Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Hoofdstuk 1
De straaljager kwam met een donderend lawaai over, terwijl hij de weg voor me aan flarden schoot.
Ik vervloekte de piloot en al zijn voorvaderen, terwijl ik het stuur van mijn Citroen zo hard mogelijk omrukte. Ik had me die moeite kunnen besparen. De weg was niet anders dan een diep karrenspoor tegen de wand van de berg en de eeuwenoude groeven hadden een greep als van een bankschroef op de dunne banden van mijn 11cv. Ik kon maar één kant op en dat was de richting die de sporen gingen. De rotsblokken rechts van me en de loodrechte afgrond links van me in overweging genomen, was het maar goed ook. Donker, schraal bos omsloot me op de schaarse rechte einden en hoewel ik me voor de straaljager onder het inktzwarte gebladerte had kunnen verbergen, zou dat een Pyrrusoverwinning zijn geweest. Ik had een regiment Joegoslavische soldaten achter me en god weet hoeveel van hen die door de bergen trokken om me te omsingelen.
De Citroën caramboleerde tegen een groot stuk steen in de weg en wierp me tegen het portier. Toen de wagen weer neerkwam, scheurde de rest van de uitlaat er af. Het interieur vulde zich met de uitlaatgassen. De schroeven en moeren kwamen snel los en de enige kans die ik had was door rijden. Ik keek omhoog door de versplinterde voorruit. De straaljager lag schuin. Zijn romp glansde in het maanlicht en werd een flitsend silhouet toen hij op de bergengte af kwam om me nog een lading te geven.
Ik schatte dat ik niet langer dan een paar seconden in beweging kon blijven. Ik zou trouwens al lang geleden dood hebben moeten zijn. Ik was nu al bijna een uur bezig mijn achtervolgers van me af te schudden en het enige waarin ik was geslaagd was mijn oriëntatie in de war te brengen. Ik had elke mogelijke zijweg genomen en de manier waarop deze smaller werd deed me vrezen dat hij in het niets zou verdwijnen. Ik had geen enkel idee waar ik was, behalve op een steile rotswand ergens in de Dinarische Alpen. Er moest bouwland in de valleien zijn, maar het enige dat ik had gezien waren troepen, kogels en die vervloekte jager. Zoals de zaken er nu voorstonden zou dit het einde van mijn opdracht worden en AXE kon Killmaster N3, mij, verder wel vergeten zoals dat al gebeurd was met NI en N2, jaren geleden op verschillende plaatsen.
De jager kwam aangieren voor het genadeschot. Ik reed zo snel ik kon in zijn schietrichting. De oude 11cv schudde geweldig. De Citroen 11cv was tussen 1938 en 1954 in productie en door de manier waarop deze reageerde wist ik zeker dat ik het prototype had. De lampjes in het opbollende dashboard hadden nooit gewerkt, zodat ik onmogelijk kon zeggen hoe snel ik reed. In ieder geval was het plankgas. Ik geloofde niet dat het voldoende zou zijn, maar het was de enige kans die ik had met die aanstormende jager die dook om zijn salvo's los te laten.
De Citroen schudde uit protest en het gebrul van de uitlaat maakte zo veel herrie dat ik mezelf niet eens kon horen denken. De wind floot door de open voorruit, mijn oren bevroren en mijn haar sliertte om mijn gezicht. Het vliegtuig was nu zo dichtbij dat ik even de indruk kreeg naar binnen geslurpt te zullen worden door zijn luchtinlaat.
Ik trapte zo hard ik kon op de rem. Mitrailleurvuur, kaliber .50, kwam in stoten uit de vleugels van de straaljager. De weg voor me scheurde open en de wagen werd bedolven onder een regen van stukken steen en brokken harde aarde. De wagen sprong op en gleed weg en door de plotselinge uitbarsting van stoom wist ik dat ze de radiator hadden geraakt. Kokend water spoot sissend omhoog en dreef schroeiende stoomwolken tegen mijn gezicht. Ik schakelde terug en bracht de wagen weer op snelheid. Er kwam een windklap toen de jager overvloog en daarna een dodelijke stilte die altijd op een aanval volgt. Ik luisterde naar de adem die langzaam uit mijn longen naar buiten kwam. Tijdelijk uitstel.
Maar de F-86 draaide al weer voor een nieuwe aanval en ik wist dat de piloot me vroeg of laat te pakken zou nemen. Ja, een F-86, een Saber. De Joegoslaven hadden die naast 150 F-84's. Ik geloof dat dat me het meest kwetste: het besef dat de geschenken van Uncle Sam op het punt stonden me van de weg te blazen. De Joegoslaven gebruiken de Saber om oproerlingen in de nauwe ravijnen te bestrijden omdat de supersonische F-X4s en MIG 2I's voor deze hoogte al gauw te snel gaan. De Saber was altijd al een beste jager geweest, maar luchtoverwicht was hier nauwelijks van belang, niet tegen een afgejakkerde Citroen.
