voorvaderen te voegen had hij nog de tijd op het asfalt, met een vinger in z’n eigen bloed gedoopt, het kentekennummer van een motorvoertuig te schrijven. We dachten dadelijk dat dit het nummer was van de wagen die hem overreden had.
  
  Nieuwe pauze. De kolonel hield ervan zijn effecten uit te buiten.
  
  De auto die onder dat nummer ingeschreven stond, was een zwart-gele Chevrolet die aan mevrouw Eva Davidson toebehoorde.
  
  Dit had Hubert wel verwacht, maar hij bleef even onverstoorbaar als een Japanner van de oude school. En wat hebt u toen gedaan, vroeg hij, op volkomen natuurlijke toon.
  
  De Japanner wierp hem een felle blik toe. -Toen we te weten kwamen dat die jonge vrouw werkzaam was bij de diensten van het Amerikaanse leger, vonden we dat een beetje vervelend. Tóch hebben we haar gevraagd wat ze had uitgevoerd in de nacht van… van het ongeluk. Ze gaf ons een volkomen waterdicht alibi op. We hebben haar wagen discreet laten onderzoeken, maar dat heeft niets opgeleverd, misschien wel omdat het onderzoek al te discreet had plaatsgevonden.
  
  Omdat u, niettegenstaande dat alibi, tóch nog geloofde dat…
  
  Mevrouw Davidson had ons een alibi voor haar persoon gegeven, maar niet voor haar auto. Aangezien de wagen gewoonlijk ‘s nachts buiten bleef staan, kon hij, buiten haar weten, door een derde gebruikt zijn.
  
  Gaf ze dat toe, of zijn dit uw persoonlijke gevolgtrekkingen? -Ze gaf het toe. Mevrouw Davidson was héél intelligent, neemt u dat maar van me aan. Kortom, de zaak heeft ons niet losgelaten. Ik veronderstel dat het met u net zo het geval is, maar bij ons is het zo dat we niet graag zien dat onze agenten vermoord worden zonder dat we de reden kennen.
  
  Het viel Hubert plotseling op dat de Japanner zich sinds het begin van het gesprek zeer correct uitdrukte, zonder ‘slang’; misschien bij wijze van beleefdheid tegenover Tetsoeko.
  
  We hebben Eva Davidson dus in de gaten gehouden. Maandenlang hebben onze agenten elkaar afgelost om haar te volgen, dag en nacht. Ze kon niets doen of we wisten het meteen …
  
  -En toen?
  
  Kawaisji draaide even zijn hoofd in de richting van Tetsoeko en wendde zich toen weer tot Hubert.
  
  En toen? Niets. Ze scheen zich onberispelijk te gedragen; ze ging slechts om met een beperkt aantal landgenoten. Geen enkele verdachte relatie met Aziaten. Kortom, we waren juist van plan de zaak als afgesloten te beschouwen, toen ik het idee kreeg het met een kleine provocatie te proberen..,. Kimoera heeft het u al uitgelegd. Hij is naar haar woning gegaan, beweerde dat hij op de hoogte was van haar geheim, en eiste zekere inlichtingen waarvoor hij zou betalen. We waren er bijna zeker van dat ze hem de deur zou wijzen. Wat ze bepaald gedaan zou hebben als haar geweten absoluut zuiver was. Maar…
  
  Maar hij kreeg vat op haar.
  
  -Ja. Niet helemaal, want daarna heeft ze geprobeerd tijd te winnen, maar toch voldoende om ons tot de overtuiging te brengen dat er werkelijk iets met haar aan de hand was. Beheerst vroeg Hubert:
  
  Wat was Eva’s alibi voor de nacht… van het ongeluk? Kolonel Kawaisji zuchtte, en verklaarde met neergeslagen ogen:
  
  Het alibi van Eva Davidson heette Herbert Morton. Hubert hield zijn adem in. Weer die Herbert Morton.
  
  En wat voor soort alibi?
  
  Morton is ons persoonlijk komen zeggen, onder geheimhouding, dat hij die hele nacht samen geweest was met Eva Davidson, bij haar thuis.
  
  Hubert slikte moeilijk, zijn mond was droog. Eva met dat dikke
  
  varken … Vuil en gemeen! Maar de sarcastische opmerkingen van James Kennedy hadden hem toch op dat spoor kunnen brengen, als hij niet gehypnotiseerd was geweest door die mooie, grote ogen van die meid …
  
  -Ik begrijp nu uw terughoudendheid bij ons eerste onderhoud …
  
  De Japanner boog.
  
  Denkt u zich nu in onze plaats. Meneer Morton had een belangrijke functie bij de Amerikaanse diensten en beschermde die vrouw. We moesten dus wel op onze tenen lopen … wilden we verder komen. We dachten in de nacht van donderdag op vrijdag handelend te kunnen optreden, enkel en alleen omdat we overtuigd waren dat u inderdaad meneer Davidson was en dat u samen met uw vrouw in het complot zat. Toen Babcock ons daarna vertelde wie u in werkelijkheid was, bevonden we ons in een heel vervelende positie… Voor ons was het duidelijk dat die vrouw u met opzet tegen ons in het vuur gebracht had, dat wil zeggen tegenover meneer Kimoera, die voor haar een onmiddellijk gevaar betekende. Ze hoopte waarschijnlijk dat er een incident zou plaatsvinden, en dat u hem zou doden.
  
  Ik vraag me intussen af, mompelde Hubert nadenkend, of dat geniale idee wel van haar afkomstig was.
  
  Zonder hierop te antwoorden, trok kolonel Kawaisji een la van zijn bureau open, en haalde er een pakje uit dat in papier gewikkeld was. Hij spreidde het op zijn bureau voor zich uit.
  
  Hier hebt u twee dingen die we bij mevrouw Davidson thuis gevonden hebben, in de nacht van donderdag op vrijdag. Hubert herkende onmiddellijk de broche-microfoon die, volgens Eva, afgerukt was door haar geheimzinnige goedgeklede Japanner, die Hubert nu kende onder de naam van meneer Kimoera. Er zat ook een vel wit papier in, aan weerszijden betikt, dat Kawaisji aan Hubert overhandigde.
  
  De tien geboden voor de spion, van mejuffrouw Docteur, zei hij.
  
  Hubert nam het blad papier aan, waarop enige principes overgenomen waren, opgesteld door een zekere Elisabeth Schragmüller, beter bekend onder de naam van mejuffrouw Docteur, die in het begin van de Eerste Wereldoorlog de eerste spionageschool had opgericht en wier methodes nog steeds toegepast werden door de meeste moderne spionagescholen, in de Verenigde Staten zowel als in Rusland. Hij las de tekst machinaal, want hij kende de regels uit zijn hoofd:
  
  - ‘Laat vreemdelingen nooit merken dat u hun taal spreekt, als u wilt dat ze zich vrij blijven uiten in uw tegenwoordigheid.
  
  ‘Als u een afspraak maakt met iemand die inlichtingen moet verstrekken, laat hem dan een zo groot mogelijke afstand afleggen, bij voorkeur bij nacht. Een man die inlichtingen moet geven en die moe is, zal altijd makkelijker te behandelen zijn.
  
  ‘Laat nooit merken welke inlichtingen u in het bijzonder najaagt. Verberg die maar tussen heel veel andere vragen, en toon vooral geen vreugde, als u die eindelijk verkregen hebt. ‘Als u bepaalde cijfers moet noteren, doe het dan onder de onschuldige vorm van persoonlijke uitgaven. Als u een of ander document moet vernietigen, vergeet dan niet dat verbrand papier leesbaar kan blijven.
  
  ‘Neem nooit een geheimzinnige houding aan, behalve wanneer u een veelprater wilt uithoren over een onderwerp waarin hij specialist is.
  
  ‘Tracht bij een gesprek niet al te intelligent te schijnen. De beste spion is hij die altijd onopgemerkt blijft. ‘Verplaats u nooit zonder u ervan te overtuigen dat u niet gevolgd wordt.
  
  ‘De ideale huisvesting voor de geheim agent moet meer dan een uitgang hebben. Overleg van tevoren met uzelf hoe u eruit ontsnappen kunt. Oefen u daar vooraf in.
  
  ‘Blijf nuchter. Knoop met niemand relaties aan. ‘Laat u niet door de schijn bedriegen, of het nu vriendschappelijke of vijandige houdingen zijn van mensen die u ontmoet, of door de vermeende belangrijkheid van een inlichting.
  
  Hubert legde het vel papier voor zich neer. Er stonden maar enkele ideeën van Elisabeth Schragmüller in die in het programma van de o.s.s. gedurende de Tweede Wereldoorlog waren overgenomen, de o.s.s. die in 1947 vervangen werd door de c.i.a.
  
  -Je krijgt de indruk alsof er jongetjes bezig zijn oorlogje te spelen, zei hij.
  
  Die principes zijn nog altijd van waarde, protesteerde de ander.
  
  Maar wat ik kinderlijk vind is, zoiets bij je thuis te bewaren. Gewoonlijk bewaar je dat hier van binnen.
  
  Hij wees met zijn vinger op zijn voorhoofd. Opnieuw was hij getroffen door dat mengsel van duivelse intelligentie en kennelijke naïviteit, dat uit deze hele zaak naar voren kwam. ‘Laat vreemdelingen nooit merken dat u hun taal spreekt…’ Eva Davidson had hem niet direct geloofd toen hij verteld had geen Japans te spreken, en daarom had ze zélf die broche-mi-crofoon van haar blouse afgetrokken. Maar waarom had ze het ding daarna mee naar huis genomen? Het was de daad van een jongen die geen afstand kan doen van een trofee waarvan hij toch wel weet dat als die bij hem gevonden wordt, hij in moeilijkheden komt. Gedragen volwassen misdadigers zich overigens niet op dezelfde manier? Hubert stond op.
  
  Laten we het nu even samenvatten. Niettegenstaande u haar maandenlang onafgebroken in het oog hebt laten houden, hebt u haar nooit in contact gezien met een verdacht persoon… Zijn we het hierover eens?
  
  De Japanse officier stemde met een langzame hoofdknik toe.
  
  Maar er is toch nog een plek waar u haar nooit kon controleren, en dat was op haar kantoor, hernam Hubert.
  
  Natuurlijk, maar…
  
  Kawaisji hield in, en vervolgde voorzichtig:
  
  U denkt aan… Morton?
  
  Misschien.
  
  Dan zou ik willen opmerken dat als Morton jullie wilde verraden ten gunste van een derde, hij absoluut geen gebruik hoefde te maken van z’n secretaresse, Eva Davidson. Alles wat die vrouw aan inlichtingen kon verkrijgen, kon Morton zich nog veel gemakkelijker verschaffen.
  
  Hubert kwam voor het schrijfbureau staan en legde zijn hand op de ‘Tien geboden’ van juffrouw Docteur.
  
  Het staat in die handleiding voor de kleine spion: ‘Laat u niet door de schijn bedriegen.’ In ieder geval is het nu een zaak geworden tussen Babcock en mij.
  
  Hij kon onmogelijk met deze Japanner over de mogelijke schuld van een Amerikaans officier praten. Maar hij was ervan overtuigd dat Eva Davidson niet alleen maar op aandrang van haar eigen geweten met haar verhaal bij Babcock en de anderen aangeklopt had. Er moest iemand geweest zijn die haar opdracht gegeven had dat te doen, met een doel dat hem duidelijk voor ogen stond. Waarschijnlijk ging het erom de algemene aandacht op Eva Davidson te vestigen, haar in het volle licht te zetten, opdat de belangrijkste persoon in de schaduw zou blijven en geen aandacht zou trekken.
  
  Wie had de jonge vrouw een alibi verschaft voor die nacht toen een agent van de Japanse veiligheidsdienst door een auto overreden was? Morton.
  
  Wie had haar voor zijn collega’s gebracht om haar bekentenis te ondersteunen? Morton.
  
  Wie kon ze dagelijks ontmoeten zonder dat de mannen van Kawaisji het konden constateren? Morton.
  
  Wie had Hubert van het flatgebouw zien wegrijden toen Eva daar net vermoord was? Morton.
  
  Bij elkaar genomen vormde dat een groot aantal vermoedens.
  
  Ik moet naar Babcock, besloot Hubert, terwijl hij op zijn horloge keek. Z’n kantoor zal hem wel op ieder moment kunnen bereiken… Maar ik geloof niet dat ik er voorzichtig aan doe me nog langer binnen Tokio te vertonen met die wagen en met papieren bij me op naam van Mei Davidson.Dat kunnen we wel even in orde maken. Ik kan u voorlopig papieren geven en u een dienstauto lenen. Tetsoeko kan met u meegaan.
  
  Hubert wendde zich tot de jonge vrouw:
  
  Ben je niet te moe?
  
  Ze glimlachte bekoorlijk en schudde ontkennend haar hoofd. Kolonel Kawaisji streek een lucifer af en stak er de sigaret mee aan, die hij tussen zijn lippen had gestoken. Hubert ging weer naar hem toe.
  
  Hebt u het adres van Morton? vroeg hij.
  
  Vijf of zes seconden bleef zijn gelaat onbewogen, daarna verscheen er een glimpje van een glimlach op.
  
  Ik moest het eigenlijk niet hebben, maar…
  
  -Ik denk dat ik hem wakker ga maken, ging Hubert verder. Via Babcock naar hem toe gaan zou misschien te veel tijd kosten.
  
  
  
  
  
  16
  
  
  Kolonel Kawaisji had het adres aan Tetsoeko gegeven die zich belast had met de leiding, dwars door het slapende Tokio heen. Hubert merkte plotseling op:
  
  Maar we zijn hier in Köjimatsji!
  
  Ja, antwoordde de jonge vrouw, ik denk dat dit niet ver van de woning van mevrouw Davidson is.
  
  Ze vonden het al gauw. Het flatgebouw stond in de straat ernaast, op honderdvijftig meter van het appartement van Eva. Hubert bedacht dat een van zijn vermoedens nu eigenlijk waardeloos was geworden. Als Morton daar woonde, hoefde zijn aanwezigheid in deze wijk in het geheel geen verbazing te wekken.
  
  Tetsoeko bleef in de auto zitten. Hubert stapte uit. De rust was weergekeerd in de buurt en de politieagenten waren vertrokken. Misschien hadden ze het lijk al meegenomen. Hij ging het gebouw binnen. In de hal hing een lijst met de namen van de bewoners. Morton: 3de etage, appartement nr. 36. Hubert nam de lift.
  
  Hij was niet gewapend en daar had hij wel even spijt van, maar hij was vastbesloten zich niet te laten verrassen. Met zijn duim op de bel wachtte hij…
  
  Lang. Morton scheen een vaste slaper te zijn; of hij wilde niet opendoen. Het ganglicht ging automatisch uit. Hubert deed het weer aan en belde opnieuw.
  
  Hij bekeek het slot en overwoog net de mogelijkheden om het te forceren met de povere middelen waarover hij beschikte, toen de lift naar beneden gehaald werd.
  
  Zou het Tetsoeko zijn die hem voor een of ander gevaar kwam waarschuwen? Erg onwaarschijnlijk. In ieder geval waren er twaalf etages in het gebouw en het zou wel heel toevallig zijn als de nieuw aangekomene juist op de derde zou uitstappen. Hubert besloot te blijven waar hij was en de gebeurtenissen af te wachten.
  
  Het duurde niet lang. De lift kwam omhoog en stopte precies op de derde verdieping. Hubert liep de overloop op, met de bedoeling de lift weer naar beneden te nemen, alsof hij net terugkwam van een bezoek aan een van de huurders.
  
  Hallo, riep hij. Ik was gekomen om u te spreken. Verbaasd fronste de dikke man zijn zware wenkbrauwen en zei onvriendelijk:
  
  -Nou, u houdt er ook rare uren op na om de mensen te komen bezoeken.
  
  Mogelijk, gaf Hubert toe.
  
  Herbert Morton deed de deur van zijn appartement open.
  
  Gaat u binnen.
  
  Hubert stapte de drempel over. Morton deed het licht aan. Hij stond in een tamelijk luxueus gemeubelde zitkamer, waarin een grote wanorde heerste.
  
  Ga zitten als u ergens plaats kunt vinden, bromde Morton. Hubert gaf er de voorkeur aan te blijven staan. Hij had er geen idee van hoe die dikzak de zaak op zou nemen.
  
  -‘n Whisky?
  
  Nee, dank u, antwoordde Hubert, ik drink nooit tijdens mijn werk.
  
  Morton verstijfde.
  
  O, dus u bent hier in verband met uw werk? -Ja.
  
  waar gaat het over?
  
  Eva Davidson is vannacht vermoord, en ik zou graag willen weten waar u nu net vandaan komt.
  
  Het bolle gezicht van Morton werd langzamerhand donkerrood.
  
  En u durft mij die vraag te stellen?
  
  -Ja, die vraag stel ik u. Ik voeg eraan toe dat ik u omstreeks twee uur vannacht in uw wagen heb zien wegrijden toen ik juist thuis kwam alvorens het lijk te ontdekken.
  
  Morton aarzelde. Hubert dacht dat hij ging proberen hem de deur uit te gooien. Daarop ontspande de atmosfeer zich aanmerkelijk.
  
  Alles wel beschouwd, jonge man, kan ik u ook wel het antwoord geven… Toen u me zag wegrijden, was ik op weg naar Babcock die me had laten roepen. En ik kom nu net bij hem vandaan. Als u het soms wilt controleren …
  
  Hij wees naar de telefoon. -Welk nummer?
  
  Een beetje verbaasd antwoordde Morton:
  
  Hij is op zijn bureau. Nou, u hebt wel vertrouwen…
  
  Ik vertrouw niemand.
  
  Hubert draaide het nummer. Babcock nam op. Na zich gemeld te hebben vroeg Hubert:
  
  Is het waar dat Morton zo juist bij u is weggegaan? -Ja, waarom?
  
  En had u hem gevraagd naar u toe te komen?
  
  Ja, even voor tweeën. Waarom?
  
  Nergens om. Eva is dood, gewurgd. Ik ben op zoek naar de moordenaar…
  
  Maar voor de duivel, je denkt toch niet dat… Hubert legde de telefoon weer op de haak.
  
  Klopt, zei hij, terwijl hij Morton aankeek. Maar ik heb u nog een paar andere vragen te stellen.
  
  Ik beloof niet erop te zullen antwoorden.
  
  Als u mij niet antwoordt, zult u anderen moeten antwoorden en dat zal misschien nóg onaangenamer zijn.
  
  Morton’s enorme gezicht werd opnieuw paars.
  
  Je begint me te vervelen, mannetje. Ik ga je de deur uitzetten. -Probeer het maar, zei Hubert, en zijn stem was gevaarlijk zachtaardig.
  
  De ander trok bij. Een beetje kortademig en met in zijn kleine varkensoogjes een glimp van ongerustheid.
  
  Laten we nu maar eens kalm praten. Wat wilt u nu eigenlijk? stamelde hij.
  
  Ik wil weten waarom u Eva een alibi hebt gegeven voor die nacht toen er een Japanner werd doodgereden, waarschijnlijk met haar auto.
  
  Morton werd bleek.
  
  Hoe … Hoe weet u dat?
  
  Doet er niet toe.
  
  Het was waar. Ze had de nacht doorgebracht… in mijn gezelschap.
  
  -U zult me nooit wijs kunnen maken dat zó’n aardig meisje met een varken als u naar bed is gegaan. Dat zou werkelijk té onzedelijk zijn. Ditmaal ontplofte Morton.
  
  U beledigt me! Weet u wel wie ik ben? Ik kan u aan de dijk laten zetten, mannetje, als een ventje van niks! Opgeruimd! Weggespoeld!
  
  Hubert kwam twee stappen naar voren en gaf hem twee oorvegen. Pang! Pang! Heen en terug.
  
  -Is het nou uit met die stomme streken? gromde hij. Antwoord! Waarom hebt u haar dat alibi gegeven? Meneer Herbert J. Morton had nog nooit van zijn leven een paar oorvegen gehad. Hij leek even op een opgeblazen gummipop waar de lucht uit wegliep. Precies, wat Hubert gehoopt had, die dikwijls opgemerkt had hoe mannen in hoge positie, maar zonder karaktervastheid, gemakkelijk van hun stuk te brengen waren door een ruwe aanval op hun uiterlijke waardigheid.
  
  -Wacht nou even, stotterde Morton. Laat me nu even met rust, dan zal ik het u uitleggen; ik dacht niet dat ik er kwaad mee deed. Hubert drukte hem neer in een fauteuil die kraakte onder de schok.
  
  Ik luister.
  
  Ze had me gezworen, dat het een ongeluk was.
  
  Dus: zij was het dus geweest die de man had overreden. Hubert zei in gedachten tot zich zelf dat hij de laatste paar uur heel wat lelijke dingen ten laste van Eva Davidson had gehoord.
  
  Ze wilde niet naar de gevangenis. Sedert kort waren de Amerikaanse onderdanen voor bepaalde delicten onderworpen aan de Japanse rechtbanken, en dat was hier het geval. Ik… Ik voelde erg veel voor Eva, en ze had me beloofd met me te trouwen zodra ze gescheiden zou zijn. Ik had ongelijk toen ik deed wat ze vroeg. Ik weet het. Ik had het niet moeten doen. Maar ik kon haar niet weerstaan. Als ze me aankeek met die grote ogen …
  
  Genoeg! donderde Hubert.
  
  Hij wist heel goed hoe dat toeging en hij wilde liever niet voelen hoe het mes in de wond werd omgedraaid.
  
  En ik moet nu veronderstellen dat ze met die geschiedenis gechanteerd werd?
  
  Ja, erkende Morton. Maar het was onmogelijk te zeggen.
  
  Dus, dat overspel dat ze gepleegd zou hebben, was een vinding van u?
  
  -Ja…
  
  Hij boog zijn hoofd en vervolgde:
  
  Ik wist dat Eva dood was, toen u dacht, dat het nieuws voor mij was. De Japanse politie had de dienst gewaarschuwd terwijl ik bij Babcock was. De Japanse politie gelooft dat u de moordenaar bent en is naar u op zoek.
  
  Dat weet ik, zei Hubert en wierp ondanks zich zelf een blik op de deur.
  
  
  
  
  
  17
  
  
  Hubert Bonisseur de la Bath deed het portier open en liet zich achter het stuur glijden. Zijn stoere zeeroversgezicht stond somber en vertrokken.
  
  -Nu, en? vroeg Tetsoeko bedeesd, terwijl ze naar hem toeschoof.
  
  Niets.
  
  Hij was er nu wel bijna van overtuigd dat hij op de verkeerde weg was geweest door Morton te verdenken. De verklaringen van de dikke man klopten. Wat niet wegnam dat meneer Herbert Morton over enkele uren zijn ontslag zou aanvragen bij Babcock, die het bepaald wel zou geven en hem de hiërarchieke weg naar Washington zou laten volgen. Meneer Herbert Morton, schuldig aan het feit dat hij geen weerstand had kunnen bieden aan de betoverende charme van wijlen Eva Davidson, werd nu een type dat zich sociaal onmogelijk had gemaakt. Hij zou weldra wel patroon van een snackbar worden, ergens in een verloren hoekje van de States, of misschien wel ‘pop-corn’-verkoper in Greenwich Village.
  
  Je zou er bijna vrouwenhater, of weet ik wat, door worden, zuchtte Hubert.
  
  Wat zei je?
  
  Niets.
  
  Hij was kwaad op het hele vrouwelijke geslacht, en miss Tetsoeko had haar mond maar te houden. Wat ze begreep en waarna ze weer in haar hoekje kroop. Hij legde zijn armen op het stuur en begon weer na te denken.
  
  Niettegenstaande een maandenlange, ononderbroken bewaking
  
  hadden de agenten van de Japanse veiligheidsdienst nooit gezien dat Eva Davidson met een verdacht iemand samenkwam. Hubert had daaruit geconcludeerd dat die samenkomsten dus plaatsvonden op een plek waar ze Eva niet konden volgen en had aan het kantoor van Morton gedacht, omdat hij had waargenomen dat deze het flatgebouw verliet terwijl Eva toen al dood op haar bed lag.
  
  Nu Morton, tot nader order althans, uitgeschakeld was, moest er in een andere richting gezocht worden. Het flatgebouw waar ze haar appartement in had was bij voorbeeld ook een plaats waar Eva bezwaarlijk in het oog gehouden kon worden. Hubert voelde plotseling bij intuïtie dat hier het begin van een spoor lag. Hij besloot dus in gedachte alles na te gaan wat er in zijn tegenwoordigheid of bij zijn weten in de woning van de jonge vrouw gebeurd was, sinds hij er zelf voor de eerste maal was binnengestapt, de vorige week woensdag, tegen negen uur ‘s avonds. Hij vond die terugblik noodzakelijk, want hij moest zelf nu wel bekennen dat hij meestentijds meer naar Eva had gekeken dan naar wat er om hen heen voorviel. Hij sloot zijn ogen en de beelden trokken als een film over het doek achter zijn gesloten oogleden. Lang duurde dat niet. Hoe had hij zo blind kunnen zijn op dit punt? Hoe had hij zo met zich kunnen laten sollen? Achteraf gezien volkomen onbegrijpelijk.
  
  Hij richtte zich op, en keek Tetsoeko aan en greep haar hand. Zijn ogen schitterden van opwinding.
  
  Ik bén er. Ik geloof dat ik erachter ben.
  
  Het lieflijke gezicht van het Japanse meisje werd door een glimlach verhelderd. Geduldig wachtte ze op het vervolg.
  
  Geloof je dat de politie iemand in het appartement heeft achtergelaten? vroeg hij.
  
  Beslist. Ik geloof dat ze in een dergelijk geval altijd iemand ter plaatse achterlaten tot de volgende dag
  
  -Eén?
  
  Ja. Dat is voldoende …
  
  Mooi. Ik moet weer in dat appartement naar binnen. Jij gaat met me mee.
  
  Het denkbeeld scheen haar niet bijzonder toe te lachen.
  
  Wij hebben als strikte order steeds ieder incident met de officiële politie te vermijden, was haar tegenwerping. Misschien deden we er beter aan kolonel Kawaisji om raad te vragen?
  
  Daar hebben we geen tijd meer voor. Het is al over vijven, het wordt gauw licht.
  
  Die politieagent zal niet met zich laten spotten.
  
  Dat denk ik ook niet. Maar ik beloof je dat ik hem geen kwaad zal doen.
  
  Ze gaf haar tegenstand op.
  
  Zoals je wilt. Ik hoop maar dat er niets ernstigs gaat gebeuren.
  
  Als je mijn orders letterlijk opvolgt, antwoordde Hubert, kan ik je garanderen dat alles goed gaat. Vooruit…
  
  Ze stapten weer uit en kwamen op het trottoir bij elkaar. Hu-bert hernam:
  
  Het eerste wat ons te doen staat is na te gaan of ze ook niet iemand in de hal hebben achtergelaten.
  
  Zij liep vooruit. Hij volgde haar tot de hoek en bleef daar wachten. De nacht was fris, maar de lucht scheen onbewolkt. Een gerammel als van een hoop ijzerwerk kondigde het voorbijrijden van de eerste tram over de K-laan aan. Tetsoeko was nu de ingang van het gebouw gepasseerd. Ze kwam weer terug en meldde hem met een handgebaar dat hij verder kon komen. De zware glazen deur werd door Hubert opengeduwd. Tetsoeko liep naar de lift.
  
  Nee, zei Hubert. Dat ding maakt veel te veel lawaai.
  
  Ze gingen dus de trap op, zonder de gangverlichting aan te doen. Tetsoeko zocht de hand van Hubert.
  
  Ik zie totaal niets, zei ze.
  
  Hij haastte zich niet, om niet buiten adem te raken. Ze stonden stil op de voorlaatste verdieping. Hubert fluisterde zijn laatste orders in het oor van zijn metgezellin.
  
  Gesnapt?
  
  Gesnapt, verklaarde ze.
  
  Voor de zekerheid liet hij het haar nog eens herhalen.
  
  Vooruit! zei hij. Ga nu!
  
  Ze drukte hem stevig de hand en klom alleen de laatste trap op. Hij wachtte tot ze op de bel gedrukt had en klom toen ook de trap op, dicht langs de muur schuivend. Een Japanse stem liet zich aan de andere zijde van de deur horen. Tetsoeko antwoordde. Hubert had haar gezegd dat ze moest zeggen dat ze een vriendin van Eva Davidson was en dat ze met de nachttrein uit de provincie was aangekomen.
  
  De deur ging open. Tetsoeko deed een stap voorwaarts, om te voorkomen dat de man naar buiten zou komen, want Hubert moest tot het laatste moment onzichtbaar blijven. Tetsoeko praatte snel, op hoge schelle toon. De ander antwoordde. Hij moest haar nu de tragische dood van Eva Davidson vertellen. Zoals voorzien was. Tetsoeko uitte een kreet als van een gewonde vogel en liet zich voorover vallen, alsof ze flauwviel. De politieman reageerde zoals ze van hem verwacht hadden. Hij ving de jonge vrouw in zijn armen op. Hubert stormde naar voren. Binnen drie seconden was alles geregeld. Door een slag tegen zijn halsslagader zonk de man in elkaar, bewusteloos, Tetsoeko in zijn val meeslepend.
  
  De jonge vrouw stond snel weer op haar benen. Hubert liet haar de deur sluiten en droeg zijn slachtoffer naar de kamer. Tetsoeko ging de hechtpleister in de badkamer halen. Hubert bond de polsen en enkels van de agent vast en verzegelde ten slotte zijn mond met een laatste stuk pleister. Waarna hij er zich toe zette zijn gevangene weer bij kennis te brengen door
  
  met éen hand op zijn oogballen te drukken en met de andere zijn zenuwstreng te masseren.
  
  De man deed zijn ogen weer open. Hij keek dodelijk verschrikt. Hubert boog zich over hem heen en fluisterde:
  
  Do you speak english?
  
  De man knipperde met zijn oogleden, wat een bevestigend antwoord betekende. Hubert nam hem zijn automatisch pistool af, dat hij in zijn eigen zak stak en droeg de man vervolgens de klerenkast in waarvan Tetsoeko inmiddels de deuren had opengedaan. Hij deed zelf de kast dicht. Tetsoeko glimlachte.
  
  En nu, kondigde Hubert aan, zal ik je wat laten zien.
  
  Hij nam haar mee naar de zitkamer, trok de tafel onder de lamp en klom er boven op.
  
  Wat zoek je toch? fluisterde Tetsoeko, onder de indruk van zijn geheimzinnige gedoe.
  
  Hij legde haar met een gebiedend ‘sssst’ het zwijgen op en beduidde haar met gebaren hem een stoel aan te geven. Hij zette de stoel midden op de tafel, voelde met zijn voet of de stellage voldoende betrouwbaar was, en klom er bovenop … Hij vond niets. De hanglamp was een heel eerlijke hanglamp, zonder trucs. Hij klom weer naar beneden en begon alle hoeken van het vertrek te onderzoeken op wat hij er hoopte aan te treffen. Vervolgens ging hij de slaapkamer binnen, waar hij hetzelfde deed.
  
  Eveneens zonder resultaat. Tetsoeko hield het niet langer uit en smeekte:
  
  Maar zeg me toch wat je zoekt!
  
  Microfoons, antwoordde Hubert. Tetsoeko keek hem verwonderd aan.
  
  Microfoons? herhaalde ze. Om wat te doen?
  
  Hubert viel zwaar neer op de rand van het bed en gebaarde de jonge vrouw hetzelfde te doen.
  
  Ik ben bezig de hele rij mogelijkheden af te werken, legde hij
  
  uit, en ik had een interessante theorie aangaande meneer Kimi-ko Yamanaka, de heer die hierboven woont. Hij wees met opgeheven duim naar het plafond.
  
  Die ken ik niet, zei de mooie Japanse. Wie is dat?
  
  Maar ik ken hem. Zelfs een beetje té goed.
  
  En wat voor theorie heb je, wat hem betreft? Hubert krabde op zijn achterhoofd.
  
  Nou, die meneer Kimiko Yamanaka schijnt de gave te bezitten zich altijd daar te bevinden waar hij niet moet zijn. Ik hield hem lang voor een gekke vent, maar daarstraks dacht ik andere verklaringen voor z’n malle gedrag gevonden te hebben.
  
  Hij keek naar het plafond, alsof hij daar de man verwachtte te zien over wie hij het had.
  
  Nu, laten we aannemen dat meneer Yamanaka inderdaad die geheimzinnige spion is voor wie Eva Davidson werkte. Laten we dat dus even aannemen… En laten we ook aannemen dat meneer Yamanaka hier microfoons heeft laten aanbrengen die hem in staat stelden in z’n eigen appartement alle gesprekken te volgen die er bij Eva Davidson gevoerd werden.
  
  Maar er zijn hier geen microfoons, zei Tetsoeko. Je hebt overal gezocht en je hebt niets gevonden.
  
  Hubert maakte een ongeduldig gebaar.
  
  Laat ik je nu mijn theorie uitleggen. Stel dat we die microfoons gevonden hadden. Is dat mogelijk of niet?
  
  Ze knikte van ja, een toegevende glimlach om haar lippen. Hij ging verder:
  
  In de nacht van woensdag op donderdag, toen ik hier weer terug kwam na door jouw collega, meneer Kimoera, neergeslagen te zijn, was het ongeveer twee uur in de morgen. Eva was opgestaan om me open te doen. We hebben toen nog wat gepraat, maar ik was niet erg in de stemming om te converseren en het gesprek vlotte niet. Eva stelde voor maar te gaan slapen. Hij keek Tetsoeko aan.
  
  Op dat moment wordt er aan de deur gebeld. Schrik. Ik ga opendoen. Het was die vent van hierboven, die ik toen voor de eerste maal zag en die in gezelschap van z’n vrouw was. Beiden ‘schenen’ dronken. Eva praat met ze. De man is buitengewoon praatziek. Eindelijk druipen ze af. Normaal gesproken hadden we toen moeten gaan slapen, maar Eva stelt voor nog een whisky te nemen en begint me nauwkeurig te ondervragen over wat me is overkomen.
  
  Ik begrijp het, viel Tetsoeko hem in de rede. Je gelooft dat die man gehoord heeft wat er tussen jullie gezegd werd en naar beneden is gegaan om haar tot de orde te roepen en haar te zeggen welke vragen ze moest stellen?
  
  Precies! Dus: Eva begint me nauwkeurig vragen te stellen en dringt zo sterk aan dat ik er genoeg van begin te krijgen. Wat gebeurt er nu? De telefoon rinkelt. Ik neem op. Ik hoor niets dan de ademhaling van iemand, een beetje piepend, verder niets.
  
  Tetsoeko glimlachte.
  
  -Meneer Yamanaka, die op deze manier mevrouw Davidson laat weten dat ze iets te ver was gegaan.
  
  Juist.
  
  Maar dat is wel wat weinig, merkte de jonge vrouw op.
  
  Ja, maar dat is nog niet alles. Luister maar … Ik heb meneer Yamanaka de volgende nacht teruggezien, tegen vier of vijf uur in de morgen. Ik had juist je collega die ik hier had aangetroffen vastgebonden en hem verteld dat ik Eva wilde gaan zoeken. Ik ben toen niet onmiddellijk weggegaan omdat ik vergeten had mijn gevangene te fouilleren. Dat heeft toen twee of drie minuten geduurd. Toen ik de deur opendeed, stond ik pal tegenover meneer Yamanaka, die me in gebarentaal trachtte mee te delen dat ze wakker waren geworden door een geluid, hij en zijn vrouw, en dat hij daarom op onderzoek was uitgegaan.
  
  De aardige Japanse trok nu een bedenkelijk gezicht.
  
  Nou, vond ze, wordt het een beetje moeilijk te begrijpen.
  
  Met een microfoon hier, zou meneer Yamanaka me hebben kunnen horen zeggen dat ik wegging. En hij dacht dat ik goed en wel vertrokken was toen hij naar beneden kwam.
  
  Om je collega te wurgen.
  
  En hoe is hij dan binnengekomen?
  
  Met een duplicaat van de sleutel. Er zijn nooit sporen van inbraak geweest.
  
  En waarom zou hij mijn collega hebben willen wurgen?
  
  Hij had al een middel om Eva onder druk te zetten, dat voldoende krachtig werkte om haar te laten doen wat hij haar voorschreef. En nu wilde hij er ook een tegen mij hebben.
  
  De mooie Japanse scheen niet geheel overtuigd. Hubert besloot: -Natuurlijk zijn dit allemaal onderstellingen. Laten we ook nog aannemen dat meneer Yamanaka in mijn afwezigheid teruggekomen is om je collega te vermoorden. Hij hoort me thuiskomen, gaat naar beneden en blijft beneden op de loer liggen, want hij vermoedt dat ik zal proberen me zo spoedig mogelijk van het lijk te ontdoen. In de hal helpt hij me het pak uit de lift te krijgen en het naar mijn auto te dragen. Vervolgens slaagt hij er, niettegenstaande mijn waarschuwingen, in het touw stuk te trekken en de handen van het lijk steken uit het pak. Hij rent weg … Oplettend had Tetsoeko geluisterd.
  
  En dacht je dat hij de politie waarschuwt? Helemaal niet. Eva belt hem op, vertelt hem een ongelooflijk verhaal over een pop die met zand is gevuld, en alles is in orde. Hij slikt alles…
  
  Nou, en die chantage ten opzichte van jou?
  
  -Daar kom ik nog op terug. Het belangrijkste voor hem was dat we weer rustig Eva’s appartement binnentrokken waar hij ons kon bespioneren. Hij moest dus zorgen dat we nergens
  
  meer bang voor waren… Goed! Eva maakt een scène in het vis-restaurant, in verband met jou, en laat me in de steek. Twee uur later kom ik hier, denkend haar hier te vinden. Ze is er niet. Ik sta op het punt naar de afspraak met kolonel Kawaisji te gaan, als ze opeens binnenkomt. En ik geef me er bijna onbewust rekenschap van dat ik het bekende geluid van de lift niet gehoord heb. Aangezien ze niet buiten adem was, concludeer ik nu dat ze van de etage hierboven kwam, van Yamanaka. Vervolgens de grote scène uit het tweede Bedrijf, om me te beletten naar je baas te gaan, de sentimentele chantage, enzovoorts. Kortom, ik ga er toch heen. Het onderhoud verloopt nogal teleurstellend. Ik kom terug. Eva is er nu, erg van streek. Ze hadden gedacht dat de Japanse veiligheidsdienst wel zou kunnen weigeren met ons samen te werken en er was een klein tafereeltje voorbereid waarover ik liever niet praat.
  
  Was dat die avond dat je mij in de Benibasja zou ontmoeten? insinueerde Tetsoeko op gemaakt onverschillige toon.
  
  Ja. Ze hadden alles in het werk gesteld om me ervan te weerhouden er heen te gaan.
  
  Alles? Hubert kuchte.
  
  Laten we het daar nu verder niet over hebben. Eva beweerde dat haar afperser haar om een heel belangrijk document gevraagd had en dat hun samenkomst bepaald was op dezelfde plaats en onder dezelfde omstandigheden als woensdagavond. Ze had het papier in haar tasje; we kregen een ongeluk en het papier is uit haar tas verdwenen. Ik ben nü van mening dat ze het document hier in huis gelaten heeft, ze is namelijk teruggegaan onder het voorwendsel dat ze de sleutels van de auto vergeten had, dat meneer Yamanaka meteen doodkalm naar beneden is gegaan om het te halen, en dat ze met opzet tegen dat ongelukkige paaltje is aangereden, op het kruispunt van de 1ste straat en de A-laan.
  
  -En als we nu aannemen, zei Tetsoeko, dat dit alles zo gebeurd is, waarom zou meneer Yamanaka dan een medewerkster die zo onderdanig was, vermoord hebben?
  
  Juist omdat ze plotseling opgehouden was onderdanig te zijn. Ik weet niet wat er in haar om is gegaan. Ik ben niet in staat daarover een mening te uiten.
  
  Was ze misschien verliefd op je? onderstelde Tetsoeko.
  
  Misschien wel. In ieder geval beweerde ze dat. Maar waar is dat ze tamelijk veel gedronken had. Ze wilde absoluut met me praten, ze had me belangrijke dingen te vertellen. Op dat ogenblik …
  
  is meneer Yamanaka gekomen.
  
  Ja. Onder het voorwendsel een fles whisky te willen lenen. Ik was wat in de war, en heb van de gelegenheid gebruik gemaakt te verdwijnen en naar jou toe te gaan.
  
  En zou hij haar meteen gedood hebben?
  
  Ik heb eerst gedacht van niet. Ze was in haar nachthemd en het bed was omgewoeld. Maar daarna merkte ik dat ze haar make-up niet verwijderd had, en ze was niet voldoende dronken om een dergelijke geheiligde ceremonie over te slaan. Ik denk dat ze haar uitgekleed hebben nadat ze gewurgd was. Tetsoeko zuchtte:
  
  Je theorie zou wel logisch zijn als… Maar de microfoons ontbreken nog steeds.
  
  Ja, maar er bestaan microfoons die zó gevoelig zijn dat ze in staat zijn stemmen dwars door het plafond heen op te vangen, als ze onder de bovenliggende vloer aangebracht zijn, bij voorbeeld …
  
  Plotseling had hij zijn stem laten dalen.
  
  Tetsoeko, neem de auto en rij als de wind naar de kolonel om versterking te vragen. En laat ze een bevel tot huiszoeking meenemen, als dat mogelijk is.
  
  Hij dacht dat hij op de verdieping boven iets had horen bewegen. Tetsoeko deed haar mantel weer aan. Hubert beduidde haar zich niet te haasten.
  
  En vergeet dit niet! zei hij hardop.
  
  Dat ‘dit’ was niets. Ze liep, een beetje bleek, de vestibule door en deed de deur open.
  
  -Niet schreeuwen! beval een gedempte stem in het Engels. Loop achteruit… En handen omhoog, alsjeblieft. Onder de indruk van de loop van het wapen dat op haar buik gericht was, gehoorzaamde ze. Ze werd gevolgd door de indringers die de deur achter zich dicht deden. Hubert verscheen op de drempel van de kamer. Hij boog:
  
  Wees welkom, meneer Yamanaka, evenals uw geëerde echtgenote. Ik verwachtte u.
  
  De Japanner had Tetsoeko bij een arm gegrepen, liet haar om haar as draaien en drukte haar tegen zich aan, ten einde haar als schild te gebruiken.
  
  Handen omhoog! beval hij. Of ik schiet uw vriendin dood. Hubert schaterde van het lachen.
  
  U kunt haar, wat mij betreft, wel op slag doodschieten als u wilt; mij is het gelijk. Maar in ieder geval, ik ben niet gewapend.
  
  Hij toonde zijn blote handen; daarna, zonder zich ook maar iets van de bedreiging aan te trekken, ging hij naar de zitkamer.
  
  Komt u toch binnen! Ik ben erg blij u te zien. Dan kunnen we samen eens een beetje praten.
  
  Meneer Yamanaka, van zijn stuk gebracht, wist klaarblijkelijk niet wat voor gezicht hij moest trekken. Met zijn ogen raadpleegde hij zijn echtgenote, die even verbaasd was als hijzelf. Ze besloten Hubert maar te volgen, maar schoven nog steeds miss Tetsoeko als borstwering voor zich uit. Ze vonden Hubert in de zitkamer, bezig glazen op tafel te zetten. -Een whisky?
  
  Geen antwoord. Hij lachte, volkomen op zijn gemak:
  
  Ja, ik weet wel dat u ervan houdt, waar of niet? Maar gaat u toch zitten.
  
  Hij scheen volstrekt geen aandacht te schenken aan het automatisch pistool dat meneer Yamanaka al iets minder resoluut in zijn hand hield. Toen de whisky was ingeschonken, nam hijzelf een glas en liet zich in een fauteuil vallen.
  
  Hebt u naar m’n verhaaltje geluisterd? vroeg hij op hartelijke toon. Vertelt u me nou eens wat u ervan denkt: Behoedzaam antwoordde de Japanner:
  
  Zit niet slecht in elkaar, op een paar kleinigheden na. Overigens van weinig belang.
  
  U bent een reuze-stiekemerd, grapte Hubert. U spreekt onze taal uitstekend.
  
  Ik ben geen Japanner, maar Koreaan. Ik heb in het Amerikaanse leger gediend.
  
  Hij begon iets minder stijf te doen, maar zocht nog steeds naar de reden van de onvoorziene houding die Hubert aangenomen had, intussen nog altijd overtuigd dat hij de situatie meester was, dankzij de Colt 45, die hij voortdurend bleef vasthouden.
  
  U kunt u erop beroemen, dat u mij ertussen genomen hebt, hernam Hubert. U bent reusachtig in uw vak! Buitengewoon intelligent! Zeker, zeker. Ik zeg het precies zoals ik het denk… Maar gaat u toch zitten, blijft u daar niet staan, u maakt me duizelig.
  
  Meneer Yamanaka aarzelde.
  
  Misschien zit Tetsoeko u in de weg? Laat haar maar hierheen komen. Tetsoeko, ga daar zitten.
  
  Het meisje gehoorzaamde. Haar gezicht was ondoorgrondelijk, maar ze vermeed de blik van Hubert. Meneer Yamanaka ging voorzichtig zitten, zonder hen een moment uit het oog te verliezen. Zijn vrouw volgde zijn voorbeeld. Ze zaten nu alle vier en Hubert was er nu zeker van dat de vrouw niet gewapend was.
  
  Meneer Yamanaka, hernam Hubert ronduit, ik wil u een eerlijk voorstel doen. U hebt in uw voordeel intelligentie en verbeelding; wat u niet hebt, is de praktijk en de kennis van de geheime diensten voor wie en tegen wie u werkt. Die praktijk en die kennis heb ik. En wat ik u nu wil voorstellen is: samenwerking …
  
  De andere geloofde ongetwijfeld zijn oren niet. Hubert drong verder aan:
  
  -Ik, ik ben ijverzuchtig. Kunt u daarin komen? Wij met z’n beiden zouden de meest formidabele privé-combinatie van spionageagenten kunnen oprichten die ooit heeft bestaan. We zouden ons materiaal aan de meest biedende kunnen verkopen en we kunnen goud verdienen. Bij voorbeeld en openhartig gesproken, wat hebt u gekregen voor die inlichtingen over die on-derwater-lanceerinrichting die u te pakken hebt kunnen krijgen?
  
  Die heb ik nog niet verkocht, antwoordde Yamanaka. Ik heb alleen nog maar bepaalde contacten gepolst…
  
  Hubert voelde zich opgelucht. Het voornaamste wist hij thans.
  
  Als u mijn aanwijzingen wilt volgen, halen we er een maximum uit.
  
  En hoe kan ik weten of u me niet in een val lokt? wierp zijn gesprekspartner tegen.
  
  Ik kan u onmiddellijk een waarborg verstrekken, stelde Hubert voor. We hebben hier een politieagent die we gevangen hebben gemaakt. Wilt u dat ik hem in uw bijzijn vermoord? Een grijns trok over de bleke lippen van de Koreaan.
  
  Dat zou ik weieens willen zien.
  
  Vooruit dan maar! hernam Hubert terwijl hij opsprong. Yamanaka reageerde nauwelijks en Hubert had bereikt wat hij wilde: de Koreaan wennen aan zijn plotselinge bewegingen, met andere woorden hem moreel te ontwapenen. Hij ging de slaapkamer binnen, deed de hangkast open en haalde zijn gevangene eruit, die hij op het bed deponeerde. De Koreaan bleef op de drempel staan, vanwaar hij de deur van de zitkamer in het oog kon houden. En Tetsoeko vergat hij evenmin.
  
  Kijk nou, riep Hubert. We kunnen het beter met het kussen doen dan met de handen.
  
  Hij nam het kussen op waaronder hij de dienstrevolver van de politieagent had verborgen. Zijn rechterhand, die hij onder het kussen liet glijden, greep het wapen. Hij vuurde af, dwars door het kussen heen…
  
  Het gedempte schot had niet veel lawaai gemaakt. Van dichtbij dwars door zijn hoofd geschoten zakte meneer Yamanaka - die beslist wel anders heette - in elkaar, morsdood, zonder de tijd gehad te hebben te begrijpen wat hem overkwam.
  
  Ziedaar! verzekerde Hubert.
  
  Hij wierp een blik op de verbaasde politieagent. Hij ging weer naar de zitkamer terug, over het lijk heen stappend. Mevrouw Yamanaka was opgestaan, ongerust, maar het was nog niet tot haar doorgedrongen dat haar echtgenoot doodgeschoten was.
  
  Handen omhoog! beval Hubert. Ieder op zijn beurt. Tetsoeko, bind dat geval eens even vast, maar vlug!
  
  Maar Tetsoeko was bezig flauw te vallen. Gehinderd door dat tegenvallertje, ging Hubert op de Koreaanse toe en sloeg haar met de kolf van zijn wapen neer. Daarna ging hij naar de slaapkamer terug en bevrijdde de politieagent.
  
  Hebt u begrepen wat er gebeurd is? vroeg hij.
  
  Ja, verklaarde de man, nog niet van zijn verbazing bekomen.
  
  Bent u bereid het te getuigen?
  
  De Japanner richtte zich op. Maar zijn benen waren nog stijf, en hij viel weer terug op het bed.
  
  Ik betreur maar éen ding, en dat is dat ik die smeerlap niet zelf heb neergeschoten.
  
  -Dat is helemaal geen bezwaar, antwoordde Hubert. U kunt zeggen dat u het gedaan hebt. Ik zal het wel bevestigen. Daar krijgt u zeker wel bevordering door.
  
  Maar…
  
  Wij zijn hier de enige getuigen, niet waar? Dat maken we prima in orde, dat zult u zien.
  
  Hubert, die veel ervaring had in dergelijke zaken, was er helemaal niet op gesteld dat er doden op zijn rekening geschreven werden, zelfs niet als het verdiende doden waren. Hij wist wat voor last hij daarmee kon krijgen.
  
  Hij ging naar de zitkamer terug en riep kolonel Kawaisji aan de telefoon, en daarna Babcock, en legde hun uit wat er hier zo juist gebeurd was. Daarna tilde hij Tetsoeko in zijn armen op en bracht haar naar de badkamer.
  
  Gaat u nou maar op die vrouw in de andere kamer passen, raadde hij de politieman aan. ‘t Kan zijn dat ze bijkomt en dan stommiteiten gaat uithalen.
  
  Tetsoeko bracht hij zonder veel moeite bij kennis. Doodsbleek, haar ogen vol tranen, keek ze hem aan met een blik waarin afschuw en bewondering om voorrang streden.
  
  En wat is jou nou overkomen? vroeg hij bars, maar teder.
  
  Ze deed haar mond open om te antwoorden, toen de politieman weer verscheen.
  
  Neemt u me niet kwalijk, zei hij, maar ik ben wel verplicht mijn chef op te bellen om hem op de hoogte te brengen.
  
  Bel maar op wie je wilt! antwoordde Hubert zonder zijn blik van Tetsoeko af te laten.
  
  Weer waren ze alleen.
  
  Nou dan? hernam Hubert.
  
  Ze drukte zich met gebogen hoofd tegen hem aan…
  
  Het is moeilijk om … Ik…
  
  Neem me niet kwalijk… Wéér die smeris!
  
  Als mijn chef nu vraagt wie u bent? Wat moet ik dan zeggen?
  
  Dat je het niet weet en dat het je geen donder kan schelen!
  
  Maar…
  
  En hou nou op! bulderde Hubert en sloeg de deur voor zijn neus dicht.
  
  Hij nam Tetsoeko weer in zijn armen. Ze hief haar lief gezichtje, waar weer wat kleur op was gekomen, naar hem op. -Hou?
  
  Ik dacht… Ik dacht dat je werkelijk … Je speelde je rol zo meesterlijk. Het was afschuwelijk! O, ik had zoveel… zóveel bewondering voor je.
  
  -Nu, laten we het dan maar bewondering noemen, plaagde Hubert.
  
  Ze gingen elkaar eerlijk halverwege tegemoet en hun monden vonden elkaar. Heel veel later, fluisterde Hubert, zonder het contact te verbreken:
  
  Ik ken een klein Japans hotelletje, werkelijk heel aardig. Als je er aankomt krijg je een tandenborstel, en de ochtendjas en de sloffen zijn bij de prijs inbegrepen. Het heeft maar éen bezwaar: er komt soms een slecht soort publiek.
  
  Ze kirde van plezier.
  
  Maar ik ken een nog beter, fluisterde ze. Er is zelfs een tuin bij en de kersebomen zijn er al in bloei.
  
  Dat is precies wat we moeten hebben, m’n hartje. Er werd geklopt.
  
  Ze wordt wakker, wat moet ik nu doen? riep de politieman. Op dezelfde toon antwoordde Hubert:
  
  Zing maar een slaapliedje voor haar en laat ons met rustl
  
  
  
  
  
 Ваша оценка:

Связаться с программистом сайта.

Новые книги авторов СИ, вышедшие из печати:
О.Болдырева "Крадуш. Чужие души" М.Николаев "Вторжение на Землю"

Как попасть в этoт список

Кожевенное мастерство | Сайт "Художники" | Доска об'явлений "Книги"