Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
Hoofdstuk 1
Boven het hoge dak van boomkruinen begon het al donker te worden. Schaduwen gleden over de in elkaar gevlochten bladermassa, zodat de dampsluier die de drukkende hitte overal overheen legde nog dikker werd. Het maakte het lome, uitgeputte gevoel dat ik had nog erger. Het oerwoud is een onverzoenbare macht die op je loert - een reusachtige bloedzuiger die alle energie en zelfs de wil om te leven uit je wegzuigt. Die macht was mij nu al anderhalve dag aan het bewerken. Hij spoorde mij aan om stil te blijven staan en te gaan liggen, om het gewoon op te geven en die duivelse horden insecten voorgoed een einde aan mij te laten maken. Het einde van Nick Carter - superagent van AXE, Killmaster N3. En nu was ik dan hier, doorgedrongen tot deze helse uithoek van Nicaragua, die de Mosquitokust genoemd wordt. Ironisch genoeg is de naam van deze lage, hete moerassige streek niet aan de duivelse insecten, maar aan de Mosquito-indianen ontleend.
Toch zette ik door, want ik wist dat ik mijn bestemming moest bereiken voordat het avond werd. Het haast ondoordringbare kreupelhout had me al genoeg vertraging bezorgd. Ik moest met mijn kapmes iedere meter oerwoud vrijmaken. Ik vloekte en struikelde bijna toen een massa groen die ik net had afgehakt, weer recht omhoog scheen te schieten.
Ik baggerde door de dikke slikbrij van een haast uitgedroogd beekje - een van de duizenden die als haarvaten door dit gebied kronkelen. Toen ik erdoor liep, begonnen kruipende, slijmerige dingen uit de stilstaande brij omhoog te komen. Het zweet stroomde langs mijn gezicht en doorweekte mijn kleren en bepakking. Het was alsof de banden van mijn rugzak dwars door mijn schouders sneden.
Het patrouillevaartuig van de marine had me gistermorgen al heel vroeg bij de Laguna de Perlas aan land gezet. Vandaar uit was ik ongeveer evenwijdig met de Tungla-rivier naar het zuidwesten gegaan.
Het was december, dus het einde van het regenseizoen. Daar was ik dankbaar voor. De regenval in Nicaragua varieert nogal, maar in Bluefields aan de Caraïbische kust is wel eens 750 centimeter in een jaar gemeten. In juli of augustus zou mijn tocht, die nu al pure ellende was, absoluut onmogelijk zijn geweest.
Wegen zijn er niet in deze uithoek. De enige verkeersweg is de 'Pan-Americano' aan de andere kant van het land. Het nationale spoorwegnet is ongeveer vierhonderd vijftig kilometer lang en ligt grotendeels aan de kust van de Grote Oceaan. Ik zou trouwens toch nooit het risico hebben genomen om daar gebruik van te maken, zoals ik het evenmin waagde om me op de enige weg ter plaatse te laten zien. Een blanke vreemdeling zou opgevallen zijn en gewantrouwd worden en dat zou in dit kritieke stadium rampzalig zijn.
Ik vervolgde mijn weg door de felle kleuren van deze onwerkelijke schemerwereld, omhoog langs het oostelijke plateau van een bergrug met lage pieken. De hoogste top is hier nog geen tweeduizend meter en de gemiddelde hoogte zevenhonderd. Aan de andere kant lopen de bergen steil af naar een vruchtbaar plateau met vlakten en meren. Aan deze kant was het echter een met oerwoud bedekte helling, een eindeloze slagorde met parasieten bedekte bomen, dikke vlezige planten en paddenstoelen. Enorme lianen slingerden zich overdadig om bomen en takken; stinkende schimmels en donker mos bedekten de grond. Overal hing de doordringende stank van rottende vegetatie.
Langzamerhand werd de klim steiler; de bergkammen werden scherper en de afgronden dieper. De ravijnen waren verzamelbakken voor het wegstromende regenwater en hun stilstaande moerassen vormden broeiplaatsen voor miljoenen vijandige schepsels die mij als een lekkernij beschouwden. De lucht was altijd vol insecten. Kikkers en kleinere zoogdieren kwamen alleen 's nachts te voorschijn. De vogels namen het bij dag over, maar dan meestal hoog in de toppen van de bomen. Er waren herrieschoppers die zich rond de watervallen verzamelden, vogels met een soort kikvorsbek en soortgenoten die zonder ophouden tjilpten. Er was er één bij die zo groot was als een kraai, maar dan bijzonder fel gekleurd. Hij floot een bijna volmaakte toonladder zonder ooit die laatste noot te herhalen. Het maakte me half maf. Behalve de beten van de insecten en de waanzin van de vogels, had ik ook nog de slangen en de hagedissen te verduren. Op de grond liepen wroeters en daglichtzwervers zoals de stinkhagedis. Verder waren er de boa constrictors in holen en op takken, boomslangen van middelmatige grootte en de glibberige vleesetende soorten zoals de fer-de-lance met zijn giftanden. Hun vaderland was een dodelijk reservaat dat nauwelijks was onderzocht of in kaart gebracht en dat iedereen verslond die zo dwaas was dat te proberen.
De rest van de dag baande ik me een weg door de verstikkende diepten en stopte maar één keer om wat te eten. Ik wist zeker dat ik niet op tijd zou komen, maar bij het vallen van de duisternis die vertraagd werd door het licht dat nog achter een paar wolkenbanken vandaan kwam, kwam ik bij een grote groep Honduras-palmen. Het was net een bos in een bos dat geheel bestond uit deze hoge palmen met hun veerachtige bladeren en tamelijk gladde stammen. Daartussen stonden wat kleinere vijgenbomen, omgeven door zwermen bloeddorstige muggen.
Honduras-palmen groeien in de meeste oerwouden van Midden- en Zuid-Amerika, maar een opeenhoping als
deze was toch zeldzaam. Het bewees dat dit gebied eens gecultiveerd was geweest, want de Maya-indianen hadden de vrucht van deze boom gebruikt om er olie van te maken. Hoewel het niet meeviel deze boom met stenen bijlen om te kappen, hadden ze het hout ook voor hun gebouwen gebruikt. In dit gebied deed de boom het goed en op den duur had hij overal het land overwoekerd dat eens bebouwd was geweest.
Vanaf het ogenblik dat ik me in het palmbos bevond, deed ik het langzaam en voorzichtig aan. Recht vooruit moest het hoofdkwartier van kolonel Zembla zijn. Uit het weinige dat AXE te weten was gekomen over de geheimzinnige kolonel en zijn activiteiten, wist ik dat dit stuk bos zwaar bewaakt werd door mensen, lichtkogels, fragmentatiemijnen en gevoelige verklikkermicrofoons die zelfs het zachtste geluid konden registreren.
Ik kroop op handen en voeten vooruit en onderzocht iedere centimeter van het terrein. Ik wrong me door het kreupelhout en gleed als een slang tussen de rotsblokken door. Met opzet koos ik de moeilijkste en meest onbegaanbare weg. Als een beest of plant ook maar het minste geruis of geritsel maakte, gebruikte ik dat om verder te gaan en zo het geluid dat ik maakte te verdoezelen. De rugzak was zwaar en slingerde vervaarlijk van de ene naar de andere kant. Het zweet stroomde pijnlijk in mijn ogen, zodat ik niet goed meer kon zien. Het irriteerde alleen nog maar meer als ik met mijn mouw mijn gezicht afveegde.
In het opleidingskamp was het oefenen in bossen en velden die zogenaamd vol mijnen zaten een praktisch spelletje geweest dat onze instructeurs een sadistisch genoegen verschafte. Hier was het dodelijke ernst en ik was tot het uiterste gespannen om ieder gebogen grassprietje, een stukje vertrapt mos of een klimplant die nergens heenging te ontdekken. Ik ontdekte een paar mijnen en ging eromheen zonder ze aan te raken. Het zou zelfmoord zijn geweest om de kabels door te knippen. Juist voordat ik bij het pad kwam, vond ik de kabel van een lichtkogel. Ik kroop erlangs en vond de lichtkogelpatroon die ik onschadelijk maakte.
Het pad was een weggetje vol onkruid dat van de Tungla-rivier kwam en naar het noorden liep. Daar beneden was waarschijnlijk een aanlegsteiger voor kano's en er zouden ook wel een paar sluipschutters in de struiken zitten. Het pad zelf was in de buurt van kolonel Zembla's jungleschuilplaats natuurlijk met mijnen en andere valstrikken bezaaid. Ik moest dus beslist dit rechte, smalle pad niet volgen. Ik verdween weer in de schaduw en zocht nog voorzichtiger mijn weg door het kreupelhout. Dertig meter verderop maakte het pad plotseling een bocht en sneed mijn weg af. Ik bekeek de kleine, met mos omzoomde open plek aandachtig. Het leek zo vredig met kleine gevleugelde en schitterende juweeltjes die dansten in het weinige licht.
De mijn was in het mos begraven met de pin naar boven. Degene die hem daar had gelegd, had dat niet professioneel genoeg gedaan, want er stond een klein stukje mos recht omhoog. Links en rechts van me waren dichte hagen van doornstruiken. Ik kon er niet omheen of ik zou een heel stuk terug moeten.
Ineengedoken luisterde ik naar enig geluid. Ik hoorde niets, en vroeg me af wat ik moest doen. De lange weg terug kon gevaarlijker zijn dan het onschadelijk maken van de mijn. Misschien was het een boobytrap die ontplofte als je hem aanraakte, maar dat leek mij niet overeen te komen met de aard van kolonel Zembla. Hij was er de man niet naar om een mijn die niet meer kon worden uitgegraven te verspillen aan de beveiliging van een pad.
Ik keek over mijn schouder naar de duisternis van het oerwoud achter me. Teruggaan zou te veel tijd kosten en in het donker had ik bovendien geen schijn van kans. Ik kroop vooruit en tilde het stukje mos voorzichtig op. De mijn had een enkelvoudige drukontsteking. Ik hield mijn adem in, veegde de binnenkant van mijn handen aan mijn broek af en draaide aan de ontstekingsknop. De schroefdraad was verroest en de knop gaf niet gemakkelijk mee. Ten slotte lukte het. Ik haalde de ontsteking eruit, zette de knop weer op de mijn, en legde het stukje mos op zijn plaats terug. Toen haalde ik weer adem.
Ik stond op en liep voorzichtig verder over het pad tot ik weer in de struiken ernaast kon duiken. Het resterende stuk van mijn tocht legde ik in onderdelen van bewegingen af. Ieder stukje vergde een maximum aan inspanning. Ik vond nog een mijn waar ik omheen kon en een paar lichtkogels. De mijnen waren even dik gezaaid als de insecten. Eindelijk kwam ik op meer open terrein. Een paar meter verder rees een hoge hoekige heuvel op die dicht begroeid was met struiken en door lianen omstrengelde bomen.
Op het eerste gezicht leek het een piramideachtige heuvel. Maar toen zag ik dat de fundering bestond uit lagen in elkaar passende stenen, en dat aan één kant een trap met honderden treden omhoog liep. De muren waren begroeid met schitterende orchideeën en andere epifyten die zich beter thuis voelden in de spleten van metselwerk dan op de takken van bomen. Ik keek naar de ruïnes van een oud Maya-bouwwerk. Het was bijna niet meer te herkennen als het werk van mensenhanden. Het was weer één geworden met het oerwoud dat het duizend jaar geleden had verzwolgen. Duidelijk ontworpen als tempel rees het indrukwekkend op van de bodem van het oerwoud, somber en mysterieus op deze afgelegen plaats.
Belangrijker dan de historische waarde was het doel waarvoor het nu werd gebruikt. De berichten erover hadden ons in brokstukken bereikt en waren dan nog dikwijls afkomstig van geruchten. Als onze informatie echter juist was, verborg deze geïsoleerde en uiterlijk verlaten ruïne de modernste elektronische installatie die denkbaar was.
Het was twee maanden geleden begonnen met een verminkte radioboodschap van onze agent in Oaxaca in Mexico. Sindsdien had AXE zich stukje bij beetje een beeld gevormd van een eigenaardig genie dat zich zelf kolonel Zembla noemde. Hij had iets uitgevonden om het klimaat te veranderen en deze klimaatbeheersing wilde hij gebruiken als wapen. Tegen wie hij het zou gebruiken, en waarom was niet bekend. Wel wees alles erop dat hij genoeg apparatuur in deze Maya-tempel had om de eindeloze, kokende jungle te veranderen in een gigantische gletsjer.
Binnen enkele dagen, of misschien zelfs uren, was hij van plan om juist dat te doen: zonder voorafgaande waarschuwing Midden-Amerika te veranderen in één groot poollandschap.
Ik moest hem tegenhouden.
Hoofdstuk 2
Ik deed mijn rugzak af en legde hem voorzichtig op de grond. Op mijn tweedaagse tocht hierheen had ik er veel plezier van gehad. Hij had voor eten en beschutting gezorgd en ik hoopte dat ik hem terug zou zien. Wat ik verder moest doen, moest omzichtig en stil gebeuren. Alles wat ik mee kon nemen, was een klein gereedschapsetui die de jongens van de AXE-lab speciaal voor deze gelegenheid gemaakt hadden. Ik kon het aan mijn riem vastmaken, zodat ik m'n handen vrij had. Mijn gasbommetje had ik aan een enkel vastgekleefd en mijn stiletto was om mijn arm gegespt. Mijn Luger had ik achtergelaten. Ik had nu een 7.65 mm pistool van het Chi-Com type zoals dat in Vietnam werd gebruikt. Het had een ingebouwde geluiddemper en je had er speciale patronen met randloze hulzen voor nodig. Het was bij lange na geen Luger: er zat niet zo veel kracht achter, maar op korte afstand was hij net zo effectief. Bovendien kun je op de Luger eigenlijk niet goed een geluiddemper zetten. Dit geval lag nog steeds niet zo goed in mijn hand, omdat ik het zwaardere Duitse pistool gewend was.
Ik dacht er nog over om het kapmes mee te nemen, maar ik zou het niet nodig hebben om door de ruïnes heen te komen, want die waren niet zo dicht begroeid en als ik het mes gebruikte, zou het geluid me beslist verraden. Het mes met zijn lange lemmet was een goed wapen als je de ruimte had, maar het zou in de tempel, net als de Luger, moeilijk te hanteren zijn. Ik liet het dus bij mijn rugzak liggen en liep naar de open plek die de tempel omgaf. Hier waren waarschijnlijk meer microfoons verborgen dan in welke omroepstudio ook. Ik rekende erop dat de man aan de monitor mij voor een oerwouddier zou houden, omdat het alarmsysteem verder nog geen waarschuwingen gegeven had. Ik sprong omhoog en trok mezelf op tot de eerste tempeltrans. Ik moest wortels, klimplanten en boomstronken als houvast gebruiken, want de afgebrokkelde trap vertrouwde ik niet.
Bijna liep ik blindelings in een andere val. Gelukkig zag ik hoog in een boom een kleine inkeping. De man die de mijn had gelegd, had ermee aangegeven waar hij het projectiel had geplaatst. Ik durfde mij niet te bewegen. Het duurde een eeuwigheid voordat ik de ontsteking gevonden had. Het was een geelachtige, op een rank lijkende kabel waarin kleine, scherpe doorns waren gestoken. Hij was tussen twee bomen gespannen en verdween helemaal in het gebladerte. Als ik verder was gegaan, zou hij als een scheermes door mijn vlees zijn gesneden. Op hetzelfde ogenblik zou de pin uit de springlading achter de boom getrokken zijn en dan zouden die boom en ik samen de lucht in zijn gevlogen. Een gastvrije jongen, die kolonel Zembla!
Ik ging om de kabel heen en kroop voorzichtig verder door de rubberachtige ranken. Om de paar meter haakte ik mijn voet in een klimplant om te luisteren en wat uit te rusten. Dan ging ik weer verder omhoog. Ik gebruikte spleten en uitsteeksels als houvast. Hoog boven de kruinen van de bomen zag ik een stukje van de opkomende maan, die een bleek licht verspreidde.
Eenmaal boven hurkte ik weg tussen twee brokken steen van de gekartelde dakrand. Ik inspecteerde het dak, dat vlak en rechthoekig was. De voorkant waar de trap op uitkwam en de achterkant waren twee keer zo lang als de zijkant waarlangs ik omhoog was geklommen. Het dak was schoon en waarschijnlijk pas gelegd. In een hoek aan de andere kant stond een soort hut die op een hoop puin leek.
Om in de tempel te komen, moest ik door de deur van die hut, want op het dak was geen andere ingang. Tussen mij en de hut in stonden twee bewakers en een helikopter. Een van de bewakers leunde tegen het onderstel van de heli. De andere liep langzaam langs de borstwering. Het waren allebei korte, gedrongen mestiezen; net als zeventig procent van de Nicaraguanen half Indiaans en half Spaans. Ze droegen ruimzittende broeken en overhemden, en zachte suède laarzen. Ze voelden zich kennelijk op hun gemak en maakten geen enkel geluid. Ze waren wel niet als echte soldaten gekleed, maar ze zouden hun lichte, automatische geweren prima weten te gebruiken als je te dicht in hun buurt kwam. Het waren Belgische 7.62 mm NATO FAL-geweren; erg goed en zeer in trek bij Zuid-Amerikanen.
De helikopter was een Bell Sioux 13 R, een driezitter. Hij leek met zijn omhoog gestoken staart een beetje op een grote libelle. Het was een betrouwbaar werkpaard dat sinds Korea veel werd gebruikt. In dit godverlaten oord was zo'n ding het enige vervoermiddel. Daarom was het dak van de tempel geschikt gemaakt als landingsplaats. Hawk had luchtfoto's laten maken waaruit was gebleken dat de heli meestal op het dak geparkeerd stond. Uit een onderzoek dat een week geleden was afgesloten, bleek dat de heli niet bij een officieel archeologisch team hoorde. Hij was via een reeks zeer discrete transacties bij een legerdump in Mexico City aangeschaft. Dit was gebeurd een paar dagen nadat de stad was getroffen door de ergste sneeuwstorm sinds mensenheugenis. Op zich niet veel om op af te gaan, maar toch genoeg om de ergste vermoedens van AXE te bevestigen. Het had Hawk doen besluiten mij hierheen te sturen.
Ik was de eerste van onze mensen die de helikopter van dichtbij te zien kreeg. Op de deuren stond een merkwaardig embleem; een gouden zon met drie vuurrode lijnen er dwars overheen geschilderd. Het was net alsof iemand met een mes in een sieraad had gesneden en het metaal nu bloedde. Ik vroeg me af wat het betekende. Toen de patrouillerende bewaker dichterbij kwam, zag ik hetzelfde embleem op zijn borstzak.
Hij kwam steeds dichterbij ... Het werd een netelige situatie. De twee bewakers waren nu zo ver van elkaar vandaan, dat ik ze vanaf de plaats waar ik zat niet tegelijk onder schot kon nemen. Als ik er één neerschoot, zou dat de ander waarschuwen voordat ik me kon omdraaien en hem te grazen nemen. Bewoog ik me te vroeg, dan zat ik tussen hen in; was ik echter te laat, dan zat ik ook als een rat in de val. Dus moest ik ze op de een of andere manier tegelijk pakken, en dan bovendien nog zonder een geluid te maken.
De bewaker liep om een paar stenen heen die van de borstwering waren gevallen. Hij had de ronde op het dak zo dikwijls gemaakt, dat hij er nu een beetje met de pet naar gooide en doelloos over de borstwering keek met het geweer losjes over de schouder. Hij nam niet eens de moeite af en toe om te kijken; iets wat zelfs een rennende hond nog wel doet. Een eerste vereiste is dat je altijd moet weten wat er om je heen gebeurt, want daar kan je leven van afhangen. Het zou hem zijn leven gaan kosten.
Ik liet de stiletto in mijn hand glijden. In mijn andere hand had ik het pistool met de geluiddemper. De schaduw slokte me helemaal op. Ik was één met de stenen. In de schemering zijn de voorwerpen soms moeilijker te onderscheiden dan in het donker, en daar gokte ik op. Hij kwam steeds dichterbij. Ik hield mijn adem in ... Plotseling zag ik hem niet meer. Hij liep waarschijnlijk weer om een paar gevallen stenen heen. Een ogenblik was ik bang dat hij mij had gezien en weggedoken was om dekking te zoeken. Toen zag ik vanuit een ooghoek zijn benen. Hij wist dus nog steeds niet dat ik daar zat. Ik kon nu zijn ademhaling horen en het geluid dat zijn broekspijpen op het dak maakten. Ik telde tot drie en sprong overeind.
Mijn grootste zorg was eigenlijk de bewaker bij de helikopter. Die wilde ik eerst uit de weg ruimen en de andere daarbij als schild gebruiken. Gezien de afstand, zijn niet te voorspellen reactie en het feit dat ik geen lawaai mocht veroorzaken, vormde hij de grootste bedreiging. Ik vuurde vlug twee keer. Het eerste schot trof hem in de borst, het tweede in de hals. Zonder enig geluid te maken viel hij over de ronde stalen stut van de helikopter. De zolen van mijn schoenen maakten op de stenen meer lawaai dan het ploffen van mijn pistool.
Met mijn stiletto probeerde ik de nieren van de andere bewaker te raken. Ik had erop gerekend dat hij zou verstijven als hij zag dat zijn vriend dood was. Maar hij reageerde als een panter. Met een instinctieve beweging draaide hij zich bukkend om. Daarna speelde alles zich als in een waas af.
Als hij goed getraind was geweest, had hij nu zijn geweer moeten gebruiken. Maar in dat onderdeel van een seconde reageerde hij op een manier waar ik niet op had gerekend. Hij bukte zich, het zijn geweer vallen en greep naar een commandodolk die aan zijn riem hing. Daar kon hij mee vechten. Dat had hij als kind al geleerd. Voor hem was een geweer alleen maar een onhandig stuk ijzer.
Ik had erop gerekend dat ik zijn geweer zou moeten ontwijken, maar de lange loop van het FAL-geweer klapte tegen mijn pols aan, zodat de stiletto uit mijn hand vloog. Daarna ging alles bliksemsnel. Het geweer viel tussen ons in op de grond. Mijn rechterhand met het rokende pistool ging omhoog. Zijn linkerarm schoot uit om de klap op te vangen. Zijn rechterhand met vijfentwintig centimeter koud staal stootte naar mijn ingewanden. Mijn linkerhand greep zijn rechterpols en rukte die naar achteren. Hij stond nu met zijn rug naar mij toe en kon de hand waarmee hij het mes vasthield niet meer bewegen. Hij opende zijn mond om te schreeuwen. Ik drukte mijn rechterhand in zijn gezicht en wrong de kolf van mijn pistool tussen zijn tanden. Hij snakte naar adem en probeerde zich los te wringen. Mijn linkerhand drukte zo ver door dat hij achterover moest buigen. Hij schopte tegen mijn schenen en probeerde met zijn vrije hand mijn gezicht en mijn ogen te bereiken.
Ik drukte het pistool verder in zijn mond en rukte aan zijn arm. Er kraakte iets. Zijn arm werd slap en het mes viel uit zijn krachteloze vingers. Mijn linkerarm kwam naar boven achter zijn nek. Hij probeerde nog een keer los te komen. Zonder succes. Hij gaf geen kik toen zijn nek brak.
Ik duwde het levenloze lichaam van me af en raapte mijn mes op. Terwijl de bewaker tegen de grond sloeg, zijn hoofd in een vreemde hoek, rende ik al naar de deur. Binnen was een uitgesleten, smalle trap. Op de grote stutbalken van sapodilla hout was het houtsnijwerk nog steeds goed zichtbaar en bijna niet door de tijd aangetast. De stenen muren waren bedekt met bas-reliëfs, waarvan de kleuren in het licht van de elektrische lampen aan de zoldering goed uitkwamen. Door de sombere spleten van wat eens ramen waren geweest, maar die nu begroeid waren met een groen plantenweb, kwam ook nog wat licht naar binnen.
Halverwege de trap aarzelde ik. Noch van boven noch van beneden was iets te horen. Ik stopte mijn stiletto in de schede, raapte een steentje op en gooide het naar beneden. Het stuitte terug op de stenen. Alleen de echo was te horen. Met het pistool in de aanslag ging ik verder.
Ik kwam bij een overloop met een gewelfd dak en een naar links afslaande gang. Verderop was alles onlangs opnieuw uit beton, stalen balken en aluminium opgetrokken. De lampen hingen nog wel als een slinger kerstboomlichtjes aan de zoldering, maar ernaast liep een metalen buis van een airconditioning met om de paar meter openingen waardoor koele lucht naar buiten stroomde. Vanaf dit punt was de Maya tempel niet meer dan een schelp, een omhulsel voor de hypermoderne installaties van kolonel Zembla.
Aan het andere eind van de gang was een stalen deur die er even solide uitzag als de kluisdeur van een bank. Er zat geen klink aan. In de deurstijl zat een verzonken slot met een rode knop. Het was mogelijk dat de deur openging als ik op de knop drukte. Het lag echter zeer voor de hand dat iemand aan de andere kant dan een seintje kreeg om de deur open te maken.
Ik legde mijn oor tegen het koude staal. Aanvankelijk hoorde ik niets. Toen drong er een lage zoemtoon tot mij door die ik meer voelde dan hoorde samen met het hoge, vage gieren van generatoren. Ik bekeek het slot nog eens. Uit mijn gereedschapsetui haalde ik een slotenpikker: een instrument met een veer die een naald tussen de onderdelen van een slot laat springen en het daardoor forceert. Het was een eenvoudig ding en er was veel ervaring en geduld voor nodig om het te gebruiken. Na drie pogingen ging de deur open. Ik sloop snel en stil als een kat naar beneden. De tempel leek stil en verlaten. De trillingen werden sterker en vulden de ruimte met het supersonische gedreun van een sterke krachtbron. Ik ging regelrecht op het geluid af, want ik wist intuïtief dat daar de bron lag van wat ik zocht. Mijn voetstappen klonken hol op het ruwe beton. Weer een gang, weer een trap, nog een gang, en ten slotte een tweede stalen deur waarachter het geluid sterker dan te voren klonk. Opnieuw gebruikte ik de slotenpikker en stapte voorzichtig naar binnen.
Het was een lage kamer met rijen neonbuizen. Aan twee kanten stonden stalen kasten met meters, tellers en rijen computerspoelen achter glas. In het midden stond een bijna vijf meter lang schakelbord met een onvoorstelbare hoeveelheid knoppen, draden en potentiometers waaronder etiketten zaten met opschriften die me niets zeiden: Labion Index, Tegenstroomkoppeling, en Katharidine Factor. De voeding voor dit elektronische bouwwerk werd geleverd door een kabel die zo dik was als mijn arm en over de vloer naar een schakelaar in de muur aan de andere kant liep. Ernaast was een deur en daar kwam het hoge gierende geluid van de elektriciteitscentrale vandaan. Maar dat interesseerde mij niet. Ik was waar ik zijn moest. Ik liep naar de computerkasten en trok de zwenkbare schakelpanelen naar voren.
Spoelen zo fijn als veren, transistors en geïntegreerde schakelingen glansden in het licht. Uit mijn etui haalde ik een polyester bus die een gewone spuitbus met insecticide leek. Ik spoot een heldere laag sterk bijtend, oplossend zuur over de apparatuur. Zo bewerkte ik alle kasten en klapte de panelen weer dicht toen ik klaar was.
Het zuur was een uitvinding van het AXE-lab. Een bom kon een gedeelte van de installatie buiten werking stellen, maar misschien niet alles; en zeker niet alle belangrijke onderdelen, tenzij ik zoveel springstof zou gebruiken dat de hele Maya-tempel eraan ging. De plotselinge vernietiging van de tempel zou echter minder aangename internationale repercussies kunnen hebben.
Dan was er verder nog het logistieke probleem hoe zoiets zwaars naar binnen moest worden gesmokkeld. En voorts het gevaar dat met mij de bom zou worden gevonden en onschadelijk gemaakt. Het zuur kon niet ontdekt worden voordat het te laat was, en het kon ook niet meer worden verwijderd nadat het er was opgespoten. Zelfs de bus zou zichzelf oplossen, zodat er geen enkele aanwijzing zou overblijven van wat er was gebeurd als ik eenmaal was verdwenen.
Zorgvuldig spoot ik het bijtende spul overal op. Een paar uur, en het zuur zou zich door alles heen gevreten hebben. Onderdelen zouden wegsmelten, kabelverbindingen zouden oplossen en kortsluiting in het metalen chassis veroorzaken. Tegen die tijd zou ik veilig en wel in het oerwoud terug zijn, en Zembla's technici zouden zich de haren uit het hoofd trekken. Tegen middernacht zou elk onderdeel van de apparatuur dat ik bewerkt had een hoop schroot zijn. Dat zou onze diplomaten de tijd geven om Nicaragua en de Organisatie van Amerikaanse Staten te dwingen de zaak te onderzoeken. Sabotage was mijn enige taak. Als ik klaar was, zou iedereen erom lachen. Behalve kolonel Zembla.
Ik was klaar met de computers en bespoot de binnenkant van het schakelbord. Plotseling ging de deur open en er kwamen twee technici en een bewaker binnen. Hun verbazing was even groot als mijn schrik. De technici - ik dacht dat het technici waren omdat ze witte jassen droegen en papieren in de hand hadden - waren ongewapend. De in het grijs geklede bewaker droeg in een holster op zijn heup een Braziliaanse .38 Rossi revolver. Ze hadden hem zelf ontworpen aan de hand van de Smith & Wesson, en hij had een twaalf centimeter lange loop. Hij greep ernaar en schreeuwde: 'Alto'.
Ik was echter niet van plan om stil te blijven staan. Ik had nog net de tijd om de zelfvernietigingstrip van de bus los te trekken en de bus in een donkere hoek te gooien. Ik richtte mijn pistool en vuurde twee keer. De bewaker schreeuwde in doodsnood en greep naar zijn keel. De kogel uit zijn revolver ging zonder iets te raken over mijn hoofd. De bewaker viel tegen de kast achter hem. Hij kreunde één keer, klauwde met zijn nagels over het metaal en gleed langzaam op de grond.
Ik sprong op de deur af en botste tegen de twee technici die kennelijk het bevel van de bewaker opvolgden en stokstijf waren blijven staan. Dit bracht me uit balans. Ik voelde dat er één mijn overhemd vastgreep. Ik draaide me 360 graden om uit zijn greep los te komen. Op dat ogenblik stormden er nieuwe bewakers naar binnen. De tweede technicus stormde met gebogen hoofd op mij af en duwde me met geweld weer de kamer in.
De bewakers stortten zich op mij. Eén vuist trof mijn plexus Solaris en een andere mijn kaak. Ik wankelde achterover. Ik probeerde mijn adem terug te krijgen en vuurde mijn twee laatste kogels op mijn belagers af. Met voldoening hoorde ik er één reutelen. Een regen van vuisten en staal daalde op mij neer. Het pistool werd uit mijn handen geslagen. Het waren stevige, gretig vechtende jongens. Als ik er één had afgeschud, namen twee anderen zijn plaats in.
In die verwarring werd ik plotseling keihard door een schop in de lies geraakt. Ik sloeg dubbel van de folterende pijn en viel op de betonnen vloer. Een laars trapte tegen mijn slaap. Half verdoofd greep ik om mij heen, voelde een been en gaf er een ruk aan. Een man viel schreeuwend tussen de anderen in. Nu kon ik mijn mes pakken.
Ik hakte naar alles wat zich in mijn buurt bevond en voelde iets warms dat op mijn gezicht en handen spatte. Mijn stiletto werd bijna te glibberig om vast te houden. Ik hoorde de bewakers brullen. Er waren er te veel. Veel te veel, en er kwamen er nog steeds bij. Ze schopten en sloegen me met de kolven van hun revolvers. Sommigen hadden geweren en deden hun best me daarmee te raken. Hun laarzen trapten tegen mijn murwgeslagen lichaam. De mannen en hun geschreeuw werden vager en onduidelijker: een waas van schaduwen en stemmen. Er blafte een revolver. Het klonk in de lage kamer als een ontploffing van een lading dynamiet. Vaag drong het tot mij door dat de moordende aanval was opgehouden. De bewakers stonden hijgend in de houding. In de deuropening stond een man die langzaam een Colt 357 Python liet zakken. Geen wonder dat het schot zo in de kamer nagalmde. Hij droeg hetzelfde uniform als de anderen maar uit zijn houding sprak gezag en autoriteit. Hij had een mager en scherp gezicht. Een 'bandito'-snor viel over zijn samengeperste lippen en een adelaarsneus gaf hem het uiterlijk van een roofvogel. Hij stond erbij als een toevallige, niet geïnteresseerde toeschouwer, maar zijn ogen waren bikkelhard.
'Wat is hier aan de hand?' vroeg hij totaal overbodig. Meneer,' zei één van de bewakers, 'we ontdekten deze Anglo hier. Hij heeft Juan gedood en verwondde ...'
'Silencio'. De man richtte zijn revolver op mij. 'Kom mee.'
Ik liet mijn stiletto vallen en stond wankelend op met van pijn schreeuwende spieren.
Hoofdstuk 3
Ik zat in een donker hol. Het enige licht kwam door een spleet onder de dikke houten deur. Het hok was erg klein, niet groter dan een flinke klerenkast. Wie weet wie of wat er eens in gezeten had. Nu zat ik er in ieder geval, midden in een vuile troep. Ik moest me hier ergens onder de tempel bevinden, want wortels van bomen en planten waren door de stenen naar binnen gedrongen - maar kennelijk zo langzaam dat ze nu de muren bij elkaar hielden.
Ik leunde tegen de stenen muur, naakt en machteloos in de stinkende, benauwende lucht en wachtte ongeduldig op de dingen die komen gingen. Ze hadden me uitgekleed, alles doorzocht en van me afgenomen. Ook mijn gasbommetje en mijn polshorloge.
De man van wie ik naam en functie niet te weten was gekomen, had het onderzoek geleid. Hij had me niet ondervraagd. Zijn woorden waren beperkt gebleven tot een paar korte bevelen tegen mij of tegen de twee bewakers die hem vergezelden. Hij had me behandeld met een kalme, arrogante verachting die mij nijdiger maakte dan wanneer hij de zaak sadistisch had aangepakt. Hij had me hier achtergelaten en voor zo ver ik kon beoordelen, vergeten.
Een uur ging zo langzaam voorbij dat ik er haast gek van werd. Ik besteedde de tijd gedeeltelijk door na te denken over mijn ontsnappingsmogelijkheden. En die waren er niet. De rest van de tijd dacht ik aan het bijtende zuur; hoe het langzaam maar zeker, tegelijk met de apparatuur van Zembla, mijn leven aan het wegvreten was. Iedere seconde bracht het ogenblik dichterbij dat het vernietigingsproces zou worden opgemerkt en dan zouden ze me hier zeker niet langer laten wegrotten.
Het geluid van de grendel aan de andere kant van de deur schrok me op. De deur zwaaide knarsend open. Mijn man was terug, samen met de twee nerveuze bewakers. Hij smeet mijn broek naar me toe en leunde toen tegen de deurpost met het air van een toevallige, niet geïnteresseerde toeschouwer.
'Trek maar aan, amigo, we gaan op bezoek en er zijn dames bij.'
'Waar?'
'Mond dicht. Doe wat je gezegd wordt.'
Hij wachtte tot ik de rits van mijn broek waar geen riem meer om zat had dichtgetrokken en gebaarde toen dat ik de geïmproviseerde cel uit moest. Ik knipperde tegen het licht van een niet afgeschermde gloeilamp in de gang en aarzelde een ogenblik om me te oriënteren. Dat leverde me een por op met de loop van een geweer. We namen een andere weg dan toen we gekomen waren en kwamen een paar soldaten en technici tegen die me met een mengeling van afkeer en nieuwsgierigheid bekeken. We liepen al een tijdje door lange gangen met kale muren en gingen trappen op en af. Het leek allemaal zoveel op elkaar dat ik in die doolhof hopeloos de weg kwijtraakte. Eindelijk kwamen we in een brede hal waar nog meer gangen op uitkwamen zodat het leek alsof we de as van een wiel met spaken hadden bereikt. Deze hal ging vrij vlug over in een grote centrale zaal. Het grootste gedeelte hiervan werd gedempt verlicht door een gloed die achter damasten gordijnen vandaan kwam die in een kring vanaf het plafond naar beneden hingen. Er was één krachtige spot die een heldere cirkel op het midden van de vloer maakte. De muren werden aan bijna alle kanten in beslag genomen door overvolle boekenkasten. Dikke in leer gebonden folianten stonden naast beduimelde folders. De muur waar ik tegenover stond was leeg op dat reusachtige geheimzinnige embleem na dat hoog en precies in het midden hing. De gouden zon scheen op een podium waarop een instrumentenconsole stond zoals ik er een had gesaboteerd. Vijf mensen zaten er in een kring omheen.
Er waren twee mannen van middelbare leeftijd. De een had een hoofd zo kaal als een biljartbal. De ander was gezegend met een gezicht dat zo op het eerste oog een ontmoeting met een dichtklappende deur had gehad. Een van de vrouwen was kort en dik met zware logge borsten en scherpe doordringende agaten ogen. De tweede was jonger en zat iets beter in elkaar. Ze zag eruit alsof ze zich zat te vervelen.
De vijfde persoon was een man die sterk van de anderen verschilde. Hij zat tussen de vrouwen aan de console in een opvallende zwart leren draaistoel. Hij droeg een lichtgewicht beige zakenkostuum met een blauwe kasjmier shawl. Met één elleboog leunde hij op de console, de arm opgeheven en in zijn hand mijn gereedschapsetui alsof hij me vroeg ernaar te kijken. Hij keek me recht in mijn gezicht met een wijze en bedroefde blik in zijn ogen.
Hij was klein en bewegelijk. Geen oude man maar de jaren waren hem niet vriendelijk gezind geweest. De diepe lijnen in zijn gezicht en de randen onder zijn ogen leken erin gehamerd waardoor alle sporen van jeugd of ongekunsteldheid waren uitgewist. Hij was anders dan alle anderen die ik had gezien. De uniek gebogen neus, de lijn van het voorhoofd en de strakke bovenlip verrieden de volbloed Maya. Hij hoefde zich niet voor te stellen. Ik stond tegenover de ongrijpbare kolonel Zembla. 'Stap in het licht, señor,' zei hij. Zijn stem was hoog en scherp als een degen.
Een geweer duwde me naar voren.
Ik stond midden in de verblindende lichtstraal en een paar lange minuten zei niemand iets. Zembla verroerde geen vin maar de anderen schuifelden onrustig heen en weer op hun stoel en bestudeerden me met intense, hongerige ogen. Ze waren niet zo zuiver van ras als hun aanvoerder maar het Maya bloed had toch een stempel op hun sterk gebruinde gezichten gedrukt.
'Wij hebben alles twee keer doorzocht,' zei Zembla tenslotte, 'maar we hebben nergens verborgen explosieven gevonden.'
Ik zei niets.
Ik luister,' zei hij. Zijn stem was bedrieglijk minzaam. Het porrende geweer in mijn rug was dat allesbehalve.
Ik heb ze ook niet geplaatst,' zei ik.
Dat zou kunnen,' antwoordde hij. Hij hield mijn gereedschapsetui ondersteboven zodat de inhoud ervan over het consoleblad rolde en pakte mijn microfilmcamera. 'U hebt een lange en moeilijke weg afgelegd om alleen maar foto's te nemen, señor,' zei hij. Fotograferen was het tweede gedeelte van mijn opdracht. Ik had zoveel mogelijk van de apparatuur op film moeten vastleggen maar pas nadat ik de gelegenheid zou hebben gehad mijn spray te gebruiken. Wat dat betreft was Hawk onvermurwbaar geweest. Vernietiging kwam op de allereerste plaats. Ik kon een flauwe glimlach niet onderdrukken hoewel ik me niet erg op mijn gemak voelde en zo nerveus was als een tijger die de drijvers ruikt.
Plotseling veegde Zembla met een bruuske beweging van zijn arm mijn spullen tegen de grond.
'Wie bent u? Hoe heet u? Wat doet u hier eigenlijk?'
Ik haalde mijn schouders op. 'De naam is Nick Carter en u weet waarom ik hier ben. U had de reden een seconde geleden in uw hand.'
'Carter ...' Hij sprak de naam voorzichtig uit. 'Ik geloof dat ik me iets herinner ... Ja! Dat is het! Cuba 1969 en Chili vorig jaar. Wel, deze keer is het u niet gelukt, mijnheer Carter.'
'Misschien hebt u wel gelijk,' antwoordde ik en keek hem woedend aan. Mijn ogen gingen constant heen en weer en probeerden een zwakke plek te vinden bij Zembla, bij de andere vier of bij de man en de bewakers die tussen mij en de donkere gang stonden. Er was geen enkele, maar dan ook geen enkele vluchtmogelijkheid. Zembla scheen mijn groeiende onrust te voelen want hij liet een korte scherpe lach horen en zei: 'Kalmeer. We executeren u niet hier.'
'Ik wacht op de plechtigheid waarbij mijn borst wordt opengereten en mijn hart wordt uitgerukt.'
'U zult moeten toegeven dat u dat hebt verdiend, señor Carter. Het waren goede mannen die u hebt gedood. Maar we hebben nagedacht over een manier om u voor ons zelf te gebruiken en hoewel u geen foto's zult kunnen maken, is er een kans dat u datgene wat u gaat zien zult kunnen rapporteren. Tussen twee haakjes, alleen maar nieuwsgierigheid, heeft verraad u de weg hierheen gewezen?'
Ik haalde opnieuw nietszeggend mijn schouders op. 'Een klein vogeltje heeft het me verklapt.'
'Daar was ik al bang voor. Alleen met de hulp van een verrader kon u door mijn verdedigingsgordel komen. De enige vergelijking die ik niet kan uitwerken is die van de menselijke onberekenbaarheid. Ik denk niet dat ik er na vanavond nog last mee zal krijgen.'
Hij wist niet hoezeer hij gelijk had. Maar om een andere reden dan hij dacht! En als hij achter de waarheid kwam ... Ik keek opnieuw om me heen en slikte. Dit was een val, een grafkelder. Zelfs het onbarmhartige licht boven mijn hoofd scheen gevaar uit te stralen.
'Na vanavond,' ging Zembla door, 'zal er... Maar ja, waarschijnlijk weet u alles al over mijn kleine installatie hier!'
'Alleen dat u denkt dat u de grootste ijskast van de wereld bezit.'
'Dat niet helemaal,' grinnikte hij. 'Ik ben alleen van plan een soort berg te maken. Dat wil zeggen met radiogolven te doen alsof er een berg is door alle eigenschappen ervan in de luchtstromingen van de troposfeer te projecteren. Dat moet tot op een hoogte van ongeveer vijftienduizend voet gebeuren om ervoor te zorgen dat het gaat sneeuwen. Natuurlijk zal niemand deze radiogolven zien en een vliegtuig kan er gewoon doorheen vliegen. Alleen het klimaat zal denken dat er een berg is! '
'Net zoals Mexico City dat heeft gedacht?' vroeg ik zuur. Dat is u dus opgevallen! Dat was een experimentele uitzending, om het zo maar eens uit te drukken. Toen lagen mijn coördinatiepunten maar een paar kilometer bij elkaar vandaan in de voorsteden. Maar dit keer zal ik het grootste gedeelte van Midden-Amerika kunnen bestrijken en...'
'Coördinatiepunten?' viel ik hem in de rede. 'Wat bedoelt u?'
Het zal u duidelijk zijn dat ik geen radiosignaal kan produceren met een golflengte die de breedte van een berg heeft. Ik moet een reeks punten of laten we zeggen krachtlijnen projecteren die de omtrekken van een berg vormen over het gebied dat ik als doelwit uitkies. Er zijn uiterst nauwkeurige berekeningen voor nodig om te bepalen waar de steunzenders moeten worden geplaatst zodat zij in de juiste verhouding staan tot de wiskundige as van het hoofdschema.'
'Mijn helpers,' voegde hij eraan toe en knikte naar het viertal achter hem, 'hebben ieder de supervisie over een steunzender in hun respectievelijke landen.'