De enige reden dat ik nog leefde was dat ik iets van het toestel afwist, bijvoorbeeld de beperktheid van zijn magazijnen die leeg zouden zijn na dertig seconden onafgebroken vuren. De piloten werden getraind om in salvo's van één of twee seconden te schieten. Maar door het evenwicht van de Saber drukken de vier .50 mitrailleurs door de terugstoot de neus naar beneden. Er is dus een tendens om vóór het doel ie schieten. De Slavische piloot richtte dus op de plek waar ik zou zijn geweest als ik niet op de rem had getrapt en met dezelfde snelheid was doorgereden. Mijn kennis van de combinatie van korte salvo's en het duiken van de neus had me door vier opeenvolgende aanvallen gehaald, maar ik betwijfelde of het zou blijven werken tot de brandstof op was en de piloot gedwongen werd terug te keren.
Ik draaide rond een bocht en de nachtelijke schaduw van bomen kwam op me af gesneld. Boven me, naar achteren hing de Saber te wachten tot ik op een recht stuk zou komen om toe te slaan. Ik boog me over het stuur en voelde het zweet over mijn gezicht gutsen, mijn rugspieren waren gespannen alsof ze de inslag van kogels aanvoelden. Als de piloot een aanval van achteren besloot te proberen, zou mijn berekeningsmarge ongeveer gehalveerd worden. De Citroen had het gewoon niet in zich om dat verschil goed te maken.
De weg kronkelde door een aantal haarspeldbochten. De motor zwoegde en hoestte, kokendheet door het gebrek aan water, en liep langzamer toen ik terugschakelde voor een heuvel. Ik had uit kunnen stappen en sneller kunnen gaan rennen, tenminste dat dacht ik in mijn frustratie. Ik was half van plan om een poging te wagen.
Ergens dichtbij in het struikgewas barstte geweervuur los. Kogels boorden zich in de zijkant van de Citroen en ik werd besproeid met het glas van de zijruiten, dat de bekleding aan flarden scheurde. De soldaten hadden zich langs de weg geposteerd met een dodelijke spitsroede van automatische geweren. Uit de wagen gaan zou zelfmoord betekenen. Ik bukte me dieper, onder de rand van de smalle voorruit toen een volgend salvo de wagen deed schudden. Van nu af aan zouden de karrensporen al het stuurwerk moeten doen.
Voor me baadde de weg in het koele maanlicht. Vanuit mijn positie kon ik niet zeggen hoe lang de weg nog vrij was maar ik kreeg het mistroostige gevoel dat het voldoende zou zijn voor de Saber om zijn aanval te doen. Meer schoten klonken in het bos, verspreid en in stoten, een aanwijzing dat de hoofdmacht van de soldaten nog niet was aangekomen. Niet dat het er veel toe deed: ik zat in de val, hoe je het ook bekeek.
Het licht filterde door de bomen heen en bereikte de motorkap en het dak. Ik hoorde het verre geluid van de straaljager terwijl die zich in positie bracht. In de splinters van de achteruitkijkspiegel ving ik een blik op van de aanstormende vogel. Het beeld vulde de spiegel, terwijl een kruisvuur boven mijn hoofd woedde. Weer probeerde ik de afstand te schatten, dit keer voornamelijk op mijn intuïtie vertrouwend en keerde ik mijn vorige tactiek om, vertraagde opzettelijk tot het laatste moment om dan weer plankgas te geven. De Citroen was een koppige Fransman. Hij weigerde het op te geven. Hij schoot naar voren met een kracht waarvan ik dacht dat hij die al lang geleden had opgebruikt.
Maar het was niet genoeg. Deze keer compenseerde de piloot het neerduiken van zijn neus zo nauwkeurig mogelijk en kogels met een stalen mantel scheurden de Citroen van de achterbak tot aan de grille open. Ik trok het stuur weer naar rechts, haaks op de karrensporen, zodat het grootste deel van de aanval werd opgevangen door het bijna rechtopstaande lichaam van de wagen. Maar het dashboard was hopeloos vernietigd en onder de motorkap was ook iets geraakt. Vlammen golfden langs de bodemplaten. Het vuur was verzengend en verschroeiend en een deken van dikke, olieachtige rook wolkte om me heen. De Citroen was stervende. De banden waren aan flarden geschoten en de benzinetank lekte. De vooras links was verdwenen en de hele boel daaronder was aan diggels gescheurd.
De bandeloze velgen ploegden door de sporen. Ik kon niet langer sturen. Er liep veel bloed langs mijn wang, maar ik kon niet zeggen hoe ernstig ik gewond was. De wagen stond nu in lichtelaaie, het gefolterde metaal huilde in een krankzinnige en blinde woede en langzaam schokte hij naar de rand van de ravijn.
Ik klauwde wanhopig naar de kruk van het portier, terwijl ik mijn tanden op elkaar beet tegen de verblindende pijn van mijn brandwonden. De Citroen schokte hevig en slingerde me woest de andere kant op. Ik raakte het portier met een zware laars en het vloog open. Gelukkig heeft de 11cv zijn scharnieren naar achteren zitten zodat het portier door de wind wordt opengerukt. Dat was het enige dat mij het leven redde. Het volgende dat ik wist was dat ik buiten lag en over de groffe weg rolde, klauwend en graaiend om niet over de rand te vallen die op tien centimeter van me vandaan was.
De wagen gleed over de rand heen, sloeg tegen de rotsen, struiken en bomen, rolde om en om en ploegde zich verder naar de bodem van het diepe ravijn. Toen hij de bodem van de rotsachtige kloof bereikte, explodeerde hij in een zee van rode vlammen.
Wankelend liep ik de struiken in, terwijl ik het bloed van mijn gescheurde huid veegde en mijn maag zich omdraaide door de schok en een felle misselijkheid. De hemel kleurde rood door de brandende romp van de Citroen beneden. Voor me lagen verlaten kilometers. En als ik me niet haastte zou ik honderden soldaten op mijn nek krijgen, aangetrokken als insecten door het laaiende wrak. Maar één minuut moest ik stilhouden om weer op adem te komen. Slechts één minuut, niet eens voldoende om mezelf af te vragen waarom deze opdracht in jezusnaam zo gauw naar de klote was gegaan. Toen kroop ik verder door de struiken.
Mijn kleine gasbommetje zat nog met plakband tegen mijn been vastgeplakt, hoewel je nauwelijks kon verwachten dat het verdomde veel zou helpen in een open ruimte als dit. Mijn vlijmscherpe stiletto was uit zijn schede en lag nu in mijn hand. Ik had mijn Luger leeggeschoten toen ik door de wegblokkade ten noordoosten van Metkovic heen brak en het pistool lag nu daar beneden in de brandende resten van de 11cv. Maar het maakte niet veel verschil uit. Het hele wapenarsenaal van AXE zou geenenkel nut hebben gehad als de soldaten me nu in de gaten kregen. Ze waren gewoon met te velen om tegen te vechten.
Metkovic was het begin geweest van mijn nachtmerrie. Tot daar waren de zaken gladjes verlopen. Met een Italiaanse trawler was ik naar Joegoslavië gekomen en toen aan land gezwommen. Metkovic lag iets landinwaarts, een nijvere landbouwstad ergens in het voorgebergte van de Dinarische Alpen, de keten die de Dalmatische kust van Bosnië en Herzegowina scheidde. In Metkovic had een contactman me voorzien van papieren, kleding en een auto. De contactman was een stille Kroaat met een ondoorgrondelijk gezicht, hoewel ik durfde wedden dat die uitdrukking wel zou veranderen als hij eenmaal ontdekte wat er met zijn geprezen Citroen was gebeurd. De papieren zagen er goed uit, maar de werklaarzen pasten als de sloffen van een circusclown en de broek, trui en het zware leren jasje zaten zo strak als een korset van walvisbaleinen.
Dc papieren, hoewel ze er erg legaal uitzagen, hadden de wachtposten bij de wegblokkade niet eens van streek gebracht. Ik had me erdoorheen moeten slaan, door een korenveld moeten zwieren naar een andere weg en sinds dat moment was ik op de vlucht. En nog steeds gaven de soldaten het niet op. Ik had gehoopt dat ze zouden denken dat ik dood was toen ze de wagen zagen exploderen, maar het geluk was niet met me. Ik kon de naderende lantaarns al zien en hoorde af en toe Servokroatische kreten als zoekorders werden uitgedeeld. Ik was nog steeds behoorlijk op de vlucht, zou je kunnen zeggen.
Het is makkelijk om een Slaaf te zien als een boerenkinkelige blunderaar, maar niets is minder waar. Na eeuwen van non-stop guerrilla-acties is de Slaaf een geboren roofdier: meedogenloos, geslepen en onvermoeibaar. Sluipen was mijn enige kans nog en ik deed het met heel mijn kunnen, over rotsen in 'n onbekende omgeving. Als ze me eenmaal zagen of hoorden, was ik er geweest.
Het bos was stil, afgezien van het voortdurende geritsel van soldaten en een af en toe geblaft bevel. Ik wist dat ik spoedig de stoppels van een armoedige begroeiing zou vinden, omdat bossen hier meestal niet veel groter waren dan een paar vierkante kilometer, daar het land te droog was. Maar in het donker gaf het bos me niettemin de indruk van een enorme uitgestrektheid. Eindeloos scheen het voort te rollen over kleine hellingen en dalen, begroeid met knoestige, oude eiken. De bomen namen groteske vormen aan toen de noodzaak in me groeide een weg naar beneden te vinden, een weg die maar bleef ontbreken.
Ik moest naar beneden. De weg zat vol soldaten en steeds meer manschappen kwamen aangestroomd over de heuvels aan de andere kant. Er was geen andere keus dan naar beneden. Maar de berghelling bleef, als om me te bespotten, te steil, te glad en te kaal om het te proberen.
Ik voelde me uitgeput en de pijn van mijn verwondingen werd ondraaglijk. Zwaar ademend stopte ik op een heuvelkam. Plotseling hoorde ik het holle gemurmel van water. Ik wist dat het van ergens vóór me kwam, hoewel het enige dat ik kon zien een smalle inzinking was die rotsachtig en begroeid omhoog liep tegen de heuvel op. Als er water was, moest het een rivier zijn: het geluid was te zwaar voor een beek. En een rivier betekende een nog diepere vallei die waarschijnlijk dwars door de bergengte links van me heen sneed. Dat hield in dat de helling voor me aan minstens twee van de vier zijden een rotswand zou hebben, zodat ik nergens anders heen kon dan in de armen van de soldaten met hun honden.
Ik kon nu ook het blaffen van de honden horen. Ze hadden honden meegebracht, waarschijnlijk geleend van de grenswacht. Ik gleed de helling af, stak de kleine inzinking over en maakte gebruik van mijn handen als klauwen om tegen de laatste top omhoog te komen. Het geluid van de honden achter me werd luider. Hoe hadden die in jezusnaam mijn spoor opgepikt? Ze moesten een oorspronkelijke geur hebben gehad als aanknopingspunt.
De laatste helling was erg steil en overdekt met enorme rotsblokken. Ik klemde mijn verbrande handen stevig vast en hees me over de keien heen. Toen maakte ik een scherpe bocht naar rechts en rende struikelend langs de bocht van de richel. Voor één minuut hield het geluid van het water op en een flauwe hoop stak zijn kop op, en verdween weer. Ik kwam uit de bosrand en bereikte een rotswand, precies zoals ik had verwacht, die mijn laatste vluchtweg afsneed. Hij was nagenoeg vertikaal en glad en viel weg in een ravijn dat zo donker was dat alleen het geluid van het water beneden me aangaf wat me te wachten stond als ik ooit de bodem ervan bereikte.
Trillend van de bonzende pijn in mijn borst en hoofd stond ik wanhopig naar beide richtingen in het ravijn te kijken. De maan kwam vanachter de wolken vandaan en scheen opnieuw met volle kracht neer. Een honderd meter rechts van me en even zoveel meter naar beneden, zag ik de ruïnes van een Romeins aquaduct. Zo ongeveer alles wat er nog van over was, was een rij steltachtige, stenen bogen, die boven een rij granieten tanden en vezelachtige planten bleek. Het zou zoiets worden als het oversteken van de Niagara-waterval op een versleten koord, een evenwichts-nummer dat me tot een perfect doelwit zou maken voor de soldaten. Aangenomen natuurlijk dat ik daar beneden levend kon komen om het te proberen.
Gebukt rende ik langs de rand, terwijl ik mijn linkerhand tegen mij zij gedrukt hield om de scherpe pijn daar tegen te gaan. Ik vroeg me vaag af of ik een rib had gebroken of alleen maar een spier gescheurd toen ik uit de wagen rolde. Bijna had ik een punt rechtsboven het aquaduct bereikt toen ik vlakbij het gekraak van voetstappen hoorde. Ik wierp me voorover op mijn buik en drukte me tegen de grond, terwijl ik voorzichtig adem haalde door mijn open mond.
Het waren er twee die in mijn richting kwamen in een gespannen opwinding, zich niet bewust dat ik dichtbij genoeg was om hun onderdrukte fluistering te horen. Ze droegen Tjechische M61 sub-machinegeweren. De mannen deden nog een paar stappen en stopten, nerveus, en ongetwijfeld wensend dat ze die nacht ergens anders hadden gezeten. Ze deden er te lang over. Ik zou ze snel te grazen moeten nemen zonder ook maar de geringste opschudding te veroorzaken.
Stil kroop ik de diepere schaduwen in en kwam overeind om me tegen een boom te drukken. Ze kwamen mijn kant op, de kleinere man iets voorovergebogen alsof hij de duisternis met zijn ogen wilde doorboren. Ik bleef volkomen onbeweeglijk en hij zag me niet voor hij bijna op mijn tenen trapte. Toen stak ik mijn linkerhand uit, greep zijn kin en rukte zijn hoofd naar achteren. Met mijn rechterhand haalde ik de stiletto over zijn keel.
De soldaat liet een gorgelend geluid horen en viel, terwijl bloed zijn tuniek besmeurde. Ik zwaaide het lichaam naar de tweede man toe voor hij zijn M61 kon richten en was toen bovenop hem, terwijl het mes opflitste voor een snelle dood. Hij draaide intuïtief weg, waardoor zijn dode metgezel tussen ons in viel en haalde uit met de loop van zijn geweer. Er klonk een geluid van scheurende stof, een onderdrukte vloek en toen trof mijn mes doel onder het borstbeen en vandaar omhoog in zijn hart. Hij uitte een enkele snik en viel toen naast zijn kameraad op de grond.
Ik dacht erover hun wapens mee te nemen, maar besloot toen ze te laten waar ze waren. Het zou prettig zijn geweest om een geweer te hebben, maar ze op te rapen zou me nog meer ophouden en ze meedragen zou waarschijnlijk mijn afdaling naar het aquaduct vertragen. Ik rende naar de rand van het ravijn en keek naar beneden. Eens had het kanaal zich voortgezet door de heuvel waar ik nu stond, maar door de jaren heen was het dichtgeslibd, misschien door een enorme aardverschuiving. Ik onderscheidde nog net de landplooi waar dat was gebeurd en de scherpe hoek van de verschillende lagen die tegen de bovenkant van het aquaduct lagen. Hoe steil die helling ook was, hij was beter dan de loodrechte muren aan beide zijden.
Zo snel als ik kon ging ik langs de verraderlijke helling naar beneden, klauwend naar de rotsen en graaiend naar planten en jonge bomen om niet te vallen. Ondanks mijn inspanningen kwam er een regen van losse stenen en vuil naar beneden en ik smakte op de rand van het aquaduct. Even dacht ik dat ik mijn enkel had gebroken, maar hij hield mijn gewicht toen ik ging staan en voorzichtig om een uitsteeksel van kalksteen gleed. Het aquaduct stak over de kloof als een rot spinnenweb dat elk moment onder me kon verkruimelen. Met geen mogelijkheid kon ik zeggen of er hiaten zouden komen die me plotseling zouden doen stranden.
Ik begon aan de oversteek op handen en knieën. Ik moest mijn weg met zorg kiezen. Ik was misschien tien meter gevorderd op mijn gigantische steunpilaar toen er een schorre kreet klonk van de heuvel boven me. De dode soldaten waren ontdekt. Ik hoorde rennende voeten door struiken en gevallen bladeren; toen meer kreten. Ik draaide me om en zag de soldaten langs de rand van het ravijn staan. Al hun M61's barstten gelijkertijd los in een oorverdovende explosie en schitterende flitsen van onregelmatig licht. Stukjes graniet, splinters leisteen en planten kwamen als een prikkende regen op me neer. Ik drukte me plat tegen de stenen, het beetje dekking dat ik kon vinden, achteruitkruipend nu, zonder te weten waar ik naartoe ging. Mijn schoenen gleden uit, waardoor stukken van het aquaduct dat op instorten stond losbraken. De hagel van kogels en ricocherende fragmenten zoemde als een zwerm kwade bijen langs me heen. Een aantal mannen strompelde langs de helling naar beneden, zoals ik was gekomen. De twee voorste mannen hielden stil bij het begin van de richel en gaven korte, woeste vuurstoten uit hun magazijnen van twintig patronen. Ik klemde me wanhopig aan de stenen vast, terwijl mijn hart pijnlijk bonsde tegen mijn ribben.
Het schieten hield even snel op als het was begonnen. Ik bleef liggen zonder me te bewegen. Eén van de twee mannen begon te lachen, daarmee de stilte verbrekend en kwam toen voorzichtig op me af. Zijn makker dekte hem, terwijl hij een nieuw magazijn in zijn submachinegeweer schoof. Het mes was glibberig van het bloed. Stil veegde ik het heft af aan mijn broekspijp en nam het steviger in mijn hand, wachtend. Ik hoorde de man dichterbij komen voor het genadeschot. Ik hield me bewegingloos. Mijn enige kans was dat de Slaaf te zelfverzekerd zóu zijn na dat eerste, vernietigende salvo. In het donker zou het moeilijk te zeggen zijn of ik nog leefde of niet en ik rekende op het element van verrassing.
Hij was nu halverwege de plek waar ik lag. Het magazijn van zijn M61 was naar voren geduwd en hij wankelde iets onder het lopen. Zijn ogen zwierven met korte, opflitsende flikkeringen nerveus en bevreesd heen en weer en hij keek even achterom naar zijn makker aan het begin. Ik wachtte tot hij zijn lichaam half afgewend had, sprong toen op en gooide de stiletto.
De bovenhandse worp was hard en goed en het lemmet verdween in de linkerzij van de soldaat. Zijn lichaam verstijfde en ik was bang dat hij van het aquaduct zou tuimelen voor ik hem had kunnen bereiken. Ik dook op hem at en kreeg het mes te pakken net voor hij dubbel begon te vouwen. Het mes kwam schoon naar buiten. Hij draaide zich om en keek me recht aan. Er stond een blik van verbijstering en pijn in zijn ogen, dan doffe leegte toen de machinegeweren weer begonnen te vuren.
Ik gebruikte zijn lichaam als schild. Kogels sloegen zijn rug en deden hem schokken en dansen als een lappenpop. Ik probeerde samen met hem over het aquaduct weg te schuifelen, maar het was onmogelijk hem vast te houden en tegelijkertijd mijn evenwicht te bewaren. Een kogel plukte aan mijn jasje en ik voelde een brandende pijn waar hij mijn zij schroeide. Mijn vingers verloren hun greep. De soldaat zwaaide weg en viel toen van het aquaduct naar beneden waar hij neerkwam als een hoopje mens dat zonder te zien naar boven staarde.
Toen verloor ik mijn evenwicht op het ruwe oppervlak. Ik wankelde, probeerde mijn houvast terug te krijgen, maar het was hopeloos. Toen ik over de rand gleed, greep ik die vast met alle kracht die ik nog over had. De koude wind huilde door de kloof. Mijn vingers raakten gevoelloos en ik kon niet langer blijven hangen. Een druppel water kwam te voorschijn uit een scheur boven mijn hoofd, alsof hij door mijn greep uit het steen werd geperst. Langzaam gleed hij naar beneden en bevochtigde mijn lip. Het was het zoetste water dat ik ooit had geproefd.
Toen verkruimelde de steen onder de druk van mijn handen en ik viel.
Ergens in de donkere ruimte van de eerste tientallen meters schoot er een laatste gedachte door me heen. Zwevend in een vrije val wenste ik dat ik die schoft te pakken kon krijgen die Nick Carter had verlinkt.
Hoofdstuk 2
Ik kwam bij bewustzijn in een zee van pijn, overslaand in een instinctieve, blinde paniek en mijn hand voelde glad, hard hout. Toen realiseerde ik me dat ik niet viel en dat de Joegoslavische soldaten me niet langer op de hielen zaten.
Ik probeerde mijn hoofd helder te schudden, maar het voelde nat en dik aan. Mijn ogen leken dichtgelijmd en ik was niet in staat ze te openen. Langzaam werden mijn gedachten wal samenhangender, terwijl ik door de dikke lagen van de verdrongen herinnering heendrong. Ik herinnerde me het slingeren van de oude Citroen onder mijn handen en de kogels die door de nacht braken. Ik herinnerde me de kleine kans die het aquaduct me bood en de zinloze strijd die ik voerde om aan mijn achtervolgers te ontkomen toen ik de oversteek waagde. En het onverbiddelijke einde toen mijn vingers van het steen gleden. De sensatie van de val, met de laatste, heldere gedachte hoe graag ik die schoft zou doden die me in die val had laten lopen. Het moest een val zijn; er was geen ander antwoord op. Daarna was het nevelig geweest, toen het ijzige, opspattende water omhoog reikte om me te overspoelen met de zekere dood. Het moment van kou en natheid, de verpletterende hardheid ervan en toen niets meer.
Niets, tot nu. Zweet plakte op mijn borst. Nu voelde ik het. Ik had geen enkele reden om nog in leven te zijn, maar ik was het. Toen was er een gewaarwording, de prettige gewaarwording van zachte vingers die mijn huid streelden en die van een vochtige doek op mijn gezicht.
'Ssst,' fluisterde een stem. Toen vervolgde de zachte stem in het Servokroatisch: 'Stil maar. Je bent nu veilig.'
Op enige afstand hoorde ik een andere vrouwenstem, die kortaf zei: 'Hou je mond, Arvia!'
Langzaam opende ik mijn ogen en merkte dat ik in een popperig gezichtje keek. Het meisje knielde naast me neer, terwijl ze me bijna in haar armen nam toen ze zich bukte. Ze was jong, ongeveer twintig, gekleed in een donkerblauwe rok en een lichtblauwe, geborduurde blouse. Haar lange, steile haar had de kleur van gepoetst koper. 'Misschien ben ik wel dood en is dit de hemel,' dacht ik.
Het meisje draaide haar hoofd om en zei over haar schouder: 'Moeder, moeder, hij is eindelijk wakker geworden.'
'Ga dan onmiddellijk je vader zoeken.'
Het meisje keek weer naar mij. Voor ze opstond drukte ze de doek tegen mijn voorhoofd. Ze droogde haar handen aan haar lange rok. Haar haar reikte tot voorbij haar schouders en krulde plagend rond haar volle borsten.
'Wie ben je?' vroeg ze.
Voor ik kon antwoorden snauwde haar moeder: 'Arvia, ga onmiddellijk je vader halen.'
Het meisje verstrakte en haastte zich toen naar de deur. Mijn ogen volgden de fraaie lijnen van haar jonge lichaam, de lijnen van haar borsten en benen. Ze liet de deur op een kier en ik zag dat het dag was. Maar de zon drong nauwelijks door tot het inwendige van dit kleine, vierkante vertrek. Het moest de grote kamer zijn van een boerderij, gezien de houten vloer, de houten muren en het rieten dak. Het was armzalig gemeubileerd met ruw, zelf getimmerd meubilair, donker van ouderdom en gebruik. Tegenover me was een haard, waar de kleine, gezette vrouw in een ketel stond te roeren. Haar haar was asgrijs, strak tot een knot achter haar gerimpelde, ronde gezicht getrokken. Een boerenvrouw leidt een vermoeiend bestaan en de jaren eisen hun tol. Ze negeerde mijn aanwezigheid volkomen en sprak met geen woord tegen mij.
Ik lag uitgestrekt tegen een muur, gewikkeld in een paar paardenharen dekens. Door het prikkende gevoel op mijn huid wist ik dat ik naakt was. Ik zag mijn doornatte kleren aan een lijn boven het hoofd van de vrouw.
Lange tijd was er geen ander geluid dan het roeren van de oude vrouw. Toen ging de deur open en Arvia kwam binnen, gevolgd door een gezette man met grauw-zwart haar, een lange hangsnor en grote, rode oren. Het vuur van de haard gaf aan zijn gezicht een scherp reliëf, daarmee de harde lijnen en hoeken, de diepliggende ogen en de bittere mond accentuerend. Hij sprak pas toen hij vlak voor me stond en toen nog aarzelend, na eerst diep adem te halen.
Je bent dus wakker,' zei hij ten slotte. 'We waren erg bezorgd. Je ... sliep zo lang.'
Hoe voel je je nu?' vroeg Arvia, terwijl ze het kompres verwijderde.
Ik heb me wel eens beter gevoeld,' zei ik, terwijl ik erin slaagde een grijns op mijn gezicht te toveren. 'Vertel me eens, waar ben ik nu?'
Dit is het dorp Jzan, aan de rivier de Neretwa.'
Ik was tamelijk blij met deze informatie. Metkovic lag ook aan de Neretwa, vlak voordat de rivier een grote delta wordt. En aangezien de rivier maar een paar honderd kilometer lang is, betekende dat, dat ik nog steeds zo ongeveer in het gebied van mijn missie zat. Ik steunde tegen de muur en vroeg: 'Is Jzan een klein dorp?'
De mond van de oude man krulde in een zure glimlach.
Een van de allerkleinste. En het wordt al maar kleiner.
'Ligt het boven Mostar?' Mostar is een klein bergdorp op ongeveer dertig kilometer van Metkovic.
'We zijn hier midden tussen Mostar en Konjic, waar de weg van de rivier afzwenkt.'
Ik likte langs mijn lippen. 'Dus we zijn in de buurt van Apthos?'
De ogen van het meisje werden groot van angst en onder haar zongebruinde huid scheen ze te verbleken. Fronsend perste haar vader zijn lippen op elkaar en schudde peinzend zijn hoofd. 'Ja,' zei hij zacht en stak toen een vlezige, vereelte hand omhoog. 'We hebben wel genoeg gepraat, denk ik.'
'Teveel, Jossip,' voegde zijn vrouw eraan toe. Ze kwam naar me toe met een zware kroes waarin zich een dampende soep bevond. Ze stak me die kroes toe en ik steunde op mijn elleboog om hem aan te nemen. Haar ogen stonden trots en vol onweer, haar kaak gespannen. 'Teveel,' echode ze, terwijl ze zich weer omdraaide. 'En daar zal niet veel goeds van komen.'
'Zwijg, vrouw,' beval de man; toen tot mij: 'Eet en rust dan ... Vannacht moet je Jzan verlaten, hoe je er ook aan toe bent.'
'Nee,' hijgde Arvia. 'Hij is nog te zwak.'
'Niets aan te doen.'
'Ik begrijp het,' zei ik. Ik proefde van de kokende brei. Het was een heerlijke bonensoep met hele stukken schapenvlees en tomaten, en het brandde de hele weg naar beneden naar mijn koude, lege maag. 'Jullie hebben een vreselijk risico genomen door me hier te verbergen,' vervolgde ik. 'Het is voldoende dat jullie mijn leven hebben gered.'
'Misschien dat we je leven hebben gered. Het is nog te vroeg om dat te zeggen. Nog geen maand geleden zou ik graag het risico hebben genomen hoe lang het ook nodig was, maar nu . . Hij onderbrak zichzelf, plotseling in de war.
Arvia maakte de gedachte voor hem af. Haar stem klonk gehaast en beverig. 'Morgen, of de dag daarna bestaat Jzan niet langer.'
Een ogenblik zei ik niets. Ik bestudeerde de man en zijn dochter terwijl ik verder at. Toen ik de laatste druppel binnenbad, zette ik de kroes naast de dekens en vroeg kalm: 'Wat gebeurt er hier?'
De man klemde zijn tanden op elkaar en siste erdoorheen: Dit is niet jouw strijd.'
'Luister,' zei ik. 'Jullie hebben mijn leven gered, ik weet nog steeds niet hoe. Jullie hebben me verborgen en voor me gezorgd en ik weet wat er met jou en je gezin gebeurt als ze je betrappen. Dus zeg me niet dat het mijn strijd niet is.' Het is geen strijd,' zei de vrouw kwaad vanaf de haard. Josip, je bent een dwaas. Het is geen strijd meer. De strijd is voorbij.'
'Vertel me erover,' drong ik aan.
'Het is het beste om vreemden voor elkaar te blijven,' antwoordde hij koppig.
Nou, ik kan even koppig zijn als iedereen. 'Waarom wordt je dorp weggevaagd?' vroeg ik. 'Ik moet het weten, anders vertrek ik niet. Anders kan ik niet vertrekken.'
De man hief zijn armen in wanhoop ten hemel, terwijl hij spijtig zuchtte. 'Het is geen geheim dat het land wanhopig water nodig heeft. Hier in Jzan zijn we gezegend met een grote vlakte naast de rivier waar we onze maïs en wijn verbouwen. Om ons geluk te tonen, bouwen we liever met hout dan met steen, een plaatselijke traditie waar we trots op zijn.'
'Ga door,' zei ik.
'Nu wil Servië van Jzan een soldatenkamp maken, omdat er water is en het een gemakkelijke verbinding heeft met het hoofdkamp in Sarajevo.'
Toen hij zo verachtelijk over 'Servië' sprak moest ik moeite doen om niet te lachen. De Serven maken 42% van de Joegoslavische bevolking uit en beheersen dientengevolge politiek en regering. De andere, etnische groepen, de Kroaten, Slovenen, Bosniërs, Montenegrijnen en Macedoniërs, haten de Serven. Het land is een lappendeken van onafhankelijke groeperingen en regionale aspiraties. Het was niet verwonderlijk dat Josip de Joegoslavische militairen honend Serven noemde, daarmee aangevend dat hij ze meer als indringer beschouwde dan mij. Maar dit was niet het moment om te lachen. De situatie was daarvoor te ellendig. 'Nemen ze het over om het verzet te bestrijden?'
'Ja.' We wisten allebei dat het verzet zijn basis in Apthos had.
'Wat gaat er met jullie gebeuren?'
Het gezicht van de oude Slaaf zag eruit alsof het uit graniet was uitgehouwen; zijn stem klonk strak en vol haat. 'We worden in kampen ondergebracht, op vele kilometers van hier. Ze gaan ons afvoeren als beesten. Het is onze dood.' Op een rustiger toon vervolgde Josip: 'Een van de dorpelingen vond je bewusteloos, aangespoeld aan de oever van de rivier. Een paar van ons hebben je hierheen gebracht, aangezien ik de ruimte had om je onderdak te geven. De soldaten hebben naar je gezocht. We zouden iedereen hebben geholpen zich voor hen te verbergen.'
De familie ging troosteloos naar buiten, alsof het praten over hun gedwongen verhuizing hen van al hun moed had beroofd. Josip stopte en draaide zich om. Hij bleef een ogenblik staan, omlijst door de deurpost. De zon achter hem wierp zijn schaduw majestueus over de versleten vloer die daar nog was gelegd door zijn voorvaderen. 'Grendel de deur af met die balk die ernaast staat,' zei hij. 'Ik klop drie keer langzaam. Laat niemand anders binnen.' Toen waren ze weg.
Toen hun voetstappen wegstierven, kwam ik overeind en zette de deur vast zoals hij had gezegd. De dikke ronde balk paste in de houten klemmen aan weerszijden van de deur en zag er sterk genoeg uit om een behoorlijk stevige aanval te weerstaan. Ik voelde aan mijn kleren en ontdekte dat ze nog steeds nat waren. Geestelijk verlangde ik ernaar om eropuit ie gaan, maar fysiek was ik gewond, gekneusd en had ik veel pijn. Elke spier in me was stijf en deed zeer.
In het midden van het vertrek ging ik ietwat aarzelend door de 108 stappen van Tai-tsji Tsjoean, de esoterische vorm van Koeng Foe. Het kostte me twintig minuten om het hele ritueel af te werken, maar daarna voelde ik me verfrist en gestimuleerd en na een korte rust deed ik het opnieuw. Na i Ie tierde keer ging ik terug naar mijn dekens en gleed in een Zen-trance. Bevrijd van mijn lichaam en mijn externe gewaarwordingen, mediteerde ik over het lot van Jzan en over mijn eigen afgebroken missie.
De opdracht had al vanaf het begin een smerige stank om zich heen gehad ...
Je hebt de reputatie van een wolf, N3,' had Hawk me met ren onbewogen gezicht gezegd. 'Dit nieuwe karwei zal je bevallen.'
Wanneer mijn baas zijn toevlucht tot humor neemt is die onveranderlijk sarcastisch. Ik gaf de bal die voor me lag een lel, omdat ik wist dat een antwoord geven zinloos was. De bal schoot in het onkruid rond de twaalfde hole. Een grote, losgemepte zode vloog op en landde op mijn schoen.
Tandenknarsend wroette ik in het onkruid om mijn bal op te sporen. We waren op de Delaware Golf & Country Club, aan de andere kant van Potomac dan de AXE-kantoren in Washington. En we deden ons voor als een stelletje door de weekse sufferds voor een snel partijtje. Voor mij was dat eenvoudig: Ik hoefde niet te doen alsof.
'Ooit van Polgar Milan gehoord?' vroeg Hawk die achter me aankwam.
Met mijn golfclub duwde ik tegen de narcissen. Mn Duitsland heb ik eens een Milan gekend,' antwoordde ik. 'Een ruige vogel, moet nu tegen de zestig lopen. Het laatste dat ik over hem hoorde was dat hij in de bergen van zijn geboorteland Joegoslavië aan het hoofd stond van de een of andere, Kroatische onafhankelijkheidsbeweging.
'Dat is hem. Polgar Milan was tevens AXE-agent. Hielp zijn onkosten te dekken, als je begrijpt wat ik bedoel. We hebben nooit vragen gesteld over zijn groep. Ik weet niet of zijn mannen echte patriotten zijn, of gewoon zo'n zootje misdadigers die roven en plunderen onder de alles omvattende slogans van vrijheid en revolutie. Het was voldoende dat Milan daar was met de spullen, die hij van tijd tot tijd vanuit zijn kamp in Apthos afleverde.'
'Was, meneer? U bedoelt dat Milan dood is en zijn groep nog steeds functioneert?'
'Precies. Hij werd tien dagen geleden in een vuurgevecht met de Joegoslavische strijdmacht neergeschoten. Het was een schermutseling die niets met ons had te maken. Je bal al gevonden?' vroeg hij terloops.