Hubert Bonisseur de la Bath kwam het bureau binnen en zei, terwijl hij de deur weer achter zich dicht deed:
Goeienavond. Ik hoop dat ik u niet stoor. Henry Babcock glimlachte.
Helemaal niet. Ik verwachtte u.
Hij had een sympathieke kop en deed denken aan een jonge beer. Hij liet Hubert plaatsnemen en hernam:
Ik heb uit Washington instructies over u ontvangen. Wat kan ik voor u doen?
Ik heb geld nodig. Anders niets.
‘n Paspoort?
-Ik kom net uit Rangoon, via Hongkong. Ik was daar een beetje in moeilijkheden geraakt en dat maakte dat ik clandestien het land moest verlaten. Maar niemand heeft nog gemerkt dat ik geen uitreisvisum had.
Dat maken we wel in orde. U zou anders gevaar lopen in Ho-noloeloe last te krijgen met een wat al te ijverige beambte en dan zou u misschien tekst en uitleg moeten geven… Wat natuurlijk altijd vermeden dient te worden.
Oké, zei Hubert terwijl hij zijn paspoort op tafel gooide.
Hoeveel dollar hebt u nodig?
Hubert glimlachte, waardoor zijn witte, puntige tanden zichtbaar werden.
Dat hangt ervan af. Moet ik er onmiddellijk heen? Ik houd namelijk erg veel van Japan, weet u …
Babcock schoot in de lach en liet zijn handen plat op zijn bureau vallen.
En van de Japanse vrouwtjes, hè?… Nou, ik geloof wel dat u nog een week of twee hier kunt blijven, op voorwaarde dat ik altijd weet waar ik u bereiken kan, voor het geval dat Washington naar u vraagt.
Hubert’s gezicht begon te stralen.
-Nou, dan denk ik dat een klein voorschotje van vijfhonderd dollar wel genoeg zal zijn… althans om mee te beginnen. Babcock lachte niet meer.
U bent wel een beetje duur, hè?
Hubert kreeg geen tijd om te antwoorden. De bel van de huistelefoon rinkelde. Babcock drukte op een knop en boog zich over het toestel.
Hallo, wie is daar?
Er kwam een neuzelende stem uit de luidspreker.
Met Kennedy. Morton is er met het meisje.
Breng ze maar hierheen.
Babcock verbrak de verbinding en keek Hubert aan.
U kunt er wel bij blijven. Misschien stelt u belang in het geval en ik zou uw mening wel willen horen.
Hij trok met een machinaal gebaar zijn das recht. Er werden zweetplekken onder zijn oksels zichtbaar. Vervolgens gaf hij uitleg:
Het is een secretaresse van de personeelsdienst. We verdachten er haar al enige tijd van in verbinding te staan met agenten van de tegenpartij en lieten haar op discrete wijze in het oog houden. Zonder resultaat evenwel. En eensklaps vertelt ze nu haar chef dat ze bepaalde inlichtingen heeft moeten geven aan een vent die chantage op haar uitoefent, maar dat ze liever de gevangenis in gaat dan ermee door te gaan.
Ze heeft misschien in de gaten gekregen dat u haar gangen liet nagaan. Toen zal ze bang geworden zijn en Dat geloof ik niet. Volgens haar chef, Morton, spreekt ze de waarheid. Nou, we zullen wel zien … Daar zijn ze.
Er klonken voetstappen in de gang, die voor de deur van het bureau halt hielden. - Binnen! riep Babcock.
De deur werd opengeduwd door een lange, slungelachtige man die kauwgom kauwde en die opzij ging om een jonge blonde vrouw voor te laten gaan, die gevolgd werd door een klein dik mannetje in een licht pak. Er werd voorgesteld. Hubert kwam te weten dat de lange man James Kennedy heette en dat hij de assistent was van Henry Babcock bij de regionale dienst van de c.i.a. De vrouw was inderdaad de secretaresse over wie Babcock zoëven gesproken had. Ze heette Davidson, Eva Davidson. Ze was blond, slank, gekleed in een uitstekend gesneden mantelpakje en ze had de mooiste ogen van de wereld, wat Hubert’s eerste indruk van haar was. De derde figuur heette Herbert Morton. Hij was de personeelschef van de c.i.a. voor Japan en Korea en de onmiddellijke chef van Eva Davidson. Hij leek wel een beetje op een nijlpaard, maar droeg zijn bijna witte flanellen pak, versierd met een vuurrode anjer in het knoopsgat, met zwier.
Ze installeerden zich in een halve cirkel tegenover Babcock die eerst op zijn gemak een sigaar opstak. Eva Davidson trok haar rok glad over haar bijeengehouden knieën - ze had zeer bekoorlijke benen - en ging rechtop zitten, haar ogen bescheiden neergeslagen.
James Kennedy nam het woord. Uit zijn manier van spreken en woordkeus sprak een losheid die aardig met zijn figuur overeenkwam.
-De dame hier is degene om wie het gaat, Henry. Morton meent dat we haar kunnen vertrouwen, maar ik geloof dat hij een beetje van de wijs is. Als je haar maar tien seconden aankijkt, snap je wat ik bedoel. Met ogen als de hare heeft ze geen advocaat nodig om haar zaak te verdedigen. Eva Davidson kreeg een kleur en Babcock fronste zijn wenkbrauwen, kennelijk geërgerd door de manier van optreden van zijn assisten Maak het u gemakkelijk, mevrouw Davidson, zei hij hartelijk. We zijn hier bij elkaar gekomen om kennis van uw geval te nemen. Het is in uw belang ons uw volle vertrouwen te schenken, wat Morton u waarschijnlijk al gezegd heeft.
Herbert Morton knikte instemmend met een langzame beweging van zijn enorme hoofd en streek vervolgens met zijn dikke, worstvormige vingers door zijn grijze, en brosse geknipte haar. Eva Davidson knipperde even met haar oogleden en draaide haar handtasje op haar knieën om.
We luisteren dus, besloot Babcock.
De jonge vrouw slikte even moeilijk, draaide haar hoofd iets af, en sloeg haar ogen op. Haar interessante blik ontmoette die van Hubert, die het tot zijn eigen verwondering warm kreeg. Twee seconden maar; toch voelde hij zich te kort gedaan toen ze haar aandacht op Henry Babcock vestigde.
Ik heb mijn verhaal al aan meneer Morton verteld, zei ze. Deze kwam op vaderlijke toon tussenbeide:
Inderdaad Eva. Maar deze heren hier wilden het nog eens uit je eigen mond horen. Vertel het dus nog eens precies, zoals je het mij verteld hebt. Deze heren zullen je wel vragen stellen als ze ophelderingen nodig vinden.
Ze haalde berustend haar schouders op, bracht haar hand even voor haar mond en kuchte om haar keel te schrapen.
Het is niet erg prettig om alles nog eens te moeten vertellen. Vooral niet tegenover mannen.
Haar stem was donker, diep en fluwelig. Een sensuele stem, betoverend, die, gevoegd bij haar innemende blik, haar een verleidingskracht verleende die moeilijk te weerstaan was. ‘Ze is werkelijk fascinerend,’ dacht Hubert. -Vergeet u nu maar dat we mannen zijn, zei Morton. Begint u maar… Dus op zekere dag kwam die Japanner bij u aanbellen.
Wanneer was dat?
Ze slikte nogmaals moeilijk en sloeg haar ogen neer. -Het was in het begin van de winter. Eind november, geloof ik… Of begin december. (Ze wierp een vluchtige blik in de richting van Morton.) We waren nog in dienst bij de intendance. Hij leek erg correct en ik heb hem binnengelaten. Henry Babcock zette ongemerkt de bandrecorder aan, die in een la van zijn bureau verborgen opgesteld stond. Eva Davidson vervolgde:
Zonder tijd te verliezen liet hij me die foto zien. Ze boog haar hoofd en zuchtte. Morton stelde voor:
Zal ik het uitleggen?
Ze knikte toestemmend. De dikke man richtte zich tot de overigen op een toon die hij zo neutraal mogelijk trachtte te houden.
Eva is getrouwd. Haar man, Melwyn Davidson, is leraar aan een gymnasium in San Francisco. Eva studeerde oosterse talen aan de universiteit toen ze trouwden, en zij had al naar deze betrekking gesolliciteerd bij het hoofdkwartier van de Amerikaanse strijdkrachten in het verre Oosten om de gelegenheid te krijgen naar Tokio te reizen en zich daar verder in het Japans te bekwamen. Toen haar benoeming afkwam hebben ze samen besloten dat ze die aan zou nemen en zou vertrekken …
We deden het met het oog op de toekomst, fluisterde ze. Maar we hadden achteraf beter gedaan ons bij het heden te houden.
Eva was al drie maanden in Tokio, hernam Morton, toen ze een onvoorzichtigheid beging. De scheiding was erg moeilijk voor haar geweest en ze was aan de rand van een zenuwinzinking die haar kwetsbaar maakte… Kortom, nadat ze op een zaterdagavond meer dan gewoonlijk gedronken had, liet ze zich meenemen door een jonge vent, die ze niet eens kende eu die ze trouwens nooit meer terug heeft gezien.
Hubert bedacht dat dit nu precies een geschiedenis was zoals
een Amerikaanse overkomen kon. En altijd op een zaterdagavond. Alsof die vrouwen alleen maar op zaterdagavond dronken en alleen maar met een vent naar bed wilden als ze vooraf gedronken hadden.
Ze brachten de nacht door in een Japans hotelletje aan de buitenkant van de stad. Vroeg in de morgen, ontnuchterd, nam Eva geruisloos de vlucht en ze was er bijna in geslaagd die onverkwikkelijke geschiedenis te vergeten, toen die Japanner haar die foto’s kwam laten zien.
Volkomen klassiek, zei Hubert.
Morton keek hem aan en trok een lelijk gezicht tegen hem. -Als we Eva mogen geloven, dan hadden die foto’s absoluut niets klassieks. Ze waren in die hotelkamer genomen waar…
Ach nee, alsjeblieft, fluisterde de jonge vrouw.
-We hebben het heel goed begrepen, kwam Babcock tussenbeide. Die man heeft u dus die foto’s laten zien. En daarna? Zij nam nu het woord weer:
Hij wilde ze aan mijn man sturen, tenzij… Het was een gemene chantage. Ik was wanhopig en wilde me van kant maken. Maar dat zou niets geholpen hebben, want dat monster had aan alles gedacht. Hij had die foto’s dan toch gestuurd. Ik was van plan alles aan meneer Morton te bekennen, toen die Japanner me vertelde wat hij precies van me wilde in ruil voor die negatieven. Voor zover ik kon beoordelen was dat niet erg belangrijk, en toen heb ik toegegeven in de hoop, dat die nachtmerrie eindelijk voorbij zou zijn.
Wat wilde hij eigenlijk hebben? vroeg Babcock.
De jonge vrouw keek hem aan. Haar lichtblauwe ogen werden onmetelijk groot en betoverend.
Hij wilde alleen maar een lijst hebben van de hoeveelheden levensmiddelen die de intendance had ingekocht voor de Amerikaanse strijdkrachten in Japan. Verder niets.
Dat is al niet gering, meende Kennedy met een ironische glimlach.
Ze haalde haar schouders op.
Ik had er zelfs geen vermoeden van dat dat een geheime inlichting kon betekenen.
Babcock legde het haar uit:
Als het dagelijks basis-rantsoen van een Amerikaanse soldaat bekend is, en men weet tevens welke hoeveelheden levensmiddelen gedurende een bepaalde periode verbruikt zijn, dan is het vrij eenvoudig daaruit te berekenen hoe groot het Amerikaanse troepen-effectief is dat in dat land gelegerd is. En het aantal van dat effectief moet geheim gehouden worden.
Het spijt me heel erg, fluisterde ze.
En heeft hij u die negatieven teruggegeven? vroeg Hubert.
Ze draaide zich nu naar hem om en er kwam hem een vroeger beeld van zuivere bergmeren in gedachten, toen de grote lichte ogen weer op hem gevestigd waren.
ja. Maar ik had er niet aan gedacht dat hij er kopieën van had kunnen laten maken.
Daar zou een kind van tien jaar al aan gedacht hebben, wierp James Kennedy met een onaangename grijns op zijn gezicht tegen.
Eva Davidson scheen door haar schuld overweldigd. Hubert wierp een geërgerde blik op Kennedy. Hij was onbewust nijdig op hem omdat hij weerstand leek te bieden aan de charme van de jonge vrouw, die trouwens op haar beurt de overtuiging kreeg dat Hubert daar bijzonder gevoelig voor was.
En wanneer is die Japanner teruggekomen? vroeg hij.
Hij gaf er zich rekenschap van dat hij alleen maar iets gezegd had om die betoverende blik opnieuw op zich gevestigd te zien, en wéér overviel hem dat hete gevoel door zijn hele lichaam, wat hem ertoe had moeten brengen zonder verwijl op de vlucht te slaan, als hij nog maar een greintje gezond verstand bezat; maar hij verkeerde nog steeds in de illusie dat hij niets met
deze geschiedenis te maken had of te maken zou krijgen, en dat hij zich dus wel een beetje kon laten gaan.
Twee maanden later, ik was hem al bijna vergeten.
En wat wilde hij toen?
Hun ogen lieten elkaar niet los. Hij kreeg de indruk dat ze haar adem inhield.
Neemt u me niet kwalijk, zei ze ten slotte, na een zichtbare inspanning. Ik heb niet goed gehoord wat u zei.
Hij herhaalde zijn vraag.
Toen wilde hij inlichtingen hebben over de organisatie van het Amerikaanse spoorwegverkeer op het Japanse net.
En hebt u hem die gegeven?
Ze sloot een kort ogenblik haar ogen en bekende met een
zucht:
Ja.
En de derde keer?
Ze maakte met heel haar lichaam een beweging in zijn richting, alsof ze hem om hulp smeekte.
Nu drie dagen geleden heeft hij me het schema gevraagd van de verschillende dienstafdelingen van de c.i.a. in Japan, en de volledige lijst van het leidend en ondergeschikt personeel. Hierop kwam Morton tussenbeide.
Ik moet dit wel even nader toelichten. Ik ben nu twee maanden geleden overgeplaatst van de leger-intendance naar hier, om de leiding te nemen van de personeelsdienst…
En aangezien hij het volste vertrouwen had in zijn privé-secretaresse, heeft hij haar maar meegenomen, spotte Kennedy. Morton keek hem gemeen aan. Hubert vroeg verder:
En wanneer moet u hem die inlichtingen verschaffen?
Morgenavond.
Hij floot tussen zijn tanden. Ze had tot het laatste moment gewacht om een beslissing te nemen.
Eva heeft me gisteren alles verteld, verduidelijkte Morton. Ze
had eindelijk de ernst en de hele omvang van wat men van haar eiste begrepen en… Ze viel hem in de rede.
Het was me onmogelijk, ik kon er niet toe besluiten dat te doen. Dan ga ik nog liever de gevangenis in en laat mijn huwelijk kapot gaan. Ik zou nooit hebben kunnen leven met de gedachte dat er jongens door mijn schuld gefolterd of vermoord zouden zijn…
Als er een spionagenet wordt opgerold, stemde Hubert toe, eindigt dat altijd met moord en doodslag en geweld. Babcock trok zijn das recht en ordende de punten van zijn boord. Hij scheen in dubio.
Hoe ontmoet u die Japanner gewoonlijk? Komt hij bij u thuis?
Nee, hij is na die eerste ontmoeting nooit meer bij me thuis geweest. Zonder voorafgaande waarschuwing spreekt hij me op straat aan, bij het uitgaan van het kantoor, of ‘s zondagsmorgens bij het uitgaan van de kerk. Voor het overhandigen van de inlichtingen spreekt hij een bepaalde plaats af, ver van het centrum, in stadsgedeelten die ik niet ken.
En die ontmoeting voor morgenavond bij voorbeeld?
Ik moet de metro nemen in Kiöbasji, richting Ginza en blijven zitten tot het eindpunt Asakoesa. Daarna moet ik te voet de R-laan afgaan, in noordelijke richting. Hij zal me dan aanspreken op een moment, dat hem gunstig lijkt.
Het is in de spionage een steeds geldend principe degene van wie men inlichtingen in ontvangst moet nemen zo ver mogelijk van zijn eigen huis te ontmoeten.
Wat voor inlichtingen kunt u ons over die Japanner geven? vroeg Henry Babcock.
Z’n naam weet ik niet. Hij is groot en draagt een bril. Altijd heel correct gekleed. Verder weet ik niets bijzonders over hem.
Dat is niet veel, merkte Kennedy op.
Babcock stond op, schoof zijn stoel achteruit en ging naar het raam, zijn handen in zijn zakken.
-Mevrouw Davidson, zei hij zonder haar aan te kijken, we hebben de keus tussen twee oplossingen. Of we laten u voor een rechtbank verschijnen, die u zeer zeker zal veroordelen wegens het in gevaar brengen van de veiligheid van de Staat. Of wel, we maken van u gebruik om die goedgeklede Japanner op te sporen en indien mogelijk, dat net verder bloot te leggen. Waar geeft u de voorkeur aan?
De jonge vrouw boog haar hoofd en staarde naar haar tasje dat ze tussen haar mooie handen op haar knieën vasthield. -Ik zal doen waartoe u besluit, antwoordde ze zonder veel geestdrift. Ik ben helemaal tot uw beschikking. Henry Babcock richtte zich nu tot Hubert.
U, die de man van handelen bent. Wat stelt u voor? Hubert hoorde zichzelf antwoorden:
Als u er geen bezwaar in ziet zou ik die zaak wel in handen v/illen nemen. Ik vind dat mevrouw Davidson morgenavond met lege handen naar de afgesproken plaats van samenkomst moet gaan en die vent moet vertellen dat ze, aangezien haar man onverwacht is overgekomen, een dagje vrij heeft gekregen en daardoor niet in de gelegenheid is geweest naar haar kantoor te gaan om de gegevens te halen die ze al klaar had gemaakt. We zullen dan wel zien hoe hij reageert en meteen zijn spoor blijven volgen.
Kennedy vroeg nog ironisch:
En wie moet de rol van de echtgenoot spelen?
Ik, antwoordde Hubert kalm.
2
Eva Davidson deed de deur open. Hubert stapte binnen en zette de kleine koffer die hij droeg in de gang neer. Ze sloot de deur geruisloos. Al haar bewegingen waren afgemeten en vloeiend. Ze wekte soms de indruk zich in een vloeistof te bewegen.
Gelukkig dat ik een kaart van de omgeving had, zei hij. Anders had ik het nooit gevonden.
Ze draaide zich om.
Ja, dat is nu Tokio. Daar moet je aan wennen. Geen nummers op de huizen, en geen namen voor de straten. De aanwijzingen 1ste straat, 2de straat, A-laan, B-laan enzovoorts, zijn Amerikaanse uitvindingen, maar daar maken de Japanners geen gebruik van. Ze zullen je vertellen dat de heer Tsjosoeki op Tsjome 1 of Tsjome 2 woont, en dat wil dan zeggen in het eerste of het tweede blok, in de Maroenoutsji of in de Kiöbasji-wijk, en daarna moet je het zelf maar uitzoeken. De Japanners gaan altijd een half uur vroeger van huis, als ze een afspraak hebben, maar ze doen niets om die toestand te verbeteren